NL9101747A - Inrichting voor het in de grond brengen van palen, in het bijzonder fundatiepalen voor kassen. - Google Patents

Description

Inrichting voor het in de grond brengen van palen, in het bijzonder fundatiepalen voor kassen.

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het in de grond brengen van palen, in het bijzonder fundatiepalen voor kassen.

Voor de fundatie van kassen wordt gebruik gemaakt van betonnen palen. Steeds vaker worden kassen van vrij grote hoogte (bijv. circa 5 meter) gebouwd. Voor de fundatie daarvan zijn zware fundatiepalen, bijvoorbeeld met een gewicht van circa 50 kg nodig. Het oppakken en plaatsen van zulke palen is een zo zware belasting voor de bouwers, dat vaak van een maatschappelijk onaanvaardbare situatie gesproken zou kunnen worden. De paal wordt geplaatst in een geboord gat van aanzienlijk grotere dwarsdoorsnede dan de paal en in het onderste deel van dat gat wordt betonspecie gestort. Na harding van dit specie wordt de rest van dat gat gevuld met zand. Het inbrengen van de tenminste 300 kg betonspecie en het inbrengen van zand is eveneens een zwaar karwei. Bovendien blijkt de kwaliteit van het eindprodukt oncontroleerbaar en vaak slecht te zijn. Het gevolg is dat kassen bij storm omwaaien en dat als gevolg van wegzakkende fundatiepalen glasbreuk optreedt.

Door toepassing van een paal van relatief klein dwarsdoorsnedeoppervlak en een daarmee te verbinden, van een centrale opening voorziene afzonderlijke schijf van een relatief groot dwarsdoorsnedeoppervlak, welk schijf bestemd is om op de bodem van een verruimde deel van een in de bodem aan te brengen gat te rusten voor het naar de grond overbrengen van op de paal uitgeoefende belasting, kan dit nadeel worden vermeden, in het bijzonder indien de paal langs geheel gemechaniseerde weg in de grond kan worden gebracht.

De uitvinding verschaft een inrichting, waarmee deze mechanische plaatsing van fundatiepalen kan worden uitgevoerd.

Volgens de uitvinding omvat de inrichting een voertuig met transportmiddelen om op het voertuig liggende palen achtereenvolgens naar een opneemorgaan voor het opnemen van een paal te transporteren, een mast met een in vertikale richting verplaatsbare slede, een aan de slede aangebrachte boorinrichting voor het boren van een gat in de grond, een aan de slede bevestigde koker voor het opnemen van een paal en druk-en/of trilmiddelen om een zich in de opneemkoker bevindende paal in een in de grond geboord gat te drukken en/of te trillen, en middelen om een paal vanaf genoemd opneemorgaan in genoemde koker te verplaatsen.

Met behulp van het voertuig kan de mast ongeveer nabij de plaatsen worden gemanoeuvreerd waar de palen de grond in moeten worden gebracht. Nauwkeurig positioneren van de mast kan plaatsvinden, indien de mast is aangebracht aan een frame dat ten opzichte van het voertuigchassis in langs- en dwarsrichting verplaatsbaar is.

Bij voorkeur is het opneemorgaan een gekantelde U-balk, die om een vertikaal draaipunt scharnierbaar is tussen een opneemstand dwars op de aanvoerrichting van de transportmiddelen en een afgeefstand in lijn met genoemde koker, en is aan het opneemorgaan een verplaatsingsmiddel aangebracht om een paal uit genoemd opneemorgaan in genoemde koker te verplaatsen.

Het verplaatsingsmiddel kan bestaan uit een door een sleuf in de bovenflens van de U-balk stekend aangedreven wiel en bij de onderflens van de U-balk aangebrachte leirollen.

Om te verhinderen dat de paal uit de vertikaal gestelde koker valt, kan de koker zijn voorzien van een vasthoudorgaan voor het vasthouden van een paal in de koker.

Teneinde het in grond te boren gat van een verruimd deel te kunnen voorzien op de bodem waarvan een relatief grote schijf kan rusten, die met de paal is of wordt verbonden, kan de boor een gedeelte van kleine en een gedeelte van grote diameter bezitten.

De boorinrichting en de koker zouden afzonderlijk met de mast kunnen zijn verbonden. De voorkeur verdient echter een constructie, waarbij de boorinrichting en de koker in hoofdzaak loodrecht op elkaar staand met elkaar zijn verbonden tot een om een horizontale as scharnierbare eenheid. Om de mast zuiver vertikaal te kunnen stellen, zouden aan de mast hydraulische cilinders kunnen zijn toegevoegd die de mast in de rijrichting en in een richting dwars op de rijrichting van het voertuig kunnen kantelen.

De uitvinding zal nu aan de hand van de figuren, waarin een uitvoeringsvoorbeeld is weergegeven, nader worden toegelicht.

Figuur 1 toont een perspectivisch aanzicht van de inrichting volgens de uitvinding.

Figuur 2 toont een bovenaanzicht van deze inrichting.

Figuur 3 toont een doorsnede volgens de lijn III-III in Figuur 2.

Figuur 4 toont een zijaanzicht van de mast bij het in de grond brengen van een fundatiepaal.

De weergegeven inrichting omvat een rupsvoertuig 1 met twee kettingtransporteurs 2, 3 om in dwarsrichting op het voertuig liggende fundatiepalen 4 in de richting van één van de langseinden van het voertuig te transporteren waar zich een opneemorgaan 5 kan bevinden in de vorm van een over 90° gekantelde U-balk. De U-balk is bij 6 om een vertikale as scharnierbaar tussen een in figuur 2 met getrokken lijnen weergegeven stand (dwars op de rijrichting) en een met een streeplijnen weergegeven stand (evenwijdig aan de rijrichting). De beweging kan worden uitgevoerd door middel van een hydraulische cilinder 6a.

De kettingtransporteurs 2 en 3 kunnen door een motor 7 via een kettingoverbrenging Ja worden aangedreven.

Op het chassis van het voertuig is een U-vormig frame aangebracht bestaande uit twee dwarsbalken 8a, 8b en een langsbalk 8c. Frame 8 is zowel in dwarsrichting als in langsrichting van het voertuig verplaatsbaar, doordat de dwarsbalken 8a, 8b verschuifbaar zijn in kokers 9a, 9b die op hun beurt verplaatsbaar zijn in langsrichting. Aan de kokers 9a, 9b zijn balkstukken 9c bevestigd, waar doorheen geleidingsstangen 10a, 10b steken. De einden van deze geleidingsstangen zijn bevestigd aan dwarsbalken van het chassis van het voertuig. Voor de dwarsverplaatsing van het U-frame 8 is voorzien in twee hydraulische zuiger-cilindersamenstellen 11a, 11b die zich uitstrekken tussen een verbindingsbalk 9d van de kokers 9a, 9b en de langsbalk 8c van het U-vormige frame 8. Voor de verplaatsing in langsrichting van het frame 8 wordt gebruik gemaakt van een dubbelwerkend hydraulisch zuiger-cilindersamenstel 12, dat zich tussen een balk van het voertuigframe en de koker 9b uitstrekt.

Aan de langsbalk 8c is een mast 13 bevestigd via een scharnierconstructie 14 die scharniering in twee loodrecht op elkaar staande richtingen toelaat. Door middel van hydraulische cilinders 15 en 16 kan de mast in genoemde richtingen worden gescharnierd en bij enigszins schuine stand van het rupsvoertuig 1 vertikaal worden gesteld.

Langs de mast is een slede 17 verschuifbaar. De slede hangt aan een ketting 18, die door middel van een door een motor 19 aangedreven kettingwiel 20 kan worden verplaatst teneinde de slede omhoog of omlaag te bewegen.

De kombinatie van een boorinrichting 21 en een koker 22 is om een horizontale as scharnierbaar aan de slede 17 bevestigd. De boorinrichting 21 en de koker 22 staan loodrecht op elkaar. In figuren 1 en 3 is de boorinrichting 21 in de vertikale boorstand getekend. Door draaiing van de kombinatie over 90° kan de boorinrichting 21 in de horizontale stand en de koker 22 in de vertikale stand worden gebracht. Deze laatste stand is in figuur 4 weergegeven.

De boorinrichting 21 heeft een boorspiraal 22 van kleine diameter en een boorspiraal 23 van grote diameter.

Aan de koker 22 is een aantal consoles 24 bevestigd waar doorheen buizen 25 steken. Door elk van deze buizen 25 steekt een stang 26. Het ene einde van de stangen 26 strekt zich uit in een op een trilmotor ZJ bevestigde bus 28 en het andere einde van de stangen 26 is bevestigd aan een ring 29.

Aan de stangen 26 is voorts een trilplaat 30 bevestigd, die enige afstand heeft ten opzichte van het ernaar toegekeerde einde van de koker 22.

Aan de koker 22 is een hydraulische klem 31 aangebracht, die een in de koker 22 geschoven paal 4 kan vastklemmen. Het opneemorgaan 5 voor het opnemen van een door de kettingen 2, 3 aangevoerde paal 4 is voorzien van middelen om de paal 4 uit het U-vormig opneemorgaan 5 in de koker 22 te schuiven. Deze middelen omvatten een door een sleuf in de bovenflens van de U-balk 5 stekend wiel 32 en op de onderflens van de U aangebrachte leirollen 32a. Het wiel 32 is op een kantelhefboom 33 gemonteerd die door een hydraulisch cilindertje 34 in een stand kan worden gekanteld, waarin het wiel 32 op een paal 4 in de U-balk 5 aangrijpt. Het wiel 32 kan door een motor 35 worden aangedreven.

Aan de mast 3 is voorts een laserinrichting 37 aangebracht, waarmee de positie van de mast nauwkeurig kan worden vastgesteld.

De inrichting werkt als volgt:

Op de kettingtransporteurs 2 en 3 worden dwars op de lengterichting van het rupsvoertuig 1 betonnen palen 4 gelegd, die door middel van de transporteurs in de richting van het U-vormig opneemorgaan 5 kunnen worden getransporteerd, waardoor steeds de voorste paal 4 in het opneemorgaan 5 terecht komt.

Nadat de mast 13 door het verrijden van het voertuig en positionering van het frame 8 met behulp van de zuiger- cilindersamenstellen 11a, 11b en 12 de gewenste positie heeft bereikt en door middel van de cilinders 15 en 16 nauwkeurig vertikaal is gesteld, wordt met de boorinrichting 21 een gat in de grond geboord, waarvan het bovenste deel ten opzichte van het onderste deel is verruimd (figuur 3)·

Het U-vormige opneemorgaan 5 met daarin een paal 4 wordt vervolgens in de met streep-puntlijnen in figuur 2 weergegeven stand gezwenkt in een positie waarin dit opneemorgaan 5 in lijn ligt met de koker 22. De paal 4 wordt vervolgens door middel van het wiel 32 uit het opneemorgaan 5 in de koker 22 geschoven tot het kopvlak van de paal aangrijpt op de trilplaat 30, waarna de paal met het klemorgaan 31 wordt vastgezet in de koker 22. Vervolgens wordt de kombinatie van boorinrichting 21 en koker 22 over 90° gedraaid waardoor de boorinrichting horizontaal komt te staan en de koker 22 zich recht boven het geboorde gat bevindt. Door de trilmotor 27 in te schakelen en de slede 17 te laten zakken zal de paal in het geboorde gat zakken.

In figuur 4 is te zien dat aan de paal 4 een schijf 38 is bevestigd (bijvoorbeeld met een wig). De schijf rust op de bodem van het verruimde gatdeel en dient ervoor om op de paal uitgeoefende belasting naar de grond over te brengen. Indien de gedeeltelijk in de grond getrilde paal 4 van de schijf 38 is voorzien, zal er voor moeten worden gezorgd dat de verbinding tussen paal en schijf door het trillen niet loslaat. Tussen de ring 29 en de schijf 38 wordt eerst enige afstand gehandhaafd. Zodra de schijf 38 op de bodem van het verruimde deel van het geboorde gat rust, wordt de slede 17 zover naar beneden verplaatst, dat de ring 29 op de schijf 38 aangrijpt. Door het trillen zal de bodem van het verruimde gatdeel worden samengedrukt en zal de bovenkant van de paal op de gewenste hoogte komen. Lasermiddelen kunnen worden gebruikt om deze hoogte nauwkeurig vast te stellen. De eindpositie is in figuur 4 weergegeven.

De inrichting kan zijn voorzien van middelen om de schijf 38 aan te voeren.

De beschreven inrichting is niet alleen geschikt voor het aanbrengen van fundatiepalen voor kassen maar ook voor palen voor hekken en windschermen.

In het kader van de uitvinding zijn verschillende wijzigingen mogelijk.

Claims (8)

1. Inrichting voor het in de grond brengen van palen, in het bijzonder fundatiepalen voor kassen, omvattende een voertuig (1) met transportmiddelen (2,3) om op het voertuig liggende palen achtereenvolgens naar een opneemorgaan (5) voor het opnemen van een paal (4) de verplaatsen, een mast (13) met een in vertikale richting verplaatsbare slede (17). een aan de slede aangebrachte boorinrichting (21) voor het boren van een gat in de grond, een aan de slede bevestigde koker (22) voor het opnemen van een paal (4), druk- en/of trilmiddelen (27) om de zich in de opneemkoker bevindende paal in een in de grond geboord gat te drukken en/of te trillen, en middelen (32) om een paal (4) vanaf genoemde opneemorgaan (5) in genoemde koker 22 te verplaatsen.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de mast (13) is aangebracht aan een frame (8) dat ten opzichte van het voertuigchassis in langs- en dwarsrichting verplaatsbaar is.

3. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het opneemorgaan (5) een gekantelde U-balk is, die om een vertikaal draaipunt (6) scharnierbaar is tussen een opneemstand dwars op de aanvoerrichting van de transportmiddelen (2,3) en een afgeefstand in lijn met genoemde koker (22), en dat aan het opneemorgaan (5) een verplaatsingsmiddel (32) is aangebracht om een paal (4) uit genoemd opneemorgaan (5) in genoemde koker (22) te verplaatsen.

4. Inrichting volgens conclusie 3. met het kenmerk. dat genoemd verplaatsingsmiddel (32) bestaat uit een door een sleuf in de bovenflens van de U-balk (5) stekend aangedreven wiel en bij de onderflens van de U-balk aangebrachte leirollen (32a).

5· Inrichting volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de koker (22) een vasthoudorgaan (31) heeft voor het vasthouden van een paal (4) in de koker.

6. Inrichting volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk. dat de boorinrichting (21) een gedeelte (22) van kleine diameter en een gedeelte (23) van grote diameter heeft.

7. Inrichting volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de genoemde boorinrichting (21) en genoemde koker (22) in hoofdzaak loodrecht op elkaar staand met elkaar zijn verbonden tot een om horizontale as scharnierbare eenheid.

8. Inrichting volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk. dat de mast (13) door middel van hydraulische cilinders (15,16) in de rijrichting en in een richting dwars op de rijrichting van het voertuig gekanteld kan worden.