NL8902838A - Schuif- of schuifhefdak voor motorvoertuigen. - Google Patents

Description

Titel: Schuif- of schuifhefdak voor motorvoertuigen.

De uitvinding heeft betrekking op een schuif- of schuifhefdak voor motorvoertuigen met een in zijn sluitstand een dakuitsnijding in het vaste voertuigdak onder vorming van een rondgaande randspleet afsluitend stijf deksel en een naar onderen gerichte afkanting van de dakuitsnijrand, waarop een afdichtprofiel van onderen opgesloten is, dat bij gesloten deksel de randspleet afdichtend opvult en in het bereik van de randspleet elastisch vervormbaar uitgevoerd is.

Bij dergelijke bekende voertuigdakconstructies ligt het deksel met een in hoofdzaak verticaal gericht vlak aan zijn voorkant afgedicht tegen een aan de dakuitsni jrand bevestigd afdichtprofiel. Deze ligging van de dekselvoorkant tegen het afdichtprofiel is voor het opnemen van verticaal op het dekselvlak gerichte krachten ongeschikt. Dergelijke krachten treden bij het rijden als opdrijfkrachten op. Met toenemende rijsnelheid worden de op het gesloten deksel van dakconstructies werkende opdrijfkrachten groter, welke bij de meeste dakconstructies uitsluitend door de in de dakuitsnijding zijdelings bevestigde geleidingsrails ingrijpende glijelementen opgenomen moeten worden. Worden extreem snelle motorvoertuigen met dergelijke dakconstructies uitgerust, dan bestaat bij het rijden met hoge snelheden bij gesloten dak het gevaar, dat de opdrijvende krachten het .deksel uit de dakopening scheuren. Omdat de zijdelingse geleidingsrails niet tot aan de voorste dakuitsnijdingskant doorgaand uitgevoerd kunnen zijn, omdat de dakuitsnijding aan zijn hoeken min of meer sterk afgerond is, hebben de voorste glijelementen ten opzichte van de voorkant van het deksel een aanzienlijke afstand. Om een ongewenst inschuiven van de voorkant van het deksel bij naar boven uitgezwenkt deksel van een schuifhekdak te vermijden, is het noodzakelijk, het dekselzwenklager nabij de voorkant van het deksel aan te brengen. Om de opdrijvende krachten tegen te werken, is het echter voordelig, het dekselzwenklager zo direct mogelijk bij de voorste glijelementen aan te brengen. Deze kunnen op de besproken gronden echter niet in de nabijheid van de voorkant van het deksel aangebracht zijn. Derhalve is het gebruikelijk, de afstand tussen dek-selzwenklager en de voorste glijelementen door naar voren gerichte verlengingsarmen te overbruggen, welke aan de glij-elementen bevestigd zijn. Aan de vrije einden van de verlengingsarmen is het deksel scharnierend. Op grond van deze constructie worden bij gesloten deksel de verlengingsarmen op de wijze van een eenzijdig ingespannen balk op buiging belast, waardoor de dekselvoorkant bij aanzienlijke opdrijf-krachten naar boven opgelicht kan worden.

Bij een bekend schuifdak (Duits octrooi 3.535.126) wordt het schuifdeksel tegen het gevaar van uitscheuren bij hoge snelheden geborgd, doordat in dit geval het aan het schuifdeksel bevestigde afdichtprofiel met een door de rand van een aan het deksel bevestigd vasthoudfreem gesteunde afdichtlip onder de dakuitsnijrand grijpt. Bovendien kunnen in de nabijheid van de voorkant van het schuifdeksel en ongeveer evenwijdig daaraan aan beide dekselzijden elk een steunhefboom aan het vasthoudfreem bevestigd zijn, dat met zijn buiteneinde onder het zijdelings vaste voertuigdak grijpt en aldaar van onderen tegen een aan het voertuigdak bevestigde geleidingsbaan aanligt. Deze zeer doelmatige dek-selbeveiliging is echter slechts bij schuifdaken toepasbaar, niet echter bij een schuifhefdak, waarbij het deksel boven het achterste vaste dakvlak uit opgelicht kan worden.

Aan de uitvinding ligt het probleem ten grondslag een schuif- of schuifhefdak van het bovenbedoelde type te verschaffen, waarbij de voorkant van het deksel ook bij hoge rijsnelheden en daardoor op het dekselvlak werkende opdrijvende krachten tegen oplichten betrouwbaar geborgd is.

Het gestelde probleem wordt opgelost, doordat de voorkant van het deksel, ten minste over een deel van zijn lengte, in doorsnede wigvormig uitgevoerd is, en dat het afdichtprofiel, ten minste in het bereik van de wigvormige uitvoering van de voorkant van het deksel ter vorming van een aan de wigvorm nagenoeg complementaire goot vervormbaar is, waarbij aan de goot van boven een in hoofdzaak onvervormbare materiaalverdikking grenst, welke enerzijds tegen de afkan-ting van de dakuitsnijrand steunt en anderzijds, bij gesloten deksel, tegen het bovenste wigvlak van de voorkant van het deksel aanligt.

Op grond van deze uitvoeringsvorm grijpt de voorkant van het deksel in zijn sluitsiand praktisch vormsluitend in het afdichtprofiel, dat op grond van zijn bijzondere uitvoeringsvorm bij het optreden van opdrijfkrachten niet naar boven toe kan uitwijken. Het gesloten deksel steunt dus met zijn voorkant vast tegen het afdichtprofiel, dat ook niet naar boven afgestroopt kan worden, omdat dit door het opsteken op de afkanting van de dakuitsnijrand van onderen niet verder naar boven verplaatst kan worden.

Doelmatige of voordelige uitvoeringsvormen van het schuif- of schuifhefdak volgens de uitvinding worden nog nader besproken.

Een bijzondere uitvoeringsvorm van het afdichtprofiel aan de voorste dakuitsnijkant is niet noodzakelijk, wanneer het afdichtprofiel rondom de dakuitsnijrand met dezelfde doorsnede is uitgevoerd en dat de voorkant van het deksel over zijn lengte doorgaand wigvormig is uitgevoerd, met afgeronde overgangen naar de zijkanten van het deksel toe, daar het afdichtprofiel over zijn gehele lengte omlopend een gelijkblijvende doorsnede kan hebben. Wanneer de voorkant van het deksel over zijn gehele lengte wigvormig is uitgevoerd ontstaat voordelig een praktisch over de gehele lengte van de voorkant reikend vorm- en krachtensluitend ingrijpen van de voorkant van het deksel met de aan de voorste dakuitsni jdkant zich bevindend afdichtprofiel.

Het afdichtprofiel heeft op bekende wijze een na het opsteken op de afkanting van de dekseluitsnijrand in de randspleet zich bevindende holle kamer, welke enerzijds door een tegen de dakuitsnijkant aanliggende dikkere profiel- wand, waarin een met de goot overeenstemmende binnengoot gevormd is en anderzijds door een naar het deksel toe naar buiten gewelfde dunnere profielwand begrend is.

Door het aanbrengen van de binnengoot binnen'de holle kamer van het afdichtprofiel wordt het voor het gewenste vorm- en krachtensluitend ingrijpen van de aan de voorkant van het deksel aanwezige goot binnen het afdichtprofiel verkregen, zonder bij niet-samengedrukt afdichtprofiel van buiten af zichtbaar te zijn. De naar buiten gewelfde dunnere profielwand maakt een elastisch voorgespannen afdichtend aanliggen tegen de zijkanten en de achterkant van het deksel mogelijk.

Doordat de holle kamer van het afdichtprofiel naar buiten toe afgedicht is en met lucht gevuld, wordt bij het sluiten van het deksel de lucht uit de holle kamer van het in het voorste dakuitsnijbereik zich bevindende afdichtprofiel verdrongen en komt in het holle kamergedeelte van het aan de zijkanten en de achterkant van het deksel zich bevindende afdichtprofieltraject, waar deze ervoor zorgt, dat de naar het deksel toegekeerde wandbereiken van het profiel extra tegen de buitenkanten van het deksel ter verhoging van de afdichtende werking aangedrukt worden.

Doordat de buitenkant van de in doorsnede wigvormig uitgevoerde voorkant van het deksel afgerond is en tezamen met de bodem van de goot een zwenklager voor het deksel vormt, wordt bereikt, dat door het ingrijpen van de voorkant van het deksel met het dienovereenkomstig uitgevoerde afdichtprofiel aan de voorkant van de dekseluitsnijding een zwenklager voor het deksel gevormd wordt.

Een doelmatige uitvoeringsvorm van het deksel in het bereik van zijn voorkant is die, waarbij het plaatmateriaal, waaruit het deksel vervaardigd is, aan de voorkant van het deksel, ter vorming van de wigvorm, allereerst naar buiten en naar onderen gebogen, vervolgens daarop aansluitend binnenwaarts en naar onderen gebogen is en met een binnenwaarts en opwaarts gebogen rand eindigt, welke een naar buiten en een naar onderen gebogen buitenrand van een dekselverdikking overlapt.

Zoals nog blijkt kunnen bij onderscheidenjke uitvoeringsvormen van het schuif- of schuifhefdak glazen dek-' seis worden toegepast.

De uitvinding wordt hierna in uitvoeringsvoorbeelden aan de hand van de tekeningen nader toegelicht. Daarin toont: fig. 1 een afgebroken perspectivisch aanzicht van het dak van een personenvoertuig met ingebouwd schuif- of schuifhefdak bij gesloten deksel, fig. 2 een afgebroken bovenaanzicht op het dak van een personenvoertuig bij ten dele opengeschoven deksel; fig. 3 de afgebroken doorsnede door het bereik van de voorste dakuitsnijkant en de dekselvoorkant bij gesloten deksel volgens de lijn III-III van fig. 1; fig. 4 een met fig. 3 overeenstemmende doorsnede bij opengeschoven deksel; fig. 5 de afgebroken doorsnede door het bereik van de achterste dakuitsnijkant en de dekselachterkant bij gesloten deksel en figuren 6-8 met fig. 4 overeenstemmende doorsneden met onderscheidelijke dekseluitvoeringsvormen.

Uit de figuren 1 en 2 blijkt een vast voertuigdak 1, waarin zich een aan de hoeken afgeronde dekseluitsnijding 2 bevindt, welke door een dienovereenkomstig gevormd stijf deksel 3 van een schuif- of schuifhefdakconstructie afsluitbaar is. In gesloten toestand (fig. 1) bevindt zich tussen het vaste voertuigdak 1 en het deksel 3 een rondom lopende randspleet 4 van gelijkblijvende breedte. Voor het afdichten van de randspleet 4 bij gesloten deksel 3 is een afdichtprofiel 5 aanwezig, dat op nog nader toe te lichten wijze aan de dakuitsnijrand 6 bevestigd is.

Zoals uit de doorsnedetekeningen blijkt, wordt de dakuitsnijrand 6 door een rechthoekige afkanting 7 van het plaatmateriaal gevormd, waaruit het vaste voertuigdak 1 bestaat. Aan het ondereinde is de afkanting 7 van dê dakuitsni jrand 6 van een naar boven omgebogen binnenrand 8 voorzien. Tussen de afkanting 7 en de binnenrand 8 is een afkant-rand 9 van een dakversterkingsfreem 10 ingefelsd, dat onder het vaste voertuigdak 1 aangebracht is en de dakuitsnijding 2 omgeeft. Afkanting 7, afkantrand 9 en binnenrand 8 vormen een uit drie plaatdiktes gelamineerd opneemmiddel voor het van onderen op te steken afdichtprofiel 5.

Het uit een elastomeermateriaal bestaande afdichtprofiel 5 heeft voor dat doel een naar boven open groef 11, welke tussen een bevestigingsbeen 12 van het afdichtprofiel 5 en bij zijn randspleet 4 behorend hoofddeel gevormd is. Het bevestigingsbeen 12 heeft een binnenwaarts gericht uitsteeksel 13,'dat bij het opsteken van het afdichtprofiel 5 in de binnenrand 8 rast. In het getekende voorbeeld is in het hoofddeel van het afdichtprofiel 5, dat om de dakuitsnijrand 6 rondgaand met dezelfde doorsnede uitgevoerd is, een holle kamer 14 gevormd. Zoals fig. 3 toont, is op grond van zijn bijzondere uitvoering het afdichtprofiel 5 door de overeenkomstig uitgevoerde voorkant 15 van het deksel 3 tot een goot 16 vervormbaar, wanneer de voorkant 15 tegen het afdichtprofiel 15 gedrukt wordt.

De holle kamer 14 is enerzijds door een tegen de dakuitsnijrand 6 aanliggende dikkere profielwand 17 en anderzijds door een in verhouding dunnere, naar buiten gewelfde profielwand 18 begrensd is. In de dikkere profielwand 17 is een met de goot 16 overeenstemmende binnengoot 19 gevormd, welke op grond van zijn vormgeving de vorm van de goot 16 bepaalt, wanneer het afdichtprofiel 5 op de in fig.3 weergegeven wijze elastisch onder volledig samendrukken van de holle kamer 14 vervormd wordt. Aan de goot 16, resp. aan de binnengoot 19 grenst naar boven een in hoofdzaak onvervormbare materiaalverdikking 20, welke bestanddeel van de dikkere profielwand 17 is en de vormgeving van de binnengoot 19 bepaalt. Een overeenkomstige materiaalverdikking 21 grenst ook naar onderen aan de goot 16, resp. aan de binnengoot 19.

Voor het verhinderen van een oplichten van de voorkant 15 van het deksel 3 uit de in fig. 3 getoonde stand bij hoge rijsnelheden is het aanbrengen en de vorm van de materiaalverdikking 20 van betekenis. Bij naar boven op het deksel 3 werkende opdrijfkrachten komt een bovenste wigvlak 22 van de voorkant 15 van het deksel onder tussenvoeging van het naburige deel van de dunnere profielwand 18 vast tegen de materiaalverdikking 20, welke daarbij op zijn beurt tegen de dakuitsnijrand 6 steunt. De naar boven gerichte opdrijfkrachten hebben de neiging, het afdicht-profiel 5 naar boven te verplaatsen, hetgeen echter vanwege het ingrijpen van de groef 11 met de uit de afkanting 7, de afkantrand 9‘en de binnenrand 8 gevormde opsteekmiddelen voor het afdichtprofiel 5 uitgesloten is.

De voorkant 15, 35 van het deksel 3 is ten minste over een deel van zijn lengte in doorsnede wigvormig uitgevoerd, zoals de figuren 3, 4 en 6-8 overeenstemmend tonen.

De goot 16, resp. de deze goot 16 vormende binnengoot 19 is complementair aan de wigvorm van de voorkant 15 uitgevoerd. Bij voorkeur is de plaatsing van de voorkant 15 zodanig, dat deze over zijn gehele lengte doorgaand wigvormig uitgevoerd is, waarbij de wigvorm aan de afgeronde overgan-gen 47 (fig. 2) naar de zijkanten van het deksel 3 toe, continu tot aan de verticale vlakken aan de zijkanten stomp uitgevoerd is.

Bij de in de figuren 3 en 4 getoonde uitvoeringsvorm van het deksel 3 is dit uit plaatmateriaal vervaardigd, dat ter vorming van de wigvorm allereerst naar buiten en naar onderen omgebogen is, waardoor het bovenste wigvlak 22 ontstaat. Daarop aansluitend is het plaatmateriaal onder vorming van het onderste wigvlak 23, binnenwaarts en naar onderen gebogen en eindigt tenslotte in een binnenwaarts en opwaarts gebogen rand 24. De rand 24 overlapt een naar buiten en naar onderen gebogen buitenrand 25 van een aan het deksel 3 bevestigde dekselversterking 26. Zoals de figuren 3 en 4 doen onderkennen, is de de beide wigvlakken 22 en 23 verbindende buitenkant 27 van de voorkanten 15 in hoogtestand zodanig aangebracht, dat deze tegenover de bodem 28 van de binnengoot 19 ligt en bij gesloten deksel 3 met het middenbereik de dunnere profielwand 18 naar de bodem 28 toe verbreedt.

Aan zijn achterkant en aan zijn beide zijkanten is het in figuren 3 en 4 weergegeven deksel 3 overeenkomstig fig. 5 uitgevoerd. Zoals blijkt, heeft het deksel 3 aan deze kanten verticaal gerichte vlakken 29, welke aan rechthoekige afkantingen 30 gevormd zijn. Aan hun einde zijn de afkantingen 30 ter vorming van een vouw door een afwaarts gerichte flens 31 van de dekselversterking 26 weer opwaarts omgezet. Tegen de vlakken 29 ligt de naar buiten gewelfde profielwand 18 van het afdichtprofiel 5 afdichtend en met elastische voorspanning aan. Is de holle kamer 14 van het afdichtprofiel over de omtrekslengte daarvan doorgaand en op de raakplaats afgedicht dan met lucht gevuld, wordt bij het binnendringen van de voorkanten 15 van het deksel 3 in het in de voorste dakuitsnijding zich bevindende gedeelte van het afdichtprofiel 5 de lucht uit de holle kamer verdrongen en komt in de zijdelings naar onderen aan het deksel zich bevindende holle kamer gedeeltes, waardoor in deze bereiken van de holle kamer de luchtdruk oploopt. Dit leidt tot een extra aandrukken van de profielwand 18 tegen de verticale vlakken 29 van de dekselrand.

Bij de uitvoeringsvoorbeelden volgens figuren 6-8 zijn in plaats van het uit plaatmateriaal gevormde deksel glazen deksels 32 aanwezig. Bij het uitvoeringsvoorbeeld volgens fig. 6 is het glazen deksel 32 door een aangespoten kunststoffreem 33 omgeven, waarvan de voorkant 35 de in doorsnede wigvormig uitgevoerde dekselvoorkant vormt. In het aangespoten kunststoffreem 33 is ook de dekselverster- king 36 ingebed, waarin tussen het glazen deksel 32 en de dekselversterking 36 een rond snoer 37 aangebracht is.

Bij de uitvoeringsvorm volgens fig. 7 is aan het glazen deksel 32 eveneens omlopend een kunststoffreem 33' gespoten, in het voorste freemdeel 34' waarvan een groef 40 gevormd is. Met behulp van deze achtergesneden groef 40 is in het freemdeel 34* een profiellijst 41 door rasten bevestigd, welke de voorkant 35 van het deksel vormt en in de doorsnede wigvormig uitgevoerd is.

Bij de uitvoeringsvorm volgens fig. 8 is de buitenrand van het glazen deksel 32 tussen een bovenste afdekfreem 42 en een onder het glazen deksel 32 gelegen dekselversterking 43 gespannen. Afdekfreem 42 en dekselversterking 43 zijn door schroeven 44 vast met elkaar verbonden. Tussen het afdekfreem 42 en de dekselversterking 43 is een buitenst randprofiel 45 vastgezet, dat aan alle vier zijden van het deksel aanwezig'is. Aan de voorkant van het glazen deksel 32 steekt het randprofiel 45 met een in doorsnede wigvormig uitsteeksel 46 buiten het afdekfreem 42 naar buiten uit.

Bij alle uitvoeringsvormen volgens figuren 3, 4, en 6-8 is het deksel 3, resp. 32 op grond van de beschreven plaatsing aan zijn voorkant in doorsnede wigvormig uitgevoerd, zodat in alle gevallen bij gesloten deksel het gewenste vorm- en krachtensluitend ingrijpen met het afdicht-profiel aan de voorste dakuitsnijkant mogelijk is.

Omdat de buitenkant 47 van de in doorsnede wigvormig uitgevoerde voorkant van het deksel afgerond is, vormt deze buitenkant tezamen met de bodem van de goot 16 een zwenk-lager voor het deksel, d.w.z. bij het zwenken van het deksel uit een sluitstand door het uitzetten van de dekselachter-kant boven het vaste voertuigdak 1 uit steunt het deksel met de afgeronde buitenkant 27 op de bodem van de groef op de wijze van een zwenk- of kantellager.

Het afdichtprofiel 5 kan voor zijn inwendige verstijving, zoals in fig. 8 is weergegeven, bij alle uitvoe ringsvormen van de uitvinding van een Ü-vormige ingebrachte staalbewapening 48 voorzien zijn, welke het uit de afkanting 7, de afkantrand 9 en de binnenrand 8 bestaande plaatpakket omvat. Het afdichtprofiel 5 moet niet buiten zijn doorsnede doorgaand, uit hetzelfde elastomere materiaal gevormd zijn. Zo is het b.v. mogelijk, het afdichtprofiel in het bereik van zijn bevestigingsbeen 12 en zijn de materiaalverdikkin-gen 20 en 21 bevattende dikkere profielwand 17 uit een harder materiaal te vervaardigen, dat met een, de dunnere profielwand 18 vormend zachter materiaal verenigd is. Bij een juiste uitvoeringsvorm kan ook de holle ruimte 14 met zacht, eventueel geschuimd materiaal gevuld zijn. De pro-fiellijsten 41 bij het uitvoeringsvoorbeeld volgens fig. 7 en het randprofiel 45 met zijn uitsteeksel 46 bij het uitvoeringsvoorbeeld volgens fig. 8 zijn uit een naar verhouding hard materiaal vervaardigd.

Claims (10)

1. Schuif- of schuifhefdak voor motorvoertuigen met een in zijn sluitstand een dakuitsnijding in het vaste voer-tuigdak onder vorming van een rondgaande randspleet afsluitend stijf deksel en een naar onderen gerichte afkan-ting van de dakuitsnijrand, waarop een afdichtprofiel van onderen opgesloten is, dat bij gesloten deksel de randspleet afdichtend opvult en in het bereik van de randspleet elastisch vervormbaar uitgevoerd is, met het kenmerk, dat de voorkant (15; 35) van het deksel (3; 32) ten minste over een deel van zijn lengte in doorsnede wigvormig uitgevoerd is en dat het afdichtprofiel (5) ten minste in het bereik van de wigvormige uitvoering van de voorkant (15; 35) van het deksel (3; 32) ter vorming van een aan de wigvorm nagenoeg complementaire goot (16) vervormbaar is, waarbij aan de goot (16) van boven een in hoofdzaak onvervormbare materiaalverdikking (20) grenst, welke enerzijds tegen de afkanting (7) van de dakuitsnijrand (6) steunt en anderzijds, bij gesloten deksel (3; 32), tegen het bovenste wigvlak (22) van de voorkant (15; 35) van het deksel (3; 32) aanligt.

2. Schuif- of schuifhefdak volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het afdichtprofiel (5) om de dakuitsnijrand (6) heenlopend met dezelfde doorsnede uitgevoerd is, en dat de voorkant(15; 35) van het deksel (3; 32) over zijn gehele lengte doorgaand wigvormig uitgevoerd is, met afgeronde overgangen (47) naar de zijkanten van het deksel (3; 32) toe.

3. Schuif- of schuifhefdak volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat het afdichtprofiel (5) op bekende wijze een na het opsteken op de afkanting (7) van de dakuitsnijrand (6) in de randspleet (4) zich bevindende holle kamer (14) heeft, welke enerzijds door een tegen de dakuitsnijrand (6) aanliggende profielwand (17), waarin een met de goot (16) overeenstemmende binnengoot (19) gevormd is en anderzijds door een naar het deksel (3; 32) toe naar buiten gewelfde, dunne profielwand (18) begrensd is.

4. Schuif- of schuifhefdak volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de holle kamer (14) van het afdichtprofiel (5) naar buiten toe afgedicht en met lucht gevuld is.

5. Schuif- of schuifhefdak volgens één van de conclusies 1-4, met het kenmerk, dat de buitenkant (27) van de in doorsnede wigvormig uitgevoerde voorkant (15; 35) van het deksel (3; 32) afgerond is en tezamen met de bodem van de goot (16) een zwenklager voor het deksel vormt.

6. Schuif- of schuifhefdak volgens één van de conclusies 1-5, met het kenmerk, dat het plaatmateriaal, waaruit het deksel (3) vervaardigd is, aan de voorkant (15) van het deksel ter vorming van de wigvorm allereerst naar buiten en naar onderen gebogen, vervolgens daarop aansluitend naar binnen en naar onderen gebogen is en in een binnenwaarts en opwaarts gebogen rand (24) eindigt, welke een naar onderen en naar buiten gebogen buitenrand (25) van een deksel-versterking (26) overlapt.

7. Schuif- of schuifhefdak volgens één van de conclusies 1-5, met het kenmerk, dat de voorkant (35) van het voorste freemdeel (34) van een, aan een glazen deksel (32) gespoten kunststoffreem (33) ten minste over een deel van zijn lengte in doorsnede wigvormig uitgevoerd is.

8. Schuif- of schuifhefdak volgens één van de conclusies 1-5, met het kenmerk, dat in de voorkant van het voorste freemdeel (34') een aan een glazen deksel (32) gespoten kunststoffreem (33') een groef (40) gevormd is, waarin een ten minste over een deel van de lengte van de voorkant reikende profiellijst (41) bevestigd is, welke in doorsnede wigvormig uitgevoerd is.

9. Schuif- of schuifhefdak volgens één van de conclusies 1-5, met het kenmerk, dat een glazen deksel (32) aan zijn buitenrand op bekende wijze tussen een bovenste afdekfreem (42) en een dekselversterking (43) ingespannen is, waarbij tussen het afdekfreem (42) en de dekselversterking (43) een buitenrandprofiel (45) vastgezet is, dat aan de voorkant (35) van het deksel (32) ten minste over een deel van de lengte van de voorkant in doorsnede wigvormig uitgevoerd is.

10. Schuif- of schuifhefdak volgens één van de conclusies 1-9, met het kenmerk, dat bij over de lengte van de vóórkant (15; 35) van het deksel (3; 32) doorgaande wigvormige uitvoering de wigvorm aan de overgangen (47) naar de zijkanten van het deksel continu tot aan de verticale vlakken stomp uitgevoerd is. WIJZIGINGENBLAD blz. 1, regel 9: achter "dergelijke" invoegen: "(uit het Duitse octrooi No. 34 42 653 Cl)"