NL9302211A - Transportinstallatie. - Google Patents

Description

Korte aanduiding : Transportinstallatie.

De uitvinding heeft betrekking op een transportinstallatie voorzien van een railsysteem, van een langs dit railsysteem verrijdbare transportwagen of dergelijke en van een wissel inrichting met behulp waarvan een transportwagen vanaf een rail baan is om te leiden naar een op de eerste railbaan aangesloten verdere railbaan.

Met de uitvinding wordt beoogd een transportinstallatie van bovengenoemde soort te verkrijgen, waarbij met behulp van eenvoudige hulpmiddelen, indien gewenst, een betrouwbaar omleiden van de ene railbaan naar de andere railbaan te realiseren is.

Volgens de uitvinding kan dit worden bereikt doordat de transportwagen of dergelijke is voorzien van een tweetal geleidingsorganen, die gerekend in de beoogde verplaatsing van een transportwagen langs een railbaan op enige afstand van elkaar zijn opgesteld en tijdens bedrijf samenwerken met een vast opgesteld, zich in de lengterichting van een railbaan uitstrekkend geleidingsorgaan, terwijl de transportwagen verder is voorzien van een tweetal verdere geleidingsorganen, die gerekend in de beoogde verplaatsingsrichting van een transportwagen langs een railbaan op enige afstand van elkaar en tevens dwars op de beoogde verplaatsingsrichting versprongen ten opzichte van elkaar zijn opgesteld om samen te werken met nabij de aansluiting tussen de beide genoemde railbanen opgestelde deel van de wissel inrichting uitmakende geleidingsorganen voor het omleiden van de transportwagen van de ene naar de andere railbaan.

Een verder aspect van de uitvinding heeft betrekking op een transportinstallatie voorzien van een railsysteem en van een langs dit railsysteem verplaatsbare transportwagen of dergelijke.

Bij gebruik van een dergelijke transportinstallatie is het in vele gevallen gewenst, dat een langs het railsysteem met een bepaalde snelheid bewegende transportwagen of dergelijke wordt afgeremd en/of tot stilstand wordt gebracht.

Volgens de uitvinding is hiertoe de installatie voorzien van een vertragingsmechanisme, dat een vertragingsorgaan in de vorm van een aantal wisselend gepoolde magneetblokjes op een drager en een vertragingsorgaan in de vorm van een aluminium reactieplaat omvat, waarbij een vertragingsorgaan is verbonden met de transportwagen of dergelijke en een vertragingsorgaan is verbonden met het railsysteem en ten minste een van de vertragings-organen beweegbaar is opgesteld om te kunnen bewegen in de richting van het andere vertragingsorgaan, indien beide vertragingsorganen in eikaars nabijheid zijn gelegen.

Op deze wijze kan een effectieve afremming van een langs het railsysteem beweegbare transportwagen of dergelijke worden verkregen, waarbij de afremming zich zodanig aanpast aan de snelheid reps, de bewegende massa van de transportwagen of dergelijke, dat bij grotere snelheid resp. grotere massa een grotere remkracht zal worden uitgeoefend.

Tevens heeft de uitvinding betrekking op een transport-install atie voorzien van een railsysteem en van een langs dit railsysteem verplaatsbare transportwagen voor het opnemen van goederen, waarbij het railsysteem in ten minste een afvoerstation voor het.afvoeren van goederen uit de transportwagen is voorzien van middelen om ten minste een de goederen ondersteunend draagvlak van de transportwagen zodanig hellend op te stellen, dat eventueel in de transportwagen aanwezige goederen dwars op de verplaatsingsrichting van de transportwagen tijdens bedrijf via een afvoeropening uit de transportwagen kunnen schuiven, terwijl ten minste een afsluitorgaan is aangebracht met behulp waarvan de afvoeropening ten minste in het afvoerstation naar keuze te openen of te sluiten is.

Bij toepassing van een dergelijke constructie kan het al dan niet afvoeren van in de transportwagen aanwezige goederen op eenvoudige wijze worden geregeld door het al dan niet openen van de afvoeropening.

De uitvinding zal hieronder nader worden uiteengezet aan de hand van bijgaande figuren.

Figuur 1 toont schematisch in perspectief een deel van een transportinstallatie volgens de uitvinding.

Figuur 2 toont op grotere schaal het wissel gedeelte, dat in figuur 1 bij II is omcirkeld.

Figuur 3 toont op grotere schaal een deel van de wissel-inrichting uitmakende wisseltong.

Figuren 4 en 5 tonen schematisch een onderaanzicht op een transportwagen met ingetekende wissel inrichting bij het passeren van de wisselinrichting zonder door de wisselinrichting van een railbaan naar een andere railbaan te worden omgeleid.

Figuren 6-8 tonen verschillende fasen tijdens het omleiden van een transportwagen van een rail baan naar een andere rail baan.

Figuur 9 toont schematisch in perspectief een deel van de transportinstallatie in het punt waareen tweetal rail banen bij elkaar komen.

Figuur 10 toont op grotere schaal het in figuur 9 omcirkelde gedeelte X.

Figuur 11 toont schematisch in perspectief een afvoerstation waarin de inhoud van een transportwagen uit de transportwagen kan worden afgevoerd.

Figuur 12 . toont een mechanisme voor het aandrijven van de transportwagen ter hoogte van het afvoerstation.

Figuur 13 toont een verdere uitvoeringsvorm van een mechanisme voor het aandrijven van de transportwagen ter hoogte van het afvoerstation.

Figuren 14-17 tonen varianten op de uitvoeringsvorm volgens figuur 11.

Figuur 18 toont schematisch een opstelling voor het afremmen van een transportwagen.

Figuur 19 toont een bovenaanzicht op een deel van figuur 16.

Figuren 20 en 21 tonen varianten op de uitvoeringsvorm volgens figuur 18.

De in figuur 1 weergegeven transportinstallatie omvat een eerste railbaan 1, welke een tweetal evenwijdig aan elkaar verlopende rails 2 en 3 omvat.

Over deze rails is een transportwagen 4 verrijdbaar. Daarbij wordt de transportwagen 4 ondersteund door een viertal aan zijn onderzijde aangebrachte zelf-instellende loopwielen 5 (figuur 4), die afrollen op de bovenvlakken van de rails 2 resp. 3.

Om te bewerkstelligen, dat de transportwagen 4 daarbij in de lengterichting van de rails 2 en 3 blijft rijden is tussen de rails een geleidingsorgaan 6 aangebracht, dat wordt gevormd door een zich evenwijdig aan de lengterichting van de rails uitstrekkend stripvormig orgaan. Dit stripvormig orgaan 6 werkt samen met een tweetal, in de beoogde ver-plaatsingsrichtïng van de transportwagen volgens pijl A op enige afstand van elkaar opgestelde, ieder door een tweetal om zich omhoog uitstrekkende draaiingsassen draaibare rollen 7 en 8 resp. 9 en 10 gevormde geleidings- organen. Daarbij is de opstelling zodanig, dat tijdens verplaatsing van de transportwagen 4 langs de rails 2 en 3 zowel de rollen 9 en 10 van het ene geleidingsorgaan als de rollen 7 en 8 van het andere geleidingsorgaan aan weerszijden van het door de 1anggestrekte strip 6 gevormde geleidingsorgaan zullen zijn gelegen en daarbij zullen bewerkstelligen, dat de transportwagen 4 zich slechts in de lengterichting van de rails 2 en 3 kan verplaatsen. Voor het aandrijven van de transportwagen 4 kunnen daarbij op zich bekende lineaire motoren 11 zijn aangebracht.

Een dergelijke transportinstallatie kan bijvoorbeeld op vliegvelden worden gebruikt voor het transporteren van de bagage 12 van vliegpassagiers.

Daarbij is de bagage resp. de transportwagen in het algemeen voorzien van electronische af te lezen coderingen, met behulp waarvan de transportwagen naar een bepaald station kan worden getransporteerd. Daartoe zijn op de hoofdrailbaan 1, in het algemeen in meerdere punten, verdere railbanen 13 aangesloten, via welke een transportwagen bijvoorbeeld naar een bepaald station voor het afgeven van de bagage 12 kan worden geleid. Een dergelijke verdere railbaan 13 is weer voorzien van een tweetal evenwijdig aan elkaar verlopende rails 14 en 15, overeenkomend met de rails 2 en 3.

Voor het omleiden van een transportwagen van de railbaan 1 naar de railbaan 13 is ter hoogte van de aansluiting van de railbaan 13 op de railbaan 1 een wisselinrichting 16 aangebracht. De wisselinrichting 16 omvat een tussen de rails 2 en 3 opgesteld plaatvormig orgaan 17 waarin zich evenwijdig aan de lengterichting van de rails 2 en 3 uitstrekkende geleidingsgroeven 18 en 19 zijn aangebracht. Tussen de uiteinden van deze geleidingsgroeven 18 en 19 sluiten in de plaat 17 aangebrachte, een hoek met de geleidingsgroeven 18 en 19 insluitende geleidingsgroeven 20 resp. 21 aan. Ter hoogte van de aansluiting van de geleidingsgroef 20 op de ge-leidingsgroef 18 is een wisseltong 22 opgesteld, die gerekend in de beoogde verplaatsingsrichting volgens pijl A van een transportwagen 4 aan het stroomafwaartse uiteinde van de wisseltong 22 om een zich omhoog uitstrekkende zwenkas 22' heen en weer verdraaibaar is in de richting volgens pijl B met behulp van een daartoe geschikt verstelorgaan 22'1.

Zoals verder nog schematisch in figuur 3 is weergegeven kan de wisseltong 22 tevens nog om een nabij het boveneinde van de zwenkas 22' aangebrachte, zich in hoofdzaak in horizontale richting uitstrekkende zwenkas 23 vanuit- zijn normale bedrijfsstand verzwenken tegen werking van een veer in voor een hieronder nog nader te omschrijven doel.

Voor samenwerking met de door de geleidingsgroeven 18-20 gevormde geleidingsorganen is de transportwagen voorzien van verdere geleidingsorganen, die worden gevormd door aan de onderzijde van de transportwagen bevestigde nokken 24 en 25, die om zich loodrecht uitstrekkende draaiingsassen vrij draaibaar met de transportwagen zijn verbonden.

Zoals uit de figuren 4-8 duidelijk zal zijn is daarbij, gerekend in de beoogde verplaatsingsrichting volgens pijl A de nok 25 op enige afstand voor de nok 24 opgesteld, terwijl gezien in de verplaatsingsrichting volgens pijl A de nokken 24 en 25 in een richting dwars op de beoogde verplaatsingsrichting volgens pijl A versprongen ten opzichte van elkaar staan opgesteld.

Ter hoogte van de wisselinrichting is het stripvormige ge-leidingsorgaan 6 onderbroken om een omleiden van de transportwagen 4 vanaf het railorgaan 1 naar het railorgaan 13 mogelijk te maken.

Indien de transportwagen 4, ter hoogte van de aansluiting van de railbaan 13 op de railbaan 1, de railbaan 1 moet blijven volgen zal de wissel tong 22 een stand innemen, waarin de wissel tong 22 de toegang tot de geleidingsgroef 20 afsluit. De geleidingsnokken 24 en 25 zullen daarbij de wagen ter hoogte van de wisselinrichting 16 in de lengterichting van de railbaan 1 geleiden, doordat daarbij de geleidingsorganen vormende geleidingsnokken 24 en 25 door de geleidingsorganen vormende geleidingsgroeven 18 en 19 bewegen, zoals afgebeeld in figuren 4 en 5. Met behulp van de geleidingsnokken 24 en 25 wordt dus bewerkstelligd, dat de transportwagen 4 de baan 1 blijft volgen, ondanks het feit, dat de door de rollen 7 en 8 resp. 9 en 10 gevormde geleidingsorganen bij het passeren van de wisselinrichting het contact met het door het stripvormige orgaan 6 gevormde geleidingsorgaan tijdelijk hebben verloren.

Indien de transportwagen vanaf de railbaan 1 moet worden omgeleid naar de railbaan 13 zal de wisseltong 22 met behulp van het verstelorgaan 22' worden gebracht in een stand, waarin de wisseltong 22 de toegang tot de geleidingsbaan 20 vrijgeeft en de toegang tot het voorbij de wissel gelegen stroomafwaartse gedeelte van de geleidingsgroef 18 afsluit.

De voorste geleidingsnok 25 zal bij het passeren van de wissel inrichting 16 over een zekere- afstand in de geleidingsgroef 18 kunnen bewegen om vervolgens door de wisseltong 22 te worden omgeleid in de geleidingsgroef 20. Op het tijdstip, dat de voorste geleidingsnok 25 bij de wisseltong 22 aankomt hebben de vooroplopende rollen 9 en 10 het contact met de ge-leidingsstrip 6 reeds verloren, zoals duidelijk zal zijn uit figuur 6. Bij verdere verplaatsing van de transportwagen 4 wordt de transportwagen dus geleid door de nok 25 en de beide rollen 7 en 8.

Op een gegeven tijdstip zal ook de nok 24 aanvankelijk eerst door het stroomopwaartse gedeelte van de geleidingsgroef 19 bewegen en vervolgens worden gestuurd in de geleidingsgroef 21, waarbij de wagen 4 als het ware verdraait om het midden van de verbindingslijn tussen rollen of wielen 7 en 8, terwijl de geleidingsrollen 7 en 8 het contact verliezen met het geleidingsorgaan 6, zodat op een gegeven moment tijdens de overgang van de transportwagen van de rail baan 1 naar de rail baan 13 de transportwagen 4 nog slechts geleid wordt door de beide door de geleidingsgroeven 20 en 21 bewegende geleidingsrollen 24 en 25, zoals is afgebeeld in figuur 8. Op een gegeven moment zal echter de geleiding van de transportwagen weer worden overgenomen, door de geleidingsorganen gevormd door de rollen 9 en 10 en vervolgens ook door de rollen 7 en 8, die gaan samenwerken met een met het stripvormige geleidingsorgaan 6 overeenkomend stripvormig geleidingsorgaan 26, dat zich evenwijdig aan en tussen de rails 14 en 15 uitstrekt.

Indien de nok 25 tegen de punt van de geleidelijk in hoogte toenemende wisseltong zou stoten doordat deze nog niet een beoogde eindstand heeft bereikt kan de nok 25 op de afgeronde bovenrand van de wisseltong oplopen, waarbij de tong verzwenkt om de as 23. Daarbij zal op een gegeven moment de nok van de afgeronde bovenrand van de tong afvallen, waardoor vastlopen van de desbetreffende transportwagen 4 zal worden voorkomen.

Voor het weer teruggeleiden van de transportwagen vanaf de rail baan 13 naar de rail baan 1 kan gebruik worden gemaakt van een eenvoudig wisselorgaan, dat meer in het bijzonder in perspectief en schematisch is weergegeven in figuur 10. Zoals uit deze figuur blijkt omvat dit wisselorgaan 27 een plaatvormig deel 28 waarin in het verlengde van de rail baan 1 verlopende geleidingsgroeven 29 en 30 zijn aangebracht voor het geleiden van geleidingsnokken van langs de transportbaan 1 verplaatste transport wagens 4. Verder zijn een kromlijnig verloop bezittende geleidingsgroeven 31 en 32 aangebracht, die de geleidingsnokken 24 en 25 van een van de railbaan 13 afkomende transportwagen geleiden bij de overgang van de desbetreffende transportwagen van de railbaan 13 naar de railbaan 1.

De railbaan 13 kan bijvoorbeeld leiden naar een afvoerstation 33, zoals schematisch weergegeven in figuur 11. In het hier weergegeven uitvoeringsvoorbeeld is daarbij op de rail 14 een omhoog gekromd raildeel 34 aangebracht, zodat tijdens de verplaatsing van de transportwagen 4 over de railbaan 7 de transportwagen 4 in een zodanige stand kan worden gebracht, dat het de bagage ondersteunende draagvlak 35 een zodanig hellende stand gaat innemen, dat. de bagage 12 onder invloed van de zwaartekracht uit de transportwagen schuift en daarbij in het afvoerstation bijvoorbeeld op een transportband 36 of dergelijke wordt opgevangen voor de verdere afvoer van de bagage.

Het zal duidelijk zijn, dat de uitvoering ook zodanig kan zijn, dat op de rail 15 een verhoogd gedeelte is aangebracht, zodat de bagage aan de andere zijde van de railbaan 13 wordt afgegeven dan is weergegeven in de figuur 11. Ook kan eventueel het gekromde raildeel 34 eennaar beneden gekromd raildeel zijn.

Om de transportwagen 4 positief in het losstation 33 te kunnen aandrijven is aan het gestel van de transportwagen 4 een zich evenwijdig aan de beoogde verplaatsingsrichting uitstrekkend staafvormig orgaan 37 bevestigd, dat ter hoogte van het afvoerstation 33 wordt geleid door een aantal op afstand van elkaar gelegen en zich boven het staafvormige orgaan uitstrekkende geleidingsrollen 38 of dergelijke (figuur 12). Op de onderzijde van het staafvormige orgaan 37 grijpt het zich evenwijdig aan dit staafvormige orgaan uitstrekkende bovenpart van een aangedreven eindloze transportband 39 aan. Om een goed contact tussen het bovenpart van de eindloze transportband 39 en het staafvormige orgaan 37 te waarborgen zijn onder het bovenpart van de eindloze transportband 39 steunrollen 40 aangebracht.

In een andere uitvoeringsvorm kan gebruik gemaakt worden van een eindloze transportband of ketting, waaraan steunrollen zijn bevestigd, die over een geleidingsbaan lopen.

Figuur 13 toont een variant op de uitvoeringsvorm van figuur 12, waarbij in figuur 13 voor die onderdelen, die overeenkomen met de in figuur 11 weergegeven onderdelen dezelfde verwijzingscijfers zijn gebruikt.

In de uitvoeringsvorm volgens figuur 13 zijn een aantal achter elkaar opgestelde tijdens bedrijf aandrijfbare rollen 41 opgesteld, die, zoals duidelijk zal zijn uit figuur 13, aangrijpen op de onderzijde van het staafvormige orgaan 37. De rollen 41 kunnen daarbij vanaf een enkele niet weergegeven aandrijfbron worden aangedreven doordat de rollen, zoals schematisch weergegeven in figuur 13, onderling zijn gekoppeld met behulp van kettingen of riemen 42.

Afhankelijk van de bedrijfsomstandigheden, zoals gewicht wagen 4, gewicht lading van wagen 4, steilheid van de gebogen rail etc. kan al dan niet gebruik worden gemaakt van verend belaste rollen 38.

In de figuren 14-16 zijn enige varianten op de uitvoeringsvorm volgens figuur 10 weergegeven en in de verschillende figuren zijn dan ook overeenkomstige onderdelen met dezelfde verwijzingscijfers aangeduid.

Zoals uit figuur 11 duidelijk zal zijn is hierbij de ruimte in de transportwagen 4 voor het opnemen van de bagage 12 aan de tegenover elkaar liggende zijden open uitgevoerd, zodat, indien ten minste het draagvlak 35 van de transportwagen wordt gekanteld, de bagage 12 onder invloed van de zwaartekracht uit de wagen zal glijden.

Het kan echter gewenst zijn, dat de bagage, bij het passeren van een afvoerstation kan worden tegengehouden om eventueel in een verderop gelegen afvoerstation te worden afgevoerd.

Hiertoe is bij het in figuur 14 weergegeven uitvoeringsvoorbeeld bij ieder uiteinde van het draagvlak 35 een klep 43 aangebracht, die met behulp van armen 44 en zich evenwijdig aan de beoogde verplaatsingsrichting van de transportwagen uitstrekkende scharnierpennen 45 verzwenkbaar met de transportwagen is gekoppeld. De klep 43 kan daarbij bijvoorbeeld met behulp van niet nader weergegeven langs de railbaan 13 aangebrachte geleidings-middelen of met behulp van niet nader weergegeven verstel organen worden verzwenkt tussen een in figuur 14 bovenaan weergegeven omhoog gezwenkte stand, waarin de nabij dat uiteinde van het draagvlak 35 gelegen opening is afgesloten en een in de figuur 14 nabij het ondereinde van de wagen afge-beelde stand, waarin de nabij de transportband 36 gelegen opening van de laadruimte van de wagen is vrijgegeven en de bagage op de in figuur 14 weergegeven wijze uit de laadruimte van de transportwagen 4 kan schuiven.

In figuur 15 is een soortgelijke uitvoering weergegeven, waarbij nabij beide tegenover elkaar gelegen zijden van de transportwagen op en neer verschuifbare afsluitorganen of afsluitwanden 46 zijn aangebracht, die weer door geleidingsmiddelen of verstelorganen op en neer beweegbaar kunnen zijn.

Figuur 16 toont een uitvoeringsvorm waarbij nabij de uiteinden van het draagvlak kleppen 46' zijn aangebracht, die om nabij hun ondereinden gelegen scharnierassen verzwenkbaar zijn tussen een gesloten stand en een open stand, waarin de klep 46' over de transportband 36 uitstrekt.

Bij de uitvoeringsvorm volgens figuur 17 is nabij het op de rail baan 13 aansluitende uiteinde van een transportband 36 of dergelijke een op en neer beweegbare schuif of afsluitorgaan 47 aangebracht, dat, zoals uit figuur 15 duidelijk zal zijn, in een eerste naar beneden getrokken stand kan worden gebracht, waarin de opening van een het desbetreffende station passerende transportwagen wordt vrijgelaten en de bagage of dergelijke dus uit de transportwagen kan glijden, en in een tweede, rechts in figuur 17 weergegeven stand, waarin het omhoog geschoven afsluitorgaan 47 afvoer van een in een passerende transportwagen 4 aanwezig materiaal zal verhinderen.

In een afvoerstation 32 kunnen naar keuze een of meerdere afvoertransporteurs zijn opgesteld.

Tijdens bedrijf zal het ook meerdere malen gewenst zijn om een in beweging zijnde transportwagen 4 af te remmen. Hiertoe kan gebruik worden gemaakt van het schematisch in de figuren 18 en 19 weergegeven vertragingsmechanisme.

Dit vertragingsmechanisme omvat een eerste vertragingsorgaan in de vorm van een aluminium reactieplaat 48, die is bevestigd tegen de onderzijde van een deel van de transportwagen 4 uitmakende ijzeren draagplaat 49.

Een verder vertragingsorgaan van het vertragingsmechanisme volgens de uitvinding omvat een steunplaat 50, aan de onderzijde waarvan een tweetal zich naar beneden toe uitstrekkende stangen 51 zijn bevestigd. Aan de ondereinden van de stangen 51 bevestigde geleidingstukken 52 zijn geleid in zich, gerekend in de beoogde voortbewegingsrichting van de transportwagen volgens pijl A schuin omhoog uitstrekkende geleidingsgleuven 53.

Bovenop de draagplaat 50 zijn een groot aantal wisselend gepoolde magneetblokjes 54 aangebracht, zoals in het bijzonder duidelijk zal zijn uit figuur 19, welke een bovenaanzicht toont op de draagplaat 50 met de daarop bevestigde magneetblokjes 54.

Indien nu een transportwagen 4 in de richting volgens pijl A over de draagplaat 50 met de daarop bevestigde magneetblokjes beweegt zullen electrische stromen worden geïnduceerd in de aluminium plaat 48. Het magnetisch veld zal daarbij worden geleid door de ijzeren plaat 49.

Door de electrische stromen zullen electromagnetische veldjes worden gecreërd, die bewerkstelligen, dat ook op de aluminium reactieplaat 48 noord- en zuidpolen ontstaan. Deze oefenen een aantrekkingskracht uit op de op het draagorgaan 50 aanwezige noord- en zuidpolen, hetgeen als resultaat een afremkracht op de transportwagen 4 tot gevolg heeft.

Onder invloed van de opgewekte remkracht zal echter ook het draagorgaan 50 met de daarop bevestigde magneetblokjes de neiging hebben om omhoog te bewegen naar de in de figuur 18 weergegeven gestippelde stand. Dientengevolge zal de luchtspleet tussen de aluminiumplaat 48 en de bovenvlakken van de magneetblokjes 54 kleiner worden hetgeen een toename van de op de transportwagen 4 uitgeoefende remkracht tot gevolg heeft.

De remkracht stelt zich zodoende in in afhankelijkheid van de snelheid van de wagen en/of van de bewegende massa van de wagen 4. Een zwaarder beladen transportwagen 4 zal geneigd zijn om langer op hogere snelheid te blijven, zodat een sterker magnetisch veld wordt opgewekt en zodoende de draagplaat 50 verder omhoog zal bewegen en een sterkere vergroting van de remkracht zal opwekken.

Eventueel kan tussen het beweegbare draagorgaan 50 en het vaste gestel van de inrichting een verend mechanisme 55 zijn aangebracht, met behulp waarvan de verplaatsing van het draagorgaan 50 kan worden beïnvloed.

In het algemeen zal het de voorkeur worden gegeven, dat het verplaatsbare vertragingsorgaan 50 in een bepaalde plaats is opgesteld zodat de verschillende transportwagens slechts behoeven te worden uitgerust met een aluminium plaat 48 op een stalen drager. Indien gewenst kan echter het verplaatsbare orgaan ook op de transportwagen worden aangebracht en de combinatie van de dunne aluminium plaat met de ijzeren draagplaat in een vaste plaats langs de baan van de transportwagen 4 worden opgesteld.

De op en neer gaande beweging van het verplaatsbare ver-tragingsorgaan-kan uiteraard ook op andere wijze worden bewerkstelligd.

Zo is in de uitvoeringsvorm volgens figuur 20 het draagorgaan 50 ondersteund met behulp van een tweetal zich evenwijdig en schuin omhoog uitstrekkende bladveren 56, die een op en neer gaande beweging van het draagorgaan 50 door vervorming van de bladveren toestaan, zoals duidelijk zal zijn uit figuur 20.

In figuur 21 is een uitvoeringsvorm weergegeven, waarbij aan de onderzijde van de draagplaat 50 een tweetal koppelstangen 57 scharnierend zijn gekoppeld. De van de draagplaat 50 afgekeerde uiteinden van de koppelstangen 57 zijn in vast opgestelde scharnierpunten 58 scharnierend aangekoppeld. Uit figuur 21 zal het duidelijk zijn, dat de draagplaat 50 op en neer kan bewegen door verzwenking van de stangen 57. De laagste stand van de draagplaat 50 wordt daarbij bepaald door een met een van de stangen 57 samenwerkende aanslag 59. Ook hier kan weer een verend mechanisme 60 zijn aangebracht voor het beïnvloeden van de op en neer gaande beweging van de draagplaat 50.

Claims (16)

1. Transportinstallatie voorzien van een railsysteem, van een langs dit railsysteem verrijdbare transportwagen of dergelijke en van een wissel inrichting met behulp waarvan een transportwagen vanaf een railbaan is om te leiden naar een op deze railbaan aangesloten verdere railbaan, met het kenmerk, dat de transportwagen of dergelijke is voorzien van een tweetal geleidingsorganen, die gerekend in de beoogde verplaatsingsrichting van een transportwagen langs een railbaan op enige afstand van elkaar zijn opgesteld en tijdens bedrijf samenwerken met een vast opgesteld, zich in de lengterichting van een railbaan uitstrekkend geleidingsorgaan, terwijl de transportwagen verder is voorzien van een tweetal verdere geleidingsorganen, die gerekend in de beoogde verplaatsingsrichting van een transportwagen langs een railbaan op enige afstand van elkaar en tevens dwars op de beoogde verplaatsingsrichting versprongen ten opzichte van elkaar zijn opgesteld, om samen te werken met nabij de aansluiting tussen de beide genoemde railbanen opgestelde deel van de wisselinrichting uitmakende geleidingsorganen voor het omleiden van de transportwagen van de ene naar de andere railbaan.

2. Transportinstallatie volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het zich in de lengterichting van een railbaan uitstrekkende geleidingsorgaan wordt gevormd door een stripvormig orgaan en het tweetal daarmee samenwerkende geleidingsorganen ieder een tweetal rollen omvatten, die aan weerszijden van het stripvormige geleidingsorgaan op het stripvormige geleidingsorgaan aangrijpen.

3. Transportinstallatie volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de wisselinrichting is voorzien van geleidingsorganen, die de daarmede samenwerkende met de transportwagen verbonden geleidingsorganen in de lengterichting van de ene railbaan kunnen geleiden en verder is voorzien van verdere geleidingsorganen die een hoek insluiten met de eerstgenoemde geleidingsorganen van de wisselinrichting en met behulp waarvan de met de transportwagen verbonden geleidingsorganen kunnen worden omgeleid voor het omleiden van de desbetreffende transportwagen in de richting van een verdere railbaan.

4. Transportinstallatie volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de deel van wisselinrichting vormende geleidingsorganen worden gevormd door groeven en de met deze groeven samenwerkende met de transportwagen -verbonden geleidingsorganen worden gevormd door nokken, stiften of wielen.

5. Transportinstallatie volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat in ten minste een van de groeven een wissel tong is opgesteld voor het al dan niet omleiden van de transportwagen.

6. Transportinstallatie volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de wisseltong om een nabij zijn bovenzijde gelegen dwars op de wisseltong verlopende as verzwenkbaar is.

7. Transportinstallatie voorzien van een railsysteem en van een langs dit railsysteem verplaatsbare transportwagen of dergelijke, met het kenmerk, dat de installatie is voorzien van een vertragingsmechanisme, dat een vertragingsorgaan in de vorm van een aantal wisselend gepoolde magneetblokjes op een drager en een vertragingsorgaan in de vorm van een aluminium reactieplaat omvat, waarbij een vertragingsorgaan is verbonden met de transportwagen of dergelijke en een vertragingsorgaan is verbonden met het railsysteem en ten minste een van de vertragingsorganen beweegbaar is opgesteld om te kunnen bewegen in de richting van het andere vertragingsorgaan indien beide vertragingsorganen in eikaars nabijheid zijn gelegen.

8. Transportinstallatie volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat de aluminium reactieplaat is bevestigd op een ijzeren steunplaat.

9. Transportinstallatie volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de wisselend gepoolde magneetblokjes zijn aangebracht op een drager, die in hoogten'chting beweegbaar is opgesteld in een bepaald punt langs het railsysteem, terwijl de aluminium plaat is bevestigd aan een transportwagen.

10. Transportinstallatie volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat tussen het beweegbaar opgestelde vertragingsorgaan en een dit vertragingsorgaan ondersteunend orgaan een verend mechanisme is opgesteld.

11. Transportinstallatie voorzien van een railsysteem en van een langs dit railsysteem verplaatsbare transportwagen voor het opnemen van goederen, waarbij het railsysteem in ten minste een afvoerstation voor het afvoeren van goederen uit de transportwagen voorzien is van middelen om ten minste een goederen ondersteunend draagvlak van de transportwagen zodanig hellend op te stellen, dat eventueel in de transportwagen aanwezige goederen dwars op de verplaatsingsrichting van de transportwagen tijdens bedrijf via een afvoeropening uit de transportwagen kunnen schuiven, terwijl ten minste een afsluitorgaan is aangebracht, met behulp waarvan de afvoeropening ten minste in het afvoerstation naar keuze te openen of te sluiten is.

12. Transportinstallatie volgens conclusie 11, met het kenmerk, dat het afsluitorgaan met de transportwagen is verbonden.

13. Transportinstallatie volgens conclusie 11 of 12, met het kenmerk, dat het afsluitorgaan in hoogterichting verplaatsbaar met de transportwagen verbonden is.

14. Transportinstallatie volgens conclusie 11 of 12, met het kenmerk, dat het afsluitorgaan verzwenkbaar met de transportwagen is gekoppeld.

15. Transportinstallatie volgens conclusie 11, met het kenmerk, dat het afsluitorgaan in het afvoerstation is opgesteld.

16. Transportinstallatie volgens een der conclusies 11-15, met het kenmerk, dat in een afvoerstation het railsysteem onder een hoek met de horizontaal is opgesteld.