NL194040C - Transporteur voor het selectief zijdelings afleiden van transportgoederen. - Google Patents

Description

1 194040

Transporteur voor het selectief zijdelings afleiden van transportgoederen

De uitvinding betreft een transporteur voor het selectief zijdelings afleiden van transportgoederen, voorzien van een eindloze transportketting met bovenliggend transportpart, welke transportketting bestaat uit eindloze 5 aandrijfbare kettingen, welke op afstand en onderling evenwijdig verlopen en waartussen draagstangen voor te transporteren goederen bevestigd zijn, uit door en tussen de draagstangen geleide uitsluisschuiven, welke voor het uitsluizen van transportgoederen in het transportpart boven het door de draagstangen gevormde transportvlak uitsteken en in tegengestelde richting voor de geleiding althans een geleidingspen hebben, waarbij een langsrail aan weerszijden onder het transportpart verloopt, waarin geleidingspennen 10 kunnen steken om de bijbehorende uitsluisschuiven het verschuiven te beletten en de langsrails door aftakkingen en schuin ten opzichte van de transportrichting verlopende en elkaar onderling in kruisingen snijdende aftakrails zijn verbonden voor het geleid over de draagstangen schuiven van uitsluisschuiven en waarbij ten minste in de aftakkingen van de langsrails naar de aftakrails bedienbare stuurlichamen zijn aangebracht voor het selectief uit de langsrails leiden van de geleidingspennen.

15 Een dergelijke transporteur is, voor het sorteren van pakketten, bekend uit het Amerikaanse octrooischrift 4.711.341.

De uitsluisschuiven bevinden zich in de ruststand wanneer de geleidingsstiften daarvan door een langsrails worden geleid en zorgen voor het naar opzij wegschuiven van een pakket, wanneer de geleidingsstiften van een aantal opeenvolgende uitsluisschuiven door middel van een stuurlichaam bij een 20 aftakking uit de langsrails worden geleid, waarna de rollen op de stiften samenwerken met de schuine aftakrail.

Aangezien het langwerpig uitgevoerde stuurlichaam over een lange schakelweg beschikt, kan het voorkomen, dat de geleidingsstift van een uitsluisschuif het stuurlichaam in een tussenstand treft en dat het hierdoor tot storingen in de bedrijfsafloop van de transporteur komt. Voorts leidt de lange schakelweg van 25 de stuurlichamen tot lange schakeltijden, welke op hun beurt de maximale transportsnelheld van de transporteur begrenzen. Bovendien is het door de omschakelingshandelingen van de schuifelementen veroorzaakte lawaai niet onaanzienlijk.

Aan de uitvinding ligt nu het probleem ten grondslag, een transporteur te verschaffen voor het selectief zijdelings afleider) van transportgoederen, welke transporteur een veilige, betrouwbare en weinig lawaai 30 veroorzakende geleiding van de uitsluisschuiven bij een tegelijkertijd constructieve vereenvoudiging van de kruisingen en een verbetering van de schakeltijden van de schakelelementen bereikt.

Dit, overeenkomstig de uitvinding aan de orde gestelde, probleem wordt, volgens de uitvinding, bij een transporteur volgens de aanhef opgelost, doordat een langwerpig geleidingslichaam door een zwenkas zwenkbaar gelegerd is aan de bijbehorende uitsluisschuif, waarbij nabij een einde vanaf het geleidings-35 lichaam de geleidingspen uitsteekt in een richting afgekeerd van de uitsluisschuif en ongeveer evenwijdig aan de zwenkas verloopt.

Met de transporteur volgens de uitvinding wordt bereikt, dat de kruisingen van de elkaar snijdende aftakrails voor het geleiden van de uitsluisschuiven bij de uitsluishandeling van schakelingen vrij kunnen worden uitgevoerd. Hierdoor wordt een veilige en betrouwbare geleiding en omleiding van het geieidings-40 lichaam met zijn geleidingselement bereikt, waarbij het traject minimaal wordt gehouden, waarover slechts een geleiding van het geleidingslichaam aan één zijde plaatsvindt. Door de combinatie van de schakeling vrije kruising met de aftakking, welke een te heffen stuurlichaam bevat, wordt een transporteur gerealiseerd, welke de mogelijkheid biedt tot het toepassen van een hogere transportsnelheid van de transporteur bij een grotere betrouwbaarheid van de schakelhandelingen.

45 Opgemerkt wordt, dat uit de Britse octrooiaanvrage GB 2.057.381 een transportinstallatie bekend is met dwars op de transportrichting verschuifbare uitsluisschuiven. Iedere uitsluisschuif is voorzien van een benedenwaarts naar een geleiderail gerichte zwenkas. Aan de geleidingspen is een langwerpig lichaam zwenkbaar bevestigd. Op dit lichaam zijn in lengterichting drie om verticale assen roteerbare rollen bevestigd. Het langwerpige lichaam plus die drie rollen vormen een geleidingslichaam, dat langs de rails 50 onder de uitsluisschuif kan bewegen. In de inrichting volgens het Britse geschrift is echter geen benedenwaarts gericht additionele geleidingspen voorzien die in bedrijf kan samenwerken met een van een wissel deel uitmakend stuurlichaam. Het totale geleidingslichaam dient ten minste enige lengte te hebben om een probleemloos zwenken te waarborgen, maar daarbij komt nog dat een wissel in een bepaalde stand geschakeld dient te worden gehouden tot het gehele geleidingslichaam gepasseerd is. De schakeltijd zal 55 daardoor beduidend langer zijn dan bij de inrichting volgens de uitvinding.

De geleidingspen kan aan het, in de verplaatsingsrichting gezien voorste einde van het geleidingslichaam zijn aangebracht, waarbij de geleidingspen is uitgevoerd als een rol, welke draaibaar gelegerd is om een, 194040 2 evenwijdig aan de zwenkas. Bij voorkeur is het geleidingslichaam aan zijn zijvlakken aan het, in de transportrichting gezien voorste einde voorzien van een afronding en aan zijn achtereinde van een afschuining, waarvan de lengte ongeveer overeenkomt met de breedte van het geleidingslichaam.

In een voorkeursuitvoeringsvorm is in het bereik van de aftakkingen het zich aan de binnenzijde van de 5 bocht respectievelijk de aftakking bevindende vlak van de rail en van de aftakraii onderverdeeld in een tweetal bereiken, namelijk in een, van het lijf van de rail uit gezien bovenste bereik voor de geleiding van de zijvlakken van het geleidingslichaam en in een onderste bereik voor het geleiden van het geleidingspen. Het geleidingsvlak in het bovenste bereik kan boogvormig zijn, van het geleidingslichaam uit gezien convex bij een afstand van ongeveer driekwart van de lengte van het geleidingslichaam voor en achter het knikpunt 10 welke met het snijpunt van de rail en de aftakraii van de betrokken aftakking overeenkomt, en kan continu overgaan in de rail en de aftakraii, waarbij de geleidingsvlakken in het onderste bereik met de benen van de rail en van de geleidingsrail overeenkomen.

In de tekening is een uitvoeringsvoorbeeld volgens de uitvinding weergegeven, dat in hetgeen thans volgt 15 nader zal worden toegelicht.

Figuur 1 is een perspectivische afbeelding van een transportinstallatie; figuur 2 is een bovenaanzicht van een gedeelte van een transporteur volgens figuur 1; figuur 3 is een doorsnede volgens de lijn lli-lll in figuur 2 en geeft een aanzicht van de uitsluisschuif met geleidingslichaam daaraan; 20 figuur 4 is een bovenaanzicht van de rails ter geleiding van de uitsluisschuiven onder de draagstangen; figuur 5 is een bovenaanzicht van een railskruising op vergrote schaal; figuur 6 is een bovenaanzicht van een railsaftakking eveneens op vergrote schaal; en figuur 7 is een zijaanzicht bij figuur 5.

25 Figuur 1 toont een gedeelte van een transportinstallatie met een transporteur en met een eindloze transporteerstang 1 voor te transporteren goederen, in het bijzonder pakketten. De te transporteren goederen kunnen bij behoefte door aan de transportketting aangebrachte, horizontaal en zijwaarts beweegbare uitsluisschuiven 5 tot op een aftakbaan 2 worden geleid, welke aan de, in de transportrichting F gezien rechterzijde aansluit op de transportbaan 4. De eindloze transportketting 1 heeft horizontale 30 draagstangen 3 voor het ondersteunen van te transporteren goederen. De draagstangen 3 zijn aangebracht tussen eindloze omlopende kettingen 4, welke in zijwangen van het frame van de transporteur worden geleid en aan telkens het begin en aan het einde van de transportbaan door niet weergegeven omleidwielen worden omgeleid.

Figuur 2 is een bovenaanzicht van een gedeelte van de transporteur volgens figuur 1. De draagstangen 35 3 verlopen evenwijdig en zijn op afstand van elkaar aangebracht en zijn met hun einden aan de kettingen 4 bevestigd. Elke tweetal draagstangen 3 draagt en geleidt een horizontaal en dwars op de transportrichting F verplaatsbare uitsluisschuif 5.

Figuur 3 is een doorsnede volgens de lijn ill—lil in figuur 2 ter hoogte van een uitsluisschuif 5. Die uitsluisschuif 5 omsluit elk van beide draagstangen 3, over ongeveer 180°. Een deel van de uitsluisschuif 5 40 steekt uit boven de draagstangen 3, teneinde het zich op de draagstangen 3 bevindende, te transporteren goed naar opzij te kunnen wegschuiven. Aan het ondereinde van de uitsluisschuif 5 is een onder de draagstangen 3 verticaal uitstekende geleidingspen 6 aangebracht. Aan die geleidingspen 6 is een langwerpig geleidingslichaam 7 aangebracht, dat om de geleidingspen 6 zwenkbaar is. Het geleidingslichaam 7 is, in de ruststand van de uitsluisschuif 5, met zijn langsrichting gericht in de transportrichting F 45 en kan uit die richting over 30° naar links en naar rechts worden gezwenkt. De zwenkweg wordt begrensd door een, aan de naar de uitsluisschuif 5 toegekeerde zijde van het geleidingslichaam 7 aangebrachte aanslagstift 8. De aanslagstift 8 komt in de beide maximale zwenkstanden in aanraking met een niet weergegeven aan de onderzijde van de uitsluisschuif 5 aangebrachte aanslag. Het geleidingslichaam 7 is paralleliepipedum-vormig en in het midden van de langsrichting voorzien van een boring voor het opnemen 50 van de geleidingspen 6. De verhouding van de lengte:breedte van het geleidingslichaam bedraagt ongeveer 4:1. Aan het in de transportrichting F voorste einde is aan de van de uitsluisschuif 5 afgekeerde zijde een naar onderen uitstekend geleidingselement 9 aangebracht. Dat geleidingselement 9 is uitgevoerd als een rol, welke om een evenwijdig aan de benen van de rails 10,11 verlopende as draaibaar gelegerd is. Het geleidingslichaam 7 met het geleidingselement 9 wordt door een onder de, het te transporteren goed 55 transporterende draagstangen 3 aangebrachte rail 10 of geleidingsrail 11 geleid. De geleiding van het geleidingslichaam 7 met het geleidingselement 9 geschiedt door de benen van de U-vormige rails 10,11 waarbij de onderlinge afstand van die benen ongeveer 5% groter is dan de breedte van het geleidings- 3 194040 lichaam en aan de diameter van het geleidingselement 9.

Figuur 4 toont in bovenaanzicht de U-vormig uitgevoerde rails 10,11 welke zijn aangebracht onder de draagstangen 3 en in ingrijping verkeren met de geleidingslichamen 7 en met de geleidingselementen 9. De rails 10 verlopen evenwijdig en de aftakrails 11 schuin ten opzichte van de transportrichting F. De twee op 5 afstand uitéén aangebrachte en onderling evenwijdig verlopende rails 10 zijn onder de einden van de draagstangen 3 aangebracht en zijn via aftakkingen 13 en aftakrails 11 met elkander verbonden. De onderling evenwijdige rails 10 hebben tot taak de uitsluisschuiven 5 in een soort ruststand aan de rand van de transportbaan (zie figuur 1) te geleiden. Bij de aftakkingen 13 van de evenwijdige rails 10 naar de schuin verlopende aftakrails 11 zijn stuurlichamen 12 aangebracht om selectief via het geleidingslichaam 9 het 10 geleidingslichaam 7 de aftakrails in te leiden. Het stuurlichaam 12 is tot in de verplaatsingsbaan van het geleidingselement 9 te heffen en bevindt zich in de transportrichting F gezien direct na de aftakkingen 13, zodat dan de uitsluisschuif 5 van zijdelings van een positie boven een rail 10 weg wordt geleid. Na het heffen van het stuurlichaam 12 voeren een aantal op de aftakrail 11 geleide uitsluisschuiven 5 de afschuif-beweging van het te transporteren goed tot op een aftakbaan 2 uit. Om ervoor te zorgen dat het af- of 15 wegschuiven van het getransporteerde goed in beide zijwaartse richtingen en/of een terugbrengen van de uitsluisschuif 5 naar de rail 10 van de uitgangszijde mogelijk is, zijn aftakrails 11 in de transportrichting F gezien van de rechter en linker rail 10 uitgaande aangebracht. Hierdoor kunnen de schuin verlopende aftakrails 11 kruisingen 14 vormen.

In figuur 5 is op vergrote schaal een gedeelte van figuur 4 ter hoogte van de kruising 14 afgebeeld. Het 20 blijkt, dat het geleidingslichaam 7 veilig en betrouwbaar met behulp van een geleidingselement 9 door de kruising 14 wordt geleid, aangezien de lengte van het geleidingslichaam 7 ongeveer het viervoudige bedraagt van de breedte van de U-vormige aftakrail 11.

Aan de hand van de figuren 6 en 7 wordt nu nog de nadere uitvoering van de aftakking 13 en het leiden van het geleidingslichaam 7 met het geleidingselement 9 van de rail 10 tot in de schuin verlopende aftakrail 25 11 toegelicht. Bij de aftakkingen 13 vindt een gescheiden geleiding plaats enerzijds van de zijvlakken van het geleidingslichaam 7 en anderzijds van de zijvlakken van het, in het bijzonder als rol uitgevoerde, geleidingselement 9. Hiertoe is de zich in het inwendige van de bocht respectievelijk van de aftakking bevindende zijwand van de rail 10,11 onderverdeeld in een bovenste deel 11o voor het geleiden van het geleidingslichaam 7 en een onderste deel 10u, 11u voor het geleiden van het geleidingselement 9. Een de 30 aftakking 13 binnenkomend geleidingslichaam 7 met geleidingselement 9 wordt van een afstand van ongeveer driekwart van de lengte van het geleidingslichaam 7 tot een, door de rail 10 en de aftakrail 11 gevormd knikpunt 15 af op de zich aan de binnenzijde van de bocht respectievelijk van de aftakking bevindende zijwand van de rail 10 nog slechts geleid door het onderste zijwanddeel 10u. Die geleiding geschiedt tot het bereiken van de knikpunt 15. Aan de zich aan de buitenzijde van de bocht respectievelijk 35 aftakking bevindende zijwand van de rail 10 wordt het geleidingslichaam 7 en het geleidingselement 9 geleid. Voor het inleiden van de af- of wegschuif beweging van de uitsluisschuiven 5 kan een stuurlichaam 12 tot in de verplaatsingsbaan van het geleidingselement 9 worden geheven. Wanneer het geleidingselement 9 nu het stuurlichaam 12 treft, zwenkt het geleidingslichaam 7 onder geleidingspen 6 en wordt door het stuurlichaam 12 tot op de schuin verlopende aftakrail 10 geleid. Teneinde het inleiden van die zwenk-40 beweging te vergemakkelijken, is van het geleidingslichaam 7 het achterste deel van de zijvlakken voorzien van een, aan het geleidingslichaam een toelopende gedaante verlenende afschuining en Is het voorste deel van het geleidingslichaam afgerond. De zwenkbeweging van het langwerpig geleidingslichaam 7 wordt mogelijk, doordat van de zich aan de binnenzijde van de bocht of aftakking bevindende zijwand van de rails 10, 11 het bovenste deel 11o voor de geleiding van het geleidingslichaam 7 over de lengte van ongeveer 45 driekwart van de lengte van het geleidingslichaam 7 in de verplaatsingsrichting daarvan gezien voor en achter het knikpunt 15 boogvormig is uitgevoerd, één en ander zodanig, dat een geleiding van het geleidingslichaam 7 gewaarborgd is. Het boogvormige zijwanddeel 11o sluit aan op de zijwanden van de rail 10, 11 en is, van het geleidingslichaam 7 uit gezien, convex gebogen. Bovendien vindt over het traject tussen het knikpunt 15, ongeveer ten bedrage van driekwart van de lengte van het geleidingslichaam, een 50 geleiding plaats van het geleidingselement 9 door de zich aan de binnenzijde van de bocht respectievelijk de aftakking bevindende onderste zijwand deel 11 u van de aftakrail 11. Na het verlaten van de aftakking 13 wordt weer het gehele geleidingslichaam 7 met het geleidingselement 9 door de aftakrail 11 geleid.

Voorts blijkt uit de figuren 6 en 7 hoe het te heffen stuurlichaam 12 voor het in een aftakrail 11 leiden van de geleidingslichamen 7 en geleidingselementen 9 aangebracht is en functioneert.

55 Het stuurlichaam 12 kan door een uitsparing 16, welke in het lijf van de rail 10 is aangebracht, tot in de verplaatsingsbaan van de geleidingselementen 9 geheven worden en sluit in die stand van de rail 10 het lineair verlengde van de rail 10 af. Het in de vorm van een driezijdig prisma uitgevoerde stuurlichaam 12 zit

Claims (6)

194040 4 met zijn rechthoekig grondvlak aan een hefboomarm 17, die in de uitsparing 16 zwenkbaar om een horizontale dwars op de rail 10 verlopende as is bevestigd. Onder het stuurlichaam 12 is een instel-aandrijving 18 aangebracht, welke de hef- en neerlaatbeweging van het stuurlichaam 12 bewerkstelligt. De hef- en neerlaatbeweging is, door de bevestiging van het stuurlichaam 12 aan de hefboomarm 17 feitelijk 5 een zwenkbeweging. Het stuurlichaam 12 is, in bovenaanzicht wigvormig en is zodanig uitgevoerd, dat in de gehele toestand slechts het geleidingselement 9 en niet het geleidingslichaam 7 door het geleidingsvlak 12a wordt geleid. De instelaandrijving 18 wordt in het bijzonder uitgevoerd als elektromagneet, waarbij een axiaal verplaatsbaar anker door magnetische krachten, opgewekt door een spoel, een axiale beweging uitvoert 10

1. Transporteur voor het selectief zijdelings afleiden van transportgoederen, voorzien van een eindloze 15 transportketting met bovenliggend transportpart, welke transportketting bestaat uit eindloze aandrijfbare kettingen, welke op afstand en onderling evenwijdig verlopen en waartussen draagstangen voor te transporteren goederen bevestigd zijn, uit door en tussen de draagstangen geleide uitsluisschuiven, welke voor het uitsluizen van transportgoederen in het transportpart boven het door de draagstangen gevormde transportvlak uitsteken en in tegengestelde richting voor de geleiding althans een geleidingspen hebben, 20 waarbij een langsrail aan weerszijden onder het transportpart verloopt, waarin geleidingspennen kunnen steken om de bijbehorende uitsluisschuiven het verschuiven te beletten en de langsrails door aftakkingen en schuin ten opzichte van de transportrichting verlopende en elkaar onderling in kruisingen snijdende aftakrails zijn verbonden voor het geleid over de draagstangen schuiven van uitsluisschuiven en waarbij ten minste in de aftakkingen van de langsrails naar de aftakrails bedienbare stuurlichamen zijn aangebracht voor het 25 selectief uit de langsrails leiden van de geleidingspennen, met het kenmerk, dat een langwerpig geleidingslichaam (7) door een zwenkas (6) zwenkbaar gelegerd is aan de bijbehorende uitsluisschuif (5), waarbij nabij een einde vanaf het geleidingslichaam (7) de geleidingspen (9) uitsteekt in een richting afgekeerd van de uitsluisschuif en ongeveer evenwijdig aan de zwenkas (6) verloopt.

2. Transporteur volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de geleidingspen (9) aan 30 het, in de verplaatsingsrichting gezien voorste einde van het geleidingslichaam (7) is aangebracht.

3. Transporteur volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat op de geleidingspen (9) een rol draaibaar is gelegerd.

4. Transporteur volgens één der conclusies 1-3, met het kenmerk, dat het geleidingslichaam (7) aan zijn zijvlakken aan het, in de transportrichting (F) gezien voorste einde is voorzien van een afronding en aan zijn 35 achtereinde van een afschuining, waarvan de lengte ongeveer overeenkomt met de breedte van het geleidingslichaam (7).

5. Transporteur volgens een of een aantal der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat in het bereik van de aftakkingen (13) het zich aan de binnenzijde van de bocht respectievelijk de aftakking bevindende vlak van de rail (10) en van de aftakrail (11) is onderverdeeld in een tweetal bereiken, namelijk in een, van 40 het lijf van de rail (10,11) uit gezien bovenste bereik (11 o) voor de geleiding van de zijvlakken van het geleidingslichaam (7) en in een onderste bereik (10u, 11 u) voor het geleiden van het geleidingspen (9).

6. Transporteur volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat het geleidingsvlak in het bovenste bereik (11o) boogvormig is, van het geleidingslichaam (7) uit gezien convex is op een afstand van ongeveer driekwart van de lengte van het geleidingslichaam (7) voor en achter het knikpunt (15) dat met het snijpunt van de rail 45 (10) en de aftakrail (11) van de betrokken aftakking (13) overeenkomt, waarbij het geleidingsvlak continu overgaat in de rail (10) en de aftakrail (11) en de geleidingsvlakken in het onderste bereik (10u, 11 u) met de benen van de rail (10) en van de geleidingsrail (11) overeenkomen. Hierbij 4 bladen tekening