<Desc/Clms Page number 1>
EMI1.1
Luchttoevoerblok voor een weefmachine.
------------------------------------- De uitvinding betreft een luchttoevoerblok voor een weefmachine, waarin een klepinrichting is voorzien.
Uit WO 9729231 is een dergelijke luchttoevoerblok gekend, die tussen een persluchttoevoer en een stel hoofdblazers, die eenzelfde inslagdraad inbrengen, wordt opgesteld. Een dergelijke luchttoevoerblok bevat een aan een persluchttoevoer aangesloten ingang en een aan een stel hoofdblazers aangesloten uitgang. Hierbij worden de ingang en de uitgang verbonden door in de luchttoevoerblok voorziene kanalen waarin een klepinrichting is aangebracht, die een schakelbaar afsluitventiel en/of een instelbaar smoorventiel bevat.
Indien een weefmachine een groot aantal verschillende inslagdraden dient te verweven, zijn een groot aantal voornoemde stellen hoofdblazers en zodoende ook een groot aantal bijhorende klepinrichtingen vereist.
Het doel van de uitvinding is een dergelijke luchttoevoerblok te verbeteren, zodat de mogelijkheid geboden wordt meerdere klepinrichtingen in een beperkt volume te voorzien.
Tot dit doel bevat de luchttoevoerblok minstens een ingang voor perslucht, twee aan een langszijde van de luchttoevoerblok voorziene uitgangen voor perslucht, en kanalen waarin een klepinrichting is aangebracht, die een ingang met een uitgang verbinden.
De luchttoevoerblok volgens de uitvinding biedt als voordeel dat twee klepinrichtingen samen in een beperkt volume kunnen voorzien worden, waardoor een dergelijke luchttoevoerblok bijzonder geschikt is om toegepast te worden bij luchtweefmachines, waarbij verschillende inslagdraden worden verweven.
<Desc/Clms Page number 2>
Het voorzien van de ingangen en de uitgangen aan twee tegenover elkaar gelegen langszijden laat tevens toe meerdere luchttoevoerblokken naast of tegen elkaar op te stellen.
Volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm zijn de minstens een ingang, de twee uitgangen en de kanalen hoofdzakelijk in een langsvlak van de luchttoevoerblok gelegen, dat nagenoeg loodrecht op de voornoemde langszijde is gelegen. Dit laat toe de breedte van de luchttoevoerblok volgens de dwarsrichting te beperken. Hierdoor kunnen in een beperkt volume een groot aantal dergelijke luchttoevoerblokken met klepinrichtingen voorzien worden.
De conclusies 3 tot 12 bevatten uitvoeringsvormen, die voordelig zijn om toe te laten meerdere klepinrichtingen in een beperkt volume te voorzien.
Teneinde de kenmerken van de uitvinding duidelijker naar voor te brengen wordt de uitvinding hieronder nader toegelicht aan de hand van tekeningen met uitvoeringsvoorbeelden, waarin : figuur 1 een bovenaanzicht van meerdere naast elkaar opgestelde luchttoevoerblokken volgens de uitvinding weergeeft ; figuur 2 een doorsnede volgens lijn II-II in figuur 1 weergeeft ; figuur 3 een doorsnede volgens lijn III-III in figuur 2 weergeeft ; figuur 4 de doorsnede van figuur 2 voor een variante uitvoeringsvorm weergeeft ; figuur 5 de doorsnede van figuur 2 voor nog een variante uitvoeringsvorm weergeeft ; figuur 6 een doorsnede volgens lijn VI-VI in figuur 5 weergeeft ; figuur 7 de doorsnede van figuur 2 voor nog een variante
<Desc/Clms Page number 3>
uitvoeringsvorm weergeeft ; tiguur 8 de doorsnede van figuur 7 voor een variante uitvoeringsvorm weergeeft ;
figuur 9 de doorsnede van figuur 7 voor nog een variante uitvoeringsvorm weergeeft ; figuur 10 de doorsnede van figuur 2 voor nog een variante uitvoeringsvorm weergeeft.
De in figuren 1 tot 3 weergegeven luchttoevoerblok 1 voor een luchtweefmachine bevat twee ingangen 2 en 3 voor perslucht die voorzien zijn aan een eerste langszijde 4, en twee uitgangen 5 en 6 voor perslucht die voorzien zijn aan een tweede langszijde 7, die tegenover de eerste langszijde 4 is gelegen. De eerste langszijde 4 vormt bij de weergegeven uitvoeringsvorm de onderzijde van de luchttoevoerblok 1, terwijl de tweede langszijde 7 de bovenzijde van de luchttoevoerblok 1 vormt. Verder bevat de luchttoevoerblok 1 kanalen 8,9 en 10 die de ingang 2 met de uitgang 5 verbinden, en kanalen 11,12 en 13 die de ingang 3 met de uitgang 6 verbinden.
In de kanalen tussen de ingang 2 en de uitgang 5 is een klepinrichting aangebracht die een schakelbaar afsluitventiel 14 en een regelbaar smoorventiel 15 bevat, terwijl in de kanalen tussen de ingang 3 en de uitgang 6 een klepinrichting is aangebracht die een schakelbaar afsluitventiel 16 en een regelbaar smoorventiel 17 bevat.
Verder is zichtbaar dat de twee ingangen 2 en 3, de twee uitgangen 5 en 6, en de verschillende kanalen 8,9, 10,11, 12 en 13 hoofdzakelijk in een langsvlak 24 van de luchttoevoerblok 1 zijn gelegen, dat nagenoeg loodrecht op de voornoemde langszijden 4 en 7 is gelegen. Hierbij zijn de twee uitgangen 5 en 6 op een kleinere afstand van elkaar gelegen dan de twee ingangen 2 en 3. Tevens wordt een centrale as 25 voorgesteld, die nagenoeg loodrecht op de voornoemde langszijden 4 en 7, en in het voornoemde langsvlak
<Desc/Clms Page number 4>
EMI4.1
24 is gelegen. Ten opzichte van de centrale as 25 zijn de ingang 2, de uitgang 5 en de kanalen 8, 9 en 10 spiegelsymmetrisch ten opzichte van de ingang 3, de uitgang 6 en de kanalen 11, 12 en 13 gelegen. De kanalen zijn bijvoorbeeld gevormd door boringen in de luchttoevoerblok 1.
De twee schakelbare afsluitventiclen 16 zijn ter hoogte van de eerste langszijde 4 tussen de ingangen 2 en 3 opgesteld, zijn ook in het voornoemde langsvlak 24 ter hoogte van de langszijde 4 van de ingangen 2 en 3 voorzien, en zijn ook onderling spiegelsymmetrisch ten opzichte van de centrale as 25 opgesteld.
De schakelbare afsluitventielen 14 en 16 bevatten elk een zitting 26 die respectievelijk ter hoogte van een kanaal 9 of 12 is aangebracht, een plunjer 18 die samenwerkt met de zitting 26, een veer 19 die de plunjer 18 naar de zitting 26 toe dwingt, teneinde de doortocht voor perslucht vanaf een ingang naar een uitgang af te sluiten, en een elektro-magneet 20 die de plunjer 18 weg van de zitting 26 brengt, teneinde de voornoemde doortocht voor perslucht te openen. Hierbij zijn de schakelbare afsluitventielen 14 en 16 elk in het verlengde van een bijhorende uitgang 5 of 6 en nagenoeg evenwijdig met de voornoemde centrale as 25 opgesteld.
De regelbare smoorventielen 15 en 17 bevatten elk een plunjer 21 die door een lineaire motor 22 axiaal verplaatsbaar is, en waarvan het uiteinde 23 van de plunjer 21 respectievelijk uitmondt in het kanaal 10 of 13. Door de positie van de plunjers 21 in de kanalen 10 en 13 te regelen is het mogelijk, zoals beschreven in WO 9729231, de perslucht die van de ingang 2 naar de uitgang 5 of van de ingang 3 naar de uitgang 6 stroomt passend te smoren, door de doorstroomopening van het bijhorende kanaal 10 of 13 te regelen. Deze smoorventielen 15 en 17, en in het bijzonder de plunjers 21, zijn ook in het voornoemde langsvlak 24 voorzien, terwijl die
<Desc/Clms Page number 5>
tevens onderling spiegelsymmetrisch en nagenoeg loodrecht ten opzichLe van de centrale as 25 zijn opgesteld.
Verder is een aansluitplug 31 op de behuizing van de motor 22 van het smoorventiel 17 bevestigd. De aansluitplug 31 is vcrbonden met elektrische leidingen 32,33, 34 en 35 vanaf de afsluitventielen 14,16 en de smoorventielen 15 en 17. Op de aansluitplug 31 kan een niet weergegeven elektrische kabel aangesloten worden, die zich uitstrekt naar de niet weergegeven stuureenheid van de weefmachine. Het voorzien van een enkele aansluitplug 31 voor de beide afsluitventielen 14, 16 en de beide smoorventielen 15, 17 is voordelig om de luchttoevoerblok 1 met de bijhorende onderdelen op een weefmachine te monteren en van de nodige elektrische aansluitingen te kunnen voorzien. Deze elektrische leidingen 32 en 33 lopen elk doorheen een bijhorende boring 36 en 37 in de luchttoevoerblok 1.
Verder lopen de elektrische leidingen 32,33 en 34 nog in een sleuf 38 die voorzien is ter hoogte van de tweede langszijde 7.
Zoals verduidelijkt in figuur 1 worden op een persluchtreservoir 27 meerdere luchttoevoerblokken 1 met bouten 28 bevestigd. Het persluchtreservoir 27 bevat meerdere uitgangen 29 en 30 waarop ingangen 2,3 van een luchttoevoerblok 1 kunnen aansluiten. In de weergegeven uitvoeringsvorm zijn vier luchttoevoerblokken 1 op het persluchtreservoir 27 gemonteerd. De uitgangen 29 en 30 waarop geen luchttoevoerblok 1 wordt gemonteerd, kunnen met afsluitdoppen 43 afgesloten worden.
Het is duidelijk dat ter hoogte van de afsluitventielen 14 en 16, en ter hoogte van de smoorventielen 15 en 17 de nodige niet weergegeven afdichtingen zijn aangebracht om te verhinderen dat perslucht langs deze ventielen uit de luchttoevoerblok 1 stroomt. Uiteraard zijn ook de nodige
<Desc/Clms Page number 6>
bouten 66 voorzien om de verschillende ventielen aan de 1. uchttoevoerblok 1 te bevestigen. Verder zijn ter hoogte van de kanalen 8 en 11 afsluitdoppen 39 en 40 voorzien om te verhinderen dat perslucht uit de luchttoevoerblok 1 stroomt.
Ter hoogte van de uitgangen 5 en 6 worden vorder schematisch weergegeven aansluitstukken 11 of 42 voorzien, die bijvoorbeeld gekleefd worden aan de luchttoevoerblok 1 en waaraan een niet weergegeven leiding naar een blazer van een weefmachine kan aangesloten worden. Volgens een variante kunnen de aansluitstukken 41,42 schroefdraad bevatten, die in van schroefdraad voorziene ingangen 5,6 kan geschroefd worden.
Deze uitvoeringsvorm van de luchttoevoerblok 1, waarbij de ingangen, de uitgangen, de kanalen en de ventielen nagenoeg in eenzelfde langsvlak 24 zijn gelegen, laat toe een luchttoevoerblok 1 met een beperkte breedte B volgens de dwarsrichting te realiseren, zodat meerdere dergelijke luchttoevoerblokken 1 compact naast elkaar kunnen gemonteerd worden. Bij het aanwenden van klassieke ventielen en doormeters van de ingangen, de uitgangen en de kanalen die vereist zijn voor huidige luchtweefmachines, volstaat een luchttoevoerblok met een breedte B in de orde van grootte van dertig millimeter.
De luchttoevoerblokken 1 met twee klepinrichtingen zijn bijzonder geschikt om aangewend te worden bij een luchtweefmachine. Bij een luchtweefmachine is het voordelig een even aantal hoofdblazers te voorzien, gezien eenzelfde type inslagdraad bijvoorbeeld vanaf twee bobijnen kan geleverd worden en zodoende vanaf twee hoofdblazers of twee stellen naeen geschakelde hoofdblazers, zoals gekend uit WO 9729231, in een weefvak kan gebracht worden. In geval toch een oneven aantal klepinrichtingen gewenst zou zijn, is het uiteraard steeds mogelijk een van de uitgangen 5 of 6 met een afsluitdop te voorzien, teneinde te vermijden dat perslucht
<Desc/Clms Page number 7>
langs deze uitgang uit de luchttoevoerblok 1 stroomt.
Uiteraard kan ook het bijhorende afsluitventiel 14 of 16 steeds gesloten blijven.
De uitgangen 5 en 6 zijn hierbij bijvoorbeeld op een afstand van elkaar gelegen, die nagenocg overeenstemt met de afstand dat de inlaatstukken van de hoofdblazers, die bijvoorbeeld van het type zijn zoals beschreven in de nog niet gepubliceerde Belgische octrooiaanvraag BE 9700465 van de aanvraagster, waardoor de luchttoevoerblokken 1 volgens de uitvinding bijzonder geschikt zijn om toegepast te worden bij hoofdblazerinrichtingen zoals beschreven in de voornoemde Belgische octrooiaanvraag BE 9700465.
In figuur 4 is een variante weergegeven waarbij ter hoogte van de uitgangen 5 en 6 een boring 44 of 45 aansluit, waarop telkens een boring 46 of 47 aansluit. Ten opzichte van de centrale as 25 zijn de boringen 44 en 46 spiegelsymmetrisch ten opzichte van de boringen 45 of 47 gelegen. Ter hoogte van de boringen 44 en 45 worden respectievelijk afsluitdoppen 48 en 49 voorzien om te verhinderen dat perslucht langs de boringen 44 of 45 uit de luchttoevoerblok 1 kan stromen. De boringen 44,45, 46 en 47 zijn tevens hoofdzakelijk in het langsvlak 24 van de luchttoevoerblok 1 gelegen. Ter hoogte van de boringen 46 en 47 worden tevens aansluitstukken 50 en 51 voor een niet weergegeven leiding voorzien, die bijvoorbeeld gekleefd zijn op de luchttoevoerblok 1.
Ter hoogte van de boringen 46 en 47 kan bijvoorbeeld perslucht op lage druk toegevoerd worden, die via de bijhorende boring 44 of 45 naar de uitgang 5 of 6 kan stromen. Volgens een variante kan ter hoogte van de boringen 46 of 47, analoog als weergegeven in figuur 8, een druksensor voorzien worden, teneinde de druk van de uit de luchttoevoerblok 1 stromende perslucht te meten.
<Desc/Clms Page number 8>
In figuren 5 en 6 is een variante weergegeven waarbij ter hoogte van de uitgang 5 boringen 52,53 en 54 en bijhorende afsluitdoppen 55 en 56 zijn voorzien, die niet in het langsvlak 24 zijn gelegen. Echter gezien de boringen 52, 53 en 54 een kleine doormeter vertonen, hebben die weinig invloed op de breedte van de luchttoevoerblok 1, daar de voornoemde breedte hoofdzakelijk bepaald wordt door de behuizingen en/of de zittingen 26 van de afsluitventielen 14 en 16.
In figuur 7 wordt een variante weergegeven waarbij de luchttoevoerblok 1 voorzien is van twee ingangen 2 en 3, twee uitgangen 5 en 6, en kanalen 62,63 en 64,65 die elk een ingang 2 of 3 met een bijhorende uitgang 5 of 6 verbinden.
Deze worden allen in een langsvlak 24 van de luchttoevoerblok 1 en spiegelsymmetrisch ten opzichte van een centrale langsas 25 opgesteld. In de kanalen 62,64 wordt een klepinrichting voorzien die een regelbaar smoorventiel 57 of 58 bevat, dat van een zitting 59 en een door een aandrijfmotor 60 bevolen plunjer 61, die kan samenwerken met de zitting 59, is voorzien. Dergelijk smoorventiel 57 of 58 is bijvoorbeeld van het type zoals beschreven in WO 9608668.
De luchttoevoerblok 1 van figuur 7 kan tevens analoog als weergegeven in figuur 1 op een persluchtreservoir 27 voorzien worden. Ter hoogte van de uitgang 5 of 6 wordt telkens een aansluitstuk 41,42 voorzien, waarop bijvoorbeeld een niet weergegeven leiding kan aangesloten worden. Dergelijke leiding kan bijvoorbeeld tevens aan een aansluitstuk 50 of 51 van de luchttoevoerblok 1 van figuur 4 aangesloten worden, teneinde perslucht op lage druk die gesmoord werd door het smoorventiel 57 of 58, vanaf de luchttoevoerblok 1 van figuur 7 naar de uitgang 5 of 6 van de luchttoevoerblok 1 van figuur 4 te geleiden.
<Desc/Clms Page number 9>
In figuur 8 is nog een variante weergegeven waarbij de luchttoevoerblok], analoog aar de uitvoeringsvorm van figuur 4, boringen 44,45, 46 en 47 bevat. Ter hoogte van de boringen 46 en 47 wordt bijvoorbeeld een schematisch weergegeven drukopnemer 67 aangebracht, die bijvoorbeeld via een niet weergegeven elektrische leiding gekoppeld is met de aansluitplug 31 en de stuureenheid van de weefmachine, teneinde de druk van de perslucht aan de uitgangen 5 of 6 te kunnen meten.
In figuur 9 is een variante weergegeven, waarbij de delen die analoog aan figuur 7 zijn uitgevoerd met gelijke referenties worden aangeduid, en waarbij de luchttoevoerblok 1 een enkele ingang 70 voor perslucht bevat, die in een langsvlak 24 van de luchttoevoerblok 1 ter hoogte van de centrale as 25 is gelegen. Verder bevat de luchttoevoerblok 1 kanalen 68 en 63 die de ingang 70 met de uitgang 5 verbinden, en kanalen 68 en 65 die de ingang 70 met de uitgang 6 verbinden. De ingang 70 is aangesloten op een uitgang 69 van een persluchtreservoir 71. De zittingen 59 zijn in het kanaal 68 aangebracht.
In figuur 10 is een variante weergegeven, waarbij de delen die analoog aan figuur 2 zijn uitgevoerd met gelijke referenties worden aangeduid, en waarbij de luchttoevoerblok 1 een enkele ingang 72 voor perslucht bevat, die in een langsvlak 24 van de luchttoevoerblok 1 is gelegen en die aangesloten is op een uitgang 76 van een persluchtreservoir 73. De ingang 72 is via kanalen 74,8, 9 en 10 verbonden met de uitgang 5. De ingang 72 is via kanalen 74,8, 9,75, 12 en 13 verbonden met de uitgang 6. Het kanaal 75 verbindt hierbij het kanaal 9 met het kanaal 12, terwijl het kanaal 74 de ingang 72 met het kanaal 8 verbindt. Ter hoogte van het kanaal 74 wordt nog een afsluitdop 77 voorzien.
De luchttoevoerblok volgens de uitvinding beperkt zieh
<Desc/Clms Page number 10>
EMI10.1
uiteraard niet tot de als voorbeeld beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvormen, maar kan binnen het kader van de uitvinding volgens verschillende varianten uitgevoerd worden.