NL8503439A

NL8503439A - Apparaat om een inslagdraad aan een hoofdblazer toe te voeren bij weefmachines.

Info

Publication number: NL8503439A
Application number: NL8503439A
Authority: NL
Original assignee: Picanol Nv
Priority date: 1985-12-13
Filing date: 1985-12-13
Publication date: 1987-07-01
Also published as: US4756342A; EP0225669B1; DE3663541D1; EP0225669A1; US4850398A; ES2008086B3

Description

- 1 -

Apparaat om een inslagdraad aan een hoofdblazer toe te voeren bij weefmachines.

Deze uitvinding heeft betrekking op een apparaat om een in-5 slagdraad aan een hoofdblazer toe te voeren bij weefmachines, waarbij dit in de eerste plaats bedoeld is om aangewend te worden bij weefproces sen waarbij met meerdere kleuren geweven wordt en als dusdanig afwisselend verschillende garens tot aan de hoofdblazer moeten kunnen gebracht worden.

10 Het is bekend dat bij meerkleurweven elk van de gebruikte garens in hun toevoer voorzien worden van een hoofdblazer, waarbij deze hoofdblazers volgens een bepaald patroon verplaatst worden zodanig dat zij respektievelijk een inslagdraad van een bepaalde kleur in de gaap kunnen injekteren.

15 Het is duidelijk dat met zulke verplaatsbare hoofdblazers ónmogelijk met zeer hoge weefsneIheden kan geweven worden daar de mechanische onderdelen in dat geval vanwege de grote inertiekrachten problemen geven.

'* "** ’-«Τ'* **·. , .{

*» W

- 2 -

Het is eveneens bekend bi meerkleurweven van vaste hoofdblazers gebruik te maken waarvan hun uitgangen allen tot voor de gaapopening reiken. Deze konstruktie is evenwel uitsluitend geschikt voor twee hoofdblazers.

5 Teneinde aan dit nadeel een oplossing te bieden voorziet de huidige uitvinding in een apparaat om een inslagdraad aan één hoofdblazer toe te voeren, waarbij geen hoofdblazers dienen verplaatst te worden en de inertiekrachten van de bewegende delen gering blijven. Hiertoe bestaat de uitvinding 10 uit een apparaat dat hoofdzakelijk bestaat uit twee of meer toevoerkanalen voor weefdraden; een hoofdblazer om de inslag_ draden in de gaap te injekteren; een verstelbaar bedradings-stuk dat één of meer doorgaande kanalen vertoont en dat tussen, enerzijds, de uiteinden van de toevoerkanalen, en anderzijds, 15 de ingang van de hoofdblazer is opgesteld, waarbij de door_ gaande kanalen door verstelling van het bedrad ingsstuk een verbinding kunnen leggen tussen respektievelijk één van de toevoerkanalen en de 'ingang van de hoofdblazer; en middelen om het bedradingsstuk te verstellen.

20 Volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm zal het bedradingsstuk roteerbaar zijn rond de symmetrieas van de hoofdblazer .

De huidige uitvinding heeft ook nog betrekking op een werk- 219 3 4 3 9 Λ. ' - 3 - wijze om inslagdraden in een gaap te brengen, waarbij bij voorkeur van het voornoemde apparaat wordt gebruikt gemaakt.

Met het inzicht de kenmerken volgens de uitvinding beter aan te tonen, worden hierna, als voorbeelden zonder enig beper-5 kend karakter, enkele voorkeurdragende uitvoeringsvormen beschreven met verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin: figuur 1 het apparaat om een inslagdraad toe te voeren weergeeft, waarbij het bedradingsstuk roteerbaar is; figuren 2 en 3 varianten weergeven op de uitvoering vol-gens figuur 1; figuur 4 een apparaat weergeeft waarbij het bedradingsstuk verschuifbaar is; figuur 5 een apparaat weergeeft waarbij het bedradingsstuk wentelbaar is; 15 figuur 6 een variante weergeeft op de uitvoering volgens figuur 5.

Zoals in figuur 1 weergegeven bestaat het apparaat uit twee toevoerkanalen 1 en 2 voor inslagdraden, respektievelijk 3 en 4; een hoofdblazer 5, en een verstelbaar bedradingsstuk 6 met 20 een doorgaand kanaal 7. Het bedradingsstuk 6 is hierbij roteerbaar langs de symmetrieas 8 van de hoofdblazer 5 opgesteld en is zodanig uitgevoerd dat het roteerbaar is tussen, enerzijds, de uiteinden 9 en 10 van de toevoerkanalen 1 en 2, $ 0 v «3 -? 3 *i Τ' ^ - 4 - en anderzijds, de ingang 11 van de hoofdblazer 5. Het doorgaand kanaal 7 is zodanig in het bedradingsstuk 6 aangebracht dat het door de verdraaiing van dit stuk 6 op een vlotte wijze, respektievelijk de uiteinden 9 en 10 met de ingang 11 5 kan verbinden.

Tevens zijn er niet in de figuur weergegeven middelen voorzien om het bedradingsstuk 6 te verstellen, of m.a.w. in deze uitvoeringsvorm te verdraaien. Deze middelen kunnen van velerlei aard zijn en bestaan bij voorbeeld uit een aandrijving 10 op een aseinde 12 dat aan het bedradingsstuk 6 is aangebracht. Volgens een variante kan de aandrijving ook geschieden door de inwerking van een aandrijfmechanisme op de buitenwand 13.

De aandrijving kan op zichzelf zowel elektrisch, elektromagnetisch, pneumatisch of mechanisch zijn.

15 In figuur 2 wordt nog een variante weergegeven waarbij het toevoerkanaal, respektievelijk 1 of 2, dat niet in verbinding staat met de ingang 11 van de hoofdblazer 5 door middel van een ontluchtingskanaal 14 verbonden is met de vrije omgeving. Hierdoor is het mogelijk permanent in een luchtstroom of der-20 gelijke in de toevoerkanalen 1 en 2 te voorzien, zodanig dat het vrije uiteinde 15 van de wachtende inslagdraad, hetzij 3 of 4, gestrekt gehouden wordt. De luchtstroom om de wachtende inslagdraad gestrekt te houden mag veel zwakker zijn dan de luchtstroom die gedurende het draadtransport aanwezig is.

8503439 ......" 'iijmipi'1*"· ·>*Λΐ - 5 -

Figuur 3 geeft nog een variante weer, waarbij meerdere kanalen 16 en 17 in het bedradingsstuk 6 zijn aangebracht die allen uitmonden voor de ingang 11 van de hoofdblazer 5. Zulke kon-struktie biedt het voordeel dat bij verwisseling van de garen-5 toevoer het bedradingsstuk slechts over een kleine hoek A moet verdraaid worden, dit in tegenstelling met de uitvoering volgens figuur 1 waarbij het bedradingsstuk 6 over 180 graden dient verdraaid te worden. Eventueel kunnen de inlaten, res-pektievelijk 18 en 19, van de kanalen 16 en 17 in de stand 10 waarbij ze niet verbonden zijn met een van de toevoerkanalen 1 of 2 afgesloten worden door middel van niet in de figuur weergegeven middelen. Alzo zal, zoals bijvoorbeeld in figuur 3 wordt weergegeven, vermeden worden dat er een drukverlies in het kanaal 17 ontstaat doordat de lucht langs het kanaal 15 16 en de inlaat 18 zou ontsnappen.

Figuur 4 geeft nog een variante weer waarbij het bedradings-stuk 6 verschuifbaar is opgesteld. De verschuivingsrichting is bij voorkeur transversaal ten opzichte van de symmetrieas 8 van de hoofdblazer 5. Ook hier zijn meerdere doorgaande ka-20 nalen 20 tot en met 22 voorzien.

In figuur 5 wordt een uitvoering weergegeven waarbij het be-dradingsstuk 6, bijvoorbeeld in geleidingen 23 en 24, wentel-baar kan verschoven worden. Het is duidelijk dat ook hier, evenals in alle voorgaande uitvoeringsvormen, ontluchtingsopeningen, > ^ ·' .* <

V 'J “j 'J -J

- 6 - respektievelijk 25, 26 en 27, kunnen voorzien worden, die in dit geval bij voorkeur lateraal uit het wisselstuk 6 uitmonden .

Figuur 6 geeft nog een variante weer op de uitvoering volgens 5 figuur 5, waarbij slechts een doorgaand kanaal 7 aangewend wordt.

Het is duidelijk dat het aantal toevoerkanalen ook meer dan twee kan bedragen. In de uitvoeringen volgens figuren 4 tot en met 7 zijn er bij wijze van voorbeeld drie toevoerkanalen, 10 respektievelijk 1, 2 en 28 voorzien.

Bij voorkeur worden de toevoerkanalen 1, 2 en 28 gevormd door de uitlaten van blazers, respektievelijk 29, 30 en 31.

Zoals in figuur 1 wordt weergegeven kan in de toevoerkanalen 1 en 2, bijvoorbeeld juist voor of na de betreffende blazers 15 29 en 30, een draadkiem, respektievelijk 32 en 33, aangebracht worden. In dat geval is het niet noodzakelijk dat het bedra-dingsstuk 6 van een ontluchtingskanaal wordt voorzien daar de draad kan gespannen gehouden worden door middel van de juiste sturing van deze draadklemmen 32 en 33.

20 Tevens zullen bij voorkeur in de verscheidene toevoerenkanalen van de inslagdraden 3 en 4 middelen voorzien worden om het O 4 O ^ - 7 - vrije uiteinde 15 van de wachtende inslagdraad over een bepaalde afstand terug te trekken. Deze middelen kunnen van velerlei aard zijn en zijn niet specifiek in de figuren weergegeven. Zij bieden het voordeel dat de inslagdraad, hetzij de 5 draad 3 of de draad 4, niet tussen de uiteinden 9 en 10 van de toevoerkanalen 1 en 2 en het wisselstuk 6 kan geklemd raken.

In het geval van het gebruik van ontluchtingskanalen in het bedradingsstuk 6 kan er een kleine opening gelaten worden 10 tussen de uiteinden 9 en 10 van de toevoerkanalen 1 en 2 en het bedradingsstuk 6, dit om zoals voornoemd het vastklemmen van de inslagdraden te vermijden.

De werking van alle voornoemde apparaten is duidelijk uit de figuren af te leiden.

15 De uitvinding heeft ook nog betrekking op een werkwijze om een inslagdraad in de gaap te brengen. Deze werkwijze bestaat er hoofdzakelijk in dat de inslagdraad reeds voor het berei- " ken van de uitgang van de hoofdblazer 5 op snelheid gebracht is en bij voorkeur wel zodanig dat het vrije uiteinde 15 van 20 de betreffende inslagdraad juist op het ogenblik van de aanvang van de inslagfaze aan de uitgang van de hoofdblazer 5 voorbij komt. De snelheid zal op dit moment bij voorkeur minstens aan de vereiste insertiesnelheid gelijk zijn. Hierdoor -5 U :J 0 H <j - 8 - wordt als het ware een "vliegende start" van de inslagdraad verkregen met het voordeel dat er een enorme tijdswinst gerealiseerd wordt en met hogere weefsnelheid kan geweven worden. Door deze werkwijze volgens de uitvinding wordt verwezen-5 lijkt dat de benodigde snelheid van de draad in de blazers wordt verkregen. Uiteraard is er een stuureenheid 34 voorzien om de inslagdraden, resp. 3 en 4, op de juiste tijdstippen te laten vertrekken zodanig dat hun vrije uiteinden, bijvoorbeeld het uiteinde 15, op het voornoemde gepaste ogenblik 10 de uitgang van de hoofdblazer 5 bereiken. De stuureenheid 34 kan hiertoe bijvoorbeeld gekoppeld zijn aan de draadklemmen 32 en 33 of de luchttoevoer, respektievelijk 35 en 36, van de voor het bedradingsstuk 6 opgestelde blazers 29 en 30, en eventueel 31.

15 Het is duidelijk dat de blazers die voor en na het bedradings-stuk 6 opgesteld zijn op zichzelf van willekeurige aard kunnen zijn.

De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de als voorbeeld beschreven en in de bijgaande tekeningen weergegeven 20 uitvoeringen, doch zulk apparaat om een inslagdraad toe te voeren aan een hoofdblazer bij weefmachines kan in allerlei vormen en afmetingen worden verwezenlijkt zonder buiten het kader der uitvinding te treden.

'C Λ 7 f

Claims

1.- Apparaat om een inslagdraad toe te voeren aan een hoofdblazer bij weefmachines, met het kenmerk dat het hoofdzake-5 lijk bestaat in de kombinatie van twee of meer toevoerkanalen (1, 2) voor inslagdraden (3, 4); een hoofdblazer (5) om de in-slagdraden (3, 4) in de gaap te injekteren; een verstelbaar bedradingsstuk (6) dat één of meer doorgaande kanalen (7; 16, 17; 20, 21, 22) vertoont en dat tussen, enerzijds, de 10 uiteinden (9, 10) van de toevoerkanalen (1, 2) en, anderzijds, de ingang (11) van de hoofdblazer (5) is opgesteld, waarbij de doorgaande kanalen (7; 16, 17; 20, 21, 22) door verstelling van het bedradingsstuk (6) een verbinding kunnen leggen tussen respektievelijk een van de toevoerkanalen (1, 2, 28) 15 en de ingang (11) van de hoofdblazer (5); en middelen om het bedradingsstuk (6) te verstellen.

2.- Apparaat volgens conclusie 1 met het kenmerk dat het bedradingsstuk (6) roteerbaar is rond de symmetrieas (8) van de hoofdblazer (5). 20 3.- Apparaat volgens conclusie 1, met het kenmerk dat het bedradingsstuk (6) verschuifbaar is.

4.- Apparaat volgens conclusie 1, met het kenmerk dat het -10 - bedradingsstuk (6) wentelbaar is.

5. Apparaat volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk dat het bedradingsstuk (6) voorzien is van ontluch-t ingskanalen (14; 25, 26 , 27 ) die de toevoerkanalen (1, 2, 5 28) die niet in verbinding staan met de ingang (11) van de hoofdblazer (5) kunnen verbinden met de buitenomgeving van het bedradingsstuk (6).

6. Apparaat volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk dat de toevoerkanalen (1, 2, 28) bestaan uit de uit- 10 laten van blazers (29, 30, 31).

7. Apparaat volgens één der voorgaande conclusies met het kenmerk dat de toevoerkanalen (1, 2, 28) voorzien zijn van draadterugtrekinr icht ingen .

8. Apparaat volgens één der voorgaande conclusies, met het 15 kenmerk dat de toevoerkanalen (1, 2, 28) draadklemmen (32, 33. bezitten.

9. Werkwijze om een inslagdraad in de gaap van een weefmachi-ne te brengen, met het kenmerk dat zij er hoofdzakelijk in bestaat dat de inslagdraad (3, 4) voor het bereiken van de 20 uitgang van de hoofdblazer (5), reeds op snelheid gebracht wordt. :*X '7 '7 Λ

0. O -0 ê . _ 7J - 11 -

10. Werkwijze volgens conclusie 9, met het kenmerk dat de inslagdraad (3,4) zodanig op snelheid gebracht wordt dat het vrije draaduiteinde (15) bij het begin van de inslagfaze hoofdzakelijk op insertiesnelheid de uitgang van de hoofd- 5 blazer (5) verlaat. 11, - Werkwijze volgens conclusie 9 of 10, met het kenmerk dat de snelheid aan de inslagdraad (3, 4) geleverd wordt gedurende de doorvoer van deze inslagdraad door het bedradings-stuk (6) en de hoofdblazer (5). O u O -J