NL9001094A - Werkwijze voor het verwerken van voorwerpen, in het bijzonder bagage. - Google Patents

Description

Korte aanduiding : Werkwijze voor het verwerken van voorwerpen, in het bijzonder bagage.

De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het verwerken van voorwerpen, in het bijzonder bagage, met behulp van een installatie voorzien van een eindloze transporteur op een zijkant waarvan een toevoertransporteur aansluit voor de toevoer van de voorwerpen aan de eindloze transporteur, terwijl een afvoertransporteur voor de afvoer van de voorwerpen eveneens op een zijkant van de eindloze transporteur aansluit, waarbij de eindloze transporteur is voorzien van dragers, welke kantelbaar zijn om zich althans in hoofdzaak in de lengterichting van de eindloze transporteur uitstrekkende scharnierassen voor het afvoeren van een door een drager gedragen voorwerp op een afvoertransporteur.

Een dergelijke werkwijze is te ontnemen uit het Franse octrooi 2.182.148. Bij deze bekende werkwijze worden de voorwerpen los op de dragers geplaatst en met behulp van een eindloze transporteur naar een gewenste afvoertransporteur getransporteerd, waar door kantelen van de desbetreffende drager het voorwerp op de gewenste afvoertransporteur wordt afgevoerd.

Bij het verwerken van ongelijke voorwerpen, zoals bijvoorbeeld bij het verwerken van bagage, treden bij het toepassen van een dergelijke werkwijze moeilijkheden op in het bijzonder, daar men streeft naar steeds hogere verwerkingssnelheden.

In de praktijk is gebleken, dat althans het grootste gedeelte van door vliegtuigpassagiers aangeboden bagage kenmerken vertoont zoals weergegeven in onderstaande tabel.

KENMERKEN BAGAGE

Maximaal Gemiddeld Minimaal

Gewicht (kg) 40 15 1,5

Lengte (mm) 1000 650 200

Breedte (mm) . 750 400 75

Hoogte (mm) 750 250 25

Voor het verwerken van de bagage wordt gebruikelijk ieder stuk bagage voorzien van een label of dergelijke, waarop gegevens staan aan de hand waarvan het verdere interne transport van het desbetreffende stuk bagage moet plaatsvinden. Het zal duidelijk zijn, dat tengevolge van de sterk afwijkende vormen tussen de stukken bagage onderling geen bepaalde vaste stand van het desbetreffende label kan worden gewaarborgd, hetgeen het aflezen van de label met behulp van bijvoorbeeld optische apparatuur of dergelijke zeer moeilijk zoal niet onmogelijk maakt.

Met de uitvinding wordt beoogd een werkwijze te verkrijgen, waarbij de aan de bekende werkwijze klevende nadelen kunnen worden vermeden.

Volgens de uitvinding kan dit worden bereikt doordat de in de installatie te verwerken voorwerpen worden opgenomen in houders voorafgaand aan toevoer aan de eindloze transporteur, de houders worden vastgezet op de dragers, de houders met de dragers worden gekanteld voor het ter plaatse van een afvoertransporteur uit de houders verwijderen van de voorwerpen en de lege houders van de dragers worden af gegeven aan een verdere afvoertransporteur.

Bij toepassing van de werkwijze volgens de uitvinding kunnen de voorwerpen, zoals stukken bagage, worden getransporteerd in houders, die een standaard afmeting hebben. Het transport van dergelijke standaard afmetingen bezittende houders kan aanzienlijk gemakkelijker worden beheerst dan het transport van willekeurige gevormde voorwerpen, terwijl deze houders tevens op bepaalde vaste plaatsen van identificaties betrekking hebbende op de bestemming van de zich in de houders bevindende voorwerpen, kunnen worden voorzien, hetgeen uiteindelijk kan resulteren in een efficiente en snelle verwerking van de houders en daarmede van de zich in de houders bevindende voorwerpen.

De uitvinding zal hieronder nader worden uiteengezet aan de hand van bijgaande figuren.

Figuur 1 toont schematisch een bovenaanzicht op een mogelijke uitvoeringsvorm van een deel van de installatie volgens de uitvinding.

Figuur 2 toont schematisch op grotere schaal een deel van de in figuur 1 weergegeven installatie.

Figuur 3 toont in perspectief schematisch een uitvoeringsvorm van een houder.

Figuur 4 toont het kantelen van een houder.

Figuur 5 toont schematisch een mogelijkheid tot het inbrengen van voorwerpen in de houders.

Figuur 6 toont schematisch de verplaatsing van een houder met behulp van een onder een helling verlopende transportband.

De in figuur 1 weergegeven installatie omvat een eindloze transporteur 1, welke een aantal met elkaar gekoppelde schotels of dragers 2 omvat, die met behulp van niet nader weergegeven middelen, op gewenste plaatsen verzwenkbaar zijn om zich in de lengterichting van de transporteur uitstrekkende scharnierassen. De opbouw van een dergelijke eindloze transporteur voorzien van zwenkbare schotels kan zijn van het type zoals bijvoorbeeld geopenbaard in het bovengenoemde Franse octrooi schrift 2.182.148. Tijdens bedrijf kan deze eindloze transporteur 1 met behulp van niet nader weergegeven aandrijfmiddelen zodanig worden aangedreven, dat de schotels of dragers 2 in de richting volgens pijl A bewegen.

Op een zijkant van de eindloze transporteur 1 sluit een toevoertransporteur 3 aan met behulp waarvan houders of bakken 4 aan de transporteur 1 kunnen worden toegevoerd. De transporteur 3 kan bijvoorbeeld worden gevormd door een eindloze bandtransporteur. Ieder van de met behulp van een transporteur 3 toegevoerde bakken kan op een afzonderlijke drager of schotel 2 worden geplaatst.

Zoals schematisch in figuur 2 is weergegeven is daarbij de afmeting van iedere schotel 2 aangepast aan de grootte van de houder of bak 4. Aan de van de toevoertransporteur 3 afgekeerde zijde is de schotel voorzien van een opstaande zijwand 5, en aan zijn achterlopende rand is de schotel voorzien van een op de zijwand 5 aansluitende achterwand 6. Op het vrije voorlopende uiteinde van de opstaande zijwand 5 is met behulp van een zich omhoog uitstrekkende zwenkas 7 een klep 8 aangesloten, welke met behulp van niet nader weergegeven bedieningsmiddelen kan worden verzwenkt tussen een stand, waarin de klep 8 in het verlengde van de zijwand is gelegen en een stand, waarin de klep 8 zich evenwijdig aan de achterwand 6 uitstrekt.

Aan het vrije, naar de toevoertransporteur 3 toegekeerde uiteinde van de achterwand 6 is met behulp van een zich omhoog uitstrekkende zwenkas een klep 9 gekoppeld, die met behulp van niet nader weergegeven aandrijfmiddelen over 180° verzwenkbaar is tussen een stand, waarin gerekend in de verplaatsingsrichting volgens pijl A de klep zich vanaf de achterwand 6 naar achteren toe uitstrekt naar een stand, waarin de klep zich ten opzichte van de achterwand naar voren en evenwijdig aan de zijwand 5 uitstrekt.

Een in de richting volgens pijl B met behulp van de toevoertransporteur 3 toegevoerde houder of kist 4 zal bij het op de drager 2 opbrengen van deze houder gezien in figuur 2 reeds enigzins in de richting van de wijzers van de klok worden verdraaid tengevolge van de gelijktijdige verplaatsing van de drager 2 in de richting volgens pijl A. Nadat de houder 4 op de drager 2 is gebracht zal deze door verzwenken van de kleppen 8 en 9 in de juiste stand ten opzichte van de drager 2 worden geduwd en gelijktijdig aan de drager 2 worden vastgeklemd.

Bij een gewenste op een zijkant van de eindloze transporteur 1 aansluitende afvoertransporteur 10 kan nu een zich in de houder bevindend voorwerp Π, bijvoorbeeld een koffer, een plunjezak of dergelijk bagagestuk door kantelen van de drager 2 met de daaraan bevestigde houder 4 om de zich in de lengteas van de eindloze transporteur uitstrekkende scharnieras uit de houder 4 op de afvoertransporteur 10 worden gestort. De afvoertransporteur 10 kan bijvoorbeeld worden gevormd door een eindloze transportband, een rollenbaan, een stortgoot of dergelijke.

De lege houders of kisten 4 worden met behulp van de transporteur 1 verder verplaatst naar een verdere afvoertransporteur 12 waarop naar het openzwenken van de kleppen 8 en 9 en eventueel opnieuw kantelen van de dragers 2 de lege houders 4 kunnen worden afgegeven om weer te worden toegevoerd naar een punt waar te transporteren voorwerpen in de houders of bakken 4 worden ingebracht.

Ofschoon slechts een toevoertransporteur 4 voor het toevoeren van met voorwerpen beladen houders, een afvoertransporteur voor het afvoeren van de voorwerpen, zoals bagage, en een afvoertransporteur voor het afvoeren van lege houders of bakken 4 in figuur 1 zijn weergegeven, zal het duidelijk zijn, dat zowel meerdere toevoertransporteurs en/of afvoertransporteurs voor de voorwerpen, zoals bagage en/of meerdere afvoertransporteurs voor de lege houders op de eindloze transporteur 1 kunnen zijn aangesloten.

Figuur 3 toont schematisch een voorkeurs uitvoeringsvorm van een houder of bak 4. Zoals uit figuur 3 duidelijk zal zijn is de bak 4 opgebouwd uit een viertal een rechthoek insluitende opstaande wanden 13-16. De bodem van de bak wordt gevormd door een tussen de zijwanden 13 en 15 gelegen bodemplaat 17, welke zich vanaf de bovenrand van de zijwand 16 schuin naar beneden toe uitstrekt in de richting van de tegenover liggende wand 14. In de in figuur 4 weergegeven horizontale opstelling van de houder 4 sluit daarbij deze bodemplaat 17 een hoek van ± 30° in met de horizontaal. Tussen het ondereinde van de bodemplaat 17 en de bovenrand van de zijwand 14 is een plaat 18 aangebracht, welke zich althans nagenoeg loodrecht op de plaat 17 uitstrekt.

Uiteraard wordt de bak volgens figuren 3 en 4 zodanig op een schotel 2 geplaatst dat de zijwanden 14 en 16 zich evenwijdig aan de lengterichting van de transporteur 1 uitstrekken.

Zoals in het bijzonder uit figuur 4 duidelijk zal zijn zal’ een in een dergelijke houder of bak ingebracht stuk bagage 11 altijd geneigd zijn om naar het diepste punt van de bak te schuiven in aanligging tegen de opstaande wand 18. Zodoende is steeds een goede locatie van het bagagestuk verkregen, terwijl bij kantelen van de bak, zoals eveneens in figuur 4 is aangegeven het desbetreffende voorwerp 11 gemakkelijk uit de bak zal kunnen schuiven zonder dat het gevaar bestaat, dat het voorwerp zich vastklemt, ook niet indien het desbetreffende voorwerp bijvoorbeeld wordt gevormd door een slap en/of zacht stuk bagage.

Door ter hoogte van het aansluitingspunt tussen de wanden 17 en 18 in de tegenover elkaar liggende wanden 13 en 15 in eikaars verlengde liggende gaten 19 aan te brengen kan men bijvoorbeeld met behulp van optische middelen of dergelijke vaststellen of er zich al dan niet een voorwerp in de desbetreffende houder of bak 4 bevindt.

Zoals verder nóg in figuur 5 is weergegeven kunnen bij een laadstation voor de houders de houders bijvoorbeeld in de richting volgens pijl C met behulp van een transportorgaan worden verplaatst, terwijl met behulp van een verder hoger liggend transportorgaan, zoals een transportband 20 of dergelijke de voorwerpen 11 kunnen worden toegevoerd in de richting volgens pijl D. Daarbij kan het transportorgaan 20 onder een hoek zijn opgesteld overeenkomend met de hellingshoek van het wanddeel 17, waardoor een gelijkmatige overgang van de voorwerpen 11 in de houders zal worden verkregen.

Zoals verder nog in figuur 6 is weergegeven kunnen de met de voorwerpen 11 gevulde houders 4 ook worden verplaatst met behulp van zich onder een verhoudingsgewijs grote helling uitstrekkende transporteurs 21, zonder dat daarbij het gevaar bestaat, dat de voorwerpen 11 uit de desbetreffende houders zullen schuiven.

Het zal duidelijk zijn, dat binnen de geest en beschermingsomvang van de uitvinding variaties en/of aanvullingen op boven beschreven werkwijze en inrichting mogelijk zijn. Zo kunnen bijvoorbeeld ook andere middelen worden toegepast voor het richten en vastzetten van de houders 4 ten opzichte van de dragers 2. Men kan bijvoorbeeld denken aan het gebruik van op de dragers 2 aangebrachte elektromagneten, die samenwerken met delen van de houders 4, die bestaan uit magnetiseerbaar materiaal. Uiteraard zijn ook andere vormen denkbaar van de de voorwerpen opnemende houders.

Ofschoon in het bovenstaande in het bijzonder is gewezen op de toepassing bij het verwerken van bagage op vliegvelden of dergelijke zal het duidelijk zijn, dat ook andere toepassingen denkbaar zullen zijn.

Claims (6)

1. Werkwijze voor het verwerken van voorwerpen, in het bijzonder bagage, met behulp van een installatie voorzien van een eindloze transporteur op een zijkant waarvan een toevoertransporteur aansluit voor het toevoeren van de voorwerpen aan de eindloze transporteur, terwijl een afvoertransporteur voor de afvoer van de voorwerpen eveneens op een zijkant van de eindloze transporteur aansluit, waarbij de eindloze transporteur is voorzien van dragers, welke kantelbaar zijn om zich althans in hoofdzaak op de lengterichting van de eindloze transporteur uitstrekkende scharnierassen voor het afvoeren van een door een drager gedragen voorwerp op een afvoertransporteur, met het kenmerk, dat de in de installatie te verwerken voorwerpen worden opgenomen in houders voorafgaand aan toevoer aan de eindloze transporteur, de houders worden vastgezet op de dragers, de houders met de dragers worden gekanteld voor het ter plaatse van een afvoertransporteur uit de houders verwijderen van de voorwerpen en de lege houders van de dragers worden af gegeven aan een verdere afvoertransporteur.

2. Installatie voor het uitvoeren van de werkwijze volgens conclusie 1 voorzien van een eindloze transporteur met dragers voor het opnemen van te verplaatsen voorwerpen, met het kenmerk, dat de dragers zijn voorzien van middelen voor het op de dragers vastzetten van houders.

3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de dragers zijn voorzien van verzwenkbare delen, die verzwenkbaar zijn tussen een geopende stand geschikt voor het toevoeren van een drager aan een houder en èen gesloten stand, met behulp waarvan de verzwenkbare delen de houders ten opzichte van de drager vastzetten.

4. Houder bestemd voor gebruik bij een werkwijze resp. inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de houder is voorzien van opstaande wanden en een tweetal bodemdelen, die zich van bovenranden van tegenover elkaar liggende wanden schuin naar beneden in een naar elkaar toegekeerde richting uitstrekken.

5. Houder volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat in horizontale stand van een houder een bodemdeel zich onder een hoek van ± 30° ten opzichte van de horizontaal uitstrekt, terwijl het andere bodemdeel op het ondereinde van het eerstgenoemde bodemdeel aansluit onder een hoek van ± 90°.

6. Houder volgens conclusie 4 of 5, met het kenmerk, dat ter hoogte van het laagste punt van de ruimte voor het opnemen van een voorwerp in de houder in tegenover elkaar liggende wanden van de houder in eikaars verlengde liggende openingen zijn aangebracht.