NL193732C - Inrichting voor het verbinden van twee randen van in hoofdzaak platte delen. - Google Patents

Description

1 193732

Inrichting voor het verbinden van twee randen van in hoofdzaak platte delen

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het verbinden van twee randen van in hoofdzaak platte delen, die ten minste langs een gemeenschappelijk gedeelte in wezen evenwijdig aan elkaar verlopen, 5 welke ten minste een vasthoudelement omvat aan de ene rand, dat vormgeslóten in een uitsparing in de andere rand grijpt, en ten minste een uitsteeksel aan de ene rand, dat ten opzichte van het vasthoudelement in de richting van het ingrijpen zijdelings is verplaatst.

Een dergelijke inrichting is bekend uit het Britse octrooi GB-A-1.414.352. Bij de bekende inrichting ontstaan in het geval van trekkrachten ter plaatse van de verbindingsranden krachten die schuin gesteld zijn 10 ten opzichte van deze verbindingsranden, waarbij een krachtcomponent evenwijdig aan de verbindings-randen ontstaat. Deze relatief grote parallel aan de randen verlopende krachtcomponenten tasten de sterkte van de verbinding die de inrichting biedt, aan.

Het is doelstelling van de uitvinding om de inrichting zo uit te voeren dat dit nadeel niet optreedt. Hiertoe is de inrichting volgens de uitvinding gekenmerkt, doordat het uitsteeksel tegen het deel met de uitsparing in 15 de richting van de randen in wezen vormgesloten aanligt.

Opgemerkt wordt dat het probleem waar de onderhavige uitvinding een oplossing voor biedt, op zichzelf bekend is uit het Duitse Offenlegungsschrift DE-A-2.547.637, waarbij echter in die publicatie gekozen is voor het zich wederkerig doen afsteunen van haakvormige vasthoudelementen op de wijze van een richtssluiting. Hiertoe is voorzien in een reeks op regelmatige afstand naast elkaar bevindende vasthoudtongen die door 20 hun onderlinge ligging de genoemde afsteuning leveren. Een uitsteeksel bij de randen zoals volgens de onderhavige uitvinding is hierbij echter niet aanwezig, omdat de vlakken waarin de vasthoudelementen zijn aangebracht deel uitmaken van plaatvormige lichamen, die op de hoeken onderling steunend tegen elkaar liggen.

Voorts wordt opgemerkt dat uit het Duitse octrooischrift DE-C-921.656 een in het midden van de 25 aanliggende vlakken gelegen vasthoudelement in de vorm van een zwaluwstaart is aangebracht.

Doordat het uitsteeksel in hoofdzaak in de richting van de randen vormgesloten aanligt, dat wil zeggen dat deze in hoofdzaak dwars op de randrichting uitsteekt, levert dit uitsteeksel geen extra krachten in de richting van de randen op, maar neemt deze slechts die krachten op die veroorzaakt zijn door het vasthoudelement. Op deze wijze heeft de verbinding een hogere resistentie tegen belastingen op trek en stuik.

30 In een voorkeursuitvoeringsvorm is de inrichting zo uitgevoerd, dat het vasthoudelement aan beide zijden in de richting van de randen de uitsparing opvullend grijpt en dat ten minste twee uitsteeksels, telkens een uitsteeksel aan telkens één zijde van het element zijdelings verplaatst, zijn aangebracht. Op deze wijze ontstaat een in hoofdzaak symmetrische uitvoering die hoger belastbaar is dan een a-symmetrische uitvoering.

35 In het bijzonder voor het verbinden van twee randen die een relatief kort gebied gemeenschappelijk hebben, wordt voorgesteld, dat het vasthoudelement in wezen in het midden van het gemeenschappelijke gedeelte in de uitsparing grijpt en dat het uitsteeksel of de uitsteeksels in wezen in het of de gebied(en) van een uiteinde of van de uiteinden van het gedeelte is (zijn) aangebracht.

Bij voorkeur is het vasthoudelement aan de ene rand in hoofdzaak congruent met de uitsparing. Op deze 40 wijze worden de krachten bij het belasten van de verbinding telkens op een zo groot mogelijk deel van het vasthoudelement respectievelijk de uitsparing verdeeld.

In een uitvoeringsvariant waarbij het vasthoudelement de vorm van een tong heeft, zoals op zichzelf bekend uit GB-A-1.414.352, wordt voorgesteld dat de tong in hoofdzaak in het midden van een rand is geplaatst, met aan weerszijden van de tong in hoofdzaak evenwijdig aan de rand verlopende uitsteeksels.

45 Door middel van deze uitvoeringsvariant is ook het verbinden van relatief smalle banden langs hun aansluitranden mogelijk.

Gaat het echter bij de beide delen om platen die langs een in de lengterichting uitgestrekt gemeenschappelijk gedeelte verbonden dienen te worden, dan is de inrichting bij voorkeur gekenmerkt door ten minste twee vasthoudelementen aan de ene rand, elk in een helft van het gemeenschappelijk gedeelte aange-50 bracht, die in de richting van de randen vormgesloten in bijbehorende uitsparingen in de andere rand grijpen, en ten minste telkens een uitsteeksel aan de ene rand, zijdelings verplaatst met betrekking tot het buitenste element in de richting van het uiteinde van het gemeenschappelijke gedeelte aangebracht, dat tegen het deel met de uitsparingen in wezen in de richting van de randen naar de telkens buitenste uitsparing toe vormgesloten aanligt.

55 Teneinde de bovengenoemde verbindingen volgens de uitvinding te fixeren, wordt verder voorgesteld dat voorzien wordt in ten minste een indruk-, plet- en/of puntlasplaats langs het gemeenschappelijke gedeelte van de randen, het vasthoudelement en/of het uitsteeksel. Opgemerkt wordt dat het toepassen van een plug 193732 2 voor de fixering van een verbindingsrand op zichzelf bekend is uit de Britse octrooiaanvrage GB-A-2.032.568.

De genoemde inrichtingen volgens de uitvinding zijn in het bijzonder geschikt voor de vervaardiging van klemmen die ten minste uit een open klemband bestaan met aan de uiteinden dwars ten opzichte van de 5 bandrichting voorziene aansluitranden. Bij voorkeur omvat een dergelijke klem een eendelige klemband waarbij de beide eindranden door middel van een inrichting volgens de uitvinding verbonden worden. Een dergelijke klem is in het bijzonder geschikt voor de vervaardiging van een buisklem of een klemring.

De uitvinding wordt thans aansluitend aan de hand van voorbeelden onder verwijzing naar de figuren nader 10 toegelicht.

Hierin tonen: figuur 1 een inrichting voor het verbinden van twee in hoofdzaak platte delen volgens het onderhavige voorstel, figuur 2 een verdere uitvoeringsvariant van een verbinding volgens het onderhavige voorstel, 15 figuur 3 wederom een verdere uitvoeringsvariant van een verbinding volgens het onderhavige voorstel, figuur 4 een volgens het onderhavige voorstel uitgevoerde verbinding van twee delen met een groot oppervlak langs een in de langsrichting uitgestrekte gemeenschappelijke rand, figuur 5 een inrichting volgens het onderhavige voorstel, voorzien van indrukplaatsen, figuur 6 een klem of klemring volgens het onderhavige voorstel in niet verbonden geopende toestand en 20 figuur 7 een verbinding van een as met een balgvormige buis onder toepassing van een klem resp. een persing volgens het onderhavige voorstel.

De figuren 1 tot 3 tonen verschillende mogelijke uitvoeringsvarianten van een verbinding volgens het onderhavige voorstel. De verbindingen zijn van bovenaf op de in hoofdzaak platte delen resp. van bovenaf 25 loodrecht op de te verbinden afsluitranden weergegeven.

Plaatvormige delen 1 en 5 zijn langs hun gemeenschappelijke randen 3 resp. 7 met elkaar verbonden.

Bij deze plaatvormige delen 1 en 5 kan er sprake zijn van platen, bandvormige delen, relatief dunwandige staven enz. Aan de ene rand 3 aangebracht is een vasthoudelement of een vasthoudtong 9, die zijdelingse uitstekende lipvormige elementen omvat. Volgens de figuren 1 en 2 omvat de tong 9 twee van dergelijke 30 lippen 10 en 11, terwijl in figuur 3 slechts één uitstekende lip 11 is aangebracht. De tongen 9 grijpen in congruente uitsparingen 13 in het deel 5. De tong 9 grijpt door middel van de beide lippen 10 en 11 achter de uitsparing 13 in de richting van de randen langs de beide zones 14 en 15.

Wanneer nu de verbinding volgens de figuren 1 en 2 op trek of stuik wordt belast, bestaat de neiging voor de gebieden van het platte deel 5, die achter de zones 14 en 15 zijn aangebracht, zich zijdelings van 35 de tong 9 weg te bewegen, waardoor de tong 9 uit de uitsparing 13 zou kunnen worden getrokken of gestoten. Teneinde deze neiging van het zijdelings uitwijken van deze beide gebieden tegen te werken, zijn de beide uitsteeksels 17 en 19 aan de ene rand 3 aangebracht. Deze beide uitsteeksels 17 en 19 liggen tegen de zones 18 en 20 van het platte deel 5 aan en werken zo een zijdelings uitwijken van de beide gebieden achter de zones 18 en 20 resp. achter de zones 14 en 15 tegen. Door dit aanbrengen van de 40 beide uitsteeksels 17, 19 wordt de verbinding van de beide platte delen 1 en 5 langs de randen 3 en 7 effectief tegen trek of stuik versterkt. De beide uitsteeksels 17 en 19 kunnen daarbij ofwel aan het uiteinde gelegen aan de rand 3 worden aangebracht of ook tussen de tong 9 en de uiteinden van de rand 3.

In figuur 3 omvat de tong 9 slechts één lip 11, die passend achter de uitsparing langs de zone 14 grijpt.

In deze uitvoeringsvariant is logischerwijs slechts één uitsteeksel 19 noodzakelijk, dat ten minste langs de 45 zone 20 tegen het platte deel 5 aanligt. Wederom dient het uitsteeksel 19 ervoor een zijdelings uitwijken van het gebied van het deel 5 achter de zones 14 en 20 tegen te werken.

Figuur 4 toont thans een verbinding van twee platen 1 en 5 langs een in de langsrichting uitgestrekte gemeenschappelijke rand 3, 7, waarbij aan de ene rand 3 slechts twee vasthoudelementen of tongen 29 in een passende uitsparing 23 grijpen. In de in figuur 4 getoonde uitvoeringsvariant zijn tussen de beide 50 tongen 29 geen uitsteeksels aan te brengen, daar immers de beide tongen 29 onderling een zijdelings uitwijken van het daartussen gelegen gebied van het deel 5 tegenwerken. Daarentegen is aan de uiteinden van de rand 3 telkens een uitsteeksel 17 en 19 aangebracht, dat vormgesloten tegen de zones 18 resp. 20 van het deel 5 aanligt.

Voor het vastzetten van één van de in het voorgaande beschreven verbindingen van twee platte delen 1 55 en 5 wordt voorgesteld, zogenaamde plet- of indrukplaatsen aan te brengen. In figuur 5 is in principe de uitvoeringsvariant volgens figuur 1 weergegeven, die evenwel langs de tong 9 met twee indrukplaatsen 24 is uitgevoerd en langs de rand 3 met twee verdere indrukplaatsen 25. Door deze indrukkingen zijn de beide

Claims (8)

1. Inrichting voor het verbinden van twee randen van in hoofdzaak platte delen, die ten minste langs een gemeenschappelijk gedeelte in wezen evenwijdig aan elkaar verlopen, welke ten minste een vasthoudelement omvat aan de ene rand, dat vormgesloten in een uitsparing in de andere rand grijpt, en ten minste 193732 4 een uitsteeksel aan de ene rand, dat ten opzichte van het vasthoudelement in de richting van het ingrijpen zijdelings is verplaatst, met het kenmerk, dat het uitsteeksel (17, 19, 47, 49, 117, 119) tegen het deel (5, 35, 105) met de uitsparing (13, 23, 43, 113) in de richting van de randen in wezen vormgesloten aanligt.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het vasthoudelement (9, 39, 109) aan beide zijden 5 in de richting van de randen de uitsparing (13, 43, 113) opvullend grijpt en dat ten minste twee uitsteeksels (17,19,47, 49, 117, 119), telkens een uitsteeksel aan telkens één zijde van het element (9, 39, 109) zijdelings verplaatst, zijn aangebracht.

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat het vasthoudelement (9, 39, 109) in wezen in het midden van het gemeenschappelijke gedeelte in de uitsparing (13, 43, 113) grijpt en dat het uitsteeksel 10 of de uitsteeksels (17, 19, 47, 49, 117, 119) in wezen in het of de gebied(en) van een uiteinde of van de uiteinden van het gedeelte is (zijn) aangebracht.

3 193732 banddelen 1 en 5 niet meer losneembaar vast met elkaar verbonden. Bij de indruk- of pletplaatsen 24 en 25 kan er ook sprake zijn van soldeerplaatsen, doch bij voorkeur slechts dan, wanneer de platte delen 1 en 5 uit roestvrij materiaal bestaan. Figuur 6 toont thans een klem of een klemring, bestaande uit een klemband met de twee eindzones 31 5 en 35. De klemring is in de geopende, niet verbonden toestand weergegeven. De klemband kan één- of meerdelig zijn, met dienovereenkomstig één of meer verbindingen. De beide afsluitranden 33 en 37 aan de eindzones 31 en 35 zijn dan ook aan de uitvoeringsvariant volgens figuur 1 met verbindingselementen uitgevoerd. Aan de rand 3 is een tong 39 aangebracht met aan beide zijden uitstekende lipdelen 40 en 41. Voorts zijn uitsteeksels 47 en 49 aangebracht. Overeenkomstig 10 zijn aan de rand 37 een uitsparing 43 alsmede zones 48 en 50 gevormd, waarin of waaraan de elementen van de rand 33 passend zijn toe te voeren. Afhankelijk van de gewenste diameter van de klem- of persring kan van een eindloze band een passend bandgedeelte worden afgesneden. Aan de beide uiteinden gelegen zones 31 en 35 van dit bandvormige gedeelte worden de elementen passend langs de rand 33 en 37 uitgestanst of uitgeperst. Door samenvoe-15 gen van de beide randen 33 en 37 met de passend daaraan gevormde verbindingselementen en door het buigen van het bandgedeelte wordt dan de klemring tot stand gebracht. Voor het vastzetten van de verbinding kunnen, zoals in figuur 5 is weergegeven, verder indruk- of pletplaatsen worden aangebracht. In figuur 7 is nu een volgens het onderhavige voorstel uitgevoerde klem of persring volgens figuur 6 aan de hand van een op de praktijk betrekking hebbende toepassing in de verbonden, gesloten toestand 20 weergegeven. Een as 80 omvat een aan het uiteinde gelegen zone 82 met een grotere diameter dan de as 80. Met deze as dient een balgvormige buis 84 te worden verbonden, die met zijn aan het uiteinde gelegen zone 86 over het gebied 82 wordt geschoven, teneinde vast met de as 80 te worden verbonden. Een dergelijke verbinding kan bijvoorbeeld in de automobielfabricage voorkomen, waar wielassen, aandrijf- of schamier-25 assen door vouwbalgen worden beschermd of hierdoor worden omgeven. Ook hier wordt de rubber- of vouwbalg op een contradeel, bijvoorbeeld op de as, vastgehouden. Na het schuiven van de balg 84 met zijn zone 86 over het gebied 82 wordt dan de klemring eveneens over het opgeschoven gebied 86 geschoven. Wederom grijpt een tong 109 in een passende uitsparing 113, en zijdelingse uitsteeksels 117 en 119 liggen tegen de zones 118 en 120 van het banduiteinde 105 aan.

30 Opdat de beide banduiteinden vast met elkaar zijn verbonden, kan de verbinding indruk- of pletplaatsen omvatten, zoals in figuur 5 is weergegeven. Na het aanbrengen van de klemring of persring over het opgeschoven gebied 86 worden geschikte gereedschappen, zoals klembekken (niet weergegeven), om de klemring aangebracht, en door samendrukken van deze bekken wordt de ring op het gebied 86 geperst. Door dit persen wordt de diameter van de 35 klemring verkleind, en er ontstaan perszones 91 aan de klemring. Thans is de balg 84 vast met de as 80 verbonden. Het verbinden kan evenwel ook geschieden, doordat in plaats van het oppersen het binnenste gebied 82 radiaal naar buiten wordt uitgezet, waarmede wederom tenslotte de klemring van buiten de balg in het opgeschoven gebied 86 op het binnenste gebied 82 vastklemt. Wel bestaat dan het binnenste gebied 82 bij 40 voorkeur uit een uitzetbaar materiaal, zoals metaalplaat, of een dunwandig metaal. De in figuur 7 toegelichte bewerking kan uiteraard voor het verbinden van een willekeurig aantal asvormige en buisvormige elementen door middel van een klem- of persring worden toegepast. De in de figuren 1 tot 7 toegelichte verbindingen van vlakke delen en banduiteinden van klemmen en klemringen kunnen op willekeurige wijze worden veranderd. Bijvoorbeeld kunnen de zijdelingse zones van 45 de vasthoudelementen of tongen, die achter de bijbehorende uitsparing grijpen, op willekeurige wijze zijn uitgevoerd. Deze zones kunnen bijvoorbeeld schroefdraadvormig zijn, meerdere lippen vertonen enz. Ook de uitsteeksels kunnen op willekeurige wijze zijn uitgevoerd, ze kunnen bijvoorbeeld driehoekig zijn, ze kunnen door ronde tongen worden gevormd enz. Ook de toepassing van de verbindingen is veelsoortig. Wezenlijk voor de uitvinding is, dat ten minste aan één zijde bij het vasthoudelement een uitsteeksel wordt 50 aangebracht, en wel aan die zijde, waar het vasthoudelement achter de bijbehorende uitsparing grijpt.

4. Inrichting volgens een der conclusies 1-3, met het kenmerk, dat het vasthoudelement (9, 29, 39, 109) aan de ene rand (3, 33, 103) in hoofdzaak congruent is met de uitsparing (13, 23, 43, 113).

5. Inrichting volgens een der conclusies 2-3, waarbij het vasthoudelement (9, 39, 109) de vorm van een 15 tong heeft, met het kenmerk, dat de tong in hoofdzaak in het midden van een rand (3, 33, 103) is geplaatst, met aan weerszijden van de tong in hoofdzaak evenwijdig aan de rand verlopende uitsteeksels (10, 11, 40, 41).

6. Inrichting volgens een der conclusies 1-5, gekenmerkt door ten minste een indruk-, plet- en/of puntlas-plaats (24, 25) langs het gemeenschappelijke gedeelte van de randen, het vasthoudelement en/of het 20 uitsteeksel.

7. Inrichting voor het verbinden van twee plaatvormige delen (1, 5) met een in de langsrichting uitgestrekt, gemeenschappelijk gedeelte, gekenmerkt door - ten minste twee vasthoudelementen (29) aan de ene rand (3), elk in een helft van het gemeenschappelijk gedeelte aangebracht, die in de richting van de randen vormgesloten in bijbehorende uitsparingen 25 (23) in de andere rand (7) grijpen en, - ten minste telkens een uitsteeksel (17, 19) aan de ene rand (3), zijdelings verplaatst met betrekking tot het buitenste element (29) in de richting van het uiteinde van het gemeenschappelijke gedeelte aangebracht, dat tegen het deel (5) met de uitsparingen (23) in wezen in de richting van de randen naar de telkens buitenste uitsparing toe vormgesloten aanligt.

8. Inrichting volgens conclusie 7, gekenmerkt door ten minste een indruk-, plet- en/of puntlasplaats (24, 25) langs het gemeenschappelijke gedeelte van de randen, het vasthoudelement en/of het uitsteeksel. 35