NL192977C

NL192977C - Afdrukapparaat.

Info

Publication number: NL192977C
Application number: NL8104942A
Authority: NL
Original assignee: Canon Kk
Priority date: 1980-10-31
Filing date: 1981-10-30
Publication date: 1998-07-03
Also published as: US4558965A; GB8429016D0; CH662533A5; IT1197425B; DE3153020C2; GB8321926D0; GB2087115A; US4615631A; GB2154774A; NL192977B; CA1181711A; GB2148567A; FR2494188B1; DE3143138A1; NL8700163A; GB2148567B; SE467654B; AU7685481A; MX150004A; GB8411645D0

Description

1 192977

Afdrukapparaat

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een afdrukapparaat, omvattende: papiertoevoermiddelen voor het toevoeren van papier in voorwaartse of achterwaartse richting; een printkop voor het afdrukken van 5 tekens op genoemd papier; printkopverplaatsingsmiddelen voor het verplaatsen van de printkop in een richting loodrecht op de toevoerrichting van de papiertoevoermiddelen; een tekengeheugen voor het opslaan van een reeks te printen tekens; een redactioneel geheugen voor het opslaan van redactionele informatie, zoals tekenafstand, met betrekking tot een reeks te printen tekens; een besturingsorgaan voor het aandrijven van genoemde papiertoevoermiddelen en genoemde printkopverplaatsingsmiddelen; een 10 terugstapinvoertoets voor het invoeren van een terugstapcommando aan genoemd besturingsorgaan; waarbij genoemd besturingsorgaan is ingericht om, in respons op het ontvangen van genoemd terugstapcommando, genoemde printkopverplaatsingsmiddelen ten behoeve van correctiedoeleinden zodanig aan te drijven, dat de printkop wordt verplaatst van de huidige positie naar de positie van het direct voor de huidige positie afgedrukte teken, op basis van de in genoemd geheugen opgeslagen informatie.

15 Een dergelijk afdrukapparaat is bekend uit de Franse octrooipublicatie 2.431.375.

Een dergelijk afdrukapparaat heeft ten opzichte van een gewone elektronische typemachine het toegevoegde gebruiksgemak, dat een correctiehandeling in de huidige regel vrij eenvoudig is. De gebruiker kan, door de terugstaptoets te bedienen, de printkop nauwkeurig laten terug stappen naar de positie van een te corrigeren teken, waarna dat teken door het bedienen van een correctietoets wordt verwijderd. De 20 genoemde publicatie heeft betrekking op het mogelijke probleem, dat bij het terugstappen de printkop niet exact terugkeert naar de printpositie als gevolg van een verschijnsel dat wordt aangeduid ais hysterese. Als oplossing voor dit probleem stelt de publicatie voor om de printkop eerst te verplaatsen tot een in schrijf-richting vóór die printpositie gelegen positie, om vervolgens die positie te benaderen met een in de schrijf richting gerichte beweging.

25 In de praktijk kan het voorkomen, dat de gebruiker een eerder gemaakte fout pas opmerkt als de printkop zich bevindt bij een volgende regel. Bij bekende afdrukapparaten is het dan niet meer mogelijk om gebruik te maken van de genoemde correctie-faciliteit, omdat het genoemde tekengeheugen slechts betrekking heeft op een enkele regel. Een fout in een vorige regel moet dan worden gecorrigeerd door de printkop vanuit de huidige positie handmatig te verplaatsen naar de positie van het te corrigeren teken, een 30 correctiehandeling uit te voeren, en de printkop weer handmatig te verplaatsen naar genoemde huidige positie. Niet alleen is dit weinig gebruikersvriendelijk, het is daarenboven moeilijk om de printkop exact te verplaatsen naar de positie van het te corrigeren teken en om de printkop daarna weer handmatig te verplaatsen naar genoemde huidige positie.

Het is een doel van de onderhavige uitvinding dit bezwaar te overwinnen. Meer in het bijzonder beoogt 35 de onderhavige uitvinding een afdrukapparaat te verschaffen die ook ten aanzien van eerdere regels de genoemde correctiefaciliteit biedt.

Daartoe heeft een afdrukapparaat van het bovengenoemde type volgens de onderhavige uitvinding het kenmerk, dat genoemd tekengeheugen is ingericht voor het opslaan van een reeks tekens die moeten worden afgedrukt op meerdere regels; dat genoemd redactioneel geheugen is ingericht voor het opslaan 40 van redactionele informatie, zoals regelafstand en positie van het laatste teken in een regel, met betrekking tot genoemde meerdere regels; en dat genoemd besturingsorgaan is ingericht om in respons op het ontvangen van genoemd terugstapcommando, wanneer de huidige positie van de printkop de positie is van het eerste teken van de huidige regel, genoemde printkopverplaatsingsmiddelen en genoemde papiertoevoermiddelen zodanig aan te drijven, dat de printkop wordt verplaatst naar de positie van het laatste 45 teken in de vorige regel, op basis van de in genoemd geheugen opgeslagen informatie.

De uitvinding wordt nader toegelicht in de navolgende beschrijving aan de hand van de tekening. Hierin toont, respectievelijk tonen: 50 figuur 1 een schematisch ruimtelijk buitenaanzicht van een uitvoeringsvorm van de elektronische schrijfmachine; figuur 2 een schematisch ruimtelijk aanzicht van zijn inwendige constructie; figuur 3A een zijaanzicht van de in figuur 2 weergegeven wageneenheid; figuur 3B een doorsnede van de in figuur 2 weergegeven wageneenheid; 55 figuur 4 een ruimtelijk aanzicht is van het plaatsingsverband tussen een lintcassette en een lintdetector; figuur 5 een zijaanzicht van de cassettestand bij het drukken en het bedrijfsklaar zijn; figuur 6 de wijze waarop de figuren 6-1 en 6-2 moeten worden samengevoegd; 192977 2 figuren 6-1 en 6-2 een blokschema van het gehele regelstelsel, gegroepeerd in verschillende werkingen; figuur 7 een gedetailleerd blokschema van de in figuren 6-1 en 6-2 weergegeven regeleenheid van de schrijfmachine; figuur 8 een ketenschema van de in figuur 7 weergegeven regeleenheid van de stapmotor voor de 5 toevoer van papier; figuur 9 een ketenschema van de in figuur 7 weergegeven regeleenheid van de drukhamer; figuur 10 een ketenschema van de in figuur 7 weergegeven regeleenheid van de motor voor de toevoer van het lint; figuur 11 een ketenschema van de in figuur 7 weergegeven regeleenheid van de drukhamer; 10 figuur 12 een ketenschema van de in figuur 7 weergegeven regeleenheid voor de motor voor de toevoer van het lint; figuur 13 een ketenschema van de in figuur 7 weergegeven motoraandrijfeenheid voor het starten van een puls; figuur 14 een ketenschema van de in figuur 7 weergegeven wagenaanwijseenheid; 15 figuur 15 een ketenschema van de in de figuren 6-1 en 6-2 weergegeven alarmeenheid; figuur 16 een ketenschema van de in figuur 7 weergegeven regeleenheid van de motor voor het kiezen van de typen; figuur 17 een ketenschema van de in figuur 7 weergegeven regeleenheid van de aandrijfmotor voor de wagen; 20 figuur 18 de wijze waarop de figuren 18-1 en 18-2 moeten worden samengevoegd; figuren 18-1 en 18-2 een ketenschema van een voorbeeld van een toetsingangsketen; figuur 19B de wijze waarop figuren 19B-1 en 19B-2 moeten worden samengevoegd; figuren 19A, 19B-1 en 19B-2 gofvormgrafieken, die hun werking weergeven; figuur 20 een gedetailleerd bovenaanzicht van een voorbeeld van het in figuur 1 weergegeven toetsen- 25 bord; figuur 21 een gedetailleerd aanzicht van de in figuur 6 weergegeven vlaggengroep; figuur 22 een gedetailleerd aanzicht van de in de figuren 6-1 en 6-2 weergegeven registergroep; figuur 23 een gedetailleerd aanzicht van de in de figuren 6-1 en 6-2 weergegeven lijnbuffer; figuren 24 en 25 regelrouteschema’s voor de lijnbuffer; 30 figuur 26 een regelrouteschema voor toetsbedieningen bij het registreren van tekens of een zin; figuur 27 een routeschema van de werking daarvan; figuur 28 de wijze waarop de figuren 28-1 en 28-2 moeten worden samengevoegd; figuren 28-1 en 28-1 regelrouteschema’s voor toetsbedieningen bij het controleren van tekens of een zin; figuur 29 de wijze waarop de figuren 29-1 en 29-2 moeten worden samengevoegd; 35 figuren 29-1 en 29-2 routeschema’s van de werking daarvan; figuur 30 schematisch een voorbeeld van het drukvel; figuur 31 een regelrouteschema voor toetsbedieningen bij het registreren van het bladzijdeformaat; figuur 32 een regelrouteschema voor toetsbedieningen bij het terugroepen van het bladzijdeformaat; figuur 33 een regelrouteschema voor toetsbedieningen bij het registreren van tabulatorstilstandplaatsen; 40 figuur 34 een regelrouteschema toont voor toetsbedieningen bij het terugroepen van tabulatorstilstandplaatsen; figuur 35 de wijze waarop de figuren 35-1 en 35-2 moeten worden samengevoegd; figuren 35-1 en 35-2 routeschema’s van de werkingen van het registreren van het bladzijdeformaat en de tabulatorstilstandplaatsen; 45 figuur 36 een routeschema van de werkingen van het terugroepen van het bladzijdeformaat en de tabulatorstilstandplaatsen; figuur 37 schematisch een voorbeeld van het drukken; figuur 38 een blokschema van een uitvoeringsvorm voor het verkrijgen van de in figuur 39 weergegeven afdruk; 50 figuur 39 de wijze waarop de figuren 39-1 en 39-2 moeten worden samengevoegd; figuren 39-1 en 39-2 voorbeeld van de inhoud van de lijnbuffer.

Op de eerste plaats wordt verwezen naar de figuren 1-5, die de grondconstructie tonen van de elektronische schrijfmachine, waarbij een schrijfmachinerolknop 1 is aangebracht voor het met de hand laden van 55 een niet weergegeven drukvel of voor een fijninstelling van de drukstand in de verticale richting. Bij het naar binnen drukken van de knop 1 wordt deze losgekoppeld van een stapmotor 14 (figuur 2) voor het mogelijk maken van het met de hand draaien van de knop 1. Een papiersteun 2 leidt het drukvel zodanig, dat het 3 192977 bedrukte eindvlak van zelfs een dun vel naar de bedienaar is gericht. Een aanwijzer 3 voor het einde van de bladzijde is een schaalverdeling, die de lengte aangeeft tot de laatste lijn van het vel, en met de hand vooraf door de bedienaar wordt ingesteld in de verticale richting, zoals aangegeven door de pijl, waardoor de plaats van de laatste lijn bekend kan zijn wanneer het bovenste einde van het drukvel, dat vanaf de 5 schrijfmachinerol 17 (figuur 2) komt, een vooraf bepaalde schaalverdelingslijn op de aanwijzer 3 bereikt. Een vrijmaakhefboom 4 maakt klemrollen 17a, 17b en 17c (figuur 2) vrij, die zijn aangebracht onder de schrijfmachinerol, waardoor de schuine stand van het drukvel met de hand kan worden gecorrigeerd. Een deksel 5, gemaakt van doorzichtige acrylhars, vermindert het lawaai van het stootdrukken en maakt het toch mogelijk de gedrukte tekens te zien. Een bovenste deksel 6, 7 kan naar achter worden opengezwaaid voor 10 vervanging van een typenwiel 30 of een lintcassette 36, gemonteerd aan een wagen 26, zoals weergegeven in figuur 2.

De afgebeelde elektronische schrijfmachine kan in zijdelingse richting vier druksteekafstanden tot stand brengen, d.w.z. 10, 12 of 15 tekens per 2,5 cm of evenredige afstand, waarbij de druksteekafstand veranderlijk is overeenkomstig de grootte van elk type. Een schaalverdeling 8 heeft drie gradaties, 15 respectievelijk voor 10, 12 en 15 tekens per 2,5 cm, en een wagenaanwijzer 12, bestaande uit drie lichtgevende dioden, gemonteerd aan de wagen 26, zoals weergegeven in figuur 2, verlicht een lichtgevende diode, overeenkomende met een druksteekafstand, opgedragen vanaf een toetsenbord 10 voor het op de schaalverdeling 8 aangeven van de wagenstand.

Het toetsenbord 10 bestaat uit tekentoetsen 10a voor het invoeren van tekens, regeltoetsen 10b, 10c, die 20 aan weerszijden zijn aangebracht, toestandtoetsen 10d en schuifschakelaars 10e, 10f voor het kiezen van de druktoestanden, waarbij de ingevoerde toetssignalen worden geïdentificeerd door een toetsenbordregel-eenheid 24 (figuur 2) en geleverd aan een hoofdregeleenheid 22, die een MPU bevat. In het geval van toetsingangen voor het drukken, worden daarmee samenhangende gegevens vanaf de eenheid 22 geleverd aan een drukkerregeleenheid 16. In het geval van toetsingangen voor weergeving, worden de daarmee 25 samenhangende gegevens vanaf de eenheid 22 geleverd aan een regeleenheid 48 voor weergeving op een weergeefeenheid 9. In het geval van toetsingangen voor het veranderen van de LED-weergevingen op het toetsenbord 10, zoals het veranderen van de druksteekafstand, de lijnsteekafstand of verlichte toetsen, worden verder gegevens voor het regelen van de LED’s vanaf de hoofdregeleenheid 22 geleverd aan de toetsenbordregeleenheid 24. Een stapmotor 14 voor het voortbewegen van het drukvel draait de 30 schrijfmachinerol 17 via een overbrengingsriem 15 onder de regeling van de eenheid 16.

Een servomotor 18 voor de wagenverplaatsing brengt de zijdelingse verplaatsing van de wagen 26 tot stand langs leistangen 25 en 27 via tandwielen 20 en een riem 21. Een fotocodeerorgaan 19 voor het waarnemen van de draaihoek van de motor 18 verschaft een terugkoppelsignaal naar de drukkerregeleenheid 16 voor het zodoende vormen van een servoregellus. Een steunbatterij 23 voor het geheugen in de 35 hoofdregeleenheid 22 voorkomt het verlies van opgeslagen informatie wanneer de energietoevoer wordt afgesneden. Een luidspreker 42 is aangebracht voor het geven van een geluidalarm. Een energietoevoer-eenheid 13, opgesteld achter de drukker, levert elektrische energie aan de verschillende eenheden.

Figuren 3A en 3B tonen de constructie van de wagen 26 in dwarsdoorsnede en zijaanzicht. In de dwarsdoorsnede in figuur 3A is een servomotor 29 weergegeven voor de tekenkeuze, welke motor aan zijn 40 ene einde is voorzien van een typenwiel 30 en aan zijn andere einde van een fotocodeerorgaan 35. Een drukhamer 32 bestaat uit een lineaire motor, waarbij de bewegingsrichting van het beweegbare deel wordt veranderd overeenkomstig de richting van de bekrachtigingsstroom in de spoel. Bij de beweging naar de schrijfmachinerol 17 slaat de hamer een gekozen type van het typenwiel 30 tegen het drukvel op de schrijfmachinerol door een druklint 34 bij het drukken of door een correctielint 33 bij het corrigeren, in het 45 zijaanzicht van figuur 3B is een druklintcassette 36 weergegeven, waarin een haspel van een druklint 34 is aangebracht, welk lint tijdens elke drukhandeling in een vooraf bepaalde mate wordt voortbewogen door een stapmotor 39. Aan een armgedeelte van de cassette 36 is, zoals weergegeven in figuur 4, een terugkaats-plaat 41 aangebracht voor het aangeven van de soort druklint, waarbij dienovereenkomstig de wagen 26 is voorzien van een terugkaatsfotodetector 40. Onder de lintcassette 36 is een gestel 37 aangebracht (figuur 50 3B) voor het correctielint, aan welk gestel een toevoermechanisme is gemonteerd voor dit lint, welk mechanisme een opwindspoel 38 draagt (figuur 3B). De kracht van de hamer 32 wordt door een niet weergegeven mechanisme overgebracht naar de spoel 38 voor het opnemen van het correctielint 33. De linten 34, 33 worden, indien nodig, door solenoïden 28 en 31 naar een gewenste stand bewogen.

De figuren 4 en 5 tonen het plaatsingsverband van de lintcassette 36 tijdens het drukken en in de 55 bedrijfsklare toestand, en van de fotodetector 40. In de bedrijfsklare toestand neemt de detector 40 de aan-of afwezigheid waar van de terugkaatsplaat 41 in het armgedeelte van de cassette 36. Bij aanwezigheid van de terugkaatsplaat, hetgeen aangeeft dat de cassette 36 een eenmalig lint bevat, regelt de drukregel- 192977 4 eenheid 16 de impulsen naar de stapmotor 39 voor het winden van het druklint in aanspreking op het signaal vanaf de detector 40 voor het wijzigen van de mate van voortbeweging van het lint overeenkomstig de breedte van de gedrukte tekens. Bij afwezigheid van de terugkaatsplaat, hetgeen aangeeft dat de cassette 36 een meer dan ééns te gebruiken lint bevat, regelt de drukregeleenheid 16 de stapmotor 39 5 zodanig, dat het lint 34 in gelijke mate wordt voortbewogen. De draaias 39a van de stapmotor 39 is b.v. verbonden met een lintaandrijfas 39b voor het regelen van de mate van voortbeweging van het lint overeenkomstig het draaien van de motor 39. Bij het drukken wordt alleen de solenoïde 31 bekrachtigd voor het alleen opheffen van de druklintcassette 36, zoals in figuur 5 weergegeven met onderbroken lijnen, waardoor het druklint 34 wordt geplaatst tegenover de bovenste type van het typenwiel 30. In deze toestand 10 bevindt de detector 40 zich niet langer tegenover de terugkaatsplaat 41 maar tegenover het druklint 34, dat door het armgedeelte van de cassette 36 gaat. Het lint is aan zijn eindgedeeite voorzien van een terugkaatsdeel, zoals aluminiumfoelie, waardoor de drukkerregeleenheid 16 het einde van het druklint identificeert wanneer een signaal wordt verkregen vanaf de detector 40 wanneer de solenoïde 31 is bekrachtigd.

15 Tijdens het corrigeren, wordt de in figuur 3A weergegeven solenoïde 28 bekrachtigd voor het opheffen van het correctielintgestel 37 samen met de druklintcassette 36 voor het zodoende voor de bovenste typeplaats van het typenwiel 30 brengen van het correctielint 33. De drukhamer 32 wordt op dezelfde wijze als tijdens het drukken in werking gebracht voor het corrigeren van het reeds gedrukte teken door "wegvoeren” of "bedekken”.

20 Thans wordt de regeling beschreven voor de drukinrichting met de hiervoor besproken constructie.

De figuren 6-1 en 6-2 tonen een grondblokschema om de hoofdregeleenheid 22, waarbij een microproc-cessoreenheid (MPU) 44 de toetssignalen vanaf het toetsenbord 10 identificeert en de regeling uitvoert van de drukeenheid 43, de weergeefeenheid 9, het zingeheugen 54 en de luidspreker 42 overeenkomstig de volgorderegelprogramma's, opgeslagen in het dode geheugen (ROM) 53. Een adresdecodeerorgaan 45 25 wekt onder de regeling door de MPU 44 via een adresverzamelleiding AB de signalen SELROM, SELBF, SELREG, SELM2, SEFF, SELM1, SELKEY, SELPRT, SELDSP en SELBZ op voor het respectievelijk regelen van de ROM 53, de lijnbuffer 52, de registergroep 51, het secundaire geheugen 57, de vlaggen-groep 50, het zingeheugen 54, de toetsenbordregeleenheid 24, de drukkerregeleenheid 16, de weergeef-regeleenheid 48 en de alarmregeleenheid 49. Het toetsenbord, de weergeefeenheid, de drukeenheid, het 30 geheugen, het dode geheugen, enz., hebben bijbehorende adressen voor bewerking door de MPU.

De vlaggengroep 50 slaat de aangewezen toestand en de verschillende werkingen van de schrijfmachine op. De registergroep 51 wordt gebruikt voor het b.v. opslaan van de tussenresultaten van de bewerking. De lijnbuffer 52 slaat de informatie op van tekens, die reeds zijn gedrukt, en die in de drukwerking van lijneenheden of woordeenheden moeten worden gedrukt. Tijdens het corrigeren wint de MPU 44 de reeds 35 gedrukte tekens terug uit de lijnbuffer, en voert hij automatisch de correcties uit. Het zingeheugen 54 slaat zinnen op, tabulatorgroepinformatie voor de tekens, enz., met of zonder titel, ingevoerd door de bedienaar overeenkomstig een bepaalde procedure, en wordt gesteund door een batterij 23 tegen informatieverlies wanneer de energietoevoer wordt afgesneden. De batterij 23 wordt gecontroleerd door een sensor 56 en een controle-eenheid 55 zo lang de hoofdschakelaar is ingeschakeld, waarbij een alarm wordt gegeven aan 40 de bedienaar in het geval van een spanningsval, b.v. als gevolg van het aflopen van de levensduur van de batterij. Het secundaire geheugen 57, dat op soortgelijke wijze wordt gesteund door de batterij 23, slaat verschillende werkingen op direct voorafgaande aan het uitschakelen van de energietoevoer.

Figuur 7 toont de details van de drukregeleenheid 16, voorzien van een microprocessor (MPU') 110, van een koppeling 111 voor het ontvangen van opdrachten vanaf de microprocessor 44 voor de gehele regeling 45 en het overbrengen van de informatie op de drukker tijdens de drukwerking naar deze microprocessor, van een werkgeheugen 112 voor het opslaan van tussengegevens, enz., opgewekt door de MPU' 110, van een dood geheugen 113 voor het opslaan van de regelprogramma’s voor de MPU' 110, van een adresdecodeerorgaan 114 voor het opwekken van verschillende signalen, die verschillende regelbelastingen aanduiden, zoals de motoren en solenoïden, voorzien van daaraan toegewezen adressen, van een lintsolenoïderegel-50 eenheid voor het regelen van de solenoïden 28, 31 voor het verplaatsen van het druklint en het correctielint, van een waarneemeenheid 116, die de in figuur 4 weergegeven detector 40 omvat voor het identificeren van de soort van het druklint en het eindpunt van dit lint, en van andere ketens voor het waarnemen van normale stromen in andere motoren en solenoïden, welke waarneemeenheid gegevens levert aan de MPU' 110 via een verzamelleidingstuurketen 115 in aanspreking op een verzoek van de MPU' 110, en van 55 regeleenheden 117,118 voor de typekeuzemotor 29 en de wagenaandrijfmotor 18, welke eenheden deze motoren over vooraf bepaalde hoeken draaien, opgedragen door de MPU' 110, en daaraan signalen overdragen via de verzamelleidingstuurketen 115 bij het voltooien van het draaien.

5 192977

Ook zijn weergegeven een regelketen 119 voor het sturen van de stapmotor 14 voor het voortbewegen van een vel overeenkomstig het aantal impulsen, geleverd door de MPU' 110, een hamerregeleenheid 120 voor het bekrachtigen van de hamer 32 gedurende een tijdsduur, opgedragen door de MPU' 110, een regelketen 121 voor het sturen van de stapmotor 39 voor het voortbewegen van het lint overeenkomstig het 5 aantal impulsen, geleverd door de MPU' 110, een gelijkstroommotoraandrijfketen 122, die moet worden gedreven door de opdracht van de MPU' 110 voor het vrijmaken van een papierbeugel, die tegen het drukvel drukt, een grendelketen 123 voor het gekozen verlichten van een van de drie lichtgevende dioden 12a, 12b en 12c, die de wagenaanwijzer 12 vormen, door een wagenaanwijzeraandrijfeenheid 121 in aanspreking op de gegevens van de MPU' 110, een tekenstandtabel 125, bestaande uit een dood 10 geheugen voor het omzetten van het toetssignaal, overgedragen vanaf de MPU 44 naar de MPU' 110 in plaatsingsinformatie van een bijbehorend teken op het typenwiel 30 ten opzichte van een vergelijkingsindex-plaats daarop, en een druksteekafstandtabel 126, die bij de werking met evenredige afstanden wordt gebruikt om de druksteekafstand vast te stellen of de mate van zijdelingse verplaatsing van de wagen overeenkomstig de breedte van elk type, en de volgende geheugeninhoud heeft: 15 type A B ......... a i druksteekafstand 1 1 .......... 3/4 1/2 1/2

Ook in het geval, dat de detector 40 een eenmalig te gebruiken lint identificeert, wordt het voortbewegen van het lint geregeld naar de breedte van eik teken teneinde het lintverbruik tot een minimum te beperken, en wordt de tabel 126 eveneens gebruikt om de mate van lintvoortbeweging vast te stellen. In het geval dat 20 het typenwiel wordt verwisseld, wordt de tabel 126 verder gebruikt voor het mogelijk maken van een veranderlijke lintvoortbeweging, optimaal voor elk teken van elk typenwiel.

Een drukkingtabel 127 voor het bedrukken wordt gebruikt voor het regelen van de bekrachtigingstijdsduur van de hamer 32 overeenkomstig de grootte van de tekens teneinde een regelmatige drukdichtheid te bereiken, en slaat een hamerbekrachtigingstijdsduur op, zoals 2 ms of 1,5 ms voor elk der tekens op een 25 soortgelijke wijze als de genoemde druksteekafstandtabel. In het algemeen wordt het typenwiel verwisseld overeenkomstig de tekengrootte of de tekensteekafstand, en moet ook de inhoud van de drukkingtabel 127 voor het bedrukken overeenkomstig worden veranderd. Een geheugen echter met een grote capaciteit is nodig voor het verschaffen van de drukkingtabellen voor het bedrukken voor alle steekafstanden. Teneinde het geheugen economisch te houden is om deze reden slechts een drukkingtabel voor het bedrukken 30 verschaft voor elk bepaald typenwiel, en worden de andere tabellen verkregen door vermen igvuldigingscoëf-ficiënten in de MPU' 110 in aanspreking op de informatie van de tekensteekafstand, geleverd door de MPU 44.

Figuur 8 toont de details van de regeleenheid 119 (figuur 7) voor de stapmotor 14 voor het toevoeren van papier, welke eenheid een oscillator 170 omvat, die trilt met een frequentie, die voldoet aan de 35 zelfstartfrequentie_van de stapmotor, verder een EN-poort 171, een vooraf instelbare aftrekkende teller 172, een keten 173 voor het waarnemen van een nulteltoestand van de teller 172 en het verschaffen van een uitgangssignaal met een L-niveau bij het waarnemen van deze toestand, non-equivalentiepoorten 174, 176, D-flip-flops 175, 177 die een impuls opwekkende keten vormen voor een tweefasige vooruit/achteruit-aandrijving van de stapmotor, een stuurorgaan 178 voor de stapmotor en een vierfasige stapmotor 14.

40 in aanspreking op een veltoevoeropdracht die de mate van veltoevoer bevat, geleverd door het toetsenbord 10 via de MPU 44, stelt de MPU' 110 de toevoerrichting in in de grendelketen 123, en de mate van toevoer in de teller 172. Indien de mate van toevoer niet gelijk is aan 0, geeft de nulwaameemketen 173 een uitgangssignaal met een H-niveau af voor het openen van de EN-poort 171, waardoor de teller 172 de uitgangsimpulsen van de oscillator 170 telt door aftrekken totdat de telling nul bereikt. De uitgangs-45 signalen van de oscillator 170 en overgedragen door de EN-poort 171 worden geleverd naar een impuls-opwekkende keten, bestaande uit de elementen 174,175,176 en 177 voor het sturen van de stapmotor voor het opwekken van impulsen, waarvan het aantal is opgeslagen in de teller 172 voor het zodoende draaien van de stapmotor 14 in de opgedragen mate in een richting, opgeslagen in de grendelketen 123.

Figuur 9 toont de details van de hamerregeleenheid 170, weergegeven in figuur 7, welke eenheid een 50 oscillator 180 omvat, verder een aftrekkende teller 181, een nuldetector 182, die een signaal met een H-niveau afgeeft in aanspreking op de nultelling van de teller 181, een instel-terugstel-flip-flop 183, EN-poorten 185, 186, een inverteerorgaan 184 en een drukhamer 32. In aanspreking op de drukopdracht, geleverd door de MPU 44, regelt de MPU' 110 de typekeuzemotor 29 op de hiervoor vermelde wijze via de tekenstandtabel 125, weergegeven in figuur 7 voor het zodoende stilzetten van het typenwiel 30 op een 55 gewenste plaats. Voor het drukken slaat dan de MPU' een 1 op in de grendelketen 123, waarbij hij de poort 185 opent, zich wendt tot de drukkingtabel 127 voor het bedrukken en de hamerbekrachtigingstijdsduur opslaat voor elk daaruit verkregen teken in de teller 128. Ook de flip-flop 183 wordt ingesteld door het 192977 6 instelsignaal naar de teller 181. Aangezien de EN-poort 185 open is, wordt een transistor 187 werkzaam gemaakt voor het sturen van de drukhamer 32 gedurende een tijdsduur, die behoort bij elk teken, waardoor dus het bedrukken met optimale drukkingen wordt uitgevoerd.

Figuur 10 toont vervolgens de details van de regelketen 121 (figuur 7) voor de stapmotor 39 voor het 5 voortbewegen van het lint. Impulsen met een opgedragen aantal worden op dezelfde wijze opgewekt als in de keten van figuur 8 voor de motor voor het voortbewegen van een vel, behalve dat de D-flip-flops zodanig zijn uitgevoerd, dat zij alleen impulsen opwekken voor een tweefasige aandrijving vooruit.

In het geval dat het signaal van de lintdetector 40 een veelvoudig te gebruiken lint aangeeft, stelt de MPU' 110 een gelijke waarde in in de teller 192 voor het uitvoeren van een gelijke linttoevoer. In het geval 10 dat het signaal een eenmalig te gebruiken lint aangeeft, neemt de MPU' 110 verder de breedte waar van het gedrukte teken aan de hand van de tekensteekafstandtabel 126, weergegeven in figuur 7, en stelt hij een bijbehorend impulsaantal in voor het voortbewegen van het lint in de teller 192. Indien de mate van voortbeweging niet gelijk is aan nul, verschaft de nulwaameemketen 193 een signaal met een H-niveau i voor het openen van de EN-poort 191, waardoor de teller 192 de uitgangsimpulser, van de oscillator 190 15 neerwaarts telt tot aan de toestand van nultelling. Op deze wijze wordt de stapmotor 39 gestuurd via de flip-flops 194, 195 en de stuurketen 196 door impulsen, waarvan het aantal is opgeslagen in de teller 192.

Figuur 11 toont een uitvoeringsvorm van de drukinrichting, die van een aantal typenwielen een regelmatige bedrukking kan verschaffen.

De onderhavige uitvoeringsvorm verschaft een drukinrichting die in staat is een regelmatige dichtheid te 20 verschaffen van een willekeurig typenwiel door middel van een geheugen met een beperkte capaciteit.

Figuur 11 toont deze uitvoeringsvorm in een blokschema, waarbij een hamer H bij het in werking brengen door een hamersolenoïde HS het bedrukken op de bekende wijze uitvoert door het slaan tegen een type 12C van een typensterwiel 12K, dat is voorzien van typen voor het bedrukken van 12 tekens per 2.5 cm, en kan worden vervangen door b.v. andere typenwielen 10K of 15K voor het bedrukken van 10 of 25 15 tekens per 2,5 cm.

Omdat elk teken verschillende gebieden heeft in de typenwielen 10K, 12K en 15K, is het wenselijk de drukking van het bedrukken van de hamer H dienovereenkomstig te regelen teneinde een regelmatige drukkwaliteit te verkrijgen.

Het is voor het verkrijgen van een regelmatige drukkwaliteit tevens wenselijk verschillende drukkingen te 30 gebruiken voor b.v. een grote type ”A” en een kleine type zelfs binnen eenzelfde typenwiel.

Voor dit doel kan een geheugen zijn verschaft voor het instellen van een bepaalde drukking voor het bedrukken, b.v. een bepaalde hamerbekrachtigingstijdsduur voor elk teken, welk geheugen echter een grote capaciteit moet hebben omdat de informatie voor de drukking voor het bedrukken wordt opgeslagen voor alle typen op alle typenwielen. Het is echter mogelijk een bovenmatige capaciteit te voorkomen door het 35 verschaffen van een dood geheugen ROM1 voor het typenwiel 10K voor het afdrukken van 10 tekens per 2.5 cm, en door het berekenen van de hamerbekrachtigingstijdsduren voor de andere typenwielen 12K, 15K, enz., aan de hand van de informatie, opgeslagen in het geheugen ROM1 voor het wiel 10K.

Het geheugen ROM1 slaat dus de hamerbekrachtigingstijdsduren op, t.w. 2 ms, 1,8 ms, 1,5 ms, enz., in de gecodeerde vormen voor de typen A, B, C.......a.......zoals weergegeven in figuur 11.

40 Verder slaat een ander geheugen ROM2 de coëfficiënten 1, 0,9, 0,8, enz. op in de gecodeerde vormen voor respectievelijk de typenwielen 10K, 12K, 15K, enz.

Ook zijn een vermenigvuldiger MLK verschaft, evenals een aftrekkende teller DK, een oscillator OSC, en een flip-flop FH. Bij het b.v. monteren van het typenwiel 12K in de drukeenheid, identificeert dan een typenwieldetector KS deze montering door een codemarkering M op het wiel, en geeft een adres aan, 45 overeenkomende met 12K in het geheugen ROM2. Wanneer het typenwiel wordt gedraaid en een gewenst type naar de plaats van de hamer H wordt gebracht door de bekende tekenkeuzewerking, wordt een met dit type in het geheugen ROM1 overeenkomend adres aangeduid voor het leveren van de bijbehorende hamerbekrachtigingstijdsduur, b.v. 2 ms voor A of 1,8 ms voor a, aan de vermenigvuldiger MLT. De vermenigvuldiger MLT ontvangt ook de coëfficiënt 0,9, overeenkomende met het typenwiel 12K van het 50 geheugen ROM2 voor het tot stand brengen van een vermenigvuldiging, zoals 2 x 0,9 of 1,8 x 0,9, waarvan het resultaat wordt opgeslagen in de aftrekkende teller DK in synchronisatie met een drukopdracht PO.

Tezelfdertijd wordt de flip-flop FH ingesteld door de drukopdracht voor het bekrachtigen van de solenoïde HS voor het zodoende starten van de beweging van de drukhamer H.

De aftrekkende tellertrap DK vermindert zijn inhoud in aanspreking op elk uitgangssignaal van de 55 oscillator OSC, en geeft een uitgangssignaal af bij het bereiken van de toestand van een nultelling voor het terugstellen van de flip-flop FH voor het zodoende beëindigen van de werking van de drukhamer H. Op deze wijze wordt de insteltijdsduur van de flip-flop FH veranderd overeenkomstig het resultaat van de 7 192977 vermenigvuldiging voor het regelen van de bekrachtingstijdsduur van de drukhamer voor het zodoende differentiëren van de drukking voor het bedrukken voor elk typenwiel. Ook kunnen de tekens binnen een typenwiel regelmatig worden afgedrukt wanneer de hamerbekrachtigingstijdsduur wordt geregeld voor elk teken in het typenwiel.

5 De opdracht voor de typenwielen 10K, 12K en 15K kan ook worden geleverd door het toetsenbord.

Zoals hiervoor uiteengezet, maakt de onderhavige uitvoeringsvorm het mogelijk een mooie bedrukking te verkrijgen met een regelmatige drukking voor het bedrukken voor alle typen en in alle typenwielen met verschillende tekengrootten, met een beperkte mate van opgeslagen informatie door het opslaan van de informatie van de drukkingen voor het bedrukken voor de typen van een bepaald typenwiel, en het 10 vermenigvuldigen van een passende coëfficiënt, overeenkomende met het gekozen typenwiel voor het zodoende verkrijgen van optimale drukkingen, aangepast aan de typengrootten, en het dus tot stand brengen van de drukkingregeling bij het bedrukken.

Thans wordt verwezen naar figuur 12, die een uitvoeringsvorm toont, die de druksteekafstand, overeenkomende met de grootte van de afgedrukte tekens, kan veranderen.

15 Een gebruikelijke inrichting van deze soort, waarbij gebruik wordt gemaakt van een eenmalig te gebruiken druklint, hangt onvermijdelijk samen met het verlies van druklint omdat de mate van voortbeweging daarvan wordt bepaald aan de hand van een type met de grootste breedte, hetgeen gewoonlijk is.

De onderhavige uitvoeringsvorm verschaft een drukinrichting die een maximale economie kan bereiken voor het druklint, in het bijzonder het eenmalig te gebruiken druklint, en met een eenvoudige constructie.

20 De druksteekafstandinformatie, gebruikt voor het regelen van de zijdelingse verplaatsing van de wagen tijdens de werking met evenredig afstanden, waarbij de druksteekafstand veranderlijk is gemaakt overeenkomstig de tekengrootte, vertegenwoordigt in feite de breedte van typen, en wordt bij de onderhavige uitvoeringsvorm gebruikt voor het regelen van de mate van voortbeweging van het druklint voor het zodoende verminderen van zijn verbruik. Bij het gebruik van de typenwielen met kleinere typen voor het 25 drukken van 12 of 15 tekens per 2,5 cm, wordt de genoemde informatie vermenigvuldigd met de coëfficiënt van elk typenwiel voor het verder verminderen van het lintverbruik.

Figuur 12 toont deze uitvoeringsvorm in een blokschema, waarbij zijn weergegeven het druklint IR, een toevoerrol FR daarvoor, een stapmotor PM voor het voortbewegen van het lint, typenwielen 10K, 12K en 15K voor het respectievelijk drukken van 10,12 en 15 tekens per 2,5 cm, een typenwieldetector KS, een 30 geheugen ROM1 voor het opslaan van de tekensteekafstandinformatie voor de typen op het typenwiel 10K, b.v. in de vorm van aantallen stappen 6, 5, 3, enz. van de stapmotor PM, een geheugen ROM2 voor het opslaan van coëfficiënten 1, 0,9, 0,8, enz. voor de typenwielen 10K, 12K, 15K enz., om te worden vermenigvuldigd met de druksteekafstandinformatie, opgeslagen in het geheugen ROM1, een vermenigvuldiger MLT voor het vermenigvuldigen van de druksteekafstandinformatie, opgeslagen in de ROM1 met de 35 coëfficiënten, opgeslagen in de ROM2, een aftrekkende teller DK, een oscillator OSC voor het opwekken van aftrekkende impulsen, een flip-flop FP voor het regelen van een poort G, en een impulsgenerator PG voor het sturen van de motor.

In het geval dat het wiel 10K is gemonteerd aan de drukeenheid, identificeert de detector KS de codemarkering M van het wiel, en duidt een adres aan voor het wiel K in het geheugen ROM2 voor het 40 zodoende leveren van een coëfficiënt 1 aan de vermenigvuldiger MLT. Dan wordt het typenwiel 10K gedraaid voor het uitvoeren van de tekenkeuze op de bekende wijze, en wordt de drukhamer in werking gebracht wanneer een gewenst type naar drukplaats is gebracht voor het uitvoeren van het bedrukken. Vervolgens wordt een adres in het geheugen ROM1, overeenkomende met het afgedrukte teken, aangeduid, en wordt de druksteekafstandinformatie in het adres, b.v. 6 voor een teken A of 5 voor een a, geleverd 45 aan de vermenigvuldiger MLT voor het uitvoeren van de vermenigvuldiging, zoals 6x1 of 5 x 1. Het resultaat van deze vermenigvuldiging wordt dan opgeslagen in de aftrekkende teller DK in synchronisatie met de lintvoortbeweegopdracht IRF. Tezelfdertijd wordt de flip-flop FP ingesteld voor het openen van de poort G, waardoor de stapmotor PM start met draaien door de impulsen van de impulsgenerator PG voor het voortbewegen van het druklint. De aftrekkende tellertrap DK vermindert zijn inhoud in aanspreking op 50 elke uitgangsimpuls van de oscillator OSC, en geeft een uitgangssignaal af bij het bereiken van een toestand van nultelling voor het terugstellen van de flip-flop FP, waardoor de poort G wordt gesloten voor het beëindigen van het draaien van de stapmotor PM voor het zodoende stilzetten van het voortbewegen van het druklint. Op deze wijze wordt de ingestelde tijdsduur van de flip-flop FP veranderd overeenkomstig het resultaat van de vermenigvuldiging, waardoor dus de werkingstijdsduur van de stapmotor PM wordt 55 geregeld en zodoende de mate van voortbeweging van het druklint overeenkomstig de steekafstand van elk type.

In het geval dat het typenwiel wordt veranderd voor 12K, wordt verder een coëfficiënt 0,9 in het 192977 8 geheugen R0M2 geleverd aan de vermenigvuldiger MLT voor het vermenigvuldigen van deze coëfficiënt met de druksteekafstandinformatie, geleverd door het geheugen ROM1 voor het zodoende verkleinen van de mate van voortbeweging van het druklint in vergelijking met het geval van het wiel 10K.

Op deze wijze kan het geheugen met een grote capaciteit overbodig worden gemaakt door het opslaan 5 van de informatie voor een bepaald wiel, b.v. 10K, alleen in het geheugen ROM1, en door het gebruiken van een geheugen voor het opslaan van coëfficiënten voor verschillende wielen, en een vermenigvuldiger.

Zoals hiervoor uiteengezet, maakt de onderhavige uitvoeringsvorm door toepassing van de informatie van de druksteekafstand, verkregen van middelen voor de werking met evenredige afstanden, het mogelijk het verbruik van het eenmalig te gebruiken druklint te verminderen waardoor dus een maximale economie 10 wordt bereikt bij het gebruik van het lint.

De figuren 13 en 14 tonen respectievelijk de stuurketen 122 voor de beugetstartmotor en de aandrijf-eenheid 124, weergegeven in figuur 7, voor de wagenaanwijzer. Bij het in werking brengen van de steekafstandkeuzetoets 10d, verschaft in het toetsenbord 10 in figuur 2, worden de bijbehorende gegevens via de toetsenbordregeleenheid 24 geleverd aan de MPU 44 voor het zodoende opslaan van een signaal 15 voor het werkzaam maken van een van de lichtgevende dioden 12a - 12c in de grendelketen 123 onder de regeling van het adresdecodeerorgaan 45. De toets 10d wordt b.v. eenmaal gedreven voor de werking van 10 tekens per 2,5 cm voor het verlichten van de LED 12a via het inverteerorgaan 200 voor het zodoende aanwijzen van de gradatie 8a, wordt dan weer gedreven voor het verlichten van de LED 12b via het inverteerorgaan 201 voor het zodoende aanwijzen van de gradatie 8b voor 12 tekens per 2,5 cm, en wordt 20 nogmaals gedreven voor het verlichten van de LED 12c via het inverteerorgaan 202 voor het zodoende aanwijzen van de gradatie 8c voor 15 tekens per 2,5 cm. De drukkerregeleenheid 16 regelt ook de wagenaandrijfmotor 18 voor het zodoende tot stand brengen van de verplaatsing van de wagen 26 overeenkomstig de zodoende gekozen druksteekafstand. De verlichte LED dient ook, omdat hij is gemonteerd aan de wagen, voor het aangeven van de wagenstand. In aanspreking op elk drijven van de toets 25 10d, wordt ook een van de lichtgevende dioden La, Lb en Lc gekozen verlicht in een weergeefeenheid L1 in het toetsenbord 10 cm aan te geven, welke druksteekafstand is gekozen.

Zoals hiervoor uiteengezet brengt de onderhavige uitvoeringsvorm, die is voorzien van een aantal aanwijsmiddelen voor verschillende druksteekafstanden, een van de aanwijsmiddelen in werking overeenkomstig de gekozen druksteekafstand, waardoor de bedienaar gemakkelijk de druksteekafstand kan 30 bevestigen op een schaal, aangegeven door het aanwijsmiddel, alsmede de drukstand of het aantal tekens, dat kan worden afgedrukt.

Een transistor 206 is aangebracht voor het sturen van een gelijkstroommotor 207 voor het starten van de papierbeugel, met welke motor een papierbeugel 250 en een microschakelaar 208 zijn verbonden. In aanspreking op een opdracht voor het automatisch laden van het drukvel vanaf het toetsenbord 10, wordt 35 dus de transistor 206 werkzaam gemaakt via de grendelketen 123 voor het sturen van de gelijkstroommotor 207, die de papierbeugel 250 vrijmaakt van de schrijfmachinerol via een nokkenmechanisme, en vervolgens de microschakelaar 208 sluit. In aanspreking op de microschakelaarwerking, waargenomen via het verzamelleidingstuurorgaan 115, stelt de MPU' 110 een door de MPU 44 bepaald getal in in de teller 172 in figuur 10, en stuurt de stapmotor 14 voor de toevoer van papier totdat de teller 172 de toestand van 40 nultelling bereikt. Daarna komt de papierbeugel 250 weer in aanraking met het bedrukte vel en wordt de microschakelaar 208 geopend. In aanspreking op dit openen maakt de MPU' 110 de transistor 206 onwerkzaam via het grendelorgaan 123 voor het zodoende stilzetten van de gelijkstroommotor 207.

Figuur 15 toont de details van de alarmregeleenheid, weergegeven in de figuren 6-1, 6-2, welke eenheid is voorzien van oscillatoren 220, 221, die met onderling verschillende frequenties f1 en f2 trillen, van een 45 monostabiele schakeling 222 voor het vaststellen van de tijdsduur van het geluidalarm, een grendelorgaan 229 voor het leveren van het uitgangssignaal van de oscillator 220 of 221 aan de luidspreker 42 via poorten 223, 224 en 225 onder de regeling van de MPU 44, en een zeefketen 227 voor het moduleren van de vierkante golven van de poort 225 tot een aantrekkelijke golfvorm voor levering aan de luidspreker 42 via een versterker 228.

50 Zoals hiervoor uiteengezet, is de onderhavige uitvoeringsvorm voorzien van telmiddelen in verschillende regeleenheden voor het regelen van de drukking van het bedrukken, de mate van lintvoortbeweging, de mate van veltoevoer, enz., overeenkomstig de te drukken tekens, en wordt op deze wijze de digitale regeling van de inrichting vergemakkelijkt.

Thans wordt verwezen naar figuur 16, die de details toont van de regeleenheid 117 (figuur 7) voor de 55 typenkeuzemotor 29, welke eenheid is voorzien van een grendelorgaan 130 voor het opslaan van toets-informatie, geleverd door de MPU 44 aan de MPU' 110 en omgezet in de plaatsingsinformatie op het typenwiel 30 door de beschreven tekenplaatstabel 125, opteller/aftrekkers 131,133, een nulwaarneemketen 9 192977 132, een digitaal-analoog-omzetter 134 (D/A) voor het in een spanning omzetten van het digitale resultaat van de berekening door de opteller/aftrekker 133, een rekenversterker 135, een typenkeuzemotor 29, waarvan de as direct is verbonden met het typenwiel 30, en een van sleuven voorziene schijf 137, die een codeerorgaan 35 vormt. Over de schijf 137 zijn LED’s 147 aangebracht, evenals fototransistoren 138,139 5 en 140, waarbij de fototransistoren 138 en 139 zodanig zijn opgesteid, dat zij signalen verschaffen van een fase, die 90° verschilt, en de fototransistor 140 zodanig is opgesteld, dat deze een indexuitgangssignaal verschaft voor elke draaiing van de motor 39. Op grond van de signalen van de fototransistoren 138,139, wekt een regelketen 141 een signaal l op voor het identificeren van de draairichting, en een signaal H, dat een impuls geeft voor elke draaiing overeenkomende met een teken.

10 Een optellende/aftrekkende teller 144 telt overeenkomstig het signaal I de telling voor elk signaal H op of trekt dit af, en stelt de telling terug bij ontvangst van een signaal F. Op deze wijze geeft de telling van de teller 144 de draaihoek aan van de van sleuven voorziene schijf of het typenwiel met betrekking tot een bepaalde stand van de schrijf 137.

Een intervalteller 142 telt het interval van de impulsen H van de keten 141, waarbij de verkregen telling, 15 die omgekeerd evenredig is met de draaisnelheid van de motor 29, door een reciproque tabel 143 wordt omgezet in een waarde, die evenredig is aan de snelheid.

Een servoregeling wordt verkregen door het berekenen van de plaatsingsfout in de opteller/aftrekker 131, het dan aftrekken van de snelheid, verkregen van de reciproque tabel 143 van de voomoemde plaatsingsfout en het aandrijven van de motor 29 overeenkomstig het zodoende verkregen verschil. De keten 132 20 voor het waarnemen van een nulplaatsingsfout draagt de nulwaarneming over naar de MPU' 110 via het verzamelleidingstuurorgaan 115, en schakelt tezelfdertijd een schakelaar 146 over vanaf de zijde van 134 naar de zijde van een keten 145, voor het vormen van een signaal in het interval tussen sleuven. De keten 145 bestaat uit een weerstand RA voor het doorlaten van het nagenoeg sinusoïdale signaal vanaf de fototransistor 138, en nog een serieschakeling van een condensator en een weerstand voor het doorlaten 25 van dit sinusoïdale signaal. Nadat de MPU' 110 het nulfoutsignaal waarneemt, waargenomen door de nulwaarneemketen 132, wordt het wiel dus stilgezet door de keten 145 en wordt de hamer 32 in werking gebracht voor het uitvoeren van het drukken. Op deze wijze is het mogelijk gemaakt een de voorkeur verdienende servoregeling te verschaffen, waarbij het wiel nauwkeurig en snel op de bestemming kan worden stilgezet met de hiervoor uiteengezette, uiterst eenvoudige en goedkope constructie.

30 Figuur 17 toont de details van de regeleenheid 118 voor de in figuur 7 weergegeven aandrijfmotor 18 voor de wagen, welke eenheid is voorzien van een soortgelijke servoregelconstructie als toegepast voor de typenkeuzemotor 29.

De MPU 44 draagt aan de MPU' 110 de opdracht over met betrekking tot de betreffende mate van verplaatsing en richting vanuit de huidige plaats van de wagen. De MPU' 110 telt de betreffende mate op bij 35 de huidige stand -of trekt deze daarvan af overeenkomstig de verplaatsingsrichting, en draagt de verkregen bestemming over aan een grendelorgaan 151. De gegrendelde waarde en de uitgang van een optellende/ aftrekkende teller 164, verkregen overeenkomstig het signaal van een regelketen 161, worden onderworpen aan het optellen of aftrekken in een opteller/aftrekker 152 voor het verkrijgen van een plaatsingsfout. Een opteller/aftrekker 154 trekt de snelheid van de aandrijfmotor 18 van de wagen, verkregen via een teller 162 40 en een reciproque tabel 163 af van de plaatsingsfout waardoor dus een servoregeling wordt bereikt van de motor 18 via een D/A-omzetter 155 en een versterker 156. Bij nulwaarneming door de nulwaarneemketen 153, wordt een schakelaar 166 overgeschakeld voor het stilzetten van de wagenverplaatsing op een soortgelijke wijze als hiervoor uiteengezet. Soortgelijke signalen als de voorgaande worden verkregen van de LED’s 167 en de fototransistoren 159, 160, die over een van sleuven voorziene schijf 158 zijn geplaatst, 45 welke schijf is gemonteerd aan de as van de motor 18. In dit geval echter ontvangt een teller 164 een beperkt signaal, verkregen van 168 en aangevende het linkereïnde van de wagenverplaatsing in plaats van het indexsignaal F, opgewekt bij elke draaiing in het geval van de typenkeuzemotor. Ook is een keten 165, soortgelijk aan de keten 145, aangebracht.

Thans wordt verwezen naar de figuren 18-1 en 18-2, die een toetsingangsinrichting tonen, die snelle en 50 betrouwbare toetsingangen mogelijk maakt, en kan worden gebruikt in een elektronische schrijfmachine.

In de figuren 18-1 en 18-2 is een groep adresseerbare grendelorganen 60 aangebracht, waarbij geheugencellen of grendelorganen L11-Lnn respectievelijk overeenkomen met de roosterpunten S11 - Snn van een toetsmatrix 88 van het toetsenbord 10. Deze roosterpunten S11 - Snn van de toetsmatrix 88 komen overeen met de in figuur 1 weergegeven ingangstoetsen, die niet alleen de ontgrendeltoetsen 55 bevatten, zoals de tekentoetsen 10a, de regeltoetsen 10b en 10c, maar ook de grendelende schuiftoetsen 10e en 10f. Elk der grendelorganen L11 — Lnn, overeenkomende met elke toets, heeft een structuur van 2 bits, die een geheugen vormen voor het opslaan van het toetssignaal. Alle grendelorganen L11 — Lnn van 192977 10 de adresseerbare grendelgroep 60 worden teruggesteld op 0 bij het inschakelen van de energietoevoer.

Elke toetsschakelaar 88a van de toetsmatrix 88 is voorzien van een diode 88b voor het voorkomen van parasitaire signalen in het geval dat een aantal toetsen tezelfdertijd worden gedreven.

Eveneens is een neerwaartse teller 61 weergegeven, een logische keten bestaande uit inveerteerorga-5 nen 81, 82 en een EN-poort 83 voor het waarnemen van nul van het signaal, gelezen uit de grendelorganen 60 voor het verschaffen van een signaal 1 van de EN-poort 83 bij een dergeiijke nulwaameming, en EN/OF-poorten 78, 79, 80, 75, 76 en 77 voor het terugstellen van de grendelorganen 60.

Een oscillator 66 wekt synchronisatieklokimpulsen op voor de verschillende eenheden en grondsignalen voor het aftasten van de matrices 88 en 89. De signalen van de oscillator 66 worden door een EN-poort 73 10 geleverd aan een teller 65, die zodanig is geconstrueerd, dat bij het tellen van het aantal roosterpunten van het matrix 88 herhaalt. De teller 65 telt de signalen van de oscillator 66, waarbij de uitgangssignalen van de teller 65 worden gebruikt als de adresseersignalen voor de adresseerbare grendelorganen 60, en tevens verdeeld in de bovenste cijfertekensignalen en onderste cijfertekensignalen, die respectievelijk worden geleverd aan een decodeerorgaan 62, en aan een multiplexeerorgaan 63. De microprocessoreenheid 44 15 kan de inhoud van de teller 65 op elk willekeurig moment waarnemen via een verzamelleidingstuurorgaan 86 en een gegevensverzamelleiding DB. Het decodeerorgaan 62 tast de toetsmatrix 88 in zijdelingse richting af bij het opwaarts tellen van de teller 65, waarbij het multiplexeerorgaan 63 verticaal de matrix 88 aftast tijdens een voortbeweging van een stap van het decodeerorgaan 62.

Indien een toets gesloten wordt aangetroffen tijdens het verticaal aftasten, verschaft het multiplexeer-20 orgaan 63 een uitgangssignaal van 0, dat wordt geïnverteerd door een inverteerorgaan 74 tot een 1, en wordt geleverd aan de EN-poorten 76, 79 en 84 teneinde op dit punt de inhoud te weten van de teller 65.

Bij deze toestand geeft het grendelorgaan, overeenkomende met de gesloten toets, nog een uitgang van 0 af, waardoor de poort 83 een uitgangssignaal van 1 verschaft aan de EN-poort 84. De poort 84 verschaft dus een uitgangssignaal van 1, dat als een onderbrekingssignaal INT wordt geleverd aan de MPU 44. Op 25 hetzelfde moment worden het terugsteluitgangssignaal van 1 van een flip-flop 71, die reeds is teruggesteld, en het uitgangssignaal van 1 van de EN-poort 84 geleverd aan een inverterende EN-poort 72 voor het verschaffen van een uitgangssignaal van 0, waardoor een EN-poort 73 als ingang voor de teller 65 wordt gesloten voor het beëindigen van het tellen van de teller 65 bij een telling, die overeenkomt met de gesloten toetsschakelaar. Ook houdt het uitgangssignaal van 0 van het multiplexeerorgaan 63 de EN-poorten 75 en 30 78 gesloten, maar opent het de EN-poorten 76 en 79 voor het zodoende door de OF-poorten 77 en 80 doen verschaffen van uitgangssignalen van 1, die worden gebruikt als ingangssignalen voor het grendelorgaan, geadresseerd door de teller 65, overeenkomende met de gesloten toets. De grendelorganen 60 zijn zodanig uitgevoerd, dat zij het ingangssignaal vergrendelen in synchronisatie met het uitgangssignaal van de EN-poort 73 als ingang voor de teller 65, zodat het grendelorgaanadres niet wordt veranderd maar 35 overeenkomstig de gesloten toets blijft, waarbij de werking van de teller 65 wordt stilgezet. In aanspreking op het genoemde onderbrekingssignaal leest de MPU 44 de telling van de teller 65 uit via het verzamelleidingstuurorgaan 86 voor het identificeren van de gesloten toets, waardoor de toetsingangsinformatie dus wordt aanvaard. Daarna geeft de MPU 44 een bevestigingssignaal van een 1 af aan de ingestelde ingangspoort van een flip-flop 71 via de adresverzamelleiding AB, en een decodeerorgaan 87 voor het 40 afgeven van een ingesteld uitgangssignaal F = 0 van de flip-flop, waardoor de inverterende EN-poort 72 een uitgangssignaal van 1 verschaft voor het openen van de poort 73, waardoor het tellen van de teller 65 dus weer wordt gestart. Tezelfdertijd stelt het uitgangssignaal van de poort 73, 11 of 3 in decimale code in in het grendelorgaan, overeenkomende met de gesloten toets. In aanspreking op het weer starten van het tellen door de teller 65, wordt de flip-flop 71 voor de volgende toetswaarneming teruggesteld.

45 In het geval dat de toets nog is gesloten na het aftasten van alle roosterpunten van de toetsmatrix 88 (deze toestand wordt gewoonlijk ondervonden bij de gebruikelijk toegepaste aftastsnelheid), verschaft het multiplexeerogaan 63 weer een uitgang van 0, maar verschaft het bijbehorende grendelorgaan een uitgang van 3 voor het geven van uitgangssignalen van 0 van de poorten 83 en 84, waardoor het onderbrekingssignaal wordt gegeven aan de MPU of EN-poort 73 wordt gesloten. Dientengevolge gaat de teller verder 50 met tellen alsof de toets niet is gesloten. Omdat echter de EN-poorten 75 en 78 zijn gesloten door het uitgangssignaal van 0 van het multiplexeerorgaan 63, wordt een getal van 3 weer ingesteld in een grendelorgaan, overeenkomende met de gesloten toets, via de EN-poorten 76, 79 en de OF-poorten 77, 80. Op deze wijze worden de gegevens van 3 herhaaldelijk ingesteld in het grendelorgaan wanneer de bijbehorende toets is gesloten. Wanneer dan deze toetsschakelaar wordt geopend, verschaft het multi-55 plexeerogaan 63 een uitgangssignaal van 1 bij elke aftasting voor het sluiten van de EN-poorten 76, 79 en het openen van de EN-poorten 75, 78 via het inverteerorgaan 74, waardoor een getal, dat met een stap is verkleind door de neerwaartse teller 61, wordt ingesteld in dit grendelorgaan via de OF-poorten 77 en 80.

11 192977

Op deze wijze verandert de inhoud van dit grendelorgaan opeenvolgend van 3 naar 0. Wanneer dit grendelorgaan tenslotte een uitgang van 0 geeft, verschaft de EN-poort 83 van de nulwaameemketen een uitgangssignaal van 1, dat wordt omgezet in 0 door een inverteerorgaan 85, en tevens de EN-poorten 75 en 78 sluit. De OF-poorten 77, 80 geven dus uitgangssignalen voor 0 voor het instellen van dit grendelorgaan 5 en alle andere grendelorganen op 0 in aanspreking op het tellen van de teller 65. De figuren 19-a, 19-B1 en 19-B2 tonen de verschillende signalen wanneer een toets 34 wordt gedreven in een 4 x4 -toetsmatrix.

Zoals hiervoor uiteengezet is de onderhavige toetsingangsinrichting zodanig geconstrueerd, dat hij het toetssignaal aanvaardt bij het eerste aftasten nadat de toetsschakelaar is gedreven, en dit toetssignaai niet aanvaardt bij de volgende aftastingen door de uitgang van het grendelorgaan, dat het toetssignaal opslaat, 10 en is derhalve in staat tot het snel signaaluitlezen omdat zelfs een onstabiel toetssignaal de eerste keer wordt aanvaard en daarna niet.

Ook maakt het onderhavige toetsingangsstelsel door het alleen aanvaarden van het toetssignaal bij het eerste aftasten, het mogelijk de toetsmatrix niet alleen te gebruiken voor de momentele toetsschakelaars, maar ook voor schuifschakelaars of kantelschakelaars, zoals de in figuur 1 weergegeven schakelaars 10e, 15 10f. Om dezelfde reden is de zogenoemde N-toetsafrolwerkwijze gemakkelijk toepasbaar.

De op deze wijze door de toetsdrijvingen ingevoerde toetssignalen worden bewerkt door de MPU 44 en geleverd aan de drukkerregeleenheid 16 voor het uitvoeren van het bepaalde bedrukken.

In de figuren 18-1 en 18-2 is een keten, bestaande uit elementen 64, 67, 68 en 70 verschaft voor het weergeven van de gedreven ingangstoets met lichtgevende dioden, waarbij een kathodestuurorgaan 64 is 20 aangebracht voor het dynamisch sturen van de lichtgevende dioden in een LED-matrix 89 in aanspreking op de uitgang van het decodeerorgaan 62. Een multiplexeerorgaan 67 ontvangt de bovenste cijfertekensignalen evenals die, geleverd aan het decodeerorgaan 62 vanaf de teller 65, en een adreslijn voor het leveren van de weergeefinformatie vanaf de MPU 44 aan een weergeefbuffer 68. Het verlichten wordt bereikt door het uitlezen van de inhoud van een adres in de buffer 68, overeenkomende met de telling van de teller 65, het 25 opslaan van deze inhoud in een grendelketen 69 en het dienovereenkomstig sturen van een anodestuur-orgaan 70. Ook wordt een verandering in de toestand van verlichting bereikt door het aanduiden van de buffer door het decodeerorgaan 87, waardoor het multiplexeerogaan 67 de adreslijn AB verbindt met de buffer 68, en door het aanduiden van het veranderde adres van de adreslijn AB voor het overdragen van de veranderde gegevens vanaf de gegevensverzamelleiding DB naar de buffer 68.

30 Hierna worden eerst de werkingen en de bedieningsprocedure van de toetsen uiteengezet, waarna de regeling met betrekking tot bepaalde toetsen voor bijzondere werkingen wordt uiteengezet. Op deze wijze wordt de onderhavige uitvoeringsvorm van de elektronische schrijfmachine verder verduidelijkt.

Figuur 20 toont in vooraanzicht het regelpaneel van de onderhavige uitvoeringsvorm van de elektronische schrijfmachine, waarbij een PITCH-toets het aantal tekens per 2,5 cm aanduidt, zoals hiervoor 35 uiteengezet. Bij bet drijven van deze PITCH-toets wordt de weergeving in een weergeefeenheid L1, b.v. bestaande uit lichtgevende dioden, cyclisch verschoven in de orde van 10, 12, 15 en PS, waarbij PS staat voor evenredige afstanden met een veranderlijk aantal tekens per 2,5 cm overeenkomstig de bedrukte tekens. Een LINE SPACE-toets kiest de maat van de lijnspatie, waarbij 4 cm als de eenheidsmaat wordt genomen. Op soortgelijke wijze worden de lampen in de weergeefeenheid L2 een voor een cyclisch verlicht 40 bij het drijven van deze LINE SPACE-toets. Een KB SELECT-toets wordt gebruikt voor het kiezen van een teken in een toets, die drie tekens vertegenwoordigt, b.v. de toets Kill. Bij de onderhavige uitvoeringsvorm geeft de lamp I in de weergeefeenheid L3 de tekens ”Π” en ”§” aan, die verder kunnen worden gekozen door de schuiftoets, waarbij de lamp II het teken Ί” aangeeft. Elk der lampen I en II wordt verlicht door het drijven van de KB SELECT-toets.

45 Een RM CONTROL-toets bij het bovenste rechter einde kiest een van de drie werkingen JUST, AUTO en OFF bij het rechter randgebied, zoals aangeduid door de lampen van de weergeefeenheid L4. De lamp JUST duidt de werking aan van het rechts op maat zetten, waarbij de rechter einden van de lijnen in lijn worden geplaatst, waarbij een lamp AUTO de werking aanduidt van het automatisch lijntoevoeren. Een lamp OFF duidt geen bepaalde opgedragen werking aan. Een OP CONTROL-toets wordt gebruikt voor het 50 bepalen van de drukwerking van de elektronische schrijfmachine, waarbij de lampen C, W, L en STORE cyclisch op de voomoemde wijze worden verlicht. C, W en L duiden respectievelijk het bedrukken aan door een teken, door een woord of door een lijn, en STORE betekent het opslaan in een inwendig geheugen, waarbij het lijnbedrukken L wordt gebruikt.

Een toets SSW1 aan de linkerzijde hangt samen met de decimale tabulatorwerking voor getallen. Hij 55 kiest het afdrukken van getallen in 3-cijfertekengroepen, gescheiden door een spatie bij plaatsing bij SP of het afdrukken van getallen in 3-cijfertekengroepen, gescheiden door een komma bij plaatsen bijof het afdrukken van getallen zonder een dergelijke groepering bij plaatsing bij XX. Een toets SSW2 kiest de soort 192977 12 druk, zoals vette letter-druk of onderstreepte druk. XX betekent het met vette letters drukken met een doorlopende onderlijning, X X voor het met vette letters drukken met een onderlijning voor elk woord, XXX voor het met vette letters drukken, XX voor het gebruikelijke drukken met een doorlopende onderlijning, X X voor het gebruikelijke drukken met onderlijning voor elk woord, en XXX voor het gebruikelijke drukken. Ook 5 zijn een DECTAB-toets aangebracht voor het opdragen van de decimale tabulatorwerking, een LAYOUT-toets met een lamp voor het opdragen van de kolomopmaakschetswerking, een INDENT-toets met een lamp voor het opdragen van een automatische inspringwerking, een FORMAT-toets met een lamp voor het geven van opdracht en over het formaat van bladzijden, een MAR REL-toets voor het vrijlaten van de linker-en rechter-randgebieden, een NONPRT-toets voor het nazien van het zingeheugen, een REPEAT-toets voor 10 het herhaald drukken of invoeren van een teken, <— en -toetsen voor het op de weergeving bewegen van de loper. Aan de rechterzijde zijn tevens een BACK SPACE-toets verschaft voor het naar links verschuiven van de drukstand, een X-toets voor het uitwissen van een teken, een INDEX-toets voor de lijntoevoer van het drukvel, een REV INDEX-toets voor omgekeerde lijntoevoer van het drukvel, een CODE-toets met een lamp voor bijzondere opdrachten in samenhang met andere toetsen, een CENT-toets 15 met een lamp voor het centreren van het drukken een j£-toets voor het onderbreken van het drukken, een LM-toets voor het instellen van de linker margestand, een RM-toets voor het instellen van de rechter margestand, een SET-toets voor het instellen van de tabulatorstilstandplaatsen, een CLR-toets voor het vrijmaken van de tabulatorstilstandplaatsen en een RELOC-toets voor het naar de laatste gedrukte stand verplaatsen van de wagen. Verder zijn aan de linkerzijde een SHIFT-toets aangebracht voor het invoeren 20 van bovenste letterkasttekens of voor bepaalde bijzondere werkingen in samenhang met andere toetsen, een LOCK-toets voor het grendelen van de SHIFT-toets, en een BACK TRACE-toets voor het corrigeren van druk, dat de voorgaande lijnen omvat.

Omgeven door een onderbroken lijn zijn de tekentoetsen CK, die een SPACE-toets bevatten voor het naar rechts verschuiven van de wagen voor het maken van een spatie, en een RETURN-toets voor het naar 25 de linker eindstand terugbrengen van de wagen en het lijntoevoeren van het gedrukte vel.

Figuur 21 toont de inwendige constructie van de in figuur 6 weergegeven vlaggengroep 50, waarin de volgende vlaggen zijn voorzien.

Een vlag KB2 wordt ingesteld wanneer de KB SELECT-toets wordt ingesteld op de werking II, teneinde het de toets K III mogelijk te maken ”1” te drukken, en wordt teruggesteld wanneer de KB SELECT-toets 30 wordt ingesteld in de werking I. Een INDENT-vlag wordt ingesteld bij het begin van de automatische inspringwerking, waarbij de wagen altijd wordt teruggevoerd naar een tijdelijke linker margestilstandplaats, en wordt teruggesteld wanneer de automatische inspringwerking wordt opgeheven. Een STR-vlag wordt ingesteld wanneer de OP CONTROLE-toets de STORE-werking kiest, en wordt teruggesteld bij het kiezen van een andere werking. Een vlag TR wordt ingesteld bij de ingang van een titel, gevolgd door het drijven 35 van de RETUFlN^toets ten behoeve van de vergelijking met een tekenrij, en wordt teruggesteld wanneer deze vergelijking wordt opgeheven. Een vlag NP wordt ingesteld wanneer de NONPRT-toets wordt gedreven, en wordt teruggesteld wanneer de vergelijking met de tekenrij wordt opgeheven. Een vlag SC, die de invoer aangeeft van een tekenrij voor onderzoek, wordt ingesteld bij de invoer van de tekenrij voor vergelijking, en wordt teruggesteld wanneer de vergelijking met de tekenrij wordt opgeheven. Een vlag CMV 40 wordt ingesteld wanneer een van vier centreerwerkingen is vastgesteld, en wordt teruggesteld wanneer de centreerwerking wordt opgeheven. Een vlag TCNT wordt ingesteld wanneer een centreerwerking tussen de tabulatorstilstandplaatsen wordt opgedragen. Een vlag MCNT wordt ingesteld wanneer een centreenwerking tussen de margestilstandplaatsen wordt opgedragen, ook wordt een vlag PCNT ingesteld wanneer een centreerwerking tussen aangeduide plaatsen wordt opgedragen, en wordt een vlag WCNT ingesteld 45 wanneer een centreenwerking tussen woorden wordt opgedragen.

Figuur 22 toont de inwendige constructie van de in de figuren 6-1 en 6-2 weergegeven registergroep 51. Een register LEPT duidt de laatste plaats aan van de tekens, opgeslagen in de lijnbuffer 52. Een register PRTEPT duidt het drukeindpunt aan in de tekens, opgeslagen in de lijnbuffer 52. Een register CRGPT duidt de plaats aan van de wagen vanaf de linker margestilstandplaats op het drukvel en vertegenwoordigt dus 50 de verplaatsingsafstand van de wagen vanaf deze plaats. Een register DCRGPT slaat de door de wagen uit te voeren mate van verplaatsing op in de woordeenheid - of lijneenheiddrukwerking, waarbij de wagen direct na de invoer van toetssignalen niet wordt verplaatst. Een register PITCH slaat de voor de PITCH-toets gekozen druksteekafstandinformatie op, zodat de MPU 44 de druksteekafstand kan lezen uit het register PITCH. Een register LNSP slaat de mate van lijntoevoer op of de gekozen toestand van de LINE SPACE-55 toets. De registers RMC en OPCNT slaan respectievelijk de toestanden op van de RM CONTROL-toets en de OP CONTROL-toets. De registers LM en RM slaan de linker en rechter margestilstandplaatsen op in dezelfde eenheid als in het register CRGPT. De registers SSW1 en SSW2 slaan de toestand op van de 13 192977 toetsen SSW1 en SSW2 op het regelpaneel. Een register DLM wordt gebruikt voor het omleggen van de linker margestilstandplaats in het geval van de automatische inspringwerking.

Ook slaan de registers TAB1 - TABn respectievelijk de tabulatorstilstandplaatsen op in dezelfde eenheid als in het register LM, enz. Een register WORK wordt gebruikt voor het tijdelijk opslaan of omleggen van de 5 informatie tijdens andere regelbewerkingen. Een register CPT wordt gebruikt bij het corrigeren, enz., en geeft een punt aan in de lijnbuffer 52, dat overeenkomt met de wagenstand. Dit register slaat de gegevens op van gedrukte tekens en de bijbehorende druksteekafstand, enz., en levert wanneer een correctie nodig is deze gegevens aan de MPU 44 van de oudere gegevens naar de nieuwere gegevens op dezelfde wijze als in een stapel met als eerste in ook als eerste uit voor het omgekeerd reproduceren van de verplaatsing van 10 de wagen en de voortbeweging van het drukvel waardoor de wagen dus de laatste tekenstand van de voorafgedrukte lijn kan bereiken.

Ook slaat een register LC het aantal op het drukvel voortbewogen lijnen op.

Figuur 23 toont de inwendige constructie van de in de figuren &-1 en 6-2 weergegeven lijnbuffer 52, voorzien van geheugeneenheid 0 - n. In elke geheugeneenheid slaan de adressen I, II en III respectievelijk 15 het teken, de druksteekafstand en het type van de druk op, gebruikt voor het corrigeren en andere doeleinden. De in het adres I opgeslagen gegevens zijn de tekentoetsinformatie, geleverd door de in figuur 6 weergegeven toetsenbordregeleenheid 24. Ook vertegenwoordigen de in het adres lil opgeslagen gegevens de soort druk, overeenkomende met de toestand van de in figuur 20 weergegeven schuif-schakelaar SSW2 of de inhoud van het register SSW2 in de registergroep 51. Ook vertegenwoordigen de in 20 het adres III opgeslagen gegevens de druksteekafstand, overeenkomende met de toestand van de PITCH-toets of de inhoud van het PITCH-register. De capaciteit van de lijnbuffer 52 is zodanig gekozen, dat hij een aantal tekens kan opslaan van meer dan het maximale aantal tekens in een lijn, b.v. 300 tekens over 2 lijnen. Door het drijven van de BACKSPACE-toets kan dus de wagen worden teruggebracht vanaf de linker eindstand naar de laatste drukstand van de voorgaande lijn. Anders gezegd kan deze laatste 25 drukstand van de voorgaande lijn worden berekend aan de hand van de wagenverplaatsingsopdracht, de afstand van de wagenverplaatsing en de mate van lijntoevoer, alle opgeslagen in de lijnbuffer 52. Zelfs wanneer de voorgaande lijn is gebruikt met een blanke spatie aan het linkereinde van de lijn, slaat een geheugengebied van de lijnbuffer 52 voorafgaande aan het eerste teken in de lijn, een code op, overeenkomende met een spatie in het adres I, een druksteekafstand in het adres II en een code voor het niet 30 drukken in het adres III als de drukwerking, zodat de verplaatsing van de wagen naar de uiteindelijke drukstand van de voorgaande lijn mogelijk wordt gemaakt door het decoderen van de zodoende opgeslagen gegevens door de MPU 44 in een tegengestelde volgorde aan die van de gegevensinvoer.

In het stelsel, zoals hiervoor uiteengezet, wordt het regelprogramma gestart bij het begin van energietoevoer aan de elektronische schrijfmachine. Direct na het begin van de energietoevoer, wordt de in figuur 6 35 weergegeven -regeleenheden 24, 16, 48, 49 enz. gestart. Vervolgens worden de registergroep 51, de lijnbuffer 52 en de vlaggengroep 50 vrijgemaakt. Voor het herstellen van de toestand vóór de onderbreking, worden vervolgens de gegevens van de gehele registergroep 51, opgeslagen in een in figuur 6 weergegeven niet-vluchtig geheugen 57, teruggeroepen naar de registergroep 51. Tezelfdertijd worden overeenkomstig de toestanden van de verschillende registers de lampen voor de PITCH-, LINE SPACE-, RM 40 CONTROL- en OP CONTROL-toetsen geregeld en wordt de wagenaanwijslamp verlicht. Op soortgelijke wijze wordt de lamp van de KB SELECT toets geregeld door de gegevens van de KB2, opgeslagen in het secundaire geheugen 57.

Op deze wijze is het mogelijk de toestand direct voorafgaande aan de onderbreking, te herstellen zelfs wanneer de energietoevoer wordt uitgeschakeld of onderbroken door een lijnstoring. In aanspreking op het 45 drijven van een toets, wordt dan een toetsdiscriminatieprogramma gestart voor het dan van de regeltoetsen onderscheiden van de tekentoetsen. Deze discriminatie wordt bereikt door de waarde van de toetssignalen. De tekentoetsen worden doorlopend verdeeld op de in de figuren 18-1 en 18-2 weergegeven toetsmatrix 88, en de regeltoetsen worden op soortgelijke wijze doorlopend verdeeld, zodat een grenswaarde tussen de groep tekentoetsen en de groep regeltoetsen het gevolg is. Dientengevolge is het mogelijk gemaakt een 50 toets te discrimineren door het vergelijken van het bijbehorende toetssignaal met de grenswaarde. In het geval dat een tekentoets wordt geïdentificeerd, wordt een bewerking uitgevoerd op de lijnbuffer 52. Zoals weergegeven in figuur 20 worden de SPACE- en RETURN-toetsen geacht tot de tekentoetsen te behoren. Wanneer daarentegen een regeltoets wordt aangetroffen, wordt deze regeltoets verder geïdentificeerd en wordt een bijbehorend regelpromgramma uitgevoerd.

55 De figuren 24 en 25 tonen de grondregelprogramma’s van de lijnbufferbewerking. In het in figuur 24 weergegeven programma worden in aanspreking op de invoer van het teken, de druksteekafstand en de drukwerking vanaf een tekentoets naar de lijnbuffer 52, de registers LEPT en DCRGPT stapsgewijs 192977 14 vermeerderd. Dan wordt het programma vertakt overeenkomstig de inhoud van het in figuur 22 weergegeven register OPCONT. In het geval dat het register OPCONT C aanduidt of een tekeneenheid drukken, wordt onmiddellijk een drukprogramma BFPRT gestart met een daaruit voortvloeiende weergeving op de weergeefeenheid 9. In het geval van de W-werking (woordeenheiddrukken) of L-werking (lijneenheid-5 drukken), wordt de ingevoerde toets geïdentificeerd of het de SPACE- of RETURN-toets is, en wordt, indien dit niet het geval is, de daaruit voortvloeiende weergeving alleen gegeven zonder drukken. In de woord-eenheiddrukwerking, wordt het drukken gestart bij het drijven van de RETURN- of SPACE-toets, waarbij in de lijneenheiddrukwerking het drukken wordt gestart bij het drijven van de RETURN-toets. Op deze wijze wordt de tekeneenheiddruk, de woordeenheiddruk en de weergeving of lijneenheiddruk en de weergeving 10 bereikt.

In het geval dat een nieuw teken wordt ingevoerd nadat de lijnbuffer is gevuld met het teken, de druksteekafstand en de soort druk over alle geheugengebieden 0 - n, worden de opgeslagen gegevens over drie stappen naar links verschoven, en wordt de inhoud van de registers LEPT en PRTEPT met een stap verminderd. Op deze wijze worden de drie gegevens, opgeslagen in het 0e gebied bij het linkereinde 15 van het buffergehuegen 52 verwijderd, en wordt het ne rechter eindgeheugengebied geleegd voor het aanvaarden van het teken, de druksteekafstand en de soort druk voor het (N+1)e teken. In aanspreking op het drijven van de SPACE- of RETURN-toets, worden de betreffende gegevens ook opeenvolgend opgeslagen in de iijnbuffer 52, zoals weergegeven in figuur 23, zodat de correctie van tekens mogelijk wordt gemaakt zo lang zij zijn opgeslagen in de lijnbuffer 52. Omdat de gegevens voor de SPACE- of RETURN-20 toets op deze wijze worden opgeslagen als tekeninformatie samen met de bijbehorende druksteekafstand-informatie en informatie voor het niet drukken, is het mogelijk correcties uit te voeren door het terugvolgen van de druk bij elke willekeurige vorm van de druk.

Het drukken wordt uitgevoerd overeenkomstig het in figuur 25 weergegeven drukregelprogramma BFPRT. In dit programma worden de inhouden van de registers LEPT en PRTEPT vergeleken, en wordt, 25 indien zij onderling verschillen, een teken gedrukt, en worden de registers PRTEPT en CRGPT beide met een stap vermeerderd. Dit programma wordt herhaald totdat de inhouden van de registers LEPT en PRTEPT onderling gelijk worden. Op deze wijze voert dit programma BFPRT het drukken uit van niet gedrukte tekens, opgeslagen in de buffer 52. Bij het voltooien van dit programma zijn de inhouden van de registers PRTPT en LEPT onderling gelijk, en zijn ook de inhouden van de registers CRGPT en DCRGPT 30 onderling gelijk.

Vervolgens worden de handelingen besproken van het opslaan van een tekenrij of een zin, en van het weergeven en drukken van een dergelijke opgeslagen zin.

De toetsbedieningen voor het schrijven van een tekenrij of een zin in het geheugen worden op de in figuur 26 weergegeven wijze uitgevoerd.

35 Eerst wordt de OP CONTROL-toets gedreven voor het verlichten van de STORE-lamp. Dan wordt de MEMORY-toets gedreven voor het verlichten van de MEMORY-toetslamp en het zodoende aanduiden van een toestand voor zinopslag. Dan worden titeltekens ingevoerd, die worden weergegeven op de weergeefeenheid 9, gevolg door het drijven van de RETURN-toets, waardoor het drukken van de zodoende ingevoerde titel, het terugvoeren van de wagen en de lijntoevoer van het drukvel worden uitgevoerd. Op dit 40 punt wordt een alarm gegeven indien de ingevoerde titel reeds aanwezig is. Daarna worden de op te slagen tekens ingevoerd, en wordt de RETURN-toets gedreven voor het drukken en opslaan van deze tekens. Bij het drijven van de MEMORY-toets, wordt de titel geregistreerd in samenhang met de ingevoerde tekens, en wordt de MEMORY-toetslamp gedoofd. De -toets werkt, indien gedreven tijdens de invoer van tekens, als een tijdeiijk stilstandsignaal bij het drukken van tekens, teruggeroepen uit het geheugen.

45 Thans wordt de werking van de tekenopslag besproken aan de hand van figuur 27.

In figuur 27 verlicht de in de figuren 6-1 en 6-2 weergegeven MPU 44 de MEMORY-toestlamp in aanspreking op het eerste drijven van de MEMORY-toets, en controleert het register STR van de register-groep 50 om te zien of de opslag (STR = 1) of het uitlezen (STR = 0) van tekens wordt verzocht. Deze vlag STR wordt ingesteld door het drijven van de OP CONTROL-toets naar de STORE-werking. In het geval van 50 het uitleesteken gaat het programma verder naar het in figuur 27 weergegeven regelprogramma MRD. In het geval van het opslagteken gaat het programma verder naar de volgende KEY INT-stap om te wachten op het drijven van een toets, en gaat het programma aangezien de MEMORY- of RETURN-toets in deze toestand nog niet is gedreven, verder naar de volgende tekeninvoerstap. In aanspreking op de toets-ingangen van de titel wordt het in figuur 22 weergegeven bufferbewerkingsprogramma LBFSTR uitgevoerd 55 voor het opeenvolgend opslaan van de tekens in de lijnbuffer 52 met een gelijktijdige weergeving op de weergeefinrichting 9. Bij het voltooien van de invoer van de titel wordt de RETURN-toets gedreven, zoals weergegeven in figuur 26, en gaat het programma in figuur 27 verder naar de vertakking vanaf de stap 15 192977 RETURN?. Dan wordt de toestand van de vlag TR gecontroleerd. Omdat deze vlag is teruggesteld in de uitgangstoestand, gaat het programma verder naar het drukprogramma BFPRT voor het drukken van de titel. Dan wordt de vlag TR ingesteld, wordt de titel in de lijnbuffer 52 omgeleid in het WORK-register, en wordt de zodoende omgeleide titel in de MPU 44 vergeleken met alle in het zingeheugen 54 opgeslagen 5 titels.

Indien eenzelfde titel reeds is geregistreerd in het zingeheugen 54, wordt een geluidalarm opgewekt uit de luidspreker 42 en wordt de MEMORY-toetslamp gedoofd.

Indien dezelfde titel niet aanwezig is, wacht het programma op de volgende toetsinvoer tijdens de KEY INT-stap. De titel in de lijnbuffer 52 wordt gedoofd wanneer deze wordt omgeleid in het WORK-register, 10 maar de weergeving van de titel op de weergeefeenheid 9 wordt voortgezet aangezien de titel in het WORK-register wordt geleverd aan de weergeefbuffer in de weergeefregeleenheid.

In aanspreking op het drijven van de RETURN-toets wordt ook het van de gedrukte titel voorziene drukvel over een lijn voortbewogen, en wordt de wagen teruggebracht naar de linker margestilstandplaats.

Op dit punt worden de wagenterugbrengopdracht, de afstand van de wagenverplaatsing vanaf de linker 15 eindstand en de mate van lijntoevoer opgeslagen in de lijnbuffer 52 in de volgorde van toetsdrijvingen, zoals weergegeven in figuur 23.

Bij de wagenvoortbeweging zonder drukken door het drijven van de SPACE-toets, worden de gegevens voor de spatie, de druksteekafstand en de informatie voor het niet drukken ook opgeslagen op de in figuur 23 weergegeven wijze. Gegevens met betrekking tot het drukken worden in serie samen met de gegevens 20 voor de titel en de tekens overgedragen naar de WORK-register en het zingeheugen 54. Bij het uit het geheugen lezen voor het weergeven of drukken, worden deze gegevens tevens geëlimineerd en wordt alleen de tekeninformatie weergegeven en/of gedrukt.

Bij de invoer van tekens voor opslag gaat het programma verder naar het programma LBFSTR, volgens welk de tekens opeenvolgend worden opgeslagen in de lijnbuffer 52 en opeenvolgend weergegeven op de 25 weergeefeenheid 9. Bij het drijven van de RETURN-toets na de invoer van de tekenrij of een zin, worden, aangezien de vlag TR in deze toestand is ingesteld, de tekens in de lijnbuffer 52 opgeslagen in het zingeheugen 54, en komt het programma weer in het programma LBFSTR, en gaat het verder naar het programma BFPRT voor het afdrukken van de tekens.

Opeenvolgende opslag van de zin wordt bereikt door de herhaling van de voornoemde procedure.

30 Tijdens deze handelingen wordt de inhoud van de lijnbuffer 52 niet vrijgemaakt maar gedoofd vanaf het voorste einde en alleen in het geval van overloop, welke bewerking doeltreffend is in het geval van de tekencorrectie, zoals hiervoor uiteengezet.

In aanspreking op het drijven van de MEMORY-toets aan het einde van de invoer van tekens, wordt de titel geregistreerd in samenhang met de zodoende ingevoerde tekens. Tezelfdertijd wordt de MEMORY-35 lamp gedoofd en-worden de vlaggen STR en TR teruggesteld.

Vervolgens wordt verwezen naar de figuren 28-1 en 28-2, die de toetsbedieningen tonen bij het weergeven en drukken van de uit het geheugen gelezen tekens.

Eerst wordt de OP CONTROL-toets gedreven voor het uitschakelen van de STORE-lamp. Dan wordt de MEMORY-toets gedreven, waardoor de MEMORY-toetslamp wordt verlicht om de bedrijfsklare toestand aan 40 te geven voor het weergeven en drukken van uit het geheugen gelezen tekens. Het weergeven of drukken wordt door de bedienaar gekozen. In het geval van het weergeven wordt de NONPRT-toets gedreven waardoor de bijbehorende toetslamp wordt verlicht om aan te duiden, dat de weergeefwerking voor de uit het geheugen gelezen tekens is gestart.

Tijdens deze werking wordt eerst de titel ingevoerd, die natuurlijk dezelfde moet zijn als de geregis-45 treerde titel. In het geval van het weergeven van een bepaalde tekenrij in de zin, voert dan de bedienaar het drijven uit van de ^-toets, invoer van de bepaalde tekenrij en het drijven van de RETURN-toets. In het geval van het weergeven vanaf het begin van de zin, drijft de bedienaar verder slechts de RETURN-toets volgende op de invoer van de titel.

Bij het drijven van de RETURN-toets worden b.v. 20 tekens weergegeven vanaf het begin van de zin. In 50 deze toestand kan de loperstand op de weergeefeenheid 9 worden verplaatst door woordeenheden met de of ->-toets, en wordt de doorhaling, de invoeging enz. mogelijk gemaakt door de BACKSPACE- en X-toetsen. De weergeving wordt beëindigd door het drijven van de MEMORY-toets. Ook kunnen alle weergegeven tekens worden doorgehaald door het drijven van de toets CLR, wanneer deze tekens worden weergegeven op de weergeefeenheid 9. Bij het drijven van de MEMORY- of CLR-toets worden de 55 NONPRT- en de MEMORY-toetslamp gedoofd.

Het drukken van opgeslagen tekens kan in althans drie vormen tot stand worden gebracht, d.w.z. het drukken van de gehele zin zonder titel, het drukken van de gehele zin met titel of het drukken van de twee 192977 16 eerste lijnen van de zin met titel. Deze drukvormen worden respectievelijk bereikt door de invoer van titel, gevolgd door de invoer van /0, /1 of /2, verder gevolgd door het drijven van de RETURN-toets. Ook kan de invoer van /0 in de eerste vorm worden weggelaten. Het drukken wordt gestart direct nadat de RETURN-toets is ingedrukt. Zoals hiervoor uiteengezet kan het drukken ook tijdelijk worden onderbroken op een 5 plaats van de £-toets, ingevoerd tijdens de tekeninvoer. Ook kan het drukken worden onderbroken op een willekeurig punt door het drijven van de £-toets tijdens het drukken. Na het voltooien van het drukken van een zin, behorende bij een titel, kan dit drukken worden herhaald door het eenvoudig drijven van de RETURN-toets. Door het drijven van 12 zonder titel in de derde vorm, worden tevens alle geregistreerde titels gedrukt, respectievelijk vergezeld van twee zinlijnen. De huidige werking kan worden bepaald door het 10 drijven van de MEMORY-toets, waarna de MEMORY-toetslamp wordt uitgeschakeld voor het aangeven van het einde van deze werking. Hierna worden de inwendige werkingen besproken, overeenkomende met de voomoemde toetsbedieningen.

Zoals hiervoor uiteengezet, wordt het programma MRD gestart in het geval van de vlag STR = 0 in figuur 27. Het programma MRD begint vanaf een wachtstap KY INT voor het drijven van een toets, waarna het 15 ingevoerde toetssignaal wordt geïdentificeerd.

Zoals weergegeven in de figuren 28-1 en 28-2 bepaalt de bedienaar of het zinuitlezen wordt gedaan op de weergeefeenheid 9 of door de drukeenheid 43.

Door het drijven van de NONPRT-toets, gevolgd door de invoer van de titel, wordt de in het zingeheugen opgeslagen zin weergegeven op de weergeefeenheid 9.

20 Ook verschaft de invoer van de titel zonder het drijven van de NONPRT-toets het drukken van de zin op het drukvel in de drukeenheid 43. Op deze wijze kan opgeslagen zin worden gereproduceerd om mogelijk te maken dat de bedienaar kan bepalen of deze opgeslagen zin kan worden gebruikt voor het maken van een nieuwe zin. Ook kan de op de weergeefeenheid 9 gemakkelijk een correctie worden aangebracht.

Het uitlezen van de zin door drukken is nuttig voor het aanbrengen van correcties, enz., waarbij het 25 uitlezen door het weergeven het soms voor de bedienaar moeilijk maakt de gehele zin te begrijpen als gevolg van de beperking in de capaciteit van de weergeefeenheid.

In het geval van het uitlezen door de weergeefeenheid 9 wordt de NONPRT-toets gedreven voor het instellen van de vlag NP. Dan wordt de titel, b.v. N03 of NEW YEAR’S CARD of de terug te roepen zin vanaf het toetsenbord 10 ingevoerd.

30 Bij de invoer van de titel, gaat het programma verder naar het voomoemde bewerkingsprogramma LBFSTR van de lijnbuffer voor het opslaan van de ingevoerde titel in de lijnbuffer 52 en het weergeven van deze titel op de weergeefeenheid 9.

Dan bevestigt de bedienaar de weergegeven titel, en drijft de RETURN-toets.

Het programma controleert de toetstand van de vlag TR, die is teruggesteld in de uitgangstoestand, en 35 stelt deze vlag TR in. Dan wordt de in de lijnbuffer 52 opgeslagen titel omgelegd in het WORK-register voor het voortzetten van de weergeving, en wordt de lijnbuffer 52 vrijgemaakt. Omdat de vlag NP reeds is ingesteld door het drijven van de RETURN-toets, geeft de weergeefeenheid 9 de zin weer, die overeenkomt met deze titel, door het vergelijken van de in het WORK-geheugen opgeslagen titel met de titels in het zingeheugen 54 in de MPU 44. Deze weergeving op de weergeefeenheid 9, b.v. voorzien van een capaciteit 40 van 20 tekens, maakt het mogelijk ongeveer te bevestigen of de opgeslagen zin bruikbaar is voor het doel van de bedienaar. Ook kan de totale zin overeenkomende met de titel, weergegeven op de weergeefeenheid 9, wordt uitgewist door het drijven van de CLR-toets. Bij deze werking gaat het programma verder in een stap CLR? naar de vertakking JA, dan in een stap TR = 1 ? naar de vertakking JA omdat de vlag TR reeds is ingesteld door het drijven van de RETURN-toets, en worden de titel en de bijbehorende zin alle uit 45 het zingeheugen 54 vrijgemaakt.

Tijdens het weergeven van de titel of de zin op de weergeefeenheid 9 is het ook mogelijk de woorden in de weergeving door te halen of te corrigeren door middel van de <— of —>-toets. Na de invoer en weergeving van de titel, is het verder mogelijk het weergeven van de zin tot stand te brengen vanaf het begin daarvan of vanaf een tussenplaats daarvan.

50 In dit geval drijft de bedienaar de j^-toets, en controleert het programma de toestand van de vlag TR. Aangezien TR = 0 in deze toestand omdat de RETURN-toets niet is gedreven, stelt het programma de vlag TR in, dan tevens de vlag SC, legt het de weergegeven titel om naar het WORK-register en maakt het de lijnbuffer 52 vrij. De weergeving van de titel wordt echter voortgezet door het signaal van het WORK-register. Dan worden de tekens voor het onderzoeken vanaf een tussenstand van de zin ingevoerd en 55 opgeslagen in de lijnbuffer 52 overeenkomstig het genoemde programma LBFSTR met het gelijktijdig weergeven op de weergeefeenheid 9 in plaats van de titel. Bij het drijven van de RETURN-toets, controleert het programma de toestand van de vlag TR, die reeds is ingesteld door de ^-toets, gaan dan verder in een 17 192977 stap SC = 1? naar de JA-vertakking wanneer de vlag SC eveneens is ingesteld en legt het teken om voor onderzoek in het WORK-register voor het voortzetten van de weergeving. Aangezien de vlag NP is ingesteld door de NONPRT-toets, gaat het programma verder naar de JA-vertakking voor het weergeven van de zin vanuit een tussenstand op de weergeefeenheid 9.

5 In het geval dat de tekens NIEUW voor onderzoek worden opgeslagen in het WORK-register, onderzoekt meer in het bijzonder de MPU 44 dezelfde tekens vanaf het begin van de zin, opgeslagen in het zinge-heugen 54, en geeft hij de zin weer onder het volgen van dezelfde tekens. Op deze wijze is het mogelijk gemaakt snel het gewenste deel van de zin te vinden. In het geval van een ander deel van de zin, beginnende vanaf dezelfde tekens NIEUW wenselijk is, wordt de £-toets weer gedreven, waardoor het 10 programma door het stappen TR -1? en SC -1? gaat, dan de toestand controleert van de vlag NP, die in deze toestand is ingesteld, en een ander deel weergeeft van de zin, eveneens beginnende van de tekens NIEUW. De voomoemde procedure kan ook worden bereikt met de drukeenheid 43, in welk geval de titel wordt ingevoerd zonder het drijven van de NONPRT-toets, en de ^-toets wordt gedreven.

Op dezelfde wijze als hiervoor uiteengezet, stelt het programma dus de vlaggen Tr en SC in, en legt hij 15 de titel in de buffer 52 om in het WORK-register voor het op de weergeefeenheid 9 handhaven van de weergeving van de titel. Bij invoer van de tekens voor het onderzoek, wordt dan de weergeving van de titel vervangen door deze tekens, die bij het drijven van de RETURN-toets worden omgelegd in het WORK-register en weergegeven omdat TR = 1 en SC = 1 in deze toestand. Omdat de NONPRT-toets niet wordt gedreven in deze toestand, gaat het programma verder in de stap NP -1 ? naar de NEEN-vertakking voor 20 het tot stand brengen van het door de drukeenheid drukken van een deel van de zin, beginnende vanaf de tekens voor onderzoek. Tijdens dit drukken worden de tekens voor onderzoek gehandhaafd op de weergeefeenheid 9, zodat het drukken onmiddellijk kan worden onderbroken door de j^-toets in het geval dat een fout wordt aangetroffen in de tekens. Ook heeft de bedienaar in het geval van het slechts terugroepen van de opgeslagen zin door de drukeenheid 43 de vrijheid een van de drie voomoemde drukvormen te 25 kiezen.

In de eerste drukvorm, waarbij de gehele zin zonder de titel wordt gedrukt, worden de toetsen /, 0 en RETURN opeenvolgend gedreven na de invoer van de titel. Het programma gaat dus verder in de stap Tr = 1 ? naar de NEEN-vertakking omdat de vlag TR in het begin niet is ingesteld, stelt dan de vlag TR in en legt de titel om in het WORK-register. Dan gaat het programma verder in de stap NP = 1? naar de NEEN-30 vertakking aangezien de vlag NP in dit geval niet is ingesteld, en identificeert de MPU 44 de gegevens /0, waarbij hij het drukken uitvoert door het leveren van de gehele zin en de samenhangende drukgegevens vanaf het zingeheugen 54 aan de lijnbuffer 52. In deze toestand kan het formaat bij de zinregistratie nauwkeurig worden gereproduceerd omdat alle gegevens, zoals de spatie, de wagenterugvoer, de druksteekafstand, de vellijntoevoer, enz., zijn opgeslagen in het zingeheugen tezamen met de teken-35 informatie.

Op deze wijze kan de geregistreerde zin direct worden gebruikt voor het maken van een nieuwe zin.

Ook wordt de weergeving van de titel op de weergeefeenheid 9 gehandhaafd tijdens dit drukken zonder titel, zodat het drukken kan worden onderbroken door de ^-toets in het geval dat in de titel of in de toetsingangen een fout wordt ontdekt, waardoor het dus mogelijk is verlies van tijd en van drukvel te 40 voorkomen. Ook kan een willekeurig aantal kopieën worden gemaakt door het herhalen van het drijven van de RETURN-toets.

In de tweede of derde drukvorm identificeert de MPU 44 verder de gegevens /2 of /3, ingevoerd na de titelinvoer, en brengt hij het drukken tot stand van de gehele zin met titel of van twee lijnen van de zin met titel. De weergeving van de titel wordt ook in deze drukvormen gehandhaafd. Verder wordt in de eerste of 45 tweede drukvorm het drukken automatisch onderbroken op een punt, waar de ^-toets wordt gedreven tijdens het registreren van de zin.

De hiervoor beschreven werking wordt beëindigd door het drijven van de MEMORY-toets, waardoor de MEMORY- en NONPRT-lampen worden uitgeschakeld. Indien de titelinvoer in de derde drukvorm wordt weggelaten, identificeert de MPU 44 tevens de afwezigheid van de titel bij de vertakking van de titel in het 50 WORK-register door het drijven van de RETURN-toets, en brengt het drukken tot stand van alle titels, opgeslagen in het zingeheugen 54, en twee zinlijnen, respectievelijk behorende bij deze titels, waardoor dus een snel nazien mogelijk is van de geregistreerde informatie. Het aantal te drukken lijnen kan willekeurig worden gekozen door een cijfertoets, bediend volgende op de /-toets. Hierna worden het registreren en het uitlezen van bladzijdeformatie besproken. In het geval dat de invoerpunten op het drukvel P van lijn tot lijn 55 verschillen, zoals weergegeven in figuur 30, is het voordelig indien deze invoerpunten EP1 - EP11 alle kunnen worden geregistreerd en de wagen automatisch naar deze invoerpunten kan worden gebracht bij het drukken en de lijntoevoer. Teneinde te voldoen aan deze eisen is de onderhavige uitvoeringsvorm 192977 18 verder voorzien van de werkingen van het registreren en uitlezen van de bladzijdeformaten.

De registratie van het bladzijdeformaat wordt tot stand gebracht overeenkomstig het in figuur 31 weergegeven programma, waarbij de OP CONTROL-toets eerst wordt gedreven voor het verlichten van de STORE-lamp. Dan wordt de FORMAT-toets gedreven voor het tot stand brengen van de werking van het 5 registreren van het bladzijdeformaat, waarna de FORMAT-toetslamp wordt ingeschakeld voor het aangeven van deze werking. Dan wordt de titel voor het bladzijdeformaat ingevoerd, die moet beginnen vanaf een teken teneinde deze titel te onderscheiden van die voor het registreren van de tabulatorstilstandplaatsen, zoals hierna wordt uiteengezet. De titelinvoer wordt beëindigd door het drijven van de RETURN-toets.

Daarna wordt de titel gedrukt en wordt het drukvel met een lijn voortbewegen om aan te geven, dat de 10 ingevoerde titel is aanvaard. Indien echter de ingevoerde titel reeds aanwezig is, wordt een alarm gegeven op dezelfde wijze als hiervoor uiteengezet, en wordt de ingevoerde titel niet aanvaard. De bedienaar verplaatst de wagen naar het invoerpunt in de eerste lijn door middel van de SPACE-toets, enz., en drijft de -toets voor het aanduiden van het invoerpunt. Bij het voltooien van de registratie van de invoerpunten in de eerste lijn, wordt de RETURN-toets gedreven voor het opdragen van het opslaan van alle invoerpunten in 15 de eerste lijn, welke procedure wordt herhaald voor de 2e tot de ne lijnen (n = 6 in het in figuur 30 weergegeven voorbeeld). Bij het voltooien van het opslaan van het bladzijdeformaat wordt de FORMAT-toets gedreven voor het beëindigen van het registreren, waardoor de FORMAT-toetslamp wordt uitgeschakeld om aan te geven dat de invoeropneming is beëindigd. Bij het weergegeven voorbeeld bevindt zich een blanco lijn tussen de invoerpunten EP10 en EP11, welke blanco lijn kan worden verkregen door het drijven 20 van de RETURN-toets zonder de -toets nadat de RETURN-toets is gedreven volgende op het registreren van EP10. Figuur 32 toont thans de procedure voor het uitlezen van het zodoende geregistreerde bladzijdeformaat. Bij deze procedure wordt de OP CONTROL-toets eerst gedreven voor het uitschakelen van de STORE-lamp. Vervolgens wordt de FORMAT-toets gedreven, waardoor de FORMAT-toetslamp wordt ingeschakeld op dezelfde wijze als bij het registreren van het bladzijdeformaat. Dan wordt de titel ingevoerd, 25 en de invoer voltooid door het drijven van de RETURN-toets. Op dit punt wordt het geregistreerde bladzijdeformaat teruggeroepen, zodat de wagen wordt verschoven naar het volgende invoerpunt bij elk drijven van de j^-toets. Een document met de in figuur 30 weergegeven vorm, kan dus worden gemaakt door het invoeren van tekens volgende op het drijven van de -toets. Deze werking wordt beëindigd door het drijven met de FORMAT-TOETS, waardoor de FORMAT-toetslamp wordt uitgeschakeld.

30 Thans worden het registreren en uitlezen van de tabulatorstilstandplaatsen verduidelijkt. De tabulatorstilstandplaatsen, b.v. ingesteld op EP6, 9 en EP7, 10 in het in figuur 30 weergegeven formaat, worden opgeheven wanneer de tabulatorstilstandplaatsen voor een andere lijn worden ingesteld. In het geval dat het wenselijk is de tabulatorstilstandplaatsen te behouden, is dus de werking van het registreren van deze stilstandplaatsen en het later terugroepen daarvan zeer nuttig. Figuur 33 toont de procedure voor het 35 registreren van de tabulatorstilstandplaatsen, waarbij de OP CONTROL-toets wordt ingesteld op de STORE-werking, waarna de FORMAT-toets wordt gedreven en een bepaalde titel wordt ingevoerd, die moet beginnen vanaf een cijfer. Indien dezelfde titel reeds aanwezig is, wordt een alarm gegeven op dezelfde wijze als hiervoor uiteengezet, en wordt de ingevoerde titel niet aanvaard. Bij het drijven van de RETURN-toets na de invoer van de titel, worden de gegevens voor de tabulatorstilstandplaatsen, die reeds zijn 40 opgeslagen in de registers TAB1 - TABn door de SPACE- of SET-toets geregistreerd in het zingeheugen 54. Figuur 34 toont de procedure voor het terugroepen van deze stilstandplaatsen, waarbij opeenvolgend het instellen van de OP CONTROL-toets in de STORE-werking, het drijven van de FORMAT-toets, de invoer van de titel voor de geregistreerde tabulatorstilstandplaatsen, het drijven van de RETURN-toets en de ^-toets, worden uitgevoerd, waarna de wagen automatisch wordt verschoven naar de eerste van de 45 geregistreerde tabulatorstilstandplaatsen.

De werking van de hiervoor uiteengezette toetsbedieningen worden thans verduidelijkt.

Bij het waarnemen van het drijven van de FORMAT-toets door de MPU 44, gaat het programma verder naar het in figuur 35 weergegeven FORMAT-programma. Het programma maakt eerst een lijnteller LC vrij voor het tellen van het aantal lijnen op het drukvel, controleert dan de vlag STR en voert, indien deze vlag 50 is ingesteld door de STORE-werking van de OP CONTROL-toets, het registreren uit van het bladzijdeformaat of de tabulatorstilstandplaatsen. In het geval dat de vlag STR niet is ingesteld, wordt het uitlezen van het bladzijdeformaat of de tabulatorstilstandplaatsen uitgevoerd overeenkomstig het in figuur 36 weergegeven programma. Bij het in de figuren 35-1 en 35-2 weergegeven programma voert dit, indien de vlag STR is ingesteld, een wachtstap KEY INT voor het invoeren van een toets uit.

55 In aanspreking op de invoer van de titel wordt het regelprogramma LBFSTR van de lijnbuffer gestart voor het opslaan van de titel in de lijnbuffer 52 en het weergeven daarvan op de weergeefeenheid 9.

Dan wordt de RETURN-toets gedreven teneinde de beëindiging aan te geven van de titelinvoer. Omdat 19 192977 de vlag TR in deze toestand niet is ingesteld, wordt het drukregelprogramma BFPRT uitgevoerd voor het drukken van de titel, voor het terugbrengen van de wagen naar de linker margestilstandplaats, het met een lijn voortbewegen van het drukvei en het instellen van de vlag TR. Dan controleert het programma de inhoud van het eerste cijferteken van de lijnbuffer 52 en gaat, indien dit een getal is, verder naar de 5 JA-vertakking voor het in de lijnbuffer 52 opslaan van de titel, beginnende met een getal, en de gegevens van de tabulatorstilstandplaatsen, opgeslagen in de registers TAB1 -TABn in het zingeheugen 54.

In het geval dat deze titel begint met een teken, dat de registratie aangeeft van een bladzijdeformaat, wordt de titel in de lijnbuffer 52 omgelegd in het WORK-register voor het voortzetten van de weergeving.

Dan wordt de wagen verplaatst naar een invoerpunt door middel van de SPACE-toets, enz., en wordt de 10 £-toets gedreven voor het omleggen van de inhoud van het register CRGPT, hetgeen de wagenafstand aangeeft vanaf het linker vergelijkingspunt, in het WORK-register. In het geval dat er een aantal invoer-punten is, zoals weergegeven in figuur 30, wordt de inhoud van het register CRGPT in opeenvolging opgeslagen in het WORK-register door het herhalen van het drijven van de SPACE-toets en de ^fc-toets. Bij het voltooien van het registreren van de invoerpunten in een lijn, wordt de RETURN-toets gedreven. Omdat 15 de vlag TR in deze toestand is ingesteld, gaat het programma verder naar de JA-vertakking voor het instellen van de lijnteller LC van 0 naar 1, en slaat het programma de inhoud daarvan op in het WORK-register overeenkomstig de opslag van het invoerpunt.

De voornoemde procedure wordt herhaald voor het aantal lijnen in het bladzijdeformaat voor het zodoende opslaan van de invoerpuntgegevens van elke lijn in het WORK-register. Bij het drijven van de 20 FORMAT-toets, wordt de inhoud van het WORK-register dat de titel, het lijnaantal en de invoerpunten in elke lijn bevat, geregistreerd in het zingeheugen 54, en wordt de FORMAT-lamp uitgeschakeld voor het voltooien van het registreren van het bladzijdeformaat.

Bij het uitlezen van het zodoende geregistreerde bladzijdeformaat, wordt de OP CONTROL-toets in een andere werking ingesteld dan de STORE-werking voor het terugstellen van de vlag STR. In aanspreking op 25 het drijven van de FORMAT-toets, gaat het programma in de stap STR = 1? dus verder naar de NEEN-vertakking voor het uitvoeren van het in figuur 36 weergegeven programma FMRD. In aanspreking op de invoer van de titel van het bladzijdeformaat of de tabulatorstilstandplaatsen wordt het programma LBFSTR uitgevoerd voor het weergeven van de titel, en gaat het programma in aanspreking op het drijven van de RETURN-toets in de stap TR = 1? naar de NEEN-vertakking op de hiervoor beschreven wijze. Dan wordt 30 het eerste cijferteken van de lijnbuffer 52 gecontroleerd, en worden indien dit een getal is, dat een titel aangeeft voor de tabulatorstilstandplaatsen, de gegevens daarvan in het zingeheugen 54, overeenkomende met de titel, overgedragen naar de registers TAB1 - TABn voor het weer instellen van de tabulatorstilstandplaatsen. De inhouden van deze registers worden waargenomen door de MPU 44 voor het herstellen van de gegevens van de vorige tabulatorstilstandplaatsen, waardoor dus het automatisch tabulatorinstellen 35 van de wagen .mogelijk wordt gemaakt.

In het geval van een titel, die begint met een teken, dat een bladzijdeformaat aangeeft, wordt het bladzijdeformaat, dat overeenkomt met deze titel in het zingeheugen 54, eveneens overgedragen naar het WORK-register en wordt de vlag TR ingesteld. Daarna worden in aanspreking op de drijven van de ^-toets, de gegevens voor de invoerpunten in het WORK-register geleverd aan de MPU 44 voor het 40 automatisch naar het invoerpunt verplaatsen van de wagen. Bij het in figuur 30 weergegeven voorbeeld, vindt dus de automatisch wagenverplaatsing en de veltoevoer voor de invoerpunten EP1 - EP11 plaats door het 11-maal drijven van de j£-toets zonder de RETURN-toets aan te raken. Dit is het gevolg van het feit, dat het zingeheugen 34 de wagen-terugvoeropdrachten herinnert, evenals de mate van veltoevoer, opgedragen door de RETURN-toets bij het registreren van het bladzijdeformaat.

45 Bij het uit het zingeheugen 54 lezen, overheersen de daarin opgeslagen gegevens tevens de toestand van de steekafstand-, lijnspatie- en OP CONTROL-toets, gekozen op het toetsenbord 10. Wanneer b.v. het bladzijdeformaat wordt teruggeroepen en de wagen wordt verplaatst naar een invoerpunt door de j^-toets, verschaft het drijven van een tekentoets de drukwerking van de tekeneenheid zelfs indien de OP CONTROL-toets is ingesteld in de W-werking voor het drukken van de woordeenheid, omdat het pro-50 gramma BFPRT in LBFSTR in figuur 36 niet wordt uitgevoerd op de in figuur 25 weergegeven wijze, maar een volgende maal wordt uitgevoerd op grond van de toestand TR = 1.

Op deze wijze kan het drukken vanaf het invoerpunt met voordeel worden uitgevoerd in aanspreking op elke invoer van het teken. Tijdens de uitleeswerking van het bladzijdeformaat, wordt tevens de titel van dat bladzijdeformaat doorlopend weergegeven door het programma LBFSTR, zodat het mogelijk is een 55 vergissing te ontdekken in de keuze van het geregistreerde bladzijdeformaat.

Thans wordt verwezen naar de figuren 37-39-2, die een uitvoeringsvorm tonen, die het gemakkelijk corrigeren of tussenvoegen mogelijk maakt van de gedrukte tekens.

192977 20

In een drukeenheid, aangebracht aan een gebruikelijke kantoorcomputer of rekenautomaat of in een met toetsen geregelde drukinrichting, zoals een elektronische schrijfmachine, kan het corrigeren of tussenvoegen van gedrukte tekens alleen worden gedaan door de verplaatsing van de wagen of het drukvel via het met het oog waarnemen of door handenarbeid met bijzondere benodigdheden op het drukvel, verwijderd uit de 5 drukinrichting, hetgeen derhalve een uiterst lastig werk is voor zelfs een ervaren bedienaar.

De onderhavige uitvoeringsvorm, die hierna wordt uiteengezet, kan deze moeilijkheden voorkomen.

Figuur 37 toont een voorbeeld van het drukken op een drukvel P, waarbij de tekens A, B, a, b, enz. op willekeurige plaatsen worden gedrukt onder de toetsopdrachten door middel van de verplaatsing van links naar rechts van een wagen, die b.v. een typensterwiel draagt.

10 Voor de lagere lettertekens a,b, enz., kan de druksteekafstand worden verkleind tot b.v. 3/4.

Figuur 38 toont een uitvoeringsvorm van de drukinrichting in een blokschema, voorzien van een toetsenbord KB, dat alfabettoetsen KA - KZ omvat, evenals getaltoetsen, regeltoetsen K1 - K5 voor het geven van verschillende opdrachten aan de wagen en een schuiftoets K6 voor het kiezen van de lagere lettertekens, verder van een centrale bewerkingseenheid CPU, van een papiertoevoerregeling PF voor de 15 toevoer van het drukvel P, van een aandrijfregeleenheid HD voor een typenwie! KH, van een wagen CA, die het typenwiel draagt en een verplaatsing in zijdelingse richting uitvoert, en van een aandrijfregeleenheid CD voor de wagen CA. Een wagenstandteller CC voor het waarnemen van de wagenstand slaat de verplaatsingsafstand van de wagen op door het tellen van de aandrijfimpulsen voor een stapmotor voor de wagen. Ook is een geheugen- of lijnbuffer LB aangebracht voor het corrigeren of invoegen van de gedrukte 20 tekens, en voorzien van een capaciteit voor 300 tekens over 2 lijnen. In het geheugen is elk geheugen-gebied voor een teken verdeeld in drie adressen I, II en III, waarbij het adres I het gedrukte teken opslaat, zoals A, B, a, b, =, $, enz. in een gecodeerde vorm, het adres II de druksteekafstand of de mate van wagenverplaatsing overeenkomende met de grootte van elk gedrukt teken opslaat, zelfs wanneer deze druksteekafstand dezelfde is als voor de naburige tekens, en het adres III de soort druk opslaat, zoals het 25 drukken met een onderlijning.

Thans wordt aangenomen, dat de druksteekafstand gelijk is aan een gelijke steekafstandeenheid ongeacht de grootte van het gedrukte teken, dat de soort van de druk geen bijzondere druk is, zoals een onderlijnde druk, maar is beperkt tot een gebruikelijke druk van tekens, en dat de toevoersteekafstand van het drukvel P is beperkt tot een gebruikelijke steekafstandeenheid 1 PF. Door het drijven van de wagen-30 terugvoertoets K1, wordt de wagen CA naar het linker einde van het vel P verplaatst, welk vel tezelfdertijd over een lijn wordt voortbewogen. Bij de invoer van een teken A vanaf het toetsenbord KB, draagt dan een adresketen de opslag op van een code, die het teken A vertegenwoordigt, in het adres I van een eerste gebied in de lijnbuffer LB, verder een code 1 PT, die de gelijke druksteekafstand vertegenwoordigt, in het adres II, en een code NMP, die een eenvoudige druk vertegenwoordigt, in het adres III.

35 Wanneer het type A naar de drukstand wordt gebracht door het draaien van het typenwiel KH, leest de CPU de inhoud van het adres I van het eerste gebied van de lijnbuffer LB uit voor het drukken van het teken A in de eerste lijn en in de eerste kolom, zoals weergegeven in figuur 37, en wordt de wagen CA over een cijferteken naar rechts verplaatst onder de regeling van de wagenaandrijfregeieenheid HD. Bij de invoer van het volgende teken B vanaf het toetsenbord KB, wordt dan de adresketen AD een stap voortbewogen 40 voor het opslaan van een code voor het teken B in het adres I van het tweede geheugengebied in de lijnbuffer LB, en voor het opslaan van de gegevens 1PT en NMP in de adressen II en III op dezelfde wijze als voor het voorgaande teken A.

De CPU ontvangt de gegevens van het adres I van het tweede geheugengebied, aangeduid door de adresketen AD, en drukt het teken B in de eerste lijn en tweede kolom, zoals weergegeven in figuur 37, via 45 een bekende coïncidentieprocedure.

In deze toestand wordt de inhoud van de wagenstandteller CC een stap voortbewogen naar 2, hetgeen de afstand aangeeft van de wagen vanaf de linkereindstand.

In aanspreking op de invoering van de tekens C en D vanaf het toetsenbord KB, slaat de adresketen AB op soortgelijke wijze de codes op voor C en D in de adressen I van de derde en vierde geheugengebieden, 50 en de codes 1 PT en NMP in de adressen II en III. De CPU drukt deze tekens C en D in de derde en vierde kolommen van de eerste lijn, zoals weergegeven in figuur 37, en de wagenstandteller CC slaat 4 op, hetgeen de afstand aangeeft van de wagen vanaf de linker eindstand. In aanspreking op het drijven van de wagenterugvoertoets K1 in het toetsenbord KB, slaat dan de adresketen AD een code RET op, die de terugkeer- of omgekeerde verplaatsing vertegenwoordigt van de wagen CA, in het adres I van het vijfde 55 geheugengebied in de lijnbuffer LB. Deze keten slaat in het adres II tevens een code 4ST op, die de wagenverplaatsing 4 vertegenwoordigt vanaf de linker eindstand, verkregen van de wagenstandteller CC, en in het adres III een code 1 PF, die de gebruikelijke veltoevoersteekafstand vertegenwoordigt.

21 192977

De figuren 39-1 en 39-2 tonen de toestand van gegevensopslag in de lijnbuffer. Op dit punt wordt de wagen teruggebracht naar de linker eindstand, en wordt het drukvel P naar boven voortbewogen op de bekende wijze door het draaien van een rubberen rol RO over een gebruikelijke lijnsteekafstand. Ook wordt de wagenstandteller CC in de wagenaandrijfregeleenheid CD, truggesteld. Dan wordt een spatietoets K3 in 5 het toetsenbord KB gedreven voor het verplaatsen van de wagen CA naar rechts met een teken teneinde een spatie te vormen in de tweede lijn, zoals weergegeven in figuur 37. Tezelfdertijd slaat de adresketen AD een code SPA op, die een blanco ruimte vertegenwoordigt, in het adres I van het zesde geheugen-gebied in de lijnbuffer LB, een code 1 PT, die de druksteekafstand aangeeft, in het adres II en een code NOP, die de afwezigheid van druk aangeeft, in het adres III. Ook heeft de wagenstandteller CC een telling 2 10 op dezelfde wijze als hiervoor uiteengezet. In aanspreking op de invoer van de tekens E en F, worden dan de bijbehorende tekencodes, druksteekafstanden en soorten druk opgeslagen in de adressen I, II en III in de zevende en achtste geheugengebieden van de lijnbuffer LB. De tekens E en F worden op de in figuur 37 weergegeven wijze gedrukt, en de wagenstandteller CC slaat 3 op. Aangenomen wordt, dat op dit punt blijkt, dat het teken C in de derde kolom van de eerste lijn moet worden gecorrigeerd tot b.v. het teken Y.

15 Bij het drijven van een BACK TRACE-toets K2, die uitsluitend is voorzien voor het corrigeren of invoegen, leest de CPU door het stapsgewijs omkeren van de adresketen AD de inhoud van het zevende geheugen-gebied van de lijnbuffer LB uit voor het verkrijgen van de codes NMP en 1 PT, zoals weergegeven in de figuren 39-1 en 39-2, waardoor de CPU de wagen CA over een tekensteekafstand van links verschuift. Bij een volgend drijven van de BACK TRACE-toets K2, wordt de adresketen AD veranderd van 7 naar 6 voor 20 het aangeven van het zesde geheugengebied in de lijnbuffer LB in spreking waarop de CPU de wagen over een steekafstand naar de linker eindstand verschuift. Bij het nogmaals drijven van de BACK TRACE-toets K2, decodeert de CPU het vijfde geheugengebied voor het vinden van de gegevens voor de lijntoevoer met een steekafstand, de wagenverplaatsing over vier stappen en de wagenterugvoeropdracht, waardoor de wagen CA naar rechts wordt verplaatst en automatisch wordt stilgezet bij het teken D in de vierde kolom 25 van de eerste lijn, zoals weergegeven in figuur 37. Tezelfdertijd wordt het drukvel P omgekeerd naar beneden gevoerd door het omgekeerd draaien van de rubberen rol RO.

Op deze wijze kan de wagen CA automatisch naar de plaats worden gebracht van het laatste teken in de voorgaande lijn. Bij een verder drijven van de BACK TRACE-toets K2 wordt de wagen CA dan over een steekafstand naar links verplaatst naar de plaats van het teken C in de derde kolom in de eerste lijn, 30 waarna het mogelijk wordt gemaakt het teken C met het correctielint uit te wissen door drijven van de correctietoets K6, en het teken Y daarvoor in de plaats te drukken door het invoeren van dit teken, en worden de gegevens in de lijnbuffer LB veranderd van C naar Y door de werking van de adresketen AD. Nadat het corrigeren is voltooid door het herhaaldelijk drijven van de BACK TRACE-toets K2 en de correctietoets K6, wordt een verplaatsingstoets K5 gedreven, waardoor de CPU het adres 8 uitleest direct 35 vóór het drijven van de BACK TRACE-toets K2, de afstand in zijdelingse richting berekent evenals in de veltoevoerrichting vanaf het huidige adres en het oorspronkelijke adres 8, en de wagen terugbrengt naar de plaats direct vóór het drijven van de toets K2. Daarna worden de tekens G, H en I op soortgelijke wijze opeenvolgend ingevoerd en opgeslagen in de lijnbuffer LB via de adresketen AD, en wordt de wagenstandteller CC voortbewogen naar 6. Bij het voltooien van het drukken van de tekens G, H en I wordt de 40 wagenterugvoertoets K1 gedreven voor het naar de linker eindstand terugbrengen van de wagen en het over een lijn voortbewegen van het drukvel P. In het geval dat de lagere lettertekens moeten worden gedrukt in de derde lijn, wordt de velvoortbeweging door de toets K1 veranderd van 1 steekafstand tot b.v. 3/4 steekafstand door het geven van een overeenkomstige opdracht vanaf het toetsenbord KB voorafgaande aan het drijven van de toets K1. Daarna worden de lagere lettertekens a, b, c,.... op soortgelijke 45 wijze gedrukt, en worden de lagere lettertekens h, i.....gedrukt in de vierde lijn na de velvoortbeweging over 3/4 steekafstanden voor het verkrijgen van de in figuur 37 weergegeven druk. Zoals hiervoor uiteengezet, slaat de lijnbuffer LB opeenvolgend de tekeninformatie, de wagenterugvoeropdracht, de wagen-verplaatsingsafstand en de mate van veltoevoer op, zoals weergegeven in de figuren 39-1 en 39-2. De terugwaartse verplaatsing van de wagen tijdens het corrigeren kan eveneens worden bereikt door het 50 eenmaal bedienen van de BACK-TRACE-toets K1, en het ingedrukt houden van de herhalingstoets K4, waardoor de adresketen AD het aftrekken herhaalt voor het leveren van de inhoud van de lijnbuffer LB opeenvolgend aan de CPU, en het herhalen van de omgekeerde beweging van de wagen CA. Op deze wijze wordt het mogelijk gemaakt de plaats van correctie met hoge snelheid te bereiken. Verder is het mogelijk de wagen terug te voeren naar de reeds gedrukte lijnen door het opdragen van het aantal lijnen 55 met omgekeerde beweging met getaltoetsen in het toetsenbord KB en door het gebruiken van de BACK TRACE-toets K2 en de herhalingstoets K4.

Meer in het bijzonder is het ongeacht het aantal lijnen mogelijk de wagen binnen een bereik van 300

Claims

192977 22 tekens terug te voeren. Wanneer b.v. de wagen zich bij de vijfde lijn in figuur 37 bevindt, is het mogelijk de wagen CA terug te voeren naar de plaats van het teken D in de eerste kolom in de eerste lijn door het indrukken van de getaltoets 4 en het drijven van de toetsen K2 en K4. Voor dit doel kan een register zijn voorzien voor het 5 opslaan van het getal 4, en wordt de wagen niet stilgezet bij een wagenterugvoeropdracht, maar wel wanneer bij een dergelijke wagenterugvoeropdracht het aantal opdrachten samenvalt met het in het register opgeslagen aantal. Het toepassen van een lijnbuffer, zoals bij de onderhavige uitvoeringsvorm, is in de praktijk nuttig omdat het geval van het drukken van maximaal 150 tekens op een vel, zoals weergegeven in figuren 35-1 en 10 35-2 betrekkelijk zeldzaam is. Verder is het in feite niet nodig het totaal op te slaan van de wagenterugvoeropdracht, de verplaatsings-afstand en de mate van veltoevoer, zoals weergegeven in de 34e en 35e geheugengebieden in de figuren 39-1 en 39-2, omdat de veltoevoer met de hand kan worden uitgevoerd, en de wagenterugvoeropdracht zelf kan zijn vervat in de gegevens over de afstand van de wagenverplaatsing.

15 Ook wordt de lijnbuffer LB bij voorkeur gesteund door een batterij, zoals weergegeven in figuur 38 teneinde de inhoud te behouden zelfs wanneer de energietoevoer om een of andere reden is verbroken, en dus het corrigeren te vergemakkelijken na het weer beginnen van de werking op vóór de onderbreking van de energietoevoer uitgevoerd werk. 20 Afdrukapparaat, omvattende: - papiertoevoermiddelen voor het toevoeren van papier in voorwaartse of achterwaartse richting; 25. een printkop voor het afdrukken van tekens op genoemd papier; - printkopverplaatsingsmiddelen voor het verplaatsen van de printkop in een richting loodrecht op de toevoerrichting van de papiertoevoermiddelen; - een tekengeheugen voor het opslaan van een reeks te printen tekens; - een redactioneel geheugen voor het opslaan van redactionele informatie, zoals tekenafstand, met 30 betrekking tot een reeks te printen tekens; - een besturingsorgaan voor het aandrijven van genoemde papiertoevoermiddelen en genoemde printkopverplaatsingsmiddelen; - een terugstapinvoertoets voor het invoeren van een terugstapcommando aan genoemd besturingsorgaan; 35. waarbij genoemd besturingsorgaan is ingericht om, in respons op het ontvangen van genoemd terugstapcommando, genoemde printkopverplaatsingsmiddelen ten behoeve van correctiedoeleinden zodanig aan te drijven, dat de printkop wordt verplaatst van de huidige positie naar de positie van het direct voor de huidige positie afgedrukte teken, op basis van de in genoemd geheugen opgeslagen informatie; 40 met het kenmerk, - dat genoemd tekengeheugen is ingericht voor het opslaan van een reeks tekens die moeten worden afgedrukt op meerdere regels; - dat genoemd redactioneel geheugen is ingericht voor het opslaan van redactionele informatie, zoals regelafstand en positie van het laatste teken in een regel, met betrekking tot genoemde meerdere regels; 45 en - dat genoemd besturingsorgaan is ingericht om in respons op het ontvangen van genoemd terugstapcommando, wanneer de huidige positie van de printkop de positie is van het eerste teken van de huidige regel, genoemde printkopverplaatsingsmiddelen en genoemde papiertoevoermiddelen zodanig aan te drijven, dat de printkop wordt verplaatst naar de positie van het laatste teken in de vorige regel, op basis 50 van de in genoemd geheugen opgeslagen informatie. Hierbij 40 bladen tekening