NL9400992A

NL9400992A - Inrichting voor het automatisch melken van dieren.

Info

Publication number: NL9400992A
Application number: NL9400992A
Authority: NL
Inventors: Olaf Van Der Lely
Original assignee: Maasland Nv
Priority date: 1994-06-17
Filing date: 1994-06-17
Publication date: 1996-02-01
Also published as: DK1070452T3; US5771837A; AU708672B2; DE69522178T2; AU6601498A; EP1070451B1; EP1070452B1; EP0714232B1; JPH09501844A; EP0714232A1; EP1070451A3; EP1070451A2; DE69533430D1; AU694977B2; DK0714232T3; DE69530628T2; DE69533430T2; EP1070452A3; AU2580395A; WO1995035028A1

Description

INRICHTING VOOR HET AUTOMATISCH MELKEN VAN DIEREN

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het automatisch melken van dieren, zoals koeien, met een melkmachine voor het onder besturing van een computersysteem automatisch aan- en afkoppelen van melkbekers aan, respectievelijk van de spenen van een dier en automatisch melken van dit dier, welke inrichting voorts is voorzien van een in verbinding met het computersysteem staand dierherkenningssysteem.

Met name wanneer de inrichting is opgesteld in een loopstal waar de dieren zich vrij kunnen bewegen en zich op elk moment bij een melkbox kunnen melden om aldaar te worden gemolken, waarbij zij eventueel gelokt kunnen zijn doordat zij in de melkbox krachtvoer toegediend kunnen krijgen, bestaat de behoefte aan criteria waaraan moet worden voldaan opdat een dier dat zich bij de melkbox meldt ook daadwerkelijk kan worden gemolken. Het is immers niet de bedoeling dat een dier wordt gemolken wanneer het kort daarvoor reeds is gemolken. Het doel van de uitvinding is dan ook de inrichting voor het automatisch melken van dieren zodanig uit te voeren dat hierin criteria zijn opgenomen die aangeven wanneer een dier na zijn laatste melkbeurt weer mag worden gemolken.

Overeenkomstig de uitvinding heeft de inrichting, zoals deze in de aanhef is omschreven, daartoe het kenmerk, dat door het computersysteem een signaal wordt afgegeven wanneer het aantal dieren dat gemolken is na de laatste melkbeurt van een dier dat zich bij de inrichting meldt, een vooraf bepaalde getalswaarde overschrijdt, welk door het computersysteem afgegeven signaal aangeeft dat dit dier kan worden gemolken. Als criterium geldt derhalve het aantal dieren dat na de laatste melkbeurt van een dier dat zich meldt bij de inrichting, is gemolken. Zijn er na de laatste melkbeurt onvoldoende andere dieren gemolken, dan zal het dier dat zich bij de inrichting meldt, niet worden gemolken en derhalve worden doorgestuurd, of teruggestuurd naar de ruimte waar het vandaan is gekomen.

Alhoewel aparte telmiddelen aanwezig kunnen zijn om het aantal dieren dat gemolken is na de laatste melkbeurt van het dier dat zich bij de inrichting meldt, bij te houden, verdient het de voorkeur dit aantal bij te houden in het computersysteem. De getalswaarde, waarmee dit aantal wordt vergeleken, is overeenkomstig de uitvinding gelijk aan een fractie, bijvoorbeeld ongeveer 2/3, van het aantal dieren dat in de inrichting dient te worden gemolken. Door de vooraf bepaalde getalswaarde te koppelen aan het aantal dieren dat in de inrichting dient te worden gemolken, kan worden voorkomen dat ongewild bepaalde dieren te vaak worden gemolken. Anderzijds kan deze getalswaarde ook per dier individueel worden bepaald en bijvoorbeeld afhankelijk worden gesteld van de mate waarin de lactatieperiode van het dier dat zich bij de inrichting meldt, is verlopen. In dat geval kan bijvoorbeeld de getalswaarde aan het begin van de lactatieperiode gelijk zijn aan ongeveer de helft van het aantal dieren dat in de inrichting dient te worden gemolken. Door voor bepaalde dieren, met name dieren aan het begin van hun lactatieperiode, een lagere getalswaarde als criterium in het computersysteem op te nemen, wordt bewerkstelligd dat deze dieren vaker worden gemolken dan andere dieren.

Behalve het aantal dieren, dat gemolken is na de laatste melkbeurt van een dier dat zich bij de melkbox meldt, kan ook een ander criterium worden gehanteerd om te beslissen of een dier wel of niet kan worden gemolken. Overeenkomstig de uitvinding heeft de inrichting voor het automatisch melken van dieren, zoals deze in de aanhef is omschreven, daartoe het kenmerk, dat door het computersysteem een signaal wordt afgegeven wanneer de hoeveelheid gewonnen melk, die verkregen is na de laatste melkbeurt van een dier dat zich bij de inrichting meldt, een vooraf bepaalde getalswaarde overschrijdt, welk door het computersysteem afgegeven signaal aangeeft dat het dier kan worden gemolken. Met andere woorden, als alternatief criterium om uit te maken of een dier dat zich bij de melkbox meldt al dan niet kan worden gemolken, kan de hoeveelheid bij andere dieren gewonnen melk worden gehanteerd die sinds de vorige melkbeurt van het desbetreffende dier is gewonnen. Alhoewel ook hier geldt dat de hoeveelheid gewonnen melk kan worden bijgehouden met behulp van een aparte meetinrichting die bijvoorbeeld is gekoppeld aan een in de inrichting aanwezige melkmeter, verdient het ook hier de voorkeur dat deze hoeveelheid gewonnen melk in het computersysteem wordt bijgehouden. Uiteraard kunnen de beide voornoemde criteria ook in combinatie worden gehanteerd.

Het is mogelijk om, wanneer aan de voorwaarde waaronder het genoemde signaal wordt opgewekt is voldaan, een dier dat zich in een melkbox bevindt ook daadwerkelijk te melken en, wanneer aan deze voorwaarde niet is voldaan, het dier dat zich in de melkbox bevindt zonder het te melken uit de melkbox te sturen. Het verdient echter de voorkeur om, wanneer aan de voorwaarde waaronder het genoemde signaal wordt opgewekt is voldaan, er voor te zorgen dat dit signaal bewerkstelligt dat het dier in een melkbox wordt toegelaten. Met andere woorden, is aan deze voorwaarde niet voldaan, dan zal het dier niet eens in de melkbox worden toegelaten.

Om te kunnen beslissen of een dier dat zich bij de melkbox meldt al dan niet kan worden gemolken, dient, opdat kan worden geconstateerd of al dan niet aan de hiervoor aangegeven criteria is voldaan, het dier te zijn geïdentificeerd. Hiertoe dient het dierherkenningssysteem. Elk herkenbaar kenmerk van het dier zelf of elk op het dier aangebracht herkenningsmiddel kan geëigend zijn om het dier te identificeren; in de praktijk wordt daartoe echter veelal gebruik gemaakt van een transponder welke is aangebracht aan een band om de nek van het dier. Deze transponder is geschikt om samen te werken met een op het computersysteem aangesloten sensor. Deze sensor zal zijn aangebracht in of in de nabijheid van de melkbox. Dit betekent dat, zodra het dier de melkbox voldoende dicht is genaderd of de selectiebox is ingegaan, het dier aldaar wordt geïdentificeerd, zodat aan de hand van één van de hiervoor genoemde criteria en van de gegevens in het computersysteem kan worden beslist of het dier wel of niet kan worden gemolken. Wanneer gebruik wordt gemaakt van een selectiebox, die het dier betreedt alvorens toegang tot de melkbox te kunnen verkrijgen, zal deze sensor bij voorkeur zijn aangebracht in de selectiebox. Wanneer het dier de selectiebox heeft betreden en aldaar is geïdentificeerd, dan zal, wanneer vervolgens is geconstateerd dat aan de voorwaarde waaronder het genoemde signaal wordt opgewekt is voldaa,n het dier worden toegelaten tot de melkbox om aldaar te worden gemolken. Wanneer aan de voorwaarde waaronder het genoemde signaal wordt opgewekt niet is voldaan, dan zal door het computersysteem een ander signaal worden afgegeven, dat bewerkstelligt dat het dier vanuit de selectiebox rechtstreeks naar de ruimte wordt geleid waar het dier anders via de melkbox naar toe zou worden geleid. In een concrete uitvoeringsvorm is daartoe de selectiebox voorzien van een ingangsdeur, een eerste uitgangsdeur naar de melkbox en een tweede uitgangsdeur die toegang geeft tot dat deel van de ruimte waartoe ook de uitgangsdeur van de melkbox toegang geeft. Met behulp van het eerstgenoemde door de computer afgegeven signaal kan dan de eerste uitgangsdeur worden geopend, terwijl met behulp van het andere door de computer afgegeven signaal de tweede uitgangsdeur kan worden geopend.

De selectiebox en de melkbox zijn bij voorkeur opgesteld in een loopstal; deze zal dan zodanig kunnen zijn ingericht dat een dier, dat de melkbox of de selectiebox verlaat, een minimale loopafstand moet overbruggen alvorens zich weer bij de melkbox of de selectiebox te kunnen melden.

De uitvinding zal nu nader worden toegelicht aan de hand van de bijgaande figuur, waarin de inrichting overeenkomstig de uitvinding schematisch is aangegeven.

De figuur toont een loopstal 1, waarin een melkbox 2 en een selectiebox 3 langs een van de korte zijkanten van de loopstal zijn aangebracht. De loopstal 1 is in twee delen gesplitst, welke zijn gescheiden door een voergang 4. Via deuren 5 en 6 kan voer in een voergoot of in voertroggen langs de zijkant van de voergang worden gebracht. In de loopstal kunnen voorts desgewenst ligboxen worden aangebracht langs bijvoorbeeld de langszijden van de loopstal. Deze ligboxen zijn overigens niet in de figuur aangegeven.

De selectiebox 3 heeft een ingangsdeur 7, een eerste uitgangsdeur 8 die leidt naar de melkbox 2, en een tweede uitgangsdeur 9 die toegang geeft tot dat deel van de loops tal 1 waartoe ook de uitgangsdeur 10 van de melkbox 2 toegang geeft. Wanneer de selectiebox 3 vrij is, kan een dier naar binnen gaan. Doordat in de selectiebox 3 een sensor is opgesteld die in verbinding staat niet een niet in de figuur aangegeven computersysteem en voorts elk van de dieren aan een nekband een transponder draagt, die eamenwerkt met de in de selectiebox 3 geplaatste sensor, kan door de sensor een identificatiesignaal worden afgegeven aan het computersysteem en het dier worden geïdentificeerd. De transponder om de nek van elk van de dieren tezamen met de sensor in de selectiebox en het computersysteem vormen een op zichzelf bekend dierher-kenningssysteem. In het computersysteem dient een criterium te zijn opgenomen dat bepalend is voor de vraag of een dier in de selectiebox al dan niet mag worden gemolken ofwel, anders gezegd, of een dier vanuit de selectiebox 3 mag worden toegelaten in de melkbox 2 om aldaar te worden gemolken of rechtstreeks via de tweede uitgangsdeur 9 naar dat deel van de loopstal moet worden geleid waar het dier ook na het melken naar toe wordt geleid. Wanneer het dier de tweede uitgangsdeur 9 van de selectiebox 3 of de uitgangsdeur 10 van de melkbox passeert, dient het dier de loopstal rond te lopen alvorens zich weer te kunnen melden bij de selectiebox 3, waardoor wordt voorkomen dat een dier dat nog niet in aanmerking kon komen om te worden gemolken, zich direct weer opnieuw meldt bij de ingang van de selectiebox om daar opnieuw in te gaan. Een dier kan daartoe immers de neiging hebben wanneer het in de selectiebox of in de melkbox krachtvoer krijgt toegediend.

Als criterium voor het al dan niet in aanmerking komen om te worden gemolken kan gelden het aantal dieren dat gemolken is na de laatste melkbeurt van het dier dat zich bij de melkbox meldt. Dit aantal dat in het computersysteem kan worden bijgehouden, wordt daarin vergeleken met een vooraf bepaalde getalswaarde. Wanneer het geregistreerde aantal dieren deze getalswaarde overschrijdt, dan wordt door het computersysteem een signaal afgegeven dat aangeeft dat het dier kan worden gemolken. Dit door het computersysteem afgegeven signaal bepaalt derhalve dat de deur 8 van de selectiebox naar de melkbox kan worden geopend, als de melkbox tenminste vrij is. Overschrijdt het geregistreerde aantal dieren de getalswaarde niet, dan heeft het dier zich te vroeg gemeld in de selectiebox en komt niet voor melken in aanmerking. Het dier dient dan uit de selectiebox te worden gestuurd via de uitgangsdeur 9. Dit geschiedt dan op basis van een ander door het computersysteem afgegeven signaal dat door het computersysteem wordt afgegeven wanneer het geregistreerde aantal dieren de getalswaarde niet overschrijdt. Als tweede criterium om uit te kunnen maken of een dier al dan niet in aanmerking komt om te worden gemolken kan de hoeveelheid gewonnen melk gelden, die verkregen is na de laatste melkbeurt van het dier dat zich bij de melkbox heeft gemeld. Overschrijdt deze hoeveelheid weer een vooraf bepaalde getalswaarde, dan zijn er sinds de laatste melkbeurt van het desbetreffende dier intussen zoveel andere dieren gemolken dat het dier dat zich heeft gemeld in aanmerking komt om te worden gemolken. Het eerstgenoemde door het computersysteem afgegeven signaal bewerkstelligt ook dan weer dat de uitgangsdeur 8 van de selectiebox naar de melkbox wordt vrijgegeven, als de melkbox tenminste leeg is.

De beide hier gegeven criteria zijn van groot belang wanneer in.de melkbox een melkmachine is opgesteld, welke geschikt is voor het automatisch aan- en afkoppelen van melkbekers aan, respectievelijk van de spenen van een dier en voor het automatisch melken van dit dier. Juist in een dergelijk systeem heeft de boer geen invloed op de volgorde waarin de dieren, die immers vrij in de loopstal kunnen rondlopen, naar de selectiebox gaan om vandaar naar de melkbox te kunnen worden geleid om te worden gemolken. Doordat de dieren in de selectiebox of eventueel ook nog in de melkbox krachtvoer kunnen toegediend krijgen, worden de dieren naar de selectiebox of de melkbox gelokt. Anderzijds mogen de dieren zich ook niet binnen al te korte tijd, nadat zij zijn gemolken, opnieuw melden bij de selectiebox om tot de melkbox te worden toegelaten. Door één van beide hiervoor genoemde criteria of eventueel beide criteria in het computersysteem op te nemen, wordt een gewenste doorloop van de dieren door de loopstal, de selectiebox en de melkbox gerealiseerd.

Het hier beschreven melkreguleringssysteem kan worden aangepast aan de individuele dieren. Wanneer als criterium het aantal dieren dat gemolken is na de laatste melkbeurt van het dier dat zich bij de melkbox meldt/ wordt genomen/ dan kan door een juist gekozen getalswaarde, waarmee dit aantal immers wordt vergeleken, de grens worden bepaald in welke mate een bepaald dier vaker dan de andere dieren kan worden gemolken. Voor deze getalswaarde kan enerzijds een vaste waarde worden gekozen, bijvoorbeeld een fractie van het aantal dieren dat normaal gesproken in de inrichting dient te worden gemolken. Naarmate deze fractie kleiner wordt gekozen, zal het kunnen voorkomen dat bepaalde dieren vaker worden gemolken dan andere dieren. Wanneer beoogd wordt om slechts bepaalde dieren vaker te melken dan andere dieren, dan kan de getalswaarde ook afhankelijk worden gesteld van een bepaald dier en wel in het bijzonder van de fase in de lac-tatieperiode waarin het dier zich bevindt. Voor een dier dat pas gekalfd heeft, zal gelden dat het vaker kan worden gemolken. De getalswaarde waarmede het geregistreerde aantal dieren wordt vergeleken om na te gaan of het pas gekalfde dier mag worden gemolken, kan dan lager worden gesteld.

De uitvinding is geenszins beperkt tot het hier beschreven uitvoeringsvoorbeeld, doch geldt voor allerlei modificaties hierop, uiteraard vallende binnen de omvang van de bijgaande conclusies.

Claims

1. Inrichting voor het automatisch melken van dieren, zoals koeien, met een melkmachine voor het onder besturing van een computersysteem automatisch aan- en afkoppelen van melkbekers aan, respectievelijk van de spenen van een dier en automatisch melken van dit dier, welke inrichting voorts is voorzien van een in verbinding met het computersysteem staand dierherkenningesysteem, met het kenmerk, dat door het computersysteem een signaal wordt afgegeven wanneer het aantal dieren, dat gemolken is na de laatste melkbeurt van een dier dat zich bij de inrichting meldt, een vooraf bepaalde getalswaarde overschrijdt, welk door het computersysteem afgegeven signaal aangeeft dat dit dier kan worden gemolken.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat in het computersysteem het aantal dieren wordt bij-gehouden dat gemolken is na de laatste melkbeurt van een dier dat zich bij de inrichting meldt.

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de getalswaarde gelijk is aan een fractie van het aantal dieren dat in de inrichting dient te worden gemolken.

4. Inrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de getalswaarde gelijk is aan ongeveer 2/3 van het aantal dieren dat in de inrichting dient te worden gemolken.

5. Inrichting volgens conclusie 1, 2 of 3, met het kenmerk, dat de getalswaarde per dier individueel kan worden bepaald en bijvoorbeeld afhankelijk kan worden gesteld van de mate waarin de lactatieperiode van het dier dat zich bij de inrichting meldt, is verlopen.

6. Inrichting volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de getalswaarde aan het begin van de lactatieperiode gelijk is aan ongeveer de helft van het aantal dieren dat in de inrichting dient te worden gemolken.

7. Inrichting voor het automatisch melken van dieren, zoals koeien, met een melkmachine voor het onder besturing van een computersysteem automatisch aan- en afkoppelen van melkbekers aan, respectievelijk van de spenen van een dier en automatisch melken van dit dier, welke inrichting voorts is voorzien van een in verbinding met het computersysteem staand dierherkenningssysteem, met het kenmerk, dat door het computersysteem een signaal wordt afgegeven wanneer de hoeveelheid gewonnen melk, die verkregen is na de laatste melkbeurt van een dier dat zich bij de inrichting meldt, een vooraf bepaalde getalswaarde overschrijdt, welk door het computersysteem afgegeven signaal aangeeft dat het dier kan worden gemolken.

8. Inrichting volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat in het computersysteem de hoeveelheid gewonnen melk wordt bijgehouden dat verkregen is na de laatste melkbeurt van een dier dat zich bij de inrichting meldt.

9. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat, wanneer aan de voorwaarde waaronder het genoemde signaal wordt opgewekt is voldaan, dit signaal bewerkstelligt dat het dier in een melkbox wordt toegelaten.

10. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het dierherkenningssysteem een met een door de dieren gedragen transponder samenwerkende sensor omvat, die in of in de nabijheid van de inrichting is aangebracht .

11. Inrichting volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat de sensor is aangebracht in een selectiebox die een dier betreedt alvorens toegang tot een melkbox te kunnen verkrijgen.

12. Inrichting volgens conclusie 11, met het kenmerk, dat, wanneer aan de voorwaarde waaronder het genoemde signaal wordt opgewekt niet is voldaan, door het computersysteem een ander signaal wordt afgegeven dat bewerkstelligt dat het dier vanuit de selectiebox rechtstreeks naar de ruimte wordt geleid waar het dier anders via de melkbox naar toe zou worden geleid.

13. Inrichting volgens conclusie 12, met het kenmerk, dat de selectiebox is voorzien van een ingangsdeur, een eerste uitgangsdeur naar de melkbox en een tweede uit-gangsdeur die toegang geeft tot dat deel van de ruimte waartoe ook de uitgangsdeur van de melkbox toegang geeft.

14. Inrichting volgens conclusie 13, met het kenmerk, dat met behulp van het eerstgenoemde door de computer afgegeven signaal de eerste uitgangsdeur wordt geopend en met behulp van het andere door de computer afgegeven signaal de tweede uitgangsdeur.

15. Inrichting volgens een der conclusies 11 - 14, met het kenmerk, dat de selectiebox en de melkbox zijn opgesteld in een loopstal.

16. Inrichting volgens conclusie 15, met het kenmerk, dat de stal zodanig is ingericht dat een dier dat de melkbox of de selectiebox verlaat, een minimale loopafstand moet overbruggen alvorens zich weer bij de melkbox of de selectiebox te kunnen melden.