NL9200037A - Werkwijze en inrichting voor het fileren van de romp van een geslachte vogel. - Google Patents

Werkwijze en inrichting voor het fileren van de romp van een geslachte vogel. Download PDF

Info

Publication number
NL9200037A
NL9200037A NL9200037A NL9200037A NL9200037A NL 9200037 A NL9200037 A NL 9200037A NL 9200037 A NL9200037 A NL 9200037A NL 9200037 A NL9200037 A NL 9200037A NL 9200037 A NL9200037 A NL 9200037A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
wing
guide
support element
fillet
guides
Prior art date
Application number
NL9200037A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Stork Pmt
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Stork Pmt filed Critical Stork Pmt
Priority to NL9200037A priority Critical patent/NL9200037A/nl
Priority to DK93200030.0T priority patent/DK0551156T3/da
Priority to ES93200030T priority patent/ES2088626T3/es
Priority to DE69302099T priority patent/DE69302099T2/de
Priority to EP93200030A priority patent/EP0551156B1/en
Priority to US08/002,472 priority patent/US5312291A/en
Priority to JP01806093A priority patent/JP3431196B2/ja
Publication of NL9200037A publication Critical patent/NL9200037A/nl

Links

Classifications

    • AHUMAN NECESSITIES
    • A22BUTCHERING; MEAT TREATMENT; PROCESSING POULTRY OR FISH
    • A22CPROCESSING MEAT, POULTRY, OR FISH
    • A22C21/00Processing poultry
    • A22C21/0053Transferring or conveying devices for poultry
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A22BUTCHERING; MEAT TREATMENT; PROCESSING POULTRY OR FISH
    • A22CPROCESSING MEAT, POULTRY, OR FISH
    • A22C21/00Processing poultry
    • A22C21/0023Dividing poultry
    • A22C21/003Filleting poultry, i.e. extracting, cutting or shaping poultry fillets

Landscapes

  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Wood Science & Technology (AREA)
  • Zoology (AREA)
  • Food Science & Technology (AREA)
  • Processing Of Meat And Fish (AREA)

Description

Korte aanduiding: Werkwijze en inrichting voor het fileren van de romp van een geslachte vogel.
De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het fileren van de romp van een geslachte vogel of een deel daarvan, omvattende de volgende stappen: aanbrengen van insnijdingen in de schoudergewrichten waarbij de verbinding tussen de te fileren spieren en de bijbehorende vleugelbotten in hoofdzaak intact blijft; losscheuren van een filet van de ribben door een kracht uit te oefenen welke aangrijpt op de bijbehorende vleugel en in hoofdzaak van de ribben af is gericht; en verbreken van de verbinding tussen filet en vleu-gelbot. Tevens heeft de uitvinding betrekking op een inrichting voor het uitvoeren van voornoemde werkwijze.
Een werkwijze en een inrichting voor het winnen van borstfilets zijn bekend uit het Amerikaanse octrooischrift 4 937 918. Deze publikatie beschrijft een inrichting met een eindloze transporteur waarop op regelmatige onderlinge afstanden steunelementen zijn bevestigd. De steunelementen zijn in hoofdzaak afgeknot kegelvormig en strekken zich in een uitgangspositie loodrecht op de transporteur uit, terwijl zij in de voortbewegingsrichting van de transporteur kantelbaar zijn. De rechtop staande steunelementen, op elk waarvan een voor-helft van een geslachte vogel is aangebracht, worden met de rugzijde van de voorhelft in de voortbewegingsrichting van de transporteur gericht toegevoerd aan een fileerstation. Hierbij is ervoor gezorgd, dat de schoudergewrichten zijn doorgesneden. Ter plaatse van het fileerstation worden de vleugels van de voorhelft van de geslachte vogel vastgeklemd tussen de schakels van een met de band meebewegende transportketting. Vervolgens wordt het steunelement in de voortbewegingsrichting van de transporteur gekanteld, waardoor de borstzijde van de voorhelft naar boven wordt gericht. De ingeklemde vleugels worden in eerste instantie meebewogen met het steunelement, maar in tweede instantie divergeert de baan van de vleugels van die van de transporteur, waardoor de borstfilet (pectora- lis major) wordt losgescheurd van de voorhelft, en beide delen verder een afzonderlijke weg volgen. Het resterende gedeelte van de voorhelft, dat zich op het steunelement bevindt, ondergaat nog een bewerking voor het winnen van de "haasjes" (pec-toralis minor), en wordt daarna uit de inrichting verwijderd. De borstfilet wordt hangend aan de vleugels naar een schei-dingsstation gevoerd voor het scheiden van de vleugels van de borstfilet.
Een bezwaar van de bekende fileer inrichting is dat de werking daarvan geheel afhankelijk is van de betrouwbaarheid waarmee de vleugels en de borstkas in verschillende richtingen kunnen worden meegevoerd voor het uitoefenen van een los-scheurkracht op de borstfilet. Daarbij is het met name zeer belangrijk, dat de vleugels en de klemming van de vleugels tussen de schakels van de transportketting een bepaalde trekkracht kunnen opnemen. Deze voorwaarde kan in de praktijk in een aantal gevallen niet vervuld worden.
Ten eerste kan het vastklemmen van de vleugels tussen de schakels van een transportketting alleen op een betrouwbare wijze plaatsvinden, indien de vleugels zowel in lengterichting als in dwarsrichting bepaalde minimale afmetingen hebben. Hieraan zal niet altijd voldaan zijn, waardoor een betreffende vleugel uit de klemming tussen de schakels van de transportketting kan losraken en de beoogde losscheurende werking niet wordt verkregen.
Ten tweede dient de stand van de vleugels zodanig te zijn, dat deze op de juiste plaats door de schakels van de transportketting gegrepen kunnen worden. Een van de voorziene positie afwijkende positie van de vleugels heeft een onvoldoende inklemming tot gevolg, of heeft tot gevolg dat de vleugels door de transportketting vermorzeld worden.
Ten derde komt het herhaaldelijk voor, dat de vleugels van de vogels voorafgaand aan het uitvoeren van de fileerbe-werking om uiteenlopende redenen gebroken zijn. Het spreekt vanzelf dat de sterkte van de vleugel daardoor sterk vermindert, en het gevaar bestaat dat de vleugel tijdens het lostrekken van de borstfilet zelf af scheurt, waardoor opnieuw de beoogde fileerwerking niet wordt verkregen.
Alle in het voorgaande genoemde oorzaken hebben tot gevolg dat een borstfilet in de inrichting niet of slechts gedeeltelijk wordt losgescheurd van de borst van de geslachte vogel, waardoor de betreffende produkten op een andere, extra tijd en geld kostende wijze gefileerd moeten worden.
De uitvinding beoogt de bovengenoemde bezwaren op te heffen en de opbrengst van de fileerbewerking zo groot mogelijk te maken, en verschaft daartoe werkwijze voor het winnen van zowel borst- als rugfilets die daardoor wordt gekenmerkt, dat men de filet losscheurt van de ribben door een drukkracht uit te oefenen op het vleugelbot nabij de aanhechtingsplaats van de spier. Door het toepassen van deze werkwijze verkrijgt men een onder alle omstandigheden betrouwbare fileerbewerking met een zeer hoge mate van onafhankelijkheid van de vleugel-grootte, de vleugelstand, de vleugelsterkte en een eventuele vleugelbreuk. De fileerbewerking kan uiteraard uitgevoerd worden op het karkas van een gehele geslachte vogel, maar eveneens op de voorhelft daarvan of zelfs op een deel omvattende uitsluitend een gedeelte van de borstkas ter plaatse van de borstfilet. De schoudergewrichtsinsnijding kan uitgevoerd worden tussen de ovale gewrichtsknobbel van het vleugelbot en de gewrichtskom aan de borstkaszijde, maar het is eveneens mogelijk te snijden door de gewrichtsknobbel, door het vleugelbot of door de gewrichtskom.
Bij de fileerbewerking beoogt men een maximale hoeveelheid verkoopbaar produkt van de ribben te scheiden. Daartoe brengt men bij voorkeur voorafgaand aan het aanbrengen van de insnijdingen in de beide schoudergewrichten insnijdingen aan door de huid aan weerskanten van de wervelkolom, welke insnijdingen zich vanaf de nek tot aan het andere uiteinde van de wervelkolom parallel daaraan uitstrekken.
De efficiency van de fileerbewerking wordt verder verhoogd wanneer de insnijdingen door de beide schoudergewrichten zich vanaf het V-been aan de borstzijde tot aan het schouderblad aan de rugzijde uitstrekken.
Volgens de stand van de techniek fixeert men ten behoeve van een fileerbewerking de vogel of een deel daarvan op een langs een vooraf bepaalde baan met een vooraf bepaalde snel heid beweegbaar steunelement, dat vanuit een neutrale positie, waarin de schouderzijde van de vogel naar boven is gericht, kantelbaar is naar een borstpositie, waarin de borstzijde van de vogel naar boven is gericht. Volgens een bijzonder voordelig aspekt van de onderhavige uitvinding is het steunelement nu eveneens kantelbaar naar een rugpositie waarin de rugzijde van de vogel naar boven is gericht. Een dergelijke kanteling van het steunelement vereenvoudigt met name het aanbrengen van insnijdingen door de huid aan weerskanten van de wervelkolom, omdat deze in de rugpositie van het steunelement goed bereikbaar is. Tevens maakt een dergelijk steunelement het winnen van rugfilets eenvoudig mogelijk. Het aldus verkregen steunelement verschaft een optimale manipuleerbaarheid van de vogel ten behoeve van alle daarop uit te oefenen bewerkingen, d.w.z. zowel de machinaal uit te voeren bewerkingen als met de hand uit te voeren bewerkingen.
Een extra vrijheidsgraad van werken kan verkregen worden, doordat het steunelement rond een as loodrecht op de voortbe-wegingsrichting scharnierend is opgesteld.
De hoogste gewichtsopbrengst bij het fileren van de voorhelft wordt verkregen doordat men tijdens het verbreken van de verbinding tussen filet en vleugel de contour van het vleugelbot nabij de aanhechtingsplaats van de spier volgt.
Een inrichting voor het uitvoeren van de werkwijze volgens de uitvinding omvat volgens de stand van de techniek een transporteur waarmee een aantal steunelementen zijn verbonden, welke steunelementen dienen voor het daarop fixeren van de geslachte vogel of een deel daarvan; een schouderge-wrichtsinsnijdingsstation voor het insnijden van de schoudergewrichten, waarbij de verbinding tussen de te fileren spieren en de bijbehorende vleugelbotten in hoofdzaak intact blijft; een fileerstation met een tweede transportinrichting voor het zodanig wegleiden van de vleugels van de baan van de steunelementen, dat de met elke vleugel verbonden te fileren spier wordt losgescheurd van de met het steunelement verbonden ribben; en een scheidingsinrichting voor het scheiden van de vleugels van de filet. Volgens de uitvinding omvat de tweede transportinrichting een stel geleidingen dat de tweede transportinrichting een stel geleidingen omvat met elk een geleidingsrand, welke geleidingsranden zijn bestemd om nabij de aanhechtingsplaats van de spier aan weerskanten daarvan aan te liggen tegen het vleugelbot of bedekkend weefsel daarvan, waarbij de geleidingen zodanig verlopen, dat de vleugel voorafgaand aan het losscheuren van de filet wordt geleid naar de van de ribben afgekeerde zijde van de geleidingen. De geleidingen definiëren een traject voor de vleugels, welk traject naar believen kan worden gekozen, en waarbij het uitoefenen van de voor het losscheuren van een filet benodigde kracht plaatsvindt doordat door de geleidingsranden van de geleidingen een drukkracht wordt uitgeoefend op de vleugelbotten. Zoals gezegd, doet daarbij niet ter zake wat de afmetingen van de vleugels zijn of wat de conditie daarvan is, zodat onder alle omstandigheden de beoogde fileerwerking wordt verkregen.
Wanneer de geleidingen een sleuf vormen, past men voor het verplaatsen van de vleugel in de langsrichting van de sleuf bij voorkeur een langs de sleuf beweegbaar duwelement toe. In een andere mogelijke uitvoeringsvorm worden de geleidingen gevormd door een continue geleidingsrand in de langsrichting waarvan een van naar de geleidingsrand gerichte uitsteeksels voorzien geleidingselement kan worden bewogen voor het verplaatsen van de vleugel in de langsrichting van de geleidingsrand. Het geleidingselement kan daarbij bestaan uit een schijf welke langs de omtrek van radiaal gerichte uitsteeksels is voorzien, of uit een ketting met dwars op de schakels daarvan gerichte uitsteeksels.
Voor het maken van de beoogde insnijdingen aan weerskanten van de wervelkolom wordt een ruginsnijdingsinrichting toegepast welke stroomopwaarts ten opzichte van het fileersta-tion langs de baan van de transporteur is opgesteld. Deze ruginsnijdingsinrichting omvat twee parallel werkende, op afstand van elkaar geplaatste snij-organen.
Zoals bekend heeft het steunelement - een in hoofdzaak afgeknot kegel vormig uiteinde dat is bestemd om de romp van de vogel aan de binnenzijde daarvan te ondersteunen. In een voorkeursuitvoeringsvorm van dit steunelement wordt de voet daarvan aan weerskanten geleid tussen een stel rails, waarbij de voeten van de steunelementen onderling gekoppeld zijn door middel van een ketting of dergelijke. Door een dergelijke opbouw wordt een bijzonder flexibele opstelling verkregen, waarbij het niet noodzakelijk is dat de transporteur in een rechte lijn werkt, zoals gebruikelijk is volgens de stand van de techniek; een in principe willekeurige baan van de transporteur is zonder meer mogelijk.
Ten behoeve van het instellen van verschillende gekantelde standen van de steunelementen zijn deze voorzien van drie loodrecht op een vertikaal vlak gerichte glijvlakken welke kunnen samenwerken met de bovenzijde van de rails voor het in een door een glijvlak bepaalde stand gekanteld houden van het steunelement tijdens het transport daarvan langs de rails. Na een door middel van een bedieningsstation of dergelijke tot stand gebrachte kanteling van een steunelement kan de gekantelde stand ten behoeve van een bepaalde bewerking behouden blijven door de toepassing van de glijvlakken. Wanneer de steunelementen rond een vertikale as scharnierbaar zijn verbonden met de voeten daarvan kunnen de steunelementen in willekeurige standen gedraaid worden voor een meer efficiënte bewerking van de daarop gefixeerde vogel of een deelt daarvan.
De borst dient alle aan de fileerbewerking gerelateerde bewerkingen te kunnen doorstaan zonder dat de romp of een deel daarvan verschuift of verdraait op het steunelement of afbreekt of losraakt daarvan. Hiertoe is voorzien in een U-vormige haak met een kort been en een lang been, welk kort been naar de basis van het kegelvormige uiteinde is gericht, en welk lang been zich in hoofdzaak binnen het kegelvormige uiteinde bevindt en op een bestuurbare wijze zowel kantelbaar als verschuifbaar is voor het verplaatsen van het korte been in langs- en in dwarsrichting ten opzichte van het oppervlak van het kegelvormige uiteinde. Een dergelijke haak kan over het borstbeen ter hoogte van het V-been grijpen voor het vastklemmen van de romp en de daarmee verbonden weefsels op het steunelement. Hiermee bereikt men, dat de romp precies op het punt dat van nature bestemd is om de grootste mechanische belastingen op te vangen, onwrikbaar vastgehouden wordt.
In een voorkeursuitvoeringsvorm bestaat het lange been van de haak uit een strip met twee in hoofdzaak parallelle en in hoofdzaak parallel aan het oppervlak van het kegelvormige uiteinde gerichte sleuven, waarbij in de eerste sleuf loodrecht op het vlak van de strip een vast met het steunelement verbonden eerste geleidingspen steekt, en in de tweede sleuf een tweede geleidingspen steekt welke excentrisch is aangebracht op een scharnierbaar element.
De constructie van de haak is zodanig, dat het korte been van de haak langs de door de sleuven en de eerste en tweede geleidingspennen bij een bepaalde stand van het scharnierbare element bepaalde baan kan worden bewogen langs het oppervlak van het kegelvormige uiteinde van het steunelement door een met de strip verbonden eerste haakbedieningselement dat kan samenwerken met een naast de baan van het steunelement opgesteld bedieningsstation. Voorts kan het korte been van de haak langs de door de sleuven en de eerste en tweede geleidingspennen en de baan van de nok bepaalde baan kan worden bewogen dwars op het oppervlak van het kegelvormige uiteinde van het steunelement door een met het scharnierbare -element--verbonden tweede haak bedieningselement dat kan samenwerken met een naast de baan van het steunelement opgesteld bedieningsstation.
In het licht van het voorgaande, waarbij ten behoeve van het losscheuren van de filet gebruik wordt gemaakt van geleidingen voor het geleiden van een vleugelbot nabij de aanhechtingsplaats van de borstspier, is het voordelig wanneer de scheidingsinrichting voor het scheiden van de vleugels van de filet een stel geleidingen omvat met elk een geleidingsrand, welke geleidingsranden zijn bestemd om nabij de aanhechtingsplaats van de spier aan weerskanten daarvan aan te liggen tegen het vleugelbot of bedekkend weefsel daarvan, waarbij de geleidingen zodanig verlopen, dat de vleugel voorafgaand aan het scheiden van de vleugel van de filet wordt geleid naar de van de ribben afgekeerde zijde van de geleidingen, welke stroomafwaarts worden begrensd door een snij-orgaan voor het afsnijden van de filet.
Op dezelfde wijze als hiervoor reeds aangegeven ten behoeve van het losscheuren van de borstfilet van de borstkas van de geslachte vogel kunnen de geleidingen een sleuf vormen, waarbij is voorzien in een langs elke sleuf beweegbaar duwele-ment voor het verplaatsen van de filet en de vleugel in de langsrichting van de sleuf. Het is evenwel ook mogelijk, dat de geleidingen worden gevormd door een continue geleidingsrand in de langsrichting waarvan een van naar de geleidingsrand gerichte uitsteeksels voorzien geleidingselement kan worden bewogen voor het verplaatsen van de filet en de vleugel in de langsrichting van de geleidingsrand. Het geleidingselement kan bestaan uit een schijf welke langs de omtrek van radiaal gerichte uitsteeksels is voorzien of uit een ketting met dwars op de schakels daarvan gerichte uitsteeksels.
Een voorkeursuitvoeringsvorm omvat een aan een van de ribben afgekeerde zijde van de geleidingen opgestelde aanslag, waarbij de afstand tussen de aanslag en de geleidingen kleiner is dan de grootste afmeting en groter is dan de kleinste afmeting van een vleugelbot nabij de aanhechtingsplaats van de te fileren spier. Het vleugelbot kan de aanslag daardoor slechts op een door de afstand tussen de geleidingen en de aanslag vooraf bepaalde wijze passeren, waarmee wordt bereikt dat tijdens het lossnijden van de vleugel de contour van het vleugelbot wordt gevolgd.
De uitvinding wordt toegelicht aan de hand van de tekening, waarin:
Fig. 1 een zijaanzicht in perspektief toont van een eerste gedeelte van een inrichting volgens de uitvinding;
Fig. 2 een op fig. 1 aansluitend zijaanzicht in perspektief op grotere schaal toont van een tweede gedeelte van de inrichting volgens de uitvinding;
Fig. 3 een op fig. 2 aansluitend zijaanzicht in perspektief toont van een derde gedeelte van de inrichting volgens de uitvinding;
Fig. 4 een zijaanzicht toont van een steunelement, in welk zijaanzicht verschillende werkzame standen van een haak zijn weergegeven;
Fig. 5 een achteraanzicht van het steunelement volgens fig. 4 toont;
Fig. 6 een aanzicht van de andere zijde van het steunelement volgens fig. 4 toont;
Fig. 7 een gedeeltelijk opengewerkt zijaanzicht toont van een gedeelte van de scheidingsinrichting voor het scheiden van de vleugels van de borstfilet;
Fig. 8 een gedeeltelijke dwarsdoorsnede toont van de inrichting volgens fig. 7;
Fig. 9 een aanzicht in perspektief toont van een station voor het op de steunelementen fixeren van voorhelften van geslachte vogels, en een kantelstation;
Fig. 10 een zijaanzicht in perspektief toont van een station voor het aanbrengen van insnijdingen langs de wervelkolom, op vergrote schaal;
Fig. 11 een achteraanzicht in perspektief toont van het station volgens fig. 10 en de in de voorhelft verkregen insnijdingen;
Fig. 12 het doorsnijden van het schoudergewricht van een voorhelft illustreert;
Fig. 13 een aanzicht in perspektief toont van een invoer-gedeelte van een fileerstation;
Fig. 14 een zijaanzicht in perspektief is waarin het eerste stadium van de in het fileerstation uitgevoerde fileer-bewerking wordt getoond;
Fig. 15 een tweede stadium van de bewerking in het fileerstation volgens fig. 14 toont;
Fig. 16 een derde stadium van de bewerking in het fileerstation volgens fig. 14 toont;
Fig. 16a een eerste alternatieve uitvoeringsvorm van een gedeelte van het fileerstation volgens fig. 14 illustreert;
Fig. 16b een tweede alternatieve uitvoeringsvorm van een gedeelte van het fileerstation volgens fig. 14 illustreert;
Fig. 17 een vierde stadium van de bewerking in het fileerstation volgens fig. 14 toont;
Fig. 18 een aanzicht in perspektief op vergrote schaal toont van een detail van de scheidingsinrichting voor het scheiden van de vleugels van de borstfilet; en
Fig. 19 het scheiden van de haasjes van de voorhelft illustreert.
In de verschillende figuren hebben gelijke verwijzings-cijfers betrekking op gelijke onderdelen.
Fig. 1 toont een draagbalk 2, waarop door middel van klemmen 3 draagstangen 4 zijn bevestigd voor het fixeren van de samenstellende elementen van het frame van de inrichting. Aan een van de uiteinden van de draagstangen 4 zijn een stel onderrails 6 en een stel bovenrails 8 bevestigd met een in hoofdzaak rechthoekige dwarsdoorsnede. Aan de in de figuur aan de rechterzijde afgebeelde uiteinden van de rails 6 en 8 zijn deze onderling verbonden door middel van halfcirkelvormige koppelrails 10. De rails 6, 8 en 10 hebben zodanige afmetingen, dat daartussen een baan van in hoofdzaak uniforme afmetingen ontstaat, waarlangs steunelementen 12 verplaatst kunnen worden in de richting van pijl 14. De steunelementen 12 schuiven daarbij over de buitenzijde van de rails 6, 8 en 10 en bezitten een tussen de rails 6, 8 en 10 binnenwaarts uitstekende voet 16, die is voorzien van een geleidingskraag 18 om de plaats van elk steunelement 12 in dwarsrichting ten opzichte van de rails 6, 8 en 10 te definiëren. De voeten 16 zijn onderling gekoppeld door middel van een ketting 20 welke is geleid om een kettingtandwiel 22 dat op zijn beurt op niet nader getoonde wijze wordt aangedreven via een as 24. De steunelementen 12 kunnen aldus op regelmatige afstand van elkaar langs de rails 6, 8 en 10 in de richting van de pijl 14 worden voortbewogen.
De inrichting rust via poten 26 op een plaat 28 welke op een vloer 30 is geplaatst. De langs de poten 26 aangevoerde steunelementen 12 zijn gereed voor het ontvangen van een voorhelft van een geslachte vogel op elk daarvan. De voorhelf-ten worden vervolgens aan de bovenzijde van de inrichting langs de rails -8 getransporteerd voor het fileren van de voorhelft. De steunelementen 12 passeren hierbij achtereenvolgens een haakbedieningsstation 32 voor het bedienen van de haak van de steunelementen 12 waarvan de werking hierna aan de hand van fig. 4, 5 en 6 nader verduidelijkt zal worden, een kantelstation 34 voor het zodanig kantelen van een passerend steunelement 12, dat de rugzijde van de op het steunelement 12 bevestigde voorhelft naar boven is gericht, een snijinrichting 36 welke hierna aan de hand van fig. 10 en 11 in detail besproken zal worden, en een tweede kantelstation 38 voor het kantelen van een steunelement 12 vanuit de rugpositie daarvan naar een neutrale positie daarvan, waarin de schouderzijde van de voorhelft naar boven is gericht.
Fig. 2 toont een fileerstation waaraan de steunelementen 12 in de neutrale positie daarvan worden toegevoerd en waarin deze bij het passeren van een derde kantelstation zodanig worden gekanteld, dat de borstzijde van de op een steunelement 12 bevestigde voorhelft naar boven is gericht. Boven de rails 8 zijn aan weerskanten van de baan van de steunelementen 12 onderste geleidingsplaten 42 en bovenste geleidingsplaten 44 in een sub-frame 46 bevestigd, welke bovenste geleidingsplaat 44 in de richting van de pijl 14 overgaat in een geleiding 48 welke op zijn beurt overgaat in een eindgeleidingsplaat 50. De onderste geleidingsplaten 42, bovenste geleidingsplaten 44, geleidingen 48 en eindgeleidingsplaten 50 definiëren twee geleidingssleuven 52 met een toelopend invoereinde 52a. In het sub-frame 46 is bovendien op niet nader getoonde wijze een as 54 gelegerd welke door middel van eerste tandwiel 56, ketting 58, tweede tandwiel 60, haakse overbrenging 62 en in de ketting 20 grijpend aandrijftandwiel 64 door de ketting 20 in de richting van de pijl 66 wordt aangedreven. Met de as 54 zijn aan de buitenzijde van de geleidingsplaten 42, 44 en 50 en de geleiding 48 langs de geleidingssleuf 52 beweegbare eerste duwelementen 68 en schijven 70 en 72 vast verbonden. Dwars op de geleidingssleuf kunnen in op- en neerwaartse richting langs geleidingen 74 blokkeerstangen 76 in opwaartse en neerwaartse richting bewogen worden door een niet nader getoonde curve-baanbesturing aan de van de duwelementen 68 afgekeerde zijde van de schijven 70 en 72. Aan het uitvoereinde 52b van de geleidingssleuf 52 is tussen de aan weerskanten van de baan van de steunelementen 12 opgestelde sleuven 52b een tweede, niet nader getoond duwelement opgesteld dat langs de sleuven 52b beweegbaar is en bevestigd is aan stangen 78 welke schar-nierbaar zijn rond een as 80 en bewogen kunnen worden via een stangenmechanisme 82. De beweging van het stangenmechanisme 82 wordt bestuurd door een niet nader getoond excentermechanisme op de as 54.
De uitvoereinden 52b van de geleidingssleuven 52 worden in de richting van de pijl 14 gezien afgesloten door roterende messen 84 welke worden aangedreven door een aandrijfmotor 86 via een geschikte riem- of kettingaandrij ving, welke laatstgenoemde elementen in detail getoond worden in fig. 7 en 8. Onder de messen 84 zijn twee op afstand van elkaar gelegen parallelle vleugeltransportbanden 88 opgesteld welke zich uitstreken in de richting van de pijl 14. Onder de vleugeltransportbanden 88 strekt zich in dwarsrichting op de rails 8 een borstfilettransportband 90 uit. Tenslotte is op sub-frame 46 een aanslag 92 bevestigd, welke hierna nader zal worden beschreven aan de hand van fig. 18.
Fig. 3 toont hoe de steunelementen 12 na het passeren van een vierde kantelstation 94 weer in de neutrale positie daarvan zijn teruggebracht. Vervolgens passeren de steunelementen een uitwerpstation 96 waarin ten eerste de fixatie van een voorhelft op een steunelement 12 door middel van de haak in het steunelement ongedaan wordt gemaakt en vervolgens de voorhelft van het bovenste uiteinde van het steunelement wordt afgedrukt, wanneer deze steunelementen langs half- cirkelvormige koppelrails 98 naar de onderrails 6 worden gevoerd. De top van een steunelement 12 volgt hierbij de met een stippellijn 100 aangeduide baan. Het kettingtandwiel 102, roteerbaar rond een as 104, geleidt de ketting 20. Het voor het fileren werkzame gedeelte van de inrichting is hiermee in hoofdlijnen beschreven.
Ten behoeve van de reiniging van de steunelementen kunnen rondom de rails 6 en de baan van de steunelementen daarop sproei-inrichtingen worden aangebracht voor sproeien van reinigingsvloeistoffen op de steunelementen.
Fig. 4, 5 en 6 verduidelijken de opbouw en de werking van een steunelement 12. De afgeknot kegelvormige bovenzijde van het steunelement 12 is bestemd om de binnenzijde van de borstkas van een voorhelft van een geslachte vogel te ontvangen, waarbij de voorhelft zodanig wordt gepositioneerd, dat de naar de buikholte gekeerde zijde van de wervelkolom van de voorhelft zich in een sleuf 110 bevindt. Uiteraard bevindt het borstbeen van de voorhelft zich in dat geval aan de tegenoverliggende zijde van het afgeknot kegelvormige gedeelte van het steunelement ter plaatse van een haak 112. De haak 112 die in hoofdzaak U-vormig is en een kort been 112a en een lang been 112b omvat, kan zowel in dwarsrichting als in langsrichting ten opzichte van het oppervlak van het afgeknot kegelvormige gedeelte van het steunelement 12 bewogen worden van de stand welke is aangeduid bij 114a via de stand die is aangeduid 114b en de stand die is aangeduid bij 114c naar de stand die is aangeduid bij 114d. Hiertoe is het lange been 112b van de haak 112 voorzien van twee sleuf gaten 116 en 118 die samenwerken met pennen 120 resp. 122. De pen 120 is vast aangebracht in het steunelement 12, terwijl de pen 122 excentrisch is aangebracht op een scharnierelement 124, dat een rol 126 en een hefboom 128 omvat. De hefboom 128 en het daarmee vast verbonden rol 126 kunnen, wanneer de hefboom aanligt tegen een aanslag 130 van het steunelement, twee verschillende standen innemen die elk semi-permanent zijn geborgd door middel van een door een veer 132 in geschikte uitsparingen van het cilin-deroppervlak van de rol 126 aangedrukte kogel 134. Bij het kantelen van de hefboom 128 van de ene naar de andere stand zal het lange been 112b van de haak 112 kantelen rond de pen 120. Vanuit de in fig. 4 getoonde situatie 114a zal de haak 112 aldus kantelen naar positie 114b. Op het lange been 112b van de haak 112 is een nok 136 bevestigd welke een beweging van de haak in de langsrichting van de sleufgaten 116 en 118 teweeg kan brengen. Een dergelijke verplaatsing zou bijvoorbeeld tot stand gebracht kunnen worden op de in fig. 5 schematisch aangegeven . wij ze door middel van een--curvebaan 138 in een naast de baan van het steunelement 12 en zich evenwijdig daaraan uitstrekkend besturingselement 140. Op gelijksoortige wijze zal duidelijk zijn, dat het mogelijk is, de hefboom 128 vanuit de in fig. 4 getoonde stand om te zetten naar een 90° in wijzerrichting verdraaide stand door de bovenzijde van de hefboom 128 tijdens een beweging van het steunelement 12 te laten stuiten tegen een in de baan van de hefboom 128 uitstekende aanslag 142.
Aan het begin van de rails 8 (zie fig. 1) bevindt de haak 112 zich in eerste instantie bijna geheel verzonken in het steunelement 12 in de positie 114a welke is getoond in fig. 4. Na het opzetten van een voorhelft op het steunelement doorloopt het steunelement het eerste bedieningsstation 32, waarin de haak middels de hefboom 128 en de besturingsnok 136 zodanig wordt verplaatst dat deze achtereenvolgens de posities 114a, 114b, 114c en 114d inneemt. In positie 114d is de haak 112 stevig om en enigszins in het borstbeen van de voorhelft gebracht, welke voorhelft als gevolg van de fixatie onwrikbaar op het steunelement 12 is bevestigd en daarmee één geheel vormt. De vormgeving van de haak 112, de sleuven 116 en 118 en het overige gedeelte van het bedieningsmechanisme is zodanig gekozen, dat in de positie ll4d van de haak 112 een zelf borgende bevestiging van de voorhelft op het steunelement 12 is verkregen. De haak 112 wordt .namelijk tegen verder naar beneden bewegen geborgd door het bovenste uiteinde van de sleuf 116, terwijl de ten opzichte van het afgeknot kegelvormige oppervlak enigszins divergerende richting van de sleuven 116 en 118 waarborgt dat de haak niet naar boven kan bewegen, aangezien het borstbeen zich tussen het gekromde haakuiteinde van het korte been 112a van de haak 112 en het konische oppervlak van het steunelement 12 bevindt.
In de neutrale positie van het steunelement 12 glijdt dit bij voortbeweging daarvan door middel van een vlak 144a van zich aan weerskanten van het steunelement 12 bevindende uitsteeksels 146 over de bovenzijde van de rails 8 en de rails 98, 6 en 10. In de rugpositie van het steunelement 12 waarin de rugzijde van de voorhelft van de rails 8 af. is gericht, is het steunelement 12 rond as 148 gekanteld en beweegt dit voort met een contact tussen vlak 144b van* uitsteeksel 146 en de bovenzijde van rails 8. In de borstpositie van het steunelement 12, waarin de borstzijde van de voorhelft van de rails 8 af is gekeerd, is het steunelement 12 in de tegenovergestelde richting zodanig gekanteld rond de as 148, dat het vlak 144c van de uitsteeksels 146 in contact is met de bovenzijde van de rails 8.
In voorkomende gevallen kan men zorgen voor het opheffen van de zijdelingse opsluiting van het steunelement 12 tussen de rails 8, waardoor een rotatie van het steunelement 12 rond de zich in de voet 6 van het steunelement bevindende asstomp 150 mogelijk is.
Fig. 7 en 8 tonen een motor 86 op een as 162 waarvan een aandrijfwiel 164 door middel van een gleuf-spieverbinding is gemonteerd. Een om het aandrijfwiel 164 geslagen riem 166 drijft een as 168 aan via een tweede aandrijfwiel 170, dat eveneens met behulp van een gleuf-spieverbinding met de as 168 onverdraaibaar is verbonden. Ter voorkoming van vervuiling en ter vermijding van gevaar voor bedieningspersonen is de riem 166 ondergebracht in een omhulling 172 die via een construc-tie-element 174 is verbonden met het sub-frame 46 (zie fig. 2) . De as 168 is in een deel van de omhulling 172 gelegerd door middel van legers 176. Aan de beide uiteinden van de as 168 zijn de eerdergenoemde roteerbare messen 84 bevestigd.
Nu zal de werking van de inrichting en de op de voorhelft achtereenvolgens uit te voeren bewerkingen aan de hand van fig. 9-19 toegelicht worden.
Fig. 9 toont de positie waarin een voorhelft 180, omvattende een rompdeel 182 en vleugels 184, op een steunelement 12 is geplaatst aan het begin van de rails 8. Bij transport van de steunelementen 12 in de richting van de pijl 14 passeert het steunelement 12 allereerst het haakbedieningsstation 32, waar de haak 112 van elk steunelement 12 door bediening van de hefboom 128 en de nok 136 daarvan een baan doorloopt die achtereenvolgens de posities 114a, 114b, 114c en 114d (zie fig. 4) omvat.-De -voorhelft 180 wordt hierdoor ter plaatse van het borstbeen onwrikbaar op het steunelement 12 gefixeerd. Voor de duidelijkheid is in fig. 9 'en volgende figuren slechts één steunelement 12 voorzien van een voorhelft 180; het zal evenwel duidelijk zijn dat in de normale bedrijfstoestand elk steunelement 12 op de rails 8 van een voorhelft 180 zal zijn voorzien. Na het haakbedieningsstation 32, waarin een curve-baan zoals 138 en een bedieningsnok zoals 142 (zie fig. 5) opgenomen zijn, passeert elk steunelement 12 het eerste kan-telstation 34, ter plaatse waarvan een steunelement 12 zodanig wordt gekanteld, dat de rugzijde van de voorhelft 180 naar boven is gekeerd. Vanuit het haakbedieningsstation 32 steekt een geleidingsstang 186 uit in de richting van het eerste kantelstation 34 voor het geleiden van de vleugels 184 van de voorhelft 180 om te vermijden dat de vleugels 184 beklemd raken tussen het eerste kantelstation 34 en het aldaar passerende steunelement 12 en aldus de goede werking van de inrichting in gevaar brengen.
Fig. 10 en 11 illustreren de wijze waarop na het passeren van het eerste kantelstation 34 insnijdingen aan weerskanten van de wervelkolom van de voorhelft 180 worden aangebracht met behulp van de snijinrichting 36. Daartoe passeert een steunelement 12 met een daarop gefixeerde voorhelft 180 in eerste
V
instantie, zoals fig. 10 toont, een geleiding 190, die is verbonden met draagstangen 4 van het frame van de inrichting en de rugzijde van de voorhelft geleidt naar een stel roterende messen 192a en 192b. De axiale afstand tussen de messen 192a en 192b bedraagt circa 5 mm, waardoor bij een verplaatsing van het beladen steunelement 12 in de richting van de pijl 14 over de rails 8 twee insnijdingen 194 ontstaan die zich evenwijdig aan de wervelkolom van de voorhelft 180 uitstrekken. Bij een geschikte hoogte-instelling van de messen 192a en 192b wordt door de huid en in het onderliggende weefsel gesneden zonder dat onderliggend botweefsel wordt geraakt. De messen 192a en 192b zijn gelegerd op een as 196 die via een niet nader getoonde overbrenging wordt aangedreven door een niet nader getoonde motor. Er zijn opgemerkt, dat het in fig. 11 in de neutrale positie afgeheelde steunelement 12 in deze positie gekanteld is na het passeren van het kantelstation 38 (zie fig. 1).
Fig. 12 toont het met de hand aanbrengen van insnijdingen door één van de schoudergewrichten vanaf het V-been aan de borstzijde tot aan het schouderblad aan de rugzijde. Het steunelement waarop de voorhelft 180 is gefixeerd, bevindt zich tijdens het uitvoeren van deze bewerking in de neutrale positie daarvan, zodat met het mes 198 de beoogde insnijding tussen de ovale gewrichtsknobbel 200 aan de vleugelzijde en de gewrichtskolom aan de borsthalszijde van het schoudergewricht met een minimale inspanning aangebracht kan worden. In de figuur is de ovale gewrichtsknobbel 200 van het schoudergewricht aan de zijde van de vleugel 184 duidelijk zichtbaar.
Fig. 13 toont het moment, waarop een op een steunelement 12 gefixeerde voorhelft 180 het in fig. 2 afgeheelde fileer-station binnengevoerd wordt. Dankzij het toelopende invoer-einde 52a van de geleidingssleuf 52 wordt het vleugelbot met de ovale gewrichtsknobbel 200 van elke vleugel 184 naar de van het rompdeel 182 afgekeerde zijde van de sleuf 52 gevoerd, waardoor op het vleugelbot nabij de aanhechtingsplaats van de borstspier een kracht kan worden uitgeoefend onafhankelijk van de eigenschappen of eventuele defecten van de vleugels 184.
Fig. 14 - 17 geven achtereenvolgende stadia van het lostrekken van de borstfilet (pectoralis major) weer tijdens de bewerking in het fileer stat ion van de inrichting.
In het in fig. 14 getoonde stadium, dat overeenkomt met het in fig. 13 getoonde stadium, wordt de voorhelft inclusief de vleugels voortbewogen doordat het steunelement 12 zich langs de rails 8 in de richting van de pijl 14 verplaatst. Daarbij bevinden de vleugels 84 van de voorhelft zich geheel aan de buitenzijde van de geleidingssleuven 52, zoals reeds in fig. 13 is verduidelijkt.
In het in fig. 15 getoonde stadium is steunelement 12a juist het derde kantelstation 40 gepasseerd, en is daardoor zodanig gekanteld, zodat de borstzijde van de voorhelft naar boven is gericht. Het rompdeel van de voorhelft welke is gefixeerd op het steunelement 12a, vervolgt zijn weg in de richting van de pijl 14, terwijl de vleugels 184 aan de buitenzijde van de geleidingssleuven 52 worden tegengehouden door blokkeerstangen 76. Hierdoor wordt de beoogde werking voor het losscheuren van de borstfilet van de voorhelft verkregen.
Nadat het steunelement 12a zich vanuit de in fig. 15 getoonde positie voldoende ver heeft verplaatst in de richting van de pijl 14, wordt de blokkeerstang 76 door de curvebaan-besturing aan de binnenzijde van schijf 72 opgeheven, waardoor de geleidingssleuf 52 kortstondig wordt vrijgegeven. Tezelfdertijd duwen in de richting van de pijl 66 bewegende eerste duwelementen 68 de vleugels 184 voort in de geleidingssleuven 52, waardoor deze vleugels in opwaartse richting worden verplaatst langs de geleidingssleuven. Uit fig. 16 blijkt dat de vleugels 184 en het op het steunelement 12a gefixeerde overige gedeelte van de voorhelft zich in divergerende richtingen voortbewegen, waardoor na het passeren van een zich tussen de onderste geleidingsplaten 42 uitstrekkende scheidingsstang 210 de vleugels 184 met de zich tussen de onderste geleidingsplaten 42 bevindende aanhangende borstfilet geheel zijn gescheiden van het zich op het steunelement 12a bevindende overige gedeelte van de voorhelft. De blokkeerstang 76 is ondertussen teruggebracht naar de uitgangspositie daarvan, zoals fig. 16 toont.
Zoals in fig. 16a en 16b schematisch is weergegeven, kan het samenstel van een geleiding 48, een eerste duwelement 68 en een blokkeerstang 76 desgewenst vervangen worden door een schijf 77 welke van naar de rand van de onderste geleidings-plaat 42 gerichte tanden 77a is voorzien. Er wordt hierbij voor gezorgd, dat de som van de hoogte van een tand 77a en de speling tussen een tand en de onderste geleidingsplaat 42 kleiner is dan de kleinste afmeting van het vleugelbot nabij de aanhechtingsplaats van de borstspier. Ook de tanden 79a van een ketting 79 in fig. 16b zijn op dezelfde wijze gedimensioneerd, waarbij de keting 79 aan de van de onderste geleidingsplaat 42 afgekeerde zijde kan worden ondersteund en aangedreven. De beweging van de schijf 77 en de ketting 79 vindt plaats in de richting van de pijl 81. Het zal duidelijk zijn, dat de tanden 77a resp. 79a een beweging van de daardoor meegevoerde vleugels zowel kan doen plaatsvinden als blokke- · ren.
De vleugels 184 met de aanhangende borstfilet kunnen door de eerste duwelementen 68 slechts tot aan het begin van het uitvoereinde 52b van de geleidingssleuf 52 worden gevoerd, waarna met behulp van stangen 78 het tweede duwelement, werkzaam in de ruimte tussen de sleufuitvoereinden 52b, de borstfilet en de vleugels 184 verder voert in de richting van de messen 84, zoals fig. 17 toont.
De in fig. 17 getoonde situatie is in detail weergegeven in fig. 18. De aanslag 92 zorgt ervoor dat de ovale ge-wrichtsknobbel 200 de spleet tussen de aanslag 92 en het in de richting van de pijl roterende mes 84 uitsluitend in de getoonde stand kan passeren, waarbij de vleugels 184 nabij de aanhechting van de borstspier zodanig worden losgesneden van de borstfilet, dat de borstfilet zoveel mogelijk weefsel omvat. De borstfilet komt dan op de borstfilettransportband 90 terecht en wordt naast de inrichting verzameld eventueel verder bewerkt en verpakt. De vleugels 184 vallen op de vleu-geltransportbanden 88 en worden eveneens weggevoerd van de inrichting, verzameld, eventueel verder bewerkt en verpakt.
Het zich nog op het steunelement 12a bevindende gedeelte van de voorhelft wordt vervolgens, zoals fig. 19 toont met behulp van een mes 212 met de hand verder gefileerd voor het winnen van de "haasjes" (pectoralis minor). Tenslotte wordt, zoals mede blijkt uit fig. 3, het steunelement 12a door het passeren van het vierde kantelstation 94 in de neutrale positie daarvan geplaatst, en wordt het zich nog op het steunelement 12a bevindende gedeelte van de voorhelft in het uitwerp-station 96 gelost van het steunelement 12a. Dit geschiedt door de haak 112 van het steunelement 12a achtereenvolgens te verplaatsen vanuit de in fig. 4 getoonde positie 114d naar de posities 114c, 114b en 114a. Hierbij voorkomen aanslagen 214 (fig. 3) dat het resterende gedeelte van de voorhelft meebeweegt met de haak. In de stand 114a van de haak 112 is het uiteinde, van de. haak verzonken onder het afgeknot kegelvormige uiteinde van het steunelement 12a en hierdoor kan het resterende gedeelte van de voorhelft. eenvoudig .in bovenwaartse richting van het steunelement 12a afgeschoven worden door de verplaatsing van het steunelement 1 het uitwerpstation 96.

Claims (26)

1. Werkwijze voor het fileren van de romp van een geslachte vogel of een deel daarvan, omvattende de volgende stappen: aanbrengen van insnijdingen in de schoudergewrichten waarbij de verbinding tussen de te fileren spieren en de bijbehorende vleugelbotten in hoofdzaak intact blijft; losscheuren van een filet van de ribben door een kracht uit te oefenen welke aangrijpt op de bijbehorende vleugel en in hoofdzaak van de ribben af is gericht; en verbreken van de verbinding tussen filet en vleugelbot, met het kenmerk, dat men de filet losscheurt van de ribben door een drukkracht uit te oefenen op het vleugelbot nabij de aanhechtingsplaats van de spier.
2. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat men voorafgaand aan het aanbrengen van de insnijdingen in de schoudergewrichten insnijdingen aanbrengt door de huid aan weerskanten van de wervelkolom, welke insnijdingen zich vanaf de nek tot aan het andere uiteinde van de wervelkolom parallel daaraan uitstrekken.
3. Werkwijze volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de insnijdingen door de beide schoudergewrichten zich vanaf het V-been aan de borstzijde tot aan het schouderblad aan de rugzijde uitstrekken.
4. Werkwijze volgens conclusie 1, waarbij men de vogel of een deel daarvan fixeert op een langs een vooraf bepaalde baan met een vooraf bepaalde snelheid beweegbaar steunelement, dat vanuit een neutrale positie, waarin de schouderzijde van de vogel naar boven is gericht, kantelbaar is naar een borst-positie, waarin de borstzijde van de vogel naar boven is gericht, met het kenmerk, dat het steunelement eveneens kantelbaar is naar een rugpositie waarin de rugzijde van de vogel naar boven is gericht.
5. Werkwijze volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat het steunelement rond een as loodrecht op de voortbewegingsrichting scharnierend is opgesteld.
6. Werkwijze volgens conclusies 1-5, met het kenmerk, dat men tijdens het verbreken van de verbinding tussen filet en vleugel de contour van het vleugelbot nabij de aanhechtingsplaats van de spier volgt.
7. Inrichting voor het fileren van de romp van een geslachte vogel of een deel daarvan, omvattende: een transporteur waarmee een aantal steunelementen zijn verbonden, welke steunelementen dienen voor het daarop fixeren van de geslachte vogel of een deel daarvan; een schoudergewrichtsinsnijdingsstation voor het insnijden van de schoudergewrichten, waarbij de verbinding tussen de te fileren spieren en de bijbehorende vleugelbotten in hoofdzaak intact blijft; een fileerstation met een tweede transportinrichting voor het zodanig wegleiden van de vleugels van de baan van de steunelementen, dat de met elke vleugel verbonden te fileren spier wordt losgescheurd van de met het steunelement verbonden ribben; en een scheidingsinrichting voor het scheiden van de vleugels van de filet, met het kenmerk, dat de tweede transportinrichting een stel geleidingen omvat met elk een geleidingsrand, welke gelei-dingsranden zijn bestemd om nabij de aanhechtingsplaats van de spier aan weerskanten daarvan aan te liggen tegen het vleugelbot of bedekkend weefsel daarvan, waarbij de geleidingen zodanig verlopen, dat de vleugel voorafgaand aan het losscheuren van de filet wordt geleid naar de van de ribben af gekeerde zijde van de geleidingen.
8. Inrichting volgens conclusie 7, met het kenmerk/ dat de geleidingen een sleuf vormen, en dat voorts is voorzien in een langs de sleuf beweegbaar duwelement voor het verplaatsen van de vleugel in de langsrichting van de sleuf.
9. Inrichting volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat de geleidingen worden gevormd door een continue geleidingsrand in de langsrichting waarvan een van naar de geleidingsrand gerichte uitsteeksels voorzien gelei-dingselement kan worden bewogen voor het verplaatsen van de vleugel in de langsrichting van de geleidingsrand.
10. Inrichting volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat het geleidingselement bestaat uit een schijf welke langs de omtrek van radiaal gerichte uitsteeksels is voorzien.
11. Inrichting volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat het geleidingselement bestaat uit een ketting met dwars op de schakels daarvan gerichte uitsteeksels.
12. Inrichting volgens een van de conclusies 7-11, gekenmerkt door een ruginsnijdingsinrichting welke stroomopwaarts ten opzichte van het fileerstation langs de baan van de transporteur is opgesteld.
13. Inrichting volgens conclusie 12, met het kenmerk, dat de ruginsnijdingsinrichting twee parallel werkende, op afstand van elkaar geplaatste snij-organen omvat.
14. Inrichting volgens een van de conclusies 7-13, met een steunelement met een in hoofdzaak afgeknot kegelvormig uiteinde- dat is bestemd om- de romp van de vogel aan de binnenzijde daarvan te ondersteunen, met het kenmerk, dat de voet van elk steunelement aan weers- kanten wordt geleid tussen een stel rails, waarbij de voeten van de steunelementen onderling zijn gekoppeld door middel van een ketting of dergelijke.
15. Inrichting volgens conclusie 14, met het kenmerk, dat de steunelementen rond een horizontale as scharnierbaar zijn verbonden met de voeten daarvan, waarbij de steunelementen aan weerskanten zijn voorzien van drie loodrecht op een vertikaal vlak gerichte glijvlakken welke kunnen samenwerken met de bovenzijde van de rails voor het in een door een glijvlak bepaalde stand gekanteld houden van het steunelement tijdens het transport daarvan langs de rails.
16. Inrichting volgens conclusie 14 of 15, met het kenmerk, dat de steunelementen rond een vertikale as scharnierbaar zijn verbonden met de voeten daarvan.
17. Inrichting volgens een van de conclusies 14-16, gekenmerkt door een U-vormige haak met een kort been en een lang been, welk kort been naar de basis van het kegelvormige uiteinde is gericht, en welk lang been zich in hoofdzaak binnen het kegelvormige uiteinde bevindt en op een bestuurbare wijze zowel kantelbaar als verschuifbaar is voor het verplaatsen van het korte been in langs- en in dwarsrichting ten opzichte van het oppervlak van het kegelvormige uiteinde.
18. Inrichting volgens conclusie 17, met het kenmerk, dat het lange been van de haak bestaat uit een strip met twee in hoofdzaak parallelle en in hoofdzaak parallel aan het oppervlak van het kegelvormige uiteinde gerichte sleuven, waarbij in de eerste sleuf loodrecht op het vlak van de strip een vast met het steunelement verbonden eerste geleidingspen steekt, en in de tweede sleuf een tweede geleidingspen steekt welke excentrisch is aangebracht op een scharnierbaar element.
19. Inrichting volgens conclusie 18, met het kenmerk, dat het korte been van de haak langs de door de sleuven en de eerste en tweede geleidingspennen bij een bepaalde stand van het scharnierbare element bepaalde baan kan worden bewogen langs het oppervlak van het kegelvormige uiteinde van het steunelement door een met de strip verbonden eerste haakbedieningselement dat kan samenwerken met een naast de baan van het steunelement opgesteld bedieningsstation.
20. Inrichting volgens conclusie 18, met het kenmerk, dat het korte been van de haak langs de door de sleuven en de eerste en tweede geleidingspennen en de baan van de nok bepaalde baan kan worden bewogen dwars op het oppervlak van het kegelvormige uiteinde van het steunelement door een met het scharnierbare element verbonden tweede haakbedieningselement dat kan samenwerken met een naast de baan van het steunelement opgesteld bedieningsstation.
21. Inrichting volgens een van de conclusies 7-20, met het kenmerk, dat de scheidingsinrichting voor het scheiden van de vleugels van de filet een stel geleidingen omvat met elk een geleidingsrand, welke geleidingsranden zijn bestemd om nabij de aanhechtingsplaats van de spier aan weerskanten daarvan aan te liggen tegen het vleugelbot of bedekkend weefsel daarvan, waarbij de geleidingen zodanig verlopen, dat de vleugel voorafgaand aan het scheiden van de vleugel van de filet wordt geleid naar de van de ribben afgekeerde zijde van de geleidingen, welke stroomafwaarts worden begrensd door een snij-orgaan voor het afsnijden van de filet.
22. Inrichting volgens conclusie 21, met het kenmerk, dat de geleidingen een sleuf vormen, en dat voorts is voorzien in een langs de sleuf beweegbaar duwelement voor het verplaatsen van de filet en de vleugel in de langs-richting van de sleuf.
23. Inrichting volgens conclusie 21, met het kenmerk, dat de geleidingen worden gevormd door een continue geleidingsrand in de langsrichting waarvan een van naar de geleidingsrand gerichte uitsteeksels voorzien geleidingselement kan worden bewogen voor het verplaatsen van de filet en de vleugel in de langsrichting van de geleidingsrand.
24. Inrichting volgens conclusie 23, met het kenmerk, dat het geleidingselement bestaat uit een schijf welke langs de omtrek van radiaal gerichte uitsteeksels is voorzien.
25. Inrichting volgens conclusie 23, met het kenmerk, dat het geleidingselement bestaat uit een ketting met dwars op de schakels daarvan gerichte uitsteeksels.
26. Inrichting volgens conclusie 22, gekenmerkt door een aan een van de ribben af gekeerde zijde van de geleidingen opgestelde aanslag, waarbij de afstand tussen de aanslag en de geleidingen kleiner is dan de grootste afmeting en groter is dan de kleinste afmeting van een vleugelbot nabij de aanhechtingsplaats van de te fileren spier.
NL9200037A 1992-01-10 1992-01-10 Werkwijze en inrichting voor het fileren van de romp van een geslachte vogel. NL9200037A (nl)

Priority Applications (7)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL9200037A NL9200037A (nl) 1992-01-10 1992-01-10 Werkwijze en inrichting voor het fileren van de romp van een geslachte vogel.
DK93200030.0T DK0551156T3 (da) 1992-01-10 1993-01-06 Fremgangsmåde og apparat til filetering af kroppen på et slagtet fjerkræ
ES93200030T ES2088626T3 (es) 1992-01-10 1993-01-06 Metodo y dispositivo para extraccion de filetes de un ave sacrificada.
DE69302099T DE69302099T2 (de) 1992-01-10 1993-01-06 Verfahren und Vorrichtung zum Filetieren des Körpers von Schlachtgeflügel
EP93200030A EP0551156B1 (en) 1992-01-10 1993-01-06 Method and device for filleting the body of a slaughtered bird
US08/002,472 US5312291A (en) 1992-01-10 1993-01-08 Method and device for filleting the body of a slaughtered bird
JP01806093A JP3431196B2 (ja) 1992-01-10 1993-01-08 屠殺された鳥の胴体を切身にするための方法と装置

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL9200037A NL9200037A (nl) 1992-01-10 1992-01-10 Werkwijze en inrichting voor het fileren van de romp van een geslachte vogel.
NL9200037 1992-01-10

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL9200037A true NL9200037A (nl) 1993-08-02

Family

ID=19860274

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL9200037A NL9200037A (nl) 1992-01-10 1992-01-10 Werkwijze en inrichting voor het fileren van de romp van een geslachte vogel.

Country Status (7)

Country Link
US (1) US5312291A (nl)
EP (1) EP0551156B1 (nl)
JP (1) JP3431196B2 (nl)
DE (1) DE69302099T2 (nl)
DK (1) DK0551156T3 (nl)
ES (1) ES2088626T3 (nl)
NL (1) NL9200037A (nl)

Families Citing this family (32)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US5368520A (en) * 1994-01-18 1994-11-29 Koch; Jay Apparatus and method for separating wings and attached breasts from poultry carcasses
NL9401198A (nl) 1994-07-21 1996-03-01 Stork Pmt Werkwijze en inrichting voor het fileren van de romp van geslacht gevogelte.
US5466185A (en) * 1994-08-08 1995-11-14 Foodcraft Equipment Company Removing breast meat from poultry
US5562532A (en) * 1995-01-18 1996-10-08 Foodcraft Equipment Company Chicken tender cutting machine
NL1000935C2 (nl) 1995-08-04 1997-02-06 Stork Pmt Inrichting en werkwijze voor het bewerken van een slachtdier.
NL1001281C2 (nl) * 1995-09-26 1997-03-28 Meyn Maschf Werkwijze en inrichting voor het fileren van het borststuk van gevogelte.
EP0813814B1 (en) * 1996-06-21 2004-03-17 Mayekawa Manufacturing Co., Ltd. Method and apparatus for separating bone and meat of upper half of poultry carcass
GB9712015D0 (en) * 1997-06-11 1997-08-06 Filar Limited Procedure and apparatus for deboning poultry
NL1014845C1 (nl) 1999-06-11 2000-12-12 Stork Pmt Inrichting voor het verwerken van een slachtproduct.
NL1012683C2 (nl) 1999-07-23 2001-01-24 Stork Pmt Werkwijze voor het winnen van een binnenfilet van een gevogeltekarkasdeel, en inrichting voor het bewerken van het gevogeltekarkasdeel.
DK2258204T3 (en) 2002-12-20 2016-12-12 Marel Stork Poultry Proc Bv A method and device for processing a carcass part of slaughtered poultry
NL1022858C2 (nl) * 2003-03-06 2004-09-16 Meyn Food Proc Technology Bv Fileerstraat voor gevogelte.
DK2332418T3 (en) * 2005-12-09 2018-05-28 Marel Stork Poultry Proc Bv Method and apparatus for treating a body part from slaughtered poultry
DE102006040454B3 (de) * 2006-08-25 2007-12-06 Nordischer Maschinenbau Rud. Baader Gmbh + Co. Kg Haltevorrichtung zur Halterung von entweideten Geflügelkörpern oder Teilen davon
WO2011121899A1 (en) * 2010-03-30 2011-10-06 Mayekawa Mfg. Co., Ltd. Method and device for deboning bone-in leg
US9215880B2 (en) 2012-04-23 2015-12-22 Baader Linco, Inc. Combination automated and hand deboning apparatus and method with single unit processing
US8535124B1 (en) * 2012-10-17 2013-09-17 Remington Holdings Llc Poultry tender tendon clipper
NL2009646C2 (en) * 2012-10-17 2014-04-22 Marel Stork Poultry Proc Bv System and method for harvesting saddle meat from a carcass part of slaughtered poultry.
NL2009647C2 (en) 2012-10-17 2014-04-22 Marel Stork Poultry Proc Bv Device for separating a leg part from a carcass part of slaughtered poultry.
US8702480B1 (en) * 2012-12-12 2014-04-22 WRH Holdings, LLC Poultry wing segmenting shackle and method of use
EP3162214A4 (en) 2014-06-30 2017-09-06 Mayekawa Mfg. Co., Ltd. Chicken-tenderloin extraction device
KR101901075B1 (ko) * 2014-06-30 2018-09-20 가부시끼가이샤 마에가와 세이사꾸쇼 견 절개 장치 및 견 절개 방법
JP6312136B2 (ja) * 2014-07-20 2018-04-18 プライフーズ株式会社 食鳥屠体上半部支持装置
JP6312137B2 (ja) * 2014-07-20 2018-04-18 プライフーズ株式会社 食鳥屠体上半部支持装置
NL2015436B1 (en) * 2015-09-14 2017-04-19 Foodmate Bv Apparatus, system and method for removing furculae from poultry breast caps.
WO2017070701A1 (en) * 2015-10-22 2017-04-27 Baader Linco, Inc. Separation tool
CA3063786C (en) * 2017-06-30 2023-05-23 Nordischer Maschinenbau Rud. Baader Gmbh + Co. Kg Conveying arrangement and method for conveying poultry carcasses, and apparatus and method for filleting poultry carcasses
CN108887360B (zh) * 2018-08-15 2021-05-25 滨州富辰牧业有限公司 一种肉鸡屠宰用快速禁锢装置
US10477872B1 (en) * 2019-05-01 2019-11-19 Foodmate US, Inc. Method and apparatus for removing wings from a poultry carcass
BR112022017683A2 (pt) 2020-03-04 2022-11-16 Foodmate Us Llc Método e aparelho para remover pele de partes animais
KR102557989B1 (ko) * 2021-05-11 2023-07-19 기백준 육고기 목뼈 자동절단 시스템
US20240206483A1 (en) * 2022-12-21 2024-06-27 Prime Equipment Group, Llc System and method for separating breast from poultry carcass

Family Cites Families (12)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US4477942A (en) * 1983-05-12 1984-10-23 Victor F. Weaver, Inc. Poultry breast de-boning machine and processing method
US4503587A (en) * 1983-12-16 1985-03-12 Victor F. Weaver Holding Co., Inc. Automatic poultry breast processing machine and method
NL8401121A (nl) * 1984-04-09 1985-11-01 Stork Pmt Inrichting voor het afsnijden van de vleugels van geslacht gevogelte.
NL8402165A (nl) * 1984-07-06 1986-02-03 Meyn Pieter Werkwijze en inrichting voor het verwijderen van borstvlees van een gevogeltekarkas.
US4648155A (en) * 1986-03-18 1987-03-10 Burnett T J Chicken deboning apparatus and method
DE3735849A1 (de) * 1987-10-23 1989-05-03 Nordischer Maschinenbau Verfahren zum entfernen der fluegel von gefluegelkoerpern und einrichtung zur durchfuehrung des verfahrens
US4827570A (en) * 1988-01-25 1989-05-09 Simon-Johnson, Inc. Method and apparatus for removing breast meat from poultry carcass
US4873746A (en) * 1988-01-25 1989-10-17 Simon-Johnson Company Method and apparatus for removing breast meat from poultry carcass
US4937918A (en) * 1988-05-31 1990-07-03 Foodcraft Equipment Company Inline breast deboner
US4993115A (en) * 1989-12-08 1991-02-19 Hazenbroek Jacobus E Compact wing cut-off machine
NL9001246A (nl) * 1990-05-31 1991-12-16 Stork Pmt Werkwijze en inrichting voor het van een rompdeel scheiden van de poten van geslacht gevogelte.
US5083974A (en) * 1990-11-16 1992-01-28 Foodcraft Equipment, Inc. Turkey breast deboner

Also Published As

Publication number Publication date
ES2088626T3 (es) 1996-08-16
EP0551156B1 (en) 1996-04-10
US5312291A (en) 1994-05-17
DE69302099T2 (de) 1996-09-05
DE69302099D1 (de) 1996-05-15
JP3431196B2 (ja) 2003-07-28
DK0551156T3 (da) 1996-08-19
EP0551156A1 (en) 1993-07-14
JPH067074A (ja) 1994-01-18

Similar Documents

Publication Publication Date Title
NL9200037A (nl) Werkwijze en inrichting voor het fileren van de romp van een geslachte vogel.
JP4543405B2 (ja) 家禽の脚を加工するための方法と装置
NL1030388C2 (nl) Ontbener.
NL1012683C2 (nl) Werkwijze voor het winnen van een binnenfilet van een gevogeltekarkasdeel, en inrichting voor het bewerken van het gevogeltekarkasdeel.
US4896399A (en) Adjustable poultry carcass separator
NL1000935C2 (nl) Inrichting en werkwijze voor het bewerken van een slachtdier.
NL9401198A (nl) Werkwijze en inrichting voor het fileren van de romp van geslacht gevogelte.
NL9001246A (nl) Werkwijze en inrichting voor het van een rompdeel scheiden van de poten van geslacht gevogelte.
US5123872A (en) Poultry processing apparatus and method
EP0442554A1 (en) Method and device for performing an accurate cutting operation near the knee joint of a leg of a slaughtered animal
NL9101050A (nl) Werkwijze en inrichting voor het bewerken van de huid van een poot van een geslachte vogel.
NL9300815A (nl) Werkwijze en inrichting voor het verwijderen en verwerken van een organenpakket van een slachtdier.
NL8102919A (nl) Inrichting voor het overlangs delen van geslacht gevogelte.
KR102166227B1 (ko) 동물 사지로부터 고기를 자동으로 제거하기 위한 방법 및 시스템
NL8120242A (nl)
NL1001058C2 (nl) Inrichting voor het openen van de lichaamsholte van een geslachte vogel.
BRPI0608515B1 (pt) Método e dispositivo para processar partes de carcaça de ave doméstica abatida
DK3157343T3 (en) Method and plant for the extraction of knee meat and thigh meat from a poultry
US8808068B2 (en) Method of and system for automatically removing meat from an animal extremity
NL8702887A (nl) Werkwijze en inrichting voor het bedrijven van een installatie voor het opdelen van geslacht gevogelte en voor het tijdelijk onderbreken van het transport van gevogeltekarkassen of -delen.
US5466185A (en) Removing breast meat from poultry
NL2001534C2 (nl) Inrichting, systeem en werkwijze voor het schoonmaken van een karkas of karkasdeel van geslacht gevogelte.
JP2565470B2 (ja) 鳥胴体から手羽を切り離す方法及びその方法を実施する装置
JP2002520035A (ja) 鳥肉を処理する方法および装置
NL9101384A (nl) Werkwijze en inrichting voor het uitbenen van slachtdierbuikstukken met ruggegraatdelen.

Legal Events

Date Code Title Description
A1B A search report has been drawn up
BV The patent application has lapsed