NL8901571A - Schuif/kanteldak voor motorvoertuigen. - Google Patents

Description

Schuif/kanteldak voor motorvoertuigen.

De uitvinding heeft betrekking op een schuif/kantel-dak voor motorvoertuigen volgens de aanhef van conclusie 1.

Bij dergelijke bekende schuif/kanteldaken (DE-PS 25 32 187) bestaat bij uitgezet schuifdak het gevaar dat op het achterliggende vaste dakvlak aanwezig neerslag-of waswater bij afremmen van het voertuig niet of niet geheel in de waterafvoerplaat stroomt maar daaroverheen in de binnenruimte van het voertuig wordt geslingerd.

Voor het oplossen van dit bekend probleem is reeds voorgesteld (DE-OS 34 42 599) de watergoot te verbinden met een kantelinrichting die bij het uitzetten van het dak de watergoot in een zodanige schuine stand brengt, dat de voorrand van de watergoot een boven de achterrand van de dakopening omhoog uitstekende spatwand vormt. Op het achterliggende vaste dakvlak verzameld water moet dan bij het afremmen van het voertuig de spatwand treffen en op deze wijze in de waterafvoerplaat komen, vanwaar het op gebruikelijke wijze via zijdelingse waterkanalen wordt verder-geleid.

Bij deze bekende uitvoering van een schuif/kantel-dak moet derhalve een kostbare kantelinrichting zijn aangebracht die ervoor zorgt dat de watergeleidingsplaat bij het uitzetten van het dak in de gewenste schuine stand geraakt. De eigenlijke spatwand bestaat in het bovendeel van de voorrand van de watergeleidingsplaat uit een flexibele spatwandstrook die tevens bij gesloten schuifdak tegen de onderzijde van het schuif/kanteldak moet afdichten. De om deze redenen vereiste flexibiliteit van de spatwandstrook kan tijdens het rijden echter tot trillingen van de spatwandstrook en daardoor tot ongewenste bromgeluiden leiden. Bovendien is de bekende inrichting slechts dan werkzaam wanneer de op te vangen hoeveelheid water in verhouding gering is. Door de kanteling van de waterleigoot in een schuine stand wordt de wateropneemdoorsnede van de water-leigoot aanmerkelijk verminderd. Indien op het achter- liggende vaste dakvlak zoveel water aanwezig is dat het opname- en afleidingsvermogen van de waterleigoot is verbruikt, dan bestaat het gevaar dat het overtollige water over de flexibele spatwandstrook wegspat, waartoe de flexibiliteit van de spatwandstrook bijdraagt, welke strook tijdens het remmen door het naar voren stromende water aan een aanzienlijke waterdruk wordt onderworpen. Ook in de buitenste zijdelen van de watergeleidingsgoot bestaat bij de bekende inrichting het gevaar van overlopen wanneer het in de waterafleidgoot opgevangen water niet snel genoeg in de zijdelingse waterkanalen kan overvloeien. Overtollig water kan derhalve ook uit de zijzones de voertuigbinnen-ruimte bereiken, ook al omdat de flexibele spatwandstrook in deze zones hetzij niet meer over de achterrand van de dakopening in voldoende mate naar boven kan uitsteken, danwel reeds voor de zijkanten van de dakopening eindigt.

Aan de uitvinding ligt het doel ten grondslag een schuif/kanteldak van de in de aanhef van conclusie 1 aangegeven soort te verschaffen waarbij op eenvoudige en betrouwbare wijze zonder dat hiervoor de waterafleidplaat in een kantelstand behoeft te worden gebracht, ervoor is gezorgd dat bij geopend schuifdak vanaf het achterliggende vaste dakvlak tijdens het remmen naar voren stromend water ook in grotere hoeveelheden bedrijfszeker wordt opgevangen en in de waterafleidplaat wordt geleid. Daarbij moeten ook tijdens het rijden geen storende geruisopwekkende trillingen in de dakconstructie kunnen worden gegenereerd.

Het gestelde doel wordt bereikt door de in het kenmerkende deel van conclusie 1 aangegeven maatregelen. Daarbij maakt de uitvinding gedeeltelijk gebruik van op zich bekende aspecten (DE-OS 34 42 599) . Het volgens de uitvinding aanbrengen van een vormvaste en in hoogte verstelbare wateropvanglijst bij de waterafvoergoot maakt het mogelijk dat de waterafvoergoot in zijn normale ongekantelde positie blijft, waardoor de volle wateropneemcapaciteit behouden blijft ook in de hier beschouwde kritische rij- omstandigheden. Door de vormvastheid van de wateropvanglijst wordt gewaarborgd dat geen geruisopwekkende trillingen kunnen optreden. De wateropvanglijst kan op verschillende wijzen zijn uitgevoerd, zolang is gewaarborgd dat de wateraflooprand boven de profielopening van de waterleigoot is aangebracht, zodat opgevangen water met zekerheid aan de wateraf voergoot wordt toegevoerd.

Een voorkeursdwarsdoorsnedevorm van de wateropvanglijst is beschreven in conclusie 2. Deze L-vormige profilering van de wateropvanglijst zorgt enerzijds voor een bedrijf szekere opvanging van grotere hoeveelheden water en maakt het anderzijds mogelijk dat de wateropvanglijst plaatsbesparend wordt ondergebracht in het bovenste deel van de opneemruimte van de waterafvoergoot bij gesloten schuifdak. Hierbij ligt de bovenrand van het kortere pro-fielbeen afdichtend vanaf de onderzijde tegen de randspleet-afdichting.

Omdat de wateropvanglijst ook in de zijzones van de dakopening werkzaam is verdient het aanbeveling de in conclusie 3 aangegeven maatregelen toe te passen.

De maatregelen volgens conclusie 4 zorgen er eveneens voor dat de wateropvanglijst ook bij de einden daarvan, dat wil zeggen in de zijdelen van de dakopening, werkzaam is, omdat daarbij wordt bereikt dat tussen de spatwand en de hoekafrondingen van de dakopening een constante spleet openblijft.

In nadere uitwerking van de uitvinding worden de maatregelen van conclusie 5 voorgesteld, waardoor de wateropvanglijst bij uitzetbewegingen van het schuifdak, zich automatisch omhoog in de werkstand verplaatst, waarbij hiervoor slechts eenvoudige middelen worden toegepast, in het bijzonder wanneer de constructie volgens conclusie 6 wordt gekozen.

De in conclusie 7 aangegeven gunstige uitvoeringsvorm van de wateropvanglijst waarborgt dat deze lijst en alle daarmee verbonden elementen ook bij gesloten schuif- dak boven de watervoerende ruimte van de waterafvoergoot blijft, hetgeen bevorderlijk is voor bescherming tegen corrosie.

De in conclusie 8 aangegeven maatregelen verhinderen dat bij uitgezet schuifdak kleppergeluiden kunnen ontstaan doordat de wateropvanglijst tegen het vaste voertuig-dak aanslaat. Door een overeenkomstige maatvoering van de hiervoor toegepaste rubberbuffer kan ook de mate van uitsteken van de spatwand boven het achterliggende vaste dak-vlak worden beïnvloed.

Verdere details van de uitvinding worden aan de hand van een uitvoeringsvoorbeeld, verwijzend naar de tekeningen, nader verduidelijkt.

Daarbij toont: fig. 1 een detailbovenaanzicht van een schuif/kantel-dak van een motorvoertuig, waarbij het schuifdak gesloten is; fig. 2 een bovenaanzicht van het bijbehorende gelei-dingsraam alsmede bij het geleidingsraam aangebrachte functionele delen van de schuif/kanteldakconstructie; fig. 3 een doorsnede volgens de lijn III in fig. 2 bij gesloten schuifdak? en fig. 4 een met fig. 3 overeenkomstige doorsnede, echter bij uitgezet schuifdak.

In de schematische weergave van het motorvoertuig-dak volgens fig. 1 is een vast voertuigdak 1 zichtbaar, met in het voorste deel een door een schuifdak 2 afsluitbare dakuitsnijding 3. Onder het vaste voertuigdak 1 is een, de dakuitsnijding 3 aan drie zijden omgevend schuif-dakraam 4 bevestigd, waaraan door vensterkolommen van het motorvoertuig geleide waterafvoerkanalen 6 zijn aangesloten. Het schuifdak 2 is op in het hiernavolgende nog nader te verduidelijken wijze, met voortste leischoenen 7 en achterste leischoenen 8 verschuifbaar geleid aan zijdelingse ge-leidingsrails 9, die in het afgebeelde voorbeeld samen met een deze rails verbindende voorste geleidingsdeel 10 een doorgaand gelijkblijvend geprofileerd geleidingsraam 11 vormen, dat in het afgeheelde voorbeeld eendelig is uitgevoerd met het schuifdakraam 4. Boven het geleidingsraam 11 bevindt zich een, zich onder de achterste randspleet 12 uitstrekkende waterafvoergoot 13 die in dwarsdoorsnede een naar boven openende U-profielvorm heeft (fig. 3, 4) en die aan beide zijden open is voor het vormen van uitloopope-ningen die boven waterkanalen 14 van het schuifdakraam 4 eindigen. Op de waterkanalen 14, die door een voorste kanaal 15 met elkaar zijn verbonden, zijn de waterafvoerleidingen 6 aangesloten.

In fig. 2 is het schuifdak niet weergegeven, echter is in fig. 2 de stand van de dakuitsnijding 3 met een streep-puntlijn aangegeven. De aandrijving van het schuifdak 2 geschiedt door in bepaalde kanalen in het geleidingsraam 11 drukstijf geleide kabels 16 en 17, die in fig. 2 zijn aangeduid en in het gebied van het voorste geleidingsdeel 10 met daaraan aangebrachte schroefdraadwikkelingen als een soort tandheugelaandrijving in tandingrijping staan met een tandrondsel 18 dat draaibaar is gelegerd en door een kruk 19 aandrijfbaar is. Rotaties van de kruk 19 en daardoor van het tandrondsel 18 zorgen voor tegengestelde verschuivingen van de beide kabels 16 en 17, van welke telkens één met de achterste geleidingsschoen 8 in krachtoverbren-gende verbinding staat (niet weergegeven). De nadere uitvoering van de aandrijfinrichting voor schuifdaken is voor de onderhavige uitvinding niet van belang zodat een verdere uiteenzetting hiervoor achterwege kan blijven. Natuurlijk kan het schuifdak ook op bekende wijze worden aangedreven door een elektromotor. In beide gevallen worden zowel de schuifbedieningen als de zwenkbedieningen van het schuifdak door één en dezelfde aandrijving tot stand gebracht.

Het starre schuifdak 2 is in de in fig. 3 en 4 weergegeven uitvoeringsvorm een doorzichtig glasdak dat aan een glasdakverstijving 20 is bevestigd en dat ten opzichte van de omgezette rand 21 van het vaste voertuigdak 1, welke rand zich over de gehele dakuitsnijding 3 begrenzend uitstrekt, door een zich in omtreksrichting uitstrekkende rand-spleetafdichting 22 is afgedicht.

In fig. 3 en 4 is slechts de, gezien in de rijrichting, rechterzijde van het schuif/kanteldak weergegeven. De constructie aan de tegenoverliggende, linkerzijde is het spiegelbeeld hiervan, zodat slechts de weergegeven zijde in het hiernavolgende zal worden beschreven. De voorste geleidingsschoen 7 is voorzien van een naar voren gericht zwenklegeruitsteeksel 23 die op een legerbout 24 van een achterwaarts gerichte verbindingshefboom 25 scharnierend aangrijpt, waarvan het vrije einde in een vaste, echter in hoogte instelbare verbinding verkeert met een aan de schuif-dakverstijving 20 aangebrachte lip 26. De legerbout 24 vormt het voorste zwenkleger van het schuifdak 2 en daardoor een horizontale, dwars op de schuifrichting verlopende as, waaromheen het schuifdak 2 zwenkbaar is gelegerd.

Verder is langs de zijkant van het schuifdeksel 2 een geleidingsschuif 27 in hoogte instelbaar via bevesti-gingslippen 28 aan de schuifdakverstijving 20 bevestigd.

In de geleidingsschuif 27 bevindt zich een schuifspleet 29 waarin een geleidingspen 30 grijpt die aan een omhoog gericht uitsteeksel 31 van de achterste geleidingsschoen 8 is bevestigd. De vorm en de afmetingen van de schuifspleet 29 bepalen in samenwerking met de verschuiving van de achterste geleidingsschoen 8 ten opzichte van de leirail 9, de richting en de mate van de zwenkbeweging van het schuifdak 2 om de legerbouten 24.

Zoals in het bijzonder uit de fig. 3 en 4 blijkt is in het gebied van de achterrand van het schuifdeksel 2 een verdere geleidingsschoen 32 verschuifbaar op de leirail 9 gelegerd, die vanwege de spiegelbeeldvorm van de opstelling, een contrastuk heeft aan de tegenoverliggende zijde van het schuifdak. Deze beide aanvullende geleidingsschoenen 32 zijn door de waterleigoot 13 vast met elkaar verbonden.

De waterleigoot 13 is via stuurhefbomen 33 verbonden met het schuifdak 2, in het afgeheelde voorbeeld met de aan de schuifdakverstijving 20 van het schuifdak 2 bevestigde geleidingsschuiven 27. Door deze verbinding sturen de bewegingen van het schuifdak 2 de verschuiving van de waterleigoot 13 over de leirails 9. De waterleigoot 13 heeft een naar boven openende U-profielvorm, die aan de zijden open is (fig. 2), zodat de door de waterafvoergoot opgevangen water over de beide einden van de waterleigoot aan de zich daaronder bevindende waterkanalen 14 wordt afgegeven.

In het hiernavolgende wordt de uitvoering volgens de uitvinding van het tot dusverre beschreven schuifdak nader verduidelijkt, waarvoor wordt verwezen naar de figuren 2-4.

Aan de waterleigoot 13 is een algemeen met het ver-wijzingscijfer 34 aangegeven wateropvanglijst bevestigd.

De wateropvanglijst 34 is in dwarsdoorsnede gezien L-vormig geprofileerd, waarbij het korte profielbeen 35 met het aan de binnenzijde gelegen vlak in hoofdzaak een spatwand 36 vormt. Het langere profielbeen 37 bevindt zich bij gesloten schuifdak 2 (fig. 3) ongeveer in een parallelstand ten opzichte van het bodemvlak van de waterleigoot 13, waarbij echter tussen deze en het bodemvlak voldoende afstand aanwezig is. Een wateraflooprand 39 wordt gevormd door de buitenrand van het langere profielbeen 37. De wateraflooprand bevindt zich steeds binnen de profielopening van de waterleigoot 13, zodat over de randspleet 12 bij gesloten schuifdak 2 indringend water, zoals ook bij uitgezet schuifdak 2 binnendringend en door de wateropvanglijst 34 opgevangen spatwater steeds in de holle profielruimte van de waterleigoot 13 geraakt. Zoals uit fig. 2 blijkt is het niet vereist dat de lengte van de wateropvanglijst 34 overeenkomt met de lengte van de waterleigoot 13. Het is daarentegen van belang dat de spatwand 36 zich uitstrekt van het ene waterkanaal 14 naar het andere waterkanaal 14, zodat van het achterliggende vaste dakvlak 1 afkomstig spatwater in ieder geval zijdelings in de waterkanalen 14 kan worden afgeleid. Zoals verder uit fig. 2 blijkt kan de spatwand 36, resp. het deze wand vormende kortere profielbeen 35, aan de zijeinden, de kromming van de hoekafrondingen van de dakuitsnijding 3 volgend, zijn gebogen. Hierdoor ontstaat tussen de dakuitsnijding 3 en de spatwand 36 steeds een doorgaande spleet met gelijkblijvende breedte, waardoor ook in de zijgebieden spatwater zonder stuwwerking en zonder ·ongewenst overlopen over de spatwand 36, naar het langere profielbeen 37 van de wateropvanglijst 34 en daardoor naar de waterleigoot 13 wordt geleid.

De wateropvanglijst 34 is door ongeveer S-vormig gebogen bladveren 40, die enerzijds aan het langere profielbeen 37 en anderzijds aan een horizontale omzetting 41 van de waterleiplaat 13 zijn bevestigd, in hoogte verstelbaar aangebracht. De hoogteverstelling wordt door zwenkbeweging van het schuifdak 2 gestuurd, waarbij de bladveren 40 als buigscharnieren werken. De bladveren 40 zijn zodanig uitgevoerd dat zij in de in fig. 3 weergegeven stand in de zin van een verplaatsing van de spatwand 6 omhoog, zijn voorgespannen. Hierbij ligt de buitenkant van het kortere profielbeen 35 vanaf de onderzijde tegen de tegenoverliggende zone van de randspleetafdichting 22.

Wordt het schuifdak uitgaande van de stand volgens fig. 3 naar boven uitgezet, dan volgt de onder invloed van de bladveren 40 staande wateropvanglijst met een zwenkbeweging totdat aan het langere profielbeen 37 bevestigde en omhoog uitstekende rubberbuffers 42 bewegingsbegrenzend tegen het ondervlak van de omgezette rand 21 aanslaan.

In deze, in fig. 4 weergegeven stand steekt de spatwand 36 boven de achterrand van de dakuitsnijding omhoog uit, zodat bij remmen tijdens vooruitbewegen van het motorvoertuig, van het vaste voertuigdak 1 aflopend water de spatwand 36 treft en over het langere profielbeen 37 naar de waterleigoot 13 wórdt afgevoerd. Hierbij hebben de rubberbuffers 42 ook een afstandhoudende functie, zodat het door de water- opvanglijst opgevangen water door de, door de rubberbuffers 42 gevormde spleetruimten tussen de omgezette rand 21 en het langere profielbeen 37, kan bewegen. In het afgebeelde voorbeeld volgens fig. 2 zijn drie rubberbuffers 42 aangebracht. Door vervaardiging van de wateropvanglijst 34 uit metaalplaat of een geschikte stijve kunststof, is de wateropvangli jst vormvast, dat wil zeggen in verhouding onflexibel, waartoe ook de L-vormige profilering bijdraagt.

Zoals blijkt uit fig. 3 bevindt de wateropvanglijst 34 zich bij gesloten schuifdak 2 zich op een zodanige afstand boven het bodemvlak van de waterleigoot 13, dat de lijst nog verend omlaag kan uitwijken wanneer het schuifdak 2 met de achterkant omlaag wordt bewogen, zodat verschuivingen van het schuifdak 2 onder het achterliggende voertuigdak 1 mogelijk zijn.

Claims (8)

1. Schuif/kanteldak voor motorvoertuigen met een star schuifdeksel dat met voorste en achterste leischoenen op zijdelings in de dakuitsnijding bevestigde leirails is geleid, daarbij door op de achterste leischoenen aangrijpende, drukstijf geleide kabels wordt aangedreven en over aan de voorste leischoenen aangebrachte zwenklegers om een horizontale, dwars op de schuifrichting verlopende as zwenkbaar is gelegerd en langs de zijkanten met daaraan bevestigde leischuiven is uitgerust waarin aan de achterste leischoenen aangebrachte leistiften grijpen, waarbij in het gebied van de achterrand van het schuifdak aan beide zijden verdere tegenoverliggende leischoenen verschuifbaar op de leirails zijn gelegerd en door een waterleigoot die zich uitstrekt onder de achterrand van het dak en die de dakverschuiving door een verbinding met het schuifdak volgt, vast met elkaar zijn verbonden, welke waterleigoot in hoofdzaak een omhoog-openende U-profielvorm heeft en aan beide zijden met uit-loopopeningen boven waterkanalen eindigt, met het kenmerk, dat op overigens bekende wijze aan de waterleigoot (13) een bij uitgezet schuifdak (2) boven de achterrand van de dakuitsnijding (3), omhoog uitstekende spatwand (36) is aangebracht, waarbij de spatwand (36) door een aan de waterleigoot (13) en in hoogte verstelbaar ten opzichte daarvan aangebrachte vormvaste wateropvanglijst (34) wordt gevormd, waarvan de wateraflooprand (39) in het gebied van de profiel-opening van de waterleigoot (13) is aangebracht.

2. Schuif/kanteldak volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de wateropvanglijst (34) L-vormig is geprofileerd, waarbij het kortere profielbeen (35) de spatwand (36) vormt, terwijl de buitenkant van het langere profielbeen (37) de wateraflooprand (39) is.

3. Schuif/kanteldak volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de wateropvanglijst (34) tenminste in het gebied van de spatwand (36), zich in hoofdzaak tussen de beide zijdelingse waterkanalen (14) uitstrekt.

4. Schuif/kanteIdak volgens een van de conclusies 1-3, met het kenmerk, dat de spatwand (36) bij de zijeinden daarvan de kromming van de hoekafrondingen van de dakuitsnijding (3) met een in hoofdzaak gelijkblijvende afstand ten opzichte daarvan volgend is gebogen.

5. Schuif/kanteldak volgens een van de conclusies 1-5, met het kenmerk, dat de wateropvanglijst (34) via een veer-constructie (bladveren 40), die de wateropvanglijst in de zin van verplaatsing omhoog voorspant, op de waterleigoot (13) is gesteund.

6. Schuif/kanteldak volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de veerconstructie bestaat uit ten minste twee op afstand van elkaar aangebrachte bladveren (40) die enerzijds aan de wateropvanglijst (34) en anderzijds aan de waterleigoot (13) zijn bevestigd.

7. Schuif/kanteldak volgens de conclusies 2 en 6, met het kenmerk, dat het langere profielbeen (37) van de wateropvanglijst (34) bij gesloten schuifdak (2) ongeveer evenwijdig aan het bodemvlak van de waterleiplaat (13) en op afstand daarvan is aangebracht en in de nabijheid van de wateraflooprand (39) met de bladveren (40) is verbonden, welke veren omhoog zijn gebogen en zijn bevestigd aan een afbuiging (41) van de waterleigoot (13) boven het bodemvlak daarvan.

8. Schuif/kanteldak volgens een van de conclusies 1-7, met het kenmerk, dat aan de wateropvanglijst (34) rubber-buffers of dergelijke zijn bevestigd die het hoogteverplaat-singstraject van de wateropvanglijst (34) begrenzend, vanaf de onderzijde tegen het vaste voertuigdak (1) aanslaan.