NL193221C - Afhefbeveiliging voor steigers. - Google Patents

Description

1 193221

Afhefbeveiiiging voor steigers

De uitvinding heeft betrekking op een steigerwerk met verticale steigerelementen die met elkaar verbonden zijn door middel van naar boven open U-vormige dwarsbalken, met steigerplanken die met neerwaarts 5 gerichte haken kunnen worden ingehangen in de U-vormige dwarsbalken en met borgmiddelen voor het tegen ongewild bovenwaarts verplaatsen borgen van de steigerplanken, welke borgmiddelen omvatten een met de lengte van de dwarsbalken overeenkomend lange borgplaat, die boven de haken kan worden gelegd, borgelementen, die zich dwars op het vlak van de borgplaat uitstrekken en door in het lijf van de dwarsbalken aangebrachte gaten kunnen worden gestoken en blokkeerorganen die aangebracht zijn aan 10 het van de borgplaat afgekeerde einde van de borgelementen en kunnen aanliggen tegen de buitenwand van het lijf van de U-vormige dwarsbalk voor het losmaakbaar aan de dwarsbalk bevestigen van de borgplaat.

Een dergelijk steigerwerk is bekend van het Zwitsers octrooischrift 43.967, waarin een oplichtbeveiliging voor loopplanken getoond wordt, die met klauwen in een U-vormige dwarsbalk ondersteund zijn, waarbij de 15 klauwen in de U-vormige dwarsbalk gehouden worden met behulp van een plaat, aan de onderzijde waarvan een schroefbout gevormd is die door een gat in de bodem van de U-vormige dwarsbalk steekt. Vanaf de onderzijde is een moer op de schroefbout geschroefd om de plaat in de werkzame stand te houden.

De uitvinding heeft tot doel een zekere, doch eenvoudige en gemakkelijk aan te brengen oplicht- of 20 afhefbeveiiiging voor loopplanken van steigerwerken te verschaffen. Hiertoe verschaft de uitvinding een steigerwerk van de in de aanhef genoemde soort, waarbij het einddeel van de borgplaat schamierbaar verbonden is met het overige deel van de borgplaat en de blokkeermiddelen haakvormig zijn.

De afhefbeveiiiging volgens de uitvinding is eenvoudig te plaatsen, waarbij eerst de haakvormige blokkeerorganen door de gaten in de dwarsbalk gestoken worden en dan met het omhoog geklapte eind 25 van de borgplaat de borgplaat verschoven wordt om de omgezette einden van de haken onder het lijf van de dwarsbalk te laten grijpen en het schamierbare einddeel van de borgplaat neer te kunnen klappen. Deze handelingen kunnen in snelle opeenvolging en van bovenaf uitgevoerd worden, waarbij geen extra middelen benodigd zijn voor het op zijn plaats houden van de borgplaat na installatie.

Opgemerkt wordt dat uit de Duitse octrooiaanvrage 2.724.932 een afhefbeveiiiging voor gebruik in 30 steigerwerken bekend is, waarbij na het met de klauwen inhangen van de loopplank in de U-vormige dwarsbalk twee met verende tongen voorziene schuiven langs de U-balk en tot over de klauwen geschoven worden. De schuiven zijn zelf tegen oplichten verzekerd met behulp van een schroefboutverbinding, die zich aan de onderzijde bevindt.

Uit de Britse octrooiaanvrage is een oplichtbeveiliging voor loopplanken bekend, met behulp waarvan 35 naast elkaar gelegen loopplanken vastgelegd worden op een daaronder gelegen dwarsbuis. De oplichtbeveiliging moet hierbij afgestemd zijn op de breedte van de loopplanken.

De onderhavige inrichting zal thans worden toegelicht aan de hand van de beschrijving en de tekening, waarbij: 40 figuur 1 de plaat in zijaanzicht weergeeft; figuur 2 dezelfde plaat van onder gezien volgens de pijl II in figuur 1 weergeeft; figuur 3 een doorsnede is over de plaat van figuur 1 volgens de lijn ill-lll; figuur 4 in bovenaanzicht de plaats aangeeft waar twee loopplanken op elkaar aansluiten, en de aangebrachte plaat; 45 figuur 5 een doorsnede is over het ene eind van de uitvoering van figuur 4 volgens de lijn V-V; figuur 6 een doorsnede is over de uitvoering volgens figuur 4 volgens de lijn VI-VI in figuur 5.

In figuur 1 is met 1 de plaat aangegeven, die dient als beveiliging tegen het afheffen van de klauwen, aan welks ene eind een zwenkbare plaat 2 door middel van een scharnier 3 is aangebracht. De plaat 1 is langs 50 zijn beide zijranden voorzien van een schuine kant 4, die er toe dient de plaat de vereiste stijfheid te geven. Aan de onderzijde van de plaat zijn bij het gekozen voorbeeld twee haakvormige bevestigingsorganen 5 aangebracht, die bijvoorbeeld bestaan uit een naar onder smaller wordende, langs zijn beide randen schuin afgewerkte plaat, die aan zijn bovenrand is vastgelast aan de plaat 1 en waarvan het ondereind 6 zodanig rechthoekig is weggebogen, dat het haakvormig schuin afgewerkt gedeelte gericht is van het eind, dat 55 voorzien is van de zwenkbare plaat 2. De kopzijde van de zwenkbare plaat 2 is voorzien van een sleuf 7 en eveneens is de tegenoverliggende kopzijde van de plaat 1 voorzien van een sleuf 7'. Het doel van de sleuven wordt hierna nader verduidelijkt.

Claims (2)

193221

2 De praktische toepassing van de inrichting blijkt uit de figuren 4-6. Aangenomen wordt dat het in het onderhavige geval gaat om een steiger, waarbij de horizontaal en diagonaal lopende steigerelementen zodanig op de verticale steigerelementen 11 worden aangesloten, dat deze met een aansluitmof 13 voorzien van een horizontale sleuf 12 grijpen om een zich op het verticale steigerelement bevindende 5 aansluitflens 14 en hierop door middel van een wig 15 worden vastgelegd. Met 16 zijn de volgens voorschrift op de steiger aanwezige boordplanken aangegeven. In figuur 4 is de door de plaat 1 afgedekte dwarsbalk met 21 aangegeven. In het lijf 26 van deze U-vormige dwarsbalk 21 zijn in overeenstemming met de zich op de plaat bevindende bevestigingsorganen 5 langsgaten 22 aangebracht, die zodanig aangebracht en gedimensioneerd zijn, dat na het opbrengen van 10 de plaat 1 en het plaatsen hiervan in de gewenste eindstand de haken 6 aan de eindrand van het langsgat 22 grijpen tot onder het lijf van de dwarsbalk 21 en direct hierop aanliggen. Bij de opbouw van de steiger worden nu na het bevestigen van de dwarsbalk vanaf beide zijden de op elkaar aansluitende loopplanken 23 met behulp van de op de kopzijde hiervan aanwezige klauwen 24 opgehangen aan de naar boven wijzende flenzen 25 (figuur 6) van de dwarsbalk 21 en vervolgens wordt de plaat van boven op de klauwen 15 24 geplaatst, waarbij de plaat 2 naar boven geklapt is, terwijl het eind van de plaat 1 naar beneden gebracht wordt, zodanig dat het scharnier 3 beweegt langs de rand van de wig 15 en de bevestigingsorganen 5 grijpen door de sleuven 22. De bevestigingsorganen 5 moeten dus dusdanige afmetingen bezitten, dat de afstand h van het haakvormig deel 6 vanaf het benedenvlak van de plaat 1 juist zo groot is, dat het haakvormig deel 6 na het in zijn eindstand brengen van de plaat aanligt tegen het lijf 26 van de 20 dwarsligger 21. Zodra de plaat 1 met zijn schuin afgewerkte randen 4 op de klauwen 24 van de loopplanken 23 ligt, wordt de plaat in de richting van de pijl a zo ver verschoven dat de sleuf 7' grijpt om de wig 15 en de plaat 2 naar beneden geklapt kan worden, waarbij de hierin aanwezige sleuf 7 op zijn beurt grijpt om de betreffende wig 15. Door het verschuiven in de richting van de pijl a grijpen de haken 6 onder het lijf van de dwarsbalk 21, terwijl tegelijkertijd door het wegklappen van de plaat 2 een verschuiving in tegengestelde 25 richting voorkomen wordt. De plaat is dus in zijn stand eenduidig vastgelegd en verhinderd door de bevestigingselementen 5-6 een afheffen van de klauwen 24. 30 Steigerwerk met verticale steigerelementen die met elkaar verbonden zijn door middel van naar boven open U-vormige dwarsbalken, met steigerplanken die met neerwaarts gerichte haken kunnen worden ingehangen in de U-vormige dwarsbalken en met borgmiddelen voor het tegen ongewild bovenwaarts verplaatsen borgen van de steigerplanken, welke borgmiddelen omvatten een met de lengte van de dwarsbalken 35 overeenkomend lange borgplaat, die boven de haken kan worden gelegd, borgelementen, die zich dwars op het vlak van de borgplaat uitstrekken en door in het lijf van de dwarsbalken aangebrachte gaten kunnen worden gestoken en blokkeerorganen die aangebracht zijn aan het van de borgplaat afgekeerde einde van de borgelementen en kunnen aanliggen tegen de buitenwand van het lijf van de U-vormige dwarsbalk voor het losmaakbaar aan de dwarsbalk bevestigen van de borgplaat, met het kenmerk, dat het einddeel (2) van 40 de borgplaat (1) schamierbaar verbonden is met het overige deel van de borgplaat en dat de blokkeer-middelen (5) haakvormig (6) zijn. Hierbij 2 bladen tekening