NL1011534C2 - Inrichting voor het aansturen van een lamp van een voertuig. - Google Patents

Inrichting voor het aansturen van een lamp van een voertuig. Download PDF

Info

Publication number
NL1011534C2
NL1011534C2 NL1011534A NL1011534A NL1011534C2 NL 1011534 C2 NL1011534 C2 NL 1011534C2 NL 1011534 A NL1011534 A NL 1011534A NL 1011534 A NL1011534 A NL 1011534A NL 1011534 C2 NL1011534 C2 NL 1011534C2
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
output
input
voltage
switch
lamps
Prior art date
Application number
NL1011534A
Other languages
English (en)
Inventor
Richard Cornelis Maijers
Original Assignee
Richard Cornelis Maijers
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Richard Cornelis Maijers filed Critical Richard Cornelis Maijers
Priority to NL1011534A priority Critical patent/NL1011534C2/nl
Priority to EP00908122A priority patent/EP1165346A1/en
Priority to AU29494/00A priority patent/AU2949400A/en
Priority to PCT/NL2000/000139 priority patent/WO2000053455A1/en
Application granted granted Critical
Publication of NL1011534C2 publication Critical patent/NL1011534C2/nl

Links

Classifications

    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B60VEHICLES IN GENERAL
    • B60QARRANGEMENT OF SIGNALLING OR LIGHTING DEVICES, THE MOUNTING OR SUPPORTING THEREOF OR CIRCUITS THEREFOR, FOR VEHICLES IN GENERAL
    • B60Q1/00Arrangement of optical signalling or lighting devices, the mounting or supporting thereof or circuits therefor
    • B60Q1/26Arrangement of optical signalling or lighting devices, the mounting or supporting thereof or circuits therefor the devices being primarily intended to indicate the vehicle, or parts thereof, or to give signals, to other traffic
    • B60Q1/34Arrangement of optical signalling or lighting devices, the mounting or supporting thereof or circuits therefor the devices being primarily intended to indicate the vehicle, or parts thereof, or to give signals, to other traffic for indicating change of drive direction
    • B60Q1/38Arrangement of optical signalling or lighting devices, the mounting or supporting thereof or circuits therefor the devices being primarily intended to indicate the vehicle, or parts thereof, or to give signals, to other traffic for indicating change of drive direction using immovably-mounted light sources, e.g. fixed flashing lamps

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Mechanical Engineering (AREA)
  • Lighting Device Outwards From Vehicle And Optical Signal (AREA)

Description

Korte aanduiding: Inrichting voor het aansturen van een lamp van een voertuig
De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het aansturen van richtingsindicatielampen van een voertuig in ten minste drie onderling verschillende bedrijfstoestanden, waarbij de inrichting geschikt is om 5 samen te werken met een reeds op het voertuig aanwezige clignoteureenheid en richtingkeuzeschakelaar.
Het is bij een voertuig, zoals een auto of een motorfiets, gebruikelijk voor verschillende functies afzonderlijke lampen op het voertuig aan te brengen. De 10 meest essentiële functies van de lampen op een voertuig zijn de functie van het aangeven van de aanwezigheid van het voertuig door middel van de omtreksverlichting, de remsignaalfunctie en de richtingveranderingssignaalfunctie.
Het is bekend dat bij een Amerikaanse auto een lamp 15 aan de achterzijde van de auto zowel voor een remsignaal als een richtingveranderingssignaal wordt gebruikt. Daarbij heeft het richtingveranderingssignaal voorrang boven het remsignaal. Voor beide signalen is de lichtintensiteit gelijk. Dit wordt gerealiseerd door een 20 richtingkeuzeschakelaar met twee dubbelwerkende wisselcontacten uit te voeren. In een eerste stand van de richtingkeuzeschakelaar zijn de lampen aan de achterzijde van de auto via een remschakelaar verbonden met een voedingsbron en in een richtingkeuzestand van de 25 richtingkeuzeschakelaar zijn de lampen aan de betreffende zijde van de auto via een clignoteur met de voedingsbron verbonden. De lampen branden dan continu bij remmen en knipperend bij het aangeven van een richtingverandering.
Op zich is het bekend aan de voorzijde van een 30 Amerikaanse motorfiets een duplolamp toe te passen. Een dergelijke duplolamp heeft een eerste gloeidraad met een laag wattage en een tweede gloeidraad met een hoog wattage. De laagwattagegloeidraad brandt continu wanneer de omtreksverlichting van de betreffende motorfiets is 1011534 2 ingeschakeld. Bij het aangeven van een richtingverandering brandt de hoogwattagegloeidraad waarbij een waarnemer aan de voorzijde van de motorfiets een wisseling tussen een lage en een hoge intensiteit van de betreffende lamp zal 5 opmerken.
Wanneer een voertuig is voorzien van afzonderlijke lampen voor de richtingveranderingssignaalfunctie worden deze lampen uitsluitend toegepast om een verandering van richting van het betreffende voertuig aan te geven.
10 Uit de praktijk is een inrichting bekend die bestemd is om aangebracht te worden op een motorfiets teneinde te bewerkstelligen dat de lampen voor de richtingveranderingssignaalfunctie tevens kunnen functioneren als omtreksverlichting. De in de bekende 15 inrichting toegepaste schakeling is echter complex en vereist vele componenten waardoor de inrichting kostbaar is om te vervaardigen.
Een doel van de onderhavige uitvinding is het verschaffen van een inrichting voor het aansturen van een 20 lamp van een voertuig om toegepast te worden bij voertuigen met afzonderlijke lampen voor de richtingveranderingssignaalfunctie, zodat deze lampen meerdere onderling verschillende optische signalen kunnen afgeven.
25 In het bijzonder is een doel van de onderhavige uitvinding het verschaffen van een inrichting voor het aansturen van lampen van een voertuig die bestemd zijn om een richtingverandering van het voertuig aan te geven, waarbij de lampen geschakeld kunnen worden tussen een 30 bedrijfstoestand waarin de lampen functioneren als omtrekslichten, en een bedrijfstoestand waarin de lampen functioneren als indicatoren van een richtingverandering van het voertuig, waarbij het omschakelen tot stand wordt gebracht door het in- of uitschakelen van een clignoteur.
35 Nog een ander doel van de onderhavige uitvinding is het verschaffen van een inrichting voor het aansturen van een lamp van een voertuig waardoor het mogelijk is alle 1011534 3 afzonderlijke op een voertuig aanwezige lampen die bestemd zijn om een richtingverandering aan te geven, te activeren wanneer een rem van het betreffende voertuig bekrachtigd wordt.
5 Weer een ander doel van de onderhavige uitvinding is het verschaffen van een inrichting voor het aansturen van een lamp van een voertuig die eenvoudig en goedkoop is te vervaardigen met een minimum aan onderdelen en waarbij de inrichting op eenvoudige wijze geïntegreerd kan worden met 10 een reeds op het voertuig aanwezige inrichting voor het aansturen van de lamp.
Een verder doel van de onderhavige uitvinding is het verschaffen van een inrichting voor het aansturen van een lamp van een voertuig die geschikt is om toegepast te 15 worden in combinatie met de meest gebruikelijke clignoteurs voor het aansturen van de lamp om een richtingverandering aan te geven.
Een voertuig dat voorzien is van een dergelijke inrichting is beter zichtbaar voor medeweggebruikers dan 20 voertuigen die niet zijn voorzien van de inrichting volgens de uitvinding. Met name wanneer het voertuig een motorfiets is, is de zichtbaarheid van de motorfiets aanzienlijk toegenomen hetgeen bij draagt aan de veiligheid voor de gebruiker van de motorfiets.
25 Een verder voordeel bij het toepassen van de inrichting volgens de uitvinding op een voertuig , waarbij de lampen voor de richtingveranderingssignaalfunctie tevens de functie van remlicht kunnen vervullen, is de mogelijkheid voor de medeweggebruikers om behalve aan een 30 achterzijde ook aan een voorzijde van het voertuig een optisch signaal waar te nemen dat indicatief is voor een activering van een rem van het betreffende voertuig.
In een eerste aspect van de uitvinding is de lamp die bestemd is voor de richtingveranderingssignaalfunctie via 35 een spanningsreductor en een bedienbare onderbrekingsschakelaar verbonden met een spanningsbron van het voertuig om de functie van omtrekslicht te kunnen 1011534 4 vervullen, waarbij het stroomcircuit met de spannings-reductor en de onderbrekingsschakelaar parallel is aan een stroomcircuit met een clignoteur en een richtingkeuzeschakelaar, welke stroomcircuits met behulp 5 van diodes van elkaar gescheiden zijn. Voor het omschakelen van de richtingveranderingssignaalfunctie naar de omtreksverlichtingsfunctie is tussen de richtingkeuzeschakelaar en een massadraad een relais parallel aan de betreffende lampen geschakeld, welk relais de 10 onderbrekingsschakelaar bedient zodat de verbinding van de lampen met de spanningsbron via de spanningsreductor onderbroken wordt zodra de richtingskeuzeschakelaar wordt omgezet om een richtingverandering van het voertuig aan te geven.
15 Verdere doelen, aspecten en voordelen van de onderhavige uitvinding zullen naar voren komen uit de hiernavolgende beschrijving van een aantal voorkeurs-uitvoeringsvormen van een inrichting volgens de uitvinding aan de hand van de tekening waarin: 20 figuur 1 schematisch een motorfiets weergeeft, figuur 2 schematisch een reeds op de motorfiets aanwezige schakeling voor het aangeven van een richtingverandering weergeeft, figuur 3 schematisch een schakeling weergeeft met een 25 dubbele onderbrekingsschakelaar in voedingsdraden voor het continu branden van de lampen, figuur 4 schematisch een schakeling weergeeft met een enkele onderbrekingsschakelaar in een gemeenschappelijke voedingsdraad, 30 figuur 5 schematisch een schakeling weergeeft waarin een detector gevormd wordt door een elektronische unit.
In figuur 1 is schematisch een motorfiets 100 weergegeven met knipperlichten. Twee linkerlampen 1,2 kunnen door een gebruiker van de motorfiets 100 worden 35 aangestuurd om een richtingverandering maar links van de motorfiets 100 aan te geven. Twee rechterlampen 3,4 zijn bestemd om een richtingverandering naar rechts aan te 1011534 5 geven. Verder is de motorfiets 100 voorzien van een koplamp 40 en een achterlicht c.q. remlicht 50.
Om de linkerlampen 1,2 en de rechterlampen 3,4 aan te sturen volstaat een eenvoudige schakeling als aangegeven in 5 figuur 2. Met behulp van een keuzeschakelaar SI kunnen naar keuze de linkerlampen 1,2 of de rechterlampen 3,4 via een clignoteureenheid 6 verbonden worden met een voeding 8.
De in figuur 2 weergegeven schakeling kent conventioneel drie bedrijfstoestanden. Een uittoestand 10 waarin zowel de linkerlampen 1,2 als de rechterlampen 3,4 continu uit zijn, een linksaftoestand waarin de linkerlampen 1,2 intermitterend branden en de rechterlampen 3,4 continu uit zijn, en tenslotte een rechtsaftoestand waarin de linkerlampen 1,2 continu uit zijn en de 15 rechterlampen 3,4 intermitterend branden.
De linkerlampen 1,2 zijn via een schakeldraad 10 verbonden met een eerste wisselcontact L van de keuzeschakelaar SI. De rechterlampen 3,4 zijn via een schakeldraad 11 verbonden met een tweede wisselcontact R 20 van de keuzeschakelaar SI. Een vast contact N van de keuzeschakelaar SI is verbonden met een uitgang van de clignoteureenheid 6 die op zijn beurt is verbonden met een hoofdvoedingsdraad 15. De keuzeschakelaar SI heeft drie standen: een eerste stand waarbij het vaste contact N is 25 verbonden met het eerste wisselcontact L, een tweede stand waarbij het vaste contact N is verbonden met het tweede wisselcontact R en een neutrale middenstand, waarbij het vaste contact N geen verbinding maakt met één van de twee wisselcontacten L,R.
30 De clignoteureenheid 6 geeft alleen een intermitterende spanning af indien de keuzeschakelaar SI is omgezet naar één van de wisselcontacten L, R van de keuzeschakelaar SI. Op dat moment gaat er een stroom lopen door de clignoteureenheid 6 die het afgeven van de 35 intermitterende spanning triggert.
Aangezien een motorrijder zich de meeste tijd verplaatst zonder van richting te veranderen, is de 1011534 6 uittoestand de meest gebruikte bedrijfstoestand. Uit het oogpunt van veiligheid is het wenselijk dat de zichtbaarheid van de motorfiets 100 zo groot mogelijk is.
Om dit te bereiken worden volgens de uitvinding de 5 linkerlampen 1,2 en de rechterlampen 3,4 zodanig geschakeld, dat ze gedimd branden wanneer er geen richtingverandering wordt aangegeven.
Met name verschaft de uitvinding een eenvoudig aan te brengen inrichting, waarbij de oorspronkelijk op de 10 motorfiets 100 aanwezige schakeling intact blijft, maar waarbij het aantal bedrijfstoestanden wordt uitgebreid met ten minste een rusttoestand waarin zowel de linkerlampen 1,2 als de rechterlampen 3,4 gedimd branden. Eventueel kan met de inrichting volgens de uitvinding het aantal 15 bedrijfstoestanden van de linkerlampen 1,2 en de rechterlampen 3,4 worden uitgebreid met een remtoestand waarin alle lampen 1,2,3,4 op in hoofdzaak maximale intensiteit branden.
In figuur 3 is schematisch een schakeling weergegeven 20 waarmee linkerlampen 1,2 en rechterlampen 3,4 van een voertuig aangestuurd kunnen worden om meerdere onderling verschillende optische signalen af te geven. In het schema van de schakeling zijn in hoofdzaak drie stroomcircuits te herkennen. Een eerste circuit via een hoofdvoedingsdraad 25 15, een gemeenschappelijke voedingsdraad 16 en aanvullende draden 12, 13 om de linkerlampen 1,2 en de rechterlampen 3,4 continu te kunnen laten branden, een tweede circuit via de hoofdvoedingsdraad 15, de clignoteureenheid 6 en een schakeldraad 10 om de linkerlampen 1,2 intermitterend te 30 kunnen laten branden en een derde circuit via de hoofdvoedingsdraad 15, de clignoteureenheid 6 en een schakeldraad 11 om de rechterlampen 3,4 intermitterend te kunnen laten branden. Verder is een detector 21 aanwezig waarmee gedetecteerd kan worden dat er een 35 richtingveranderingssignaal afgegeven moet worden.
Om de lampen 1, 2, 3, 4 te kunnen gebruiken als omtreksverlichting zijn de lampen 1, 2, 3, 4 via de 1011534 7 aanvullende draden 12, 13 en de gemeenschappelijke voedingsdraad 16 verbonden met de hoofdvoedingsdraad 15.
Bij voorkeur is in de gemeenschappelijke voedingsdraad 16 een spanningsreductor 9 aangebracht zodat de lampen 1, 2, 5 3,4 met een verminderde intensiteit branden wanneer ze via de draden 12, 13 gevoed worden. Bij voorkeur wordt de spanning zover gereduceerd dat de lampen 1,2,3,4 met een intensiteit branden van 40 - 70 % van de maximale lichtintensiteit. Door de continu brandende lampen 1, 2, 3, 10 4 wordt de zichtbaarheid van het voertuig verhoogd, met name wanneer het voertuig een motorfiets is met een enkel achterlicht. Eventueel kan de voedingsdraad 16 via een contactslot of een verlichtingsschakelaar (niet weergegeven) aangesloten worden op de hoofdvoedingsdraad 15 15 of aangesloten worden bij stadslicht of andere spanningsbron.
De spanningsreductor 9 kan overbrugd worden met behulp van een schakelaar S4, die wordt bediend door het activeren van een rem van het betreffende voertuig, 20 bijvoorbeeld met behulp van een spoel 7. De spoel 7 kan parallel met de remlichten van het voertuig geschakeld zijn, zoals voor een deskundigen duidelijk zal zijn. Naast de reeds op het voertuig aanwezige remlichten, bijvoorbeeld één in het geval van een motor en twee in het geval van een 25 auto, vormen de lampen 1, 2, 3, 4 dan een extra indicatie van het activeren van de remmen van het betreffende voertuig, waarbij de indicatie ook aan de voorzijde van het voertuig waargenomen kan worden.
Op deze wijze vormt de spanningsreductor 9 samen met 30 de door de spoel 7 bediende schakelaar S4 een hulpspanningsbron voor de lampen 1,2,3,4 die een spanning op twee verschillende niveaus kan leveren.
Voor het wisselen tussen het functioneren van de lampen 1,2,3,4 als omtreksverlichting en als 35 richtingveranderingsindicatielichten zijn in de schakeldraden 12, 13 bedienbare schakelaars S2, S3 opgenomen. De schakelaar S2 heeft een rustcontact S2a, een 1011534 δ schakelcontact S2b en een vast contact S2c. Een schakellip S2d is vast verbonden met het vaste contact S2c. In een ruststand van de schakelaar S2 maakt de schakellip S2d verbinding met het rustcontact S2a, zoals weergegeven in de 5 figuren 3 en 4. In een actieve stand van de schakelaar S2 maakt de schakellip S2d verbinding met het schakelcontact S2b. Genoemde aanvullende draad 13 is aangesloten op het rustcontact S2a. De uitgang van de spanningsreductor 9 is aangesloten op het vaste contact S2c. Op vergelijkbare 10 wijze is de schakelaar S3 opgebouwd, waarbij de aanvullende draad 12 is aangesloten op een rustcontact S3a van de schakelaar S3.
De schakelaars S2 en S3 maken deel uit van een relais met een bedieningsspoel 5. De bedieningsspoel 5 is, via 15 respectieve diodes D2 en D3, verbonden met het eerste wisselcontact L en het tweede wisselcontact R van de keuzeschakelaar SI. In plaats van een bedieningsspoel 5 met twee schakelaars S2 en S3 kunnen ook twee spoelen c.q. twee relais met elk een schakelaar parallel geschakeld zijn.
20 Zodra de schakelaar SI vanuit de neutrale stand wordt omgezet zodat de uitgang van de clignoteureenheid 6 verbonden wordt met het eerste wisselcontact L of het tweede wisselcontact R, gaat er een stroom door de bedieningsspoel 5 lopen, waardoor de bedieningsspoel 5 de 25 schakelaars S2 en S3 omschakelt naar de actieve stand en aldus de verbinding van de lampen 1,2,3,4 met de spanningsreductor 9 verbreekt.
De clignoteureenheid 6 geeft echter een intermitterende spanningspuls af. Derhalve loopt er een 30 intermitterende stroom door de bedieningsspoel 5. Om te voorkomen dat de schakelaars S2, S3 voortdurend aan en uit worden geschakeld in een frequentie die overeenkomt met de frequentie van de clignoteureenheid 6, is parallel met de bedieningsspoel 5 een condensator Cl met een geschikte 35 capaciteit geschakeld. Deze houdt de spanning over de bedieningsspoel 5 gedurende voldoende lange tijd vast om de schakelaars S2, S3 in de open stand te houden gedurende de 1011534 9 periode tussen twee opeenvolgende spanningspulsen van de clignoteureenheid 6.
De diodes D2 en D3 dienen om te voorkomen dat bij het aangeven van een richtingverandering van het voertuig zowel 5 de linkerlampen 1,2 als de rechterlampen 3,4 gaan knipperen. Tevens dienen diodes D2 en D3 ervoor dat de condensator Cl zich niet anders kan ontladen dan over de spoel 5. Als een alternatief is het mogelijk twee spoelen toe te passen die elk een van de twee onderbrekings-10 schakelaars S2, S3 bedienen, waarbij dan het wisselcontact L via de eerste spoel is verbonden met massa en het wisselcontact R via de tweede spoel. Ook kan een dubbelwerkend relais met twee gescheiden spoelen, die elk afzonderlijk beide schakelaars kunnen bekrachtigen, worden 15 toegepast.
Wanneer de keuzeschakelaar SI wordt teruggezet in de neutrale middenstand, wordt de stroom door de bedieningsspoel 5 onderbroken. Op het moment dat de condensator Cl is ontladen, valt de bekrachtiging van de 20 schakelaars S2, S3 door de bedieningsspoel 5 weg en wordt de verbinding tussen de lampen 1,2,3,4 en de hoofdvoedingsdraad 15 via de reductor 9 weer tot stand gebracht. Derhalve schakelen de schakelaars S2, S3 de lampen 1, 2, 3, 4 opnieuw in om continu met een verminderde 25 intensiteit te branden. Om te voorkomen dat de bedieningsspoel 5 in de ruststand van de schakelaars S2, S3 via de schakeldraden 10, 11 geactiveerd wordt, waardoor de schakelaars S2, S3 geopend zouden worden, zijn diodes Dl, D4 in de schakeldraden 10, 11 aangebracht.
30 Met het hiervoor beschreven principeschema van de schakeling kunnen de lampen 1, 2, 3, 4 drie onderling verschillende optische signalen afgeven naar de omgeving van het voertuig.
Een beperking van het schema zoals tot nu toe 35 beschreven, is dat het alleen toegepast kan worden met een elektronische clignoteur die zelf aan massa is verbonden.
De verbinding van de clignoteureenheid 6 met massa via SI
1011534 10 is noodzakelijk om het afgeven van het intermitterende signaal te triggeren wanneer de uitgang van de clignoteureenheid 6 wordt verbonden met één van de wisselcontacten L, R.
5 Wanneer echter een massaloze elektronische clignoteur wordt toegepast, kan het spanningsverschil over de clignoteur bij het omzetten van de keuzeschakelaar SI om een richtingverandering aan te geven onvoldoende zijn om de clignoteureenheid 6 te triggeren. Om te waarborgen dat ook 10 bij dit type clignoteur een voldoende grote stroom door de clignoteureenheid 6 vloeit wanneer de keuzeschakelaar SI is omgezet naar één van de wisselcontacten L, R, zijn de wisselcontacten L, R bij voorkeur via weerstanden R1 en R3 direct met massa verbonden, zoals in de figuren 3 en 4 15 gestippeld is weergegeven. De totale weerstand tussen de wisselcontacten L, R en massa wordt daarmee verkleind.
Indien een thermische clignoteur wordt toegepast voor het verzorgen van het intermitterende signaal is een derde aanpassing noodzakelijk om te waarborgen dat de 20 bedieningsspoel 5 de schakelaars S2 en S3 omgeschakeld houdt.
Een thermische clignoteur heeft een opwarmweerstand die warm wordt wanneer de keuzeschakelaar SI wordt omgezet om een richtingverandering aan te geven. Na een opwarmtijd 25 schakelt de thermische clignoteur zodanig dat de betreffende lampen worden verbonden met de spanningsbron 8. Daarbij wordt de opwarmweerstand kortgesloten en koelt derhalve af, waardoor na verloop van tijd de thermische clignoteur weer uitschakelt en gelijktijdig daarmee de 30 betreffende lampen. Deze cyclus herhaalt zich zolang de keuzeschakelaar SI blijft omgezet.
Zodra de keuzeschakelaar SI wordt omgezet om een richtingsverandering aan te geven, wordt de bedieningsspoel 5 bekrachtigd en bedient deze de schakelaars S2 en S3, 35 waarbij de schakellip S2d en een schakellip S3d contact maken met respectieve schakelcontacten S2c en S3c. Zolang de thermische clignoteur nog niet heeft geschakeld, wordt 1011534 11 de spanning over de bedieningsspoel 5 kleiner aangezien de afkoelende lampen en de bedieningsspoel 5 parallel zijn geschakeld. De spanning over de bedieningsspoel 5 is daarbij gelijk aan de spanning over de betreffende lampen, 5 waarbij deze spanning het gevolg is van een spanningsdeling tussen de opwarmweerstand van de thermische clignoteur en de betreffende lampen. De spanning over de bedieningsspoel 5 wordt kleiner naarmate de betreffende lampen verder afkoelen. Om de bedieningsspoel 5 geactiveerd te houden 10 nadat de keuzeschakelaar SI is omgezet, wordt de bedieningsspoel 5 via het schakelcontact S2b van schakelaar S2 en via condensator C2 geactiveerd. Zodra de condensator C2 is opgeladen, valt de spanning via de condensator C2 weg. De tijd die de condensator C2 nodig heeft om op te 15 laden is echter langer dan de tijd die de thermische clignoteur nodig heeft om te schakelen. Tijdens de schakelperiode van de thermische clignoteur wordt een met de bedieningsspoel 5 parallel geschakelde condensator Cl opgeladen. De waarde van de condensator Cl is zodanig 20 gekozen, dat de bedieningsspoel 5 geactiveerd blijft tijdens de periode dat de thermische clignoteur uitgeschakeld is.
De hiervoor beschreven schakeling omvat in principe een gedeelte waarmee de lampen 1,2,3,4 naar keuze 25 geschakeld kunnen worden tussen continu branden van alle lampen 1,2,3,4, met een lagere intensiteit, continu branden van alle lampen 1,2,3,4 op bij voorkeur maximale intensiteit, en intermitterend branden van ofwel linkerlampen 1,2 ofwel rechterlampen 3,4. Om te kunnen 30 wisselen tussen enerzijds het continu branden, al dan niet op volle sterkte, en anderzijds het intermitterend branden, is de bedieningsspoel 5 in de schakeling opgenomen. De bedieningsspoel 5 vervult hiermee de functie van een detector, die de vraag naar een intermitterend signaal 35 detecteert.
In het in figuur 3 weergegeven schakelschema worden de draden 12, 13 naar de lampen 1, 2, 3, 4 onderbroken door fQIISSf 12 twee schakelaars S2, S3. Een andere voorkeursuitvoeringsvorm van een schakeling volgens de uitvinding is weergegeven in figuur 4 waarbij de schakelaars S2, S3 zijn vervangen door een enkele schakelaar S5. De voedingsdraden 5 12, 13 zijn beide aangesloten op een rustcontact S5a van de schakelaar S5. Om de twee circuits voor het aangeven van een richtingverandering van elkaar te scheiden, zijn extra diodes D6 en D7 in de voedingsdraden 12, 13 aangebracht. Overigens is de werking van de schakeling van figuur 4 10 identiek aan die van figuur 3.
De in figuren 3 en 4 weergegeven schakelschema's zijn geschikt voor de meest voorkomende clignoteurs: de elektronische clignoteur met eigen massa-aansluiting, de massaloze elektronische clignoteur en de thermische 15 clignoteur.
Als spanningsreductor 9 kan een dimweerstand worden toegepast maar ook een elektronische dimmer.
Wanneer een elektronische dimmer wordt toegepast kan een elektronische schakeling als detector 21 worden 20 toegepast waarbij de detector 21 een stuursignaal afgeeft om de dimmer in of uit te schakelen. Dit is weergegeven in figuur 5. De elektronische dimmer 9a heeft twee ingangen 18, 21 en twee uitgangen 19, 20. De uitgangen 19, 20 kunnen elk een gemiddelde spanning van twee verschillende niveaus 25 afgeven. De elektronische dimmer 9a geeft namelijk spanningspulsen af met een frequentie in de orde van grootte van 100 Hz, waarbij de duur van elke spanningspuls afhankelijk is van de vereiste dimwerking; dit resulteert in een gemiddelde uitgangsspanning.
30 Een naar de ingang 21 afgegeven stuursignaal, dat representatief is voor het activeren van de rem van het voertuig, schakelt de uitgangen 19, 20 tussen een laag en een hoog niveau. De wisseling van de uitgangen 19, 20 tussen het lage niveau en het hoge niveau verloopt 35 synchroon. Het door de detector 21 aan de ingang 18 afgegeven stuursignaal bepaalt of de elektronische dimmer 9a volledig wordt uitgeschakeld.
1011534 13
Een belangrijke component van de detector 21 is een transistor 17 waarvan de basis via een weerstand R4 verbonden is met het eerste wisselcontact L van de keuzeschakelaar SI en via een weerstand R5 met het tweede 5 wisselcontact R van de keuzeschakelaar SI. Diodes D8; D9 waarborgen een scheiding van het linker- en rechtercircuit van de schakeling. Een met de basis van de transistor verbonden diode D10, bijvoorbeeld van het type zenerdiode, waarborgt dat er uitsluitend een stuursignaal wordt 10 afgegeven naar de ingang 18 wanneer de spanning over de diode D10 een voorafbepaalde waarde overschrijdt.
Condensatoren C3 en C4 dienen ervoor om te detecteren dat er een spanningspuls is die langer duurt dan ca. 0,1 sec hetgeen betekent dat er een richtingverandering wordt 15 aangegeven en dat de dimmer uitgeschakeld dient te worden. Condensator C5 dient ervoor om de dimmer 9a uit te houden gedurende het tijdsinterval tussen twee opeenvolgende spanningspulsen van de clignoteureenheid 6.
Tijdens het continu branden van de lampen 1, 2, 3, 4 20 zijn ook de condensatoren C3 en C4 via de weerstanden R4 en R5 verbonden met de elektronische dimmer 9a. Hierdoor laden de condensatoren C3 en C4 langzaam op en zal de detector 21 een stuursignaal naar de ingang 18 afgeven wanneer de spanning over de condensatoren C3 en C4, en derhalve over 25 de diode D10, de voorafbepaalde waarde overschrijdt. De elektronische dimmer 9a wordt nu uitgeschakeld voor de periode die de condensator C5 nodig heeft om te ontladen.
De lampen 1, 2, 3, 4 branden derhalve niet continu maar intermitterend. Een geschikte keuze van de weerstanden R4 30 en R5 en de condensatoren C3, C4 en C5 heeft het effect dat het intermitterend branden van de lampen 1, 2, 3, 4 tijdens het activeren van de rem duidelijk verschilt van het intermitterend branden van de lampen 1, 2, 3, 4 tijdens het aangeven van een richtingverandering. Tijdens het activeren 35 van de rem kunnen de lampen 1, 2, 3, 4 bijvoorbeeld 2 sec aan zijn en vervolgens 0,5 sec uit.
1011534 14
Met voordeel wordt de schakeling van de detector zo gedimensioneerd, dat de lampen 1, 2, 3, 4 continu branden wanneer de uitgangen 19, 20 van de elektronische dimmer 9a een lage gemiddelde spanning afgeven en discontinu wanneer 5 de uitgangen 19, 20 een hoge gemiddelde spanning afgeven.
Indien men echter wenst dat tijdens het activeren van de rem de lampen 1,2,3,4 niet intermitterend maar continu branden, kunnen parallel met de weerstanden R4 en R5 diodes Dll en D12 zijn aangebracht, zoals gestippeld getoond in 10 figuur 5. De weerstand voor de ontlaadstroom van de condensatoren C3 en C4 is daarmee veel lager dan de weerstand voor de laadstroom, zodat de condensatoren C3 en C4 zich steeds volledig kunnen ontladen. Desgewenst kan in serie met de diodes Dll, D12 een schakelaar zijn opgenomen, 15 zodat de gebruiker naar keuze kan omschakelen tussen continu branden en intermitterend branden.
Een bijkomend voordeel van het toepassen van de elektronische schakeling volgens figuur 5 is, dat de detector rechtstreeks verbonden kan worden met de 20 wisselcontacten L en R van de keuzeschakelaar SI en dat verder uitsluitend een voedingsdraad en een massadraad noodzakelijk zijn. Ook de aanvullende draden 12, 13 kunnen rechtstreeks met de wisselcontacten L, R verbonden worden, zodat de totale schakeling als een enkele unit gebouwd kan 25 worden, welke unit, behalve een voedingsdraad, een remlichtsignaalaansluiting en een massa-aansluiting, twee aansluitdraden heeft die respectievelijk met de wisselcontacten L, R van de keuzeschakelaar SI verbonden kunnen worden.
30 De hiervoor beschreven uitvoeringsvoorbeelden van schakelingen volgens de uitvinding zijn gegeven als niet-beperkende voorbeelden. Het zal voor een deskundige duidelijk zijn dat diverse wijzigingen en modificaties van de uitvoeringsvoorbeelden mogelijk zijn zonder daarbij af 35 te wijken van de omvang van de uitvinding zoals gedefinieerd in de aangehechte conclusies.
1011534 15
In het bijzonder kunnen van de detectie van een spanningssignaal op het eerste wisselcontact L of het tweede wisselcontact R afzonderlijke detectors 21 worden toegepast. Dit geeft de mogelijkheid de linkerlampen 1, 2 of de rechterlampen 3, 4 continu te laten branden wanneer een spanningssignaal wordt gedetecteerd op respectievelijk het tweede wisselcontact R of het eerste wisselcontact L.
Verder kan het remsignaal een wisselende intensiteit hebben met een voorafbepaalde frequentie. Uitgaande van de lage lichtintensiteit van de lampen 1, 2, 3, 4 in de omtreksverlichtingsfunctie kan het remsignaal wisselen tussen laatstgenoemde lage intensiteit en de maximale intensiteit. De duur van de periode met maximale lichtintensiteit van het remsignaal kan zodanig worden ingesteld dat er een verschil is met andere functies. Bij voorkeur is de periode met maximale lichtintensiteit langer dan de periode met lage lichtintensiteit.
1011534

Claims (15)

1. Inrichting voor het aansturen van richtingindicatielampen van een voertuig in ten minste drie onderling verschillende bedrijfstoestanden, waarbij de inrichting geschikt is om samen te werken met een reeds op 5 het voertuig aanwezige clignoteureenheid (6) en richtingkeuzeschakelaar (SI), omvattende: een massa-aansluiting (14), een voedingsingang (16) voor koppeling met een voedingsbron (8) 10. een hulpspanningsbron, een L-ingang en een R-ingang, een L-uitgang en een R-uitgang, detectiemiddelen voor het detecteren van een spanningssignaal op de L-ingang of de R-ingang, 15. koppelmiddelen die in een eerste bedrijfstoestand de L-uitgang en de R-uitgang verbinden met de hulpspanningsbron, waarbij de koppelmiddelen uitschakelen indien de detectiemiddelen een spanningssignaal op de L-ingang of de R-ingang detecteren, 20. waarbij de L-ingang gekoppeld is met de L-uitgang, en waarbij de R-ingang gekoppeld is met de R-uitgang.
2. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij de detectiemiddelen een eerste detector voor het detecteren 25 van een spanningssignaal op de L-ingang en een tweede detector voor het detecteren van een spanningssignaal op de R-ingang omvatten.
3. Inrichting volgens conclusie 2, waarbij de 30 koppelmiddelen een eerste koppelelement omvatten dat in de eerste bedrijfstoestand de L-uitgang verbindt met de hulpspanningsbron en uitschakelt indien de eerste detector een spanningssignaal detecteert, en een tweede koppelelement dat in de eerste bedrijfstoestand de R- 1011534 uitgang verbindt met de hulpspanningsbron en uitschakelt indien de tweede detector een spanningssignaal detecteert.
4. Inrichting volgens één van de conclusies 1-3, 5 waarbij de inrichting middelen omvat om de koppelmiddelen uitgeschakeld te houden gedurende een voorafbepaalde tijd.
5. Inrichting volgens één van de conclusies 1-4, waarbij in de verbinding tussen de L-ingang en de L-uitgang 10 respectievelijk de R-ingang en de R-uitgang diodes (Dl, D4) zijn aangebracht teneinde te voorkomen dat de detectiemiddelen in de eerste bedrijfstoestand een spanningssignaal ontvangen.
6. Inrichting volgens één van de conclusie 1-5, waarbij de door de hulpspanningsbron afgegeven spanning in hoofdzaak gelijk is aan de bij de voedingsingang ontvangen spanning.
7. Inrichting volgens één van de conclusies 1-5, waarbij de door de hulpspanningsbron afgegeven spanning lager is dan de bij de voedingsingang ontvangen spanning.
8. Inrichting volgens één van de conclusies 1-5, 25 waarbij de door de hulpspanningsbron afgegeven spanning instelbaar is.
9. Inrichting volgens één van de conclusies 1-8 waarbij de hulpspanningsbron een spanningsreductor (9) en 30 een relais-bediende schakelaar (S4) omvat, waarbij de spanningsreductor (9) door middel van de relais-bediende schakelaar (S4) overbrugd kan worden in afhankelijkheid van de activering van een rem van het voertuig. 1 1011534
10. Inrichting volgens één van de conclusies 1-9, waarbij de koppelmiddelen ten minste één onderbrekingsschakelaar (S2, S3, S5) omvatten, waarbij de detectiemiddelen ten minste één elektromagnetische spoel (5) omvatten en waarbij de elektromagnetische spoel (5) de onderbrekingsschakelaar (S2, S3, S5) bedient.
11. Inrichting volgens conclusie 10, waarbij de onderbrekingsschakelaar (S2, S3, S5) in de eerste bedrijfsstoestand de L-uitgang en de R-uitgang verbindt met de hulpspanningsbron en waarbij bekrachtiging van de onderbrekingsschakelaar (S2, S3, S5) door de 10 elektromagnetische spoel (5) de onderbrekingsschakelaar (S2, S3, S5) opent teneinde de verbinding van de L-uitgang en de R-uitgang met de hulpspanningsbron te verbreken.
12. Inrichting volgens conclusie 10 of 11, waarbij de 15 onderbrekingsschakelaar (S2, S3, S5) in de door de elektromagnetische spoel (5) bekrachtigde stand verbinding maakt tussen de hulpspanningsbron en de elektromagnetische spoel (5), waarbij in de verbinding een weerstand (R2) en een condensator (C2) parallel aan elkaar zijn aangebracht, 20 teneinde gedurende een voorafbepaalde tijd de spanning op de elektromagnetische spoel (5) vast te houden.
13. Inrichting volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij de koppelmiddelen diodes (D6, D7) omvatten teneinde 25 te voorkomen dat L-ingang en de R-ingang zijn verbonden met respectievelijk de R-uitgang en de L-uitgang.
14. Inrichting volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij parallel aan de elektromagnetische spoel (5) ten 30 minste één weerstand (Rl, R3) is aangebracht. 1 1011534 Inrichting volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij de inrichting middelen omvat om in afhankelijkheid van de activering van een rem van het voertuig een 35 intermitterend spanningssignaal aan de L-uitgang en de R-uitgang af te geven.
16. Voertuig dat is voorzien van een inrichting volgens één van de conclusies 1-15. 1011534
NL1011534A 1999-03-11 1999-03-11 Inrichting voor het aansturen van een lamp van een voertuig. NL1011534C2 (nl)

Priority Applications (4)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1011534A NL1011534C2 (nl) 1999-03-11 1999-03-11 Inrichting voor het aansturen van een lamp van een voertuig.
EP00908122A EP1165346A1 (en) 1999-03-11 2000-03-03 Device for controlling a lamp of a vehicle
AU29494/00A AU2949400A (en) 1999-03-11 2000-03-03 Device for controlling a lamp of a vehicle
PCT/NL2000/000139 WO2000053455A1 (en) 1999-03-11 2000-03-03 Device for controlling a lamp of a vehicle

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1011534A NL1011534C2 (nl) 1999-03-11 1999-03-11 Inrichting voor het aansturen van een lamp van een voertuig.
NL1011534 1999-03-11

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL1011534C2 true NL1011534C2 (nl) 2000-09-12

Family

ID=19768823

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL1011534A NL1011534C2 (nl) 1999-03-11 1999-03-11 Inrichting voor het aansturen van een lamp van een voertuig.

Country Status (4)

Country Link
EP (1) EP1165346A1 (nl)
AU (1) AU2949400A (nl)
NL (1) NL1011534C2 (nl)
WO (1) WO2000053455A1 (nl)

Families Citing this family (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
KR102215704B1 (ko) * 2017-07-28 2021-02-16 닛산 지도우샤 가부시키가이샤 표시 제어 방법 및 표시 제어 장치

Citations (5)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US3596244A (en) * 1968-03-21 1971-07-27 Bernhardt J Litke Stop and turn light signaling system
JPS5599433A (en) * 1979-01-18 1980-07-29 Yamaha Motor Co Ltd Signal lamp for simple car
US4322715A (en) * 1980-06-05 1982-03-30 Moon Charles G Automotive light circuit
US4591824A (en) * 1985-03-13 1986-05-27 Lomen John J Turning signal and brake light control apparatus and method
GB2190553A (en) * 1986-05-13 1987-11-18 All Car Electrics Motor vehicle rear lighting systems

Patent Citations (5)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US3596244A (en) * 1968-03-21 1971-07-27 Bernhardt J Litke Stop and turn light signaling system
JPS5599433A (en) * 1979-01-18 1980-07-29 Yamaha Motor Co Ltd Signal lamp for simple car
US4322715A (en) * 1980-06-05 1982-03-30 Moon Charles G Automotive light circuit
US4591824A (en) * 1985-03-13 1986-05-27 Lomen John J Turning signal and brake light control apparatus and method
GB2190553A (en) * 1986-05-13 1987-11-18 All Car Electrics Motor vehicle rear lighting systems

Non-Patent Citations (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Title
PATENT ABSTRACTS OF JAPAN vol. 004, no. 147 (M - 036) 16 October 1980 (1980-10-16) *

Also Published As

Publication number Publication date
EP1165346A1 (en) 2002-01-02
AU2949400A (en) 2000-09-28
WO2000053455A1 (en) 2000-09-14

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US11524638B2 (en) Enhanced communication system for vehicle hazard lights
US5081565A (en) Daytime running light system
US5955945A (en) Fail safe system for providing warning signals upon the failure of motorcycle brake or tail lights
WO2020123673A1 (en) Enhanced operation of vehicle hazard and lighting communication systems
US4127844A (en) Vehicle strobe warning light system
US4859988A (en) Automotive vehicle exterior light flashing circuit
EP3519246A1 (en) Enhanced communication system for vehicle hazard lights
US3665391A (en) Automatic vehicle signal system
NL1011534C2 (nl) Inrichting voor het aansturen van een lamp van een voertuig.
US20040183462A1 (en) Control circuit for signal lamps of a vehicle
US3538496A (en) Automatic vehicle signal system
US6693526B1 (en) Brake light system for a vehicle
US6744361B1 (en) Vehicular safety brake light system
JP2004009805A (ja) ランプ制御装置
KR200164562Y1 (ko) 자동차의 상향 전조등 좌.우 왕복 점멸 및 후미등(제동등 또는 후진등) 점멸 자동 제어장치
JP2741446B2 (ja) 電子式方向指示装置
US3532929A (en) Automotive headlight safety system with alternate substitution of filament
KR200269715Y1 (ko) 어린이 보호차량 표시등 점멸 변환 자동제어장치
NL1020349C1 (nl) Voertuig met nood-signalering.
KR0137160B1 (ko) 명암가변식 방향전환 램프 점멸장치
NL1022996C1 (nl) Aanstuureenheid voor het varieren van de lichtsterkte van een lamp.
BE1013716A3 (nl) Voertuig en stoplicht daarvoor.
NL1015388C1 (nl) Voertuigverlichtingconfiguratie.
NL1033735C1 (nl) Voertuig met calamiteiten-signalering.
JP3003685U (ja) 車両等の補助停止合図灯の制御装置

Legal Events

Date Code Title Description
PD2B A search report has been drawn up
VD1 Lapsed due to non-payment of the annual fee

Effective date: 20041001