NL8901026A - Afvoerinrichting voor rechte worsten uit een machine voor het vervaardigen daarvan. - Google Patents

Description

Afvoerimrichtiix^ voor rechte worsten uit een machine voor het verraa-r-digen daarvan.

De uitvinding heeft betrekking op een afvoerinrichting voor rechte warsten uit een machine voor het vervaardigen daarvan, net onder een bewegende eindloze schaaraDnstructie, die de worsten uit een streng afscheidt, een bewegend transportvlak, dat hen ppvangt en afvoert.

Het is uit de praktijk bekend cm worsten, vooral kortere worstjes, af te scheiden uit een worststreng door met scharen de strerg op de juiste onderlinge afstanden in te snoeren en vervolgens door te knippen. De scharen bevinden zich op een eindloos bewegend systeem, bijv. een z.g. krimperwiel met horizontale as, en het afscheiden der worsten geschiedt in een onderste zone van dat wiel. Daarbij kan een opvang-schaaltje telkens een vallende afgescheiden worst opnemen, welk schaaltje zich vervolgens opent cm de worst op het bewegende transportvlak, normaal een lopende band, te doen vallen.

Die lopende band loopt iets sneller dan de scharen (de cmtreks-snelheid van het krimperwiel) cm enige afstand tussen opvolgende worsten te verkrijgen. Boven de lopende band bevinden zich ópstaande randjes of wandjes, al dan niet meebewegend en al dan niet flexibel, waartussen een gootje wordt gevormd cm de vallende worst op de juiste plaats op de lopende band te houden.

Iets verder stroomafwaarts op die band warden de worsten qp een andere transportband overgebracht, waarbij een sensor het passeren •ran een worst detecteert en zijdelingse verplaatsingsmiddelen bedient om worsten in een regelmatig patroon zijdelings te verplaatsen, zodat ze op die andere transportband in twee of drie rijen verder bewegen, waarbij weer gootjes op die transportband de worsten onverplaatsbaar kunnen opnemen.

De detectie van passerende worsten kan met licht en een fotocel gescheiden en de zijdelingse verplaatsingsmiddelen kunnen luchtstralen zijn, die de worsten naar opzij wegblazen.

Men kan dit proces herhalen, zodat men van vier tot acht rijen worsten naast elkander krijgt.

Dit bekende heeft allerlei nadelen. Het detectiesysteem moet ingesteld zijn op het feit, dat de afstanden tussen de worsten in de bewegingsrichting niet precies gelijk zijn door de snelheidsvergrotirg, die het bewegende transportvlak daaraan heeft gegeven, moet in een agressieve omgeving werken (vet en pekel), vergt veel ruimte en is mechanisch ingewikkeld.

Het verkrijgen van afstanden tussen de wersten is van belang on bewerkingen zoals drogen en roken optimaal uit te voeren, waarbij de worsten niet te dicht tegen elkaar mogen liggen. Het verdelen in meer rijen geeft in dit opzicht al een verbetering en maakt een optimale keuze van de verblijfstijd in zulke bewerkingsinrichtingen mogelijk.

De uitvinding beoogt nu de bovengenoemde nadelen te vermijden en een afvoerinrichting voor worsten te verschaffen, die aan alle eisen van betrouwbare werking, eenvoud van constructie en compactheid voldoet, Daarbij wordt opgemerkt, dat de uitvinding bijzonder hoewel niet uitsluitend geschikt is voor toepassing bij bet maken van korte worsten, zoals worstjes van 2 tot 4 cm lengte, zoals meer en meer in gebruik, en voor toepassing bij worstjes met een collageenlaag als omhulling van de vleesirihoud.

Hiertoe is een inrichting als in de aanhef bedoeld volgens de uitvinding daardoor gekenmerkt, dat zijdelings op de bewegingsrichting van de in een rij achter elkaar het transportvlak naderende worsten direkt na het afscheiden uit de streng werkende verplaatsingsmiddelen zijn aangebracht, die een deel der worsten uit die rij zijwaarts verplaatsen, zodat zij op liet transportvlak in twee of meer rijen verder bewegen.

Het bewegende transportvlak behoeft nu niet sneller te bewegen dan overeenkomt met de snelheid, waarmee de worsten warden afgegeven, detec-tiemiddelen voor de passerende worsten kunnen op eenvoudige wijze met de schaarconstructie op het bewegende draaglichaam daarvoor worden gecombineerd en de afvoerinrichting kan van eenvoudige constructie zijn en veel korter dan hij het genoemde bekende.

Bij voorkeur is zulk een inrichting volgens de uitvinding zo uitgevoerd, dat een stilstaande goot de worsten nabij de plaats van afscheiden geleidt, welke goot zich onder een bewegend lichaam met afscheidingsscharen voor de worsten uit de streng concentrisch met de bewegingsbaan van die scharen uitstrekt en vloeiend aansluit cp dat bewegende transportvlak, waarbij de scharen de worsten van de goot cp het transportvlak schuiven, wat de meest betrouwbare en in de praktijk het meest In aanmerking kanende uitvoering betekent.

De uitvinding zal thans nader warden toegelicht aan de band van bijgaande tekeningen. Daarin is:

Fig. 1 een gedeeltelijk zijaanzicht, gedeeltelijk doorsnede in een verticaal vlak door het axiale langsmidden van een krimperwiel met afvoerinrichting volgens de uitvinding;

Fig. 2 is een deeldoorsnede volgens de lijn II-II in fig.l;

Fig. 3 is een deeldoorsnede volgens de lijn III-III in fig. 1;

Fig. 4 is een deeldoorsnede volgens de lijn IV-IV in fig. 1; en

Fig. 5 is een schematisch bovenaanzicht van een afvoerinrichting volgens de uitvinding met na de eerste verdeling in rijen een verdere verdel ing der worsten.

In fig. 1 is met 1 een trommel aangeduid, die op zijn buitenomtrek een aantal schaarconstructies 2 draagt, waarvan er slechts twee zijn getekend. Deze kunnen met bouten 3 op de trommel worden vastgezet, kunnen van elke gewenste en bekende constructie zijn en hebben een bedieningsmechaniane 4, waarin bijv. staven met leidrollen loodrecht cp het vlak van tekening verschuifbaar zijn, welke verschuiving tot stand gebracht kan worden door vaste leibanen. Dat bedieningsmechanisme en die leibanen liggen grotendeels op een afstand axiaal buiten het gebied, waarin die scharen op de worsten inwerken. Desgewenst kunnen de schaarconstructies zo op verschillende afstanden langs de omtrek van de trommel 1 worden vastgezet, dat eenzelfde machine aangepast kan worden aan verschillende worstlengten. De schaarconstructies 2 hebben cp bekende wijze twee tegen elkaar in beweegbare schaarbanen 5 en 6, die een worst-streng vloeiend kunnen insnoeren cm deze eerst daarna bij het verder naar elkaar bewegen door te knippen.

Uit een niet-getekende worstextrudeer- of vulmachine komt een worststreng, die daarna bijv. door een pekelbad wordt gevoerd en dan (van rechts boven in fig. 1) toegevoerd wordt aan de ontrek van de troimel 1, die cm een horizontale as linksom draait, gezien in fig. 1. Bij het qpnemen van de streng cp de troimel wordt deze cpgencmen tussen de schaarbenen 5 en 6, die daartoe wijd cpenstaan. Bij het verder draaien van de trommel met de meebewegende streng wordt die streng geleidelijk ingesnoerd door het naar elkander bewegen der schaarbenen van elke schaar en tenslotte daardoor doorgesneden, zodat afzonderlijke worsten worden gevormd. De moderne omhullingen van de vleesmassa zijn van dien aard dat zij aan het eind van het insnoeren voldoende op elkaar hechten cm de vleesmassa in de worst op te sluiten.

In fig. 1 is met streepstiplij n 7 de middellijn van de baan van de worststreng cm de trommel 1 in het laatste deel van het insnoertraject weergegeven. De scharen zijn hier zover gesloten, dat zij de worststreng verhinderen uit de trommel naar beneden te bewegen. In dit deel van de baan is Geocentrisch om de trommel 1 een vaste geleidegoot 8 aangebracht. Fig. 2 toont de doorsnede daarvan, met aangrenzende (telen van de schaarbenen 5 en 6 nabij het einde van het insnoeren en juist vóór het doorknippen, welk stadium bereikt wordt ter plaatse van de doorsnedelijn II-II in fig.l.

De schaarbenen 5 en 6 beogen nu verder naar en langs elkaar voor hst doarknippen van de streng, waardoor een worst wordt afgescheiden die aldus aan het ondereinde van de goot 8 daarin valt. In fig. 3 is te zien dat de worst 9 zich bij het doarknippen in stand 9' bevindt en dizekt na het doarknippen in stand 9". De worst 9 valt dus nauwelijks en zal ook in zoverre vloeiend bewegen dat eerst het vooreinde over de korte ver-tikale afstand tussen 9' en 9" valt en uiteraard pas iets later het achtereinde. Op de plaats van doarsnedelijn III-III in fig. 1 is het doarknippen juist voltooid.

Cp de goot 8 sluit onderaan vloeiend een geleideplaat 10 aan, die vloeiend afloopt en bij het onderste deel van de doarsnedelijn IV-IV in fig. 1 eindigt in twee daaraan gelaste evenwijdige horizontale staven 11.

Dizekt onder de geleideplaat 10 loopt een eindloze transportband 12, die wordt aangedreven roet dezelfde snelheid als de nmt-tv>kg.crwai ïwi λ van de radiale buitenomtrek van de worsts treng ei van de schaarbenen 5 en 6. Blijkens fig. 3 en 4 duwen de schaarbenen 5 en 6 de worsten over de geleideplaat totdat zij daar vanaf worden geschoven tot tussen de staven 11, waar zij vrij cp de transportband kunnen schuiven cm daardoor te worden meegenomen. De worsten bewegen daarbij van de stand 9"' van fig. 4 naar de stand 9iv op de band in fig. 4.

De transportband 12 is aanzienlijk breder dan de geleideplaat 10 en langs deze plaat en langs de staven 11 bevinden zich twee vaste geleidelichamen 13, die aan het vooreinde (links in fig. 1) boringen 14 hebben, aansluitend op een viertal openingen 15 ter plaatse van het eerste deel van de geleideplaat 10. De boringen 14 sluiten aan op een bron voor lucht onder druk via een niet getekend snelwerkend stuurklep-systeem, bediend door een detectieinrichting voor de plaats der afgescheiden worsten. Hier is deze detectieinrichting uitgevoerd als een sensor 16, aan de ondersteuning van trommel 1 niet meedraaiend en instelbaar aangebracht. Deze reageert, bijv. via magnetische inductie, cp het passeren van een bevestigingsbout 3, waarmee de schaarconstructies 2 cp de trommel zijn vastgezet, zodat hij op een axiale afstand buiten de worstbaan ligt en dus niet gemakkelijk vervuilt. Man zou ook op andere wijze een signaal aan de hoekstand van de trommel 1 kunnen ontlenen, bijv. direkt uit een deel aan de as daarvan, maar dit vergt wat meer aanpassing wanneer de scharen op verschillende plaatsen en dus op variërende afstanden op de trommel geplaatst kunnen wonden.

Observeert de sensor 16 het passeren van een bout 3, dan wordt het stuurklepsysteem volgens een bepaald patroon bediend, in dit geval zo dat telkens per drie passerende worsten er één met rust wordt gelaten, zodat hij tussen de staven 11 door op de transportband wordt geschoven, een stoot lucht onder druk naar één der boringen 14 wordt gevoerd wanneer de volgende worst zich met zijn lengte symmetrisch ten opzichte van de openingen 15 daarvan bevindt, zodat die worst van de geleideplaat 10 wordt geblazen tot op de transportband 12 daarnaast en de daarop volgende worst door een stoot lucht uit de openingen 15 van de overstaande boring naar de andere zijde van de geleideplaat 10 wordt geblazen. Die elke tweede worst wordt bijv., in fig. 4 gezien, van de stand 9"' naar de stand 9V geblazen, en die elke derde worst dan van de stand 9"1 naar de stand 9^.

De transportband 12 kan geschikte niet getekende verhogingen, ribbels of gootjes hebben om de daarop gébrachte worsten beter op hun plaats daarop te houden.

In fig. 5 is te zien hoe hetzelfde signaal van de detectieinrich-ting met de sensor 16 gebruikt kan worden om de worsten op enige afstand van de beschreven inrichting over meer rijen te verdelen. Daartoe bevindt zich boven de transportband 12 een verdere verdeelinrichting 17, slechts schematisch aangeduid. Deze kan mechanisch werken, bijv. met een dwars pp de bewegingsrichting van de band 12 heen en weer beweegbaar of verdraaibaar systeem met kleppen of platte lepels, die de worstjes zijdelings verplaatsen, of met eenzelfde systeem als aan de hand van fig. 1-4 beschreven met luchtstoten. De signaalleidingen vanaf sensor 16 (met besturingsinrichting) zijn schematisch met 18 naar de boringen 14 en met 19 naar de verdeelinrichting 17 aangegeven, alhoewel zij uiteraard complexer zijn om signalen door te geven voor niet werken, werken naar links en werken naar rechts. Hier is getekend, dat elke rij worsten over twee rijen wordt verdeeld, zodat uit de drie rijen zes rijen ontstaan, maar man kan ook een of meer of alle rijen weer in drie rijen opgesplitsen. Aldus kan men naar keuze elk aantal rijen tussen zes en negen verkrijgen, terwijl men ook een of meer der drie aankomende rijen desgewenst niet verder pp kan splitsen. Aldus kan men ook eindigen met drie, vier of vijf rijen naar keuze. Deze rijen kunnen op dezelfde transportband 12 worden gevormd of pp een andere, eventueel bredere transportband, waaraan transportband 12 toevoert en die bij 17 daaronder is aangebracht. Het gebruik van dezelfde detecrtieinrichting cm deze verdere verdeling te sturen is goed mogelijk omdat de transportband 12 even snel beweegt als de worsten bij het vrijkomen uit de schaarconstructie, als beschreven, zodat de afstand tussen de worsten in de bewsgingsrichting van de band 12 en dus hun plaats In die richting op elk narent nauwkeurig vastligt.

Claims (11)

1. Afvoerinrichting voor rechte worsten uit een machine voor het vervaardigen daarvan, met onder een bewegende eindloze schaarconstructie, die de worsten uit een streng afscheidt, een bewegend transport-vlak, dat hen opvangt en afvoert, met het kenmerk, dat zijdelings op de bewegingsrichting van de in een rij achter elkaar het transportvlak naderende worsten dinekt na het afscheiden uit de streng werkende ver-plaatsingsmiddelen zijn aangebracht, die een deel der worsten uit die rij zijwaarts verplaatsen, zodat zij op het transportvlak in twee of meer rijen verder bewegen.

2. Afvoer inrichting volgens conclusie 1, waarbij een stilstaande goot de worsten nabij de plaats van afscheiden geleidt, welke goot zich onder een bewegend lichaam met af schei di ngsscharen voor de worsten uit de streng concentrisch met de bewegingsbaan van die scharen uitstrekt en vloeiend aansluit op dat bewegende transportvlak, waarbij de scharen de worsten van de goot op het transportvlak schuiven.

3. Afvoer inrichting volgens conclusie 2, waarbij de bewegingssnel-heid van dat transportvlak gelijk is aan de bewegingssnelheid der worsten tussen de scharen.

4. Afvoerinrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij zich aan één of beide zijden van de baan der worsten een blaasinrichting bevindt cm van terzijde tegen de worsten te blazen cm hen uit die baan zijwaarts naar een andere rij te verplaatsen.

5. Afvoerinrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de goot op het bewegende transportvlak aansluit via een geleidingsstuk, dat de afgescheiden worsten opneemt op korte afstand boven het bewegende transportvlak, welk geleidingsstuk vanuit het midden flauw oplopende flanken heeft, aan een of beide zijden eindigend binnen de breedte van het bewegende transportvlak, zodat worsten over tenminste één dier flanken dinekt tot op dat transportvlak kunnen rollen onder invloed van die zijdelingse verplaatsirgsmiddelen.

6. Afvoerinrichting volgens conclusie 5, waarbij dat geleidingsstuk aan het einde tegenover de aansluiting met de goot overgaat in een vlak boven het transportvlak liggende staaf, waarnaast de door het geleidingsstuk qpgencmen en niet zijdelings verplaatste worsten vloeiend van het geleidingsstuk op het transportvlak kunnen bewegen.

7. Afvoerinrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de zijdelingse vsrplaatsingsmiddelen bestuurd worden door een sensor met besturingsmiddelen, welke sensor het passeren der worsten direkt of indixekt observeert en in een regelmatig patroon die verplaatsingsmid-delen al dan niet in werking stelt.

8. Afvoerinrichting volgens conclusie 7, waarbij die sensor het passeren, van een mechanisch deel aan de bewegende scharen, representatief voor het passeren der worsten, observeert.

9. Afvoerinrichting volgens conclusies 4 ai 7 of 8, waarbij de blaasinrichting zo wordt bestuurd, dat hij praktisch symmetrisch ten opzichte van het midden van de lengte der worsten daartegen blaast.

10. Afvoerinrichting volgens een der voorgaande, conclusies, waarbij op enige afstand van de goot boven het bewegende transportvlak zijdelingse verplaatsinganiddelen zijn aangebracht cm een of meer der rijen wasten over een groter aantal rijen te verdelen.

11. Afvoerinrichting volgens conclusies 7 of 8 en 10, waarbij dezelfde sensor ook die zijdelingse verplaatsingsmiddelen bestuurt.