NL8500228A

NL8500228A - Koelereenheid voor een kunststof-spuitgietmachine.

Info

Publication number: NL8500228A
Application number: NL8500228A
Authority: NL
Original assignee: Hehl Karl
Priority date: 1984-02-01
Filing date: 1985-01-28
Publication date: 1985-09-02
Also published as: IT8504806A0; GB2155166B; FR2558945A1; CA1246051A; ATA404184A; US4669533A; AT391443B; GB8502630D0; GB2155166A; HK96292A; IT1187009B; FR2558945B1; IT8504806A1; CH666342A5; DE3403429A1; DE3403429C2; JPS60211287A; JPH0262798B2

Description

0 '4 * !

Koelereenheid voor kunststcfspuitgietmachine.

De uitvinding heeft betrekking op een koelereenheid voor de koeling van de in de hydraulische kringloop van een kunststof-spuitgietmachine of een vergelijkbare werkmachine voor de voeding van hydraulische aandrijfinrichtingen op-5 gebrachte olie met een buitenste en een binnenste leibuis voor de olie, zomede met een spiraalvormig gewikkelde, metalen, van aansluitingen voor het koelwater voorziene koelhuis, op de wand waarvan langs een schroeflijn van geringe spoed een spiraalvormige koelflens aangebracht is, welke koelhuis in de 10 ringruimte tussen de leibuizen ingevoegd is.

Bij bekende koeIereenheden van dit type is de uit het materiaal van de koelbuiswand door vervorming uitgedreven koelflens met betrekking tot zijn radiale afmeting aan aanzienlijke toleranties onderhevig. Dit is onder andere 15 het gevolg van plaatselijke verschillen ten aanzien van de vloeieigenschappen van het metaal, bijvoorbeeld van het koper, of van de legering, waaruit de koelhuis vervaardigd is. Daardoor ontstaat een koelflens-buitenkant die niet meer een abstracte schroeflijn volgt.Dientengevolge moet de radiale 20 afstand tussen de leibuizen, welke de ringruimte die de koelbuis-spiraal opneemt begrenzen, op de maximale radiale afmetingen van de koelflens gericht worden. Dit vereist weer een gemiddeld naar verhouding grote doorstroomdoorsnede voor de te koelen olie in de ringruimte, waarin in zékere zin ver-25 schillende omloopkanalen tussen de buitenkant van de koelflens en het oppervlak van de aangrenzende leibuis ontstaan. Dit geldt ook voor aan de buiswand bevestigde flenzen resp. ribben.

Aan de uitvinding ligt het oogmerk ten grondslag, een filter-eenheid van het in het voorgaande genoemde type op zodanige i 8500228 -2- '* 5* wijze verder te vormen, dat bij een ruimtebesparende en gemakkelijk te onderhouden uitvoering,met dien verstande dat de koelwerking gelijk is,voor de koelereenheid in hoofdzaak minder aan hoogwaardig metaal, bijvoorbeeld 5 aan koper, benodigd is.

Dit oogmerk is volgens de uitvinding gerealiseerd doordat segmentvormige randbereiken (kalibreersegmenten) van de spiraalvormige koelflens uit het spiraalvlak daarvan op zodanige wijze nagenoeg haaks uitgebogen zijn, dat hun 10 lineaire buigkanten nagenoeg evenwijdig aan de symmetrieas van de koelereenheid verlopen, en waarbij de kalibreersegmen-ten tegen het leivlak van tenminste één leibuis aanliggen.

Bij een dergelijke uitvoering is de vereiste koelwerking met een in hoofdzaak kortere koelhuis te bereiken.

15 Bovendien kan koelwater bespaard worden, dat door een toenemende prijsstijging tot een kostenfactor geworden is. In het algemeen leidt de doeltreffender wijze van werken van de koelereenheid er toe, dat een intensievere warmteuitwisseling bij geringere koelwater-doorvoer tot een hogere temperatuur 20 van het de koelereenheid verlatende koelwater leidt.

De gekoelde olie kan direct in de hydraulische kringloop geleid of ook tevoren gefilterd worden. Dit laatste met het oog op de uitstekende constructieve voorwaarden voor een naar keuze, eenvoudig, coaxiaal invoegen van een 25 cilindrisch filter in de binnenste leibuis. In dit geval wordt de eerst gekoelde olie gefilterd en zodoende van de verbreide voorstelling (zie hiertoe het Duitse gebruiksmodel 76 15 571; het Duitse octrooischrift 28 34 399) afgeweken, dat voor de doelmatigheid de warme olie te filteren en pas 30 daarna te koelen is. In het geval van een dergelijke "koude filtering" is wegens de hogere filtertraagheid van de gekoelde olie een groter filtervlak te kiezen.

De verhoogde warmteuitwisseling in de koelereenheid vloeit voort uit een intensievere aanraking van de te koelen 35 olie met de oppervlakken van de koelbuis. De olie wordt door 8500228 -3- * 9 * vernauwingen tussen de wand, die in de bijgaande tekeningen met 20a aangegeven is, en de kalibreersegmenten heen geperst en ontspant zich onder wervelvorming ritmisch in de dankzij de dwarssegmenten eveneens vernauwde ruimten tussen de 5 windingen van de koelhuis en in deze ruimten treden daarbij ook partiële drukvereffeningsstromingen en turbulenties in de langsrichting van de gangen van de koelflens op.

Bij een uitvoering, waarbij verdere segmentvormige, diametraal op de koelhuis liggende randbereiken (dwarssegmen-10 ten) van de koelflens op zodanige wijze nagenoeg haaks uit het spiraalvlak uitgebogen zijn, dat deze nagenoeg loodrecht op de symmetrieas van de koelereenheid staan en dat deze dwarssegmenten tegen aangrenzende dwarssegmenten van de aangrenzende winding van de spiraalvormig gewikkelde 15 koelhuis aanliggen, ontstaat een in hoofdzaak groter aantal windingen met betrekking tot een bepaalde axiale lengte van de koelereenheid. Daarbij is dankzij de kleinere tussenruimten tussen de windingen van de koelhuis in het bereik van deze tussenruimten een intensievere warmteuitwisseling 20 te constateren.

Bij een uitvoering, waarbij de windingen van de door de koelhuis gevormde koelbuisspiraal onder radiale voor-spanning verend tegen het leivlak van de leibuis aanliggen, ontstaat een intensiever contact tussen de kalibreersegmenten 25 en de buitenste leibuis en daardoor een versterkte warmteafvoer door tussenkomst van de van koelribben voorziene koelerkast.

Een uitvoering, waarbij aan de vrije einden van de koelhuis gesoldeerde aansluitstukken telkens tegen de 30 buitenste leibuis en tegen de binnenste leibuis aanliggen, en waarbij aan de aansluitstukken te schroeven holle schroeven van aansluittoebehoren voor het koelwater radiaal door de buitenste leibuis heen voeren, maakt het axiaal uittrekken van de koelbuisspiraal na het losnemen van het aan-35 sluittoebehoren en het afnemen van het kastdeksel mogelijk.

8500228 -4- *

'> V

Een op de gemakkelijke montage gerichte bevestiging van de koelereenheid aan de wand van de kunststof-spuitgiet-machine resp. van de werkmachine wordt mogelijk door een uitvoering waarbij de koelerkast, die de buitenste leibuis 5 vormt, een radiaal aangevormde bevestigingsmof met centreer-aanzetstuk voor de installatie tegen een wand van de kunst-stof-spuitgietmachine resp. van de werkmachine heeft, en waarbij horizontale kanalen voor de toevoer en voor de afvoer van de olie via een door de wand heen grijpend aansluitblok 10 met een verticale toevoerbuis en een verticale afvoerbuis in open verbinding staan en waarbij de koelerkast evenwijdige koelribben heeft.

Een koeler-filter-eenheid, waarbij binnen de leibuis een cilindrisch filterinzetstuk onder het vormen van een 15 door de mantel van het filterinzetstuk begrensd ringkanaal coaxiaal in te voegen is en waarbij de ringruimte met het ringkanaal op zodanige wijze in open verbinding staat, dat de gekoelde oli.e te filteren is, is buitengewoon ruimtebesparend uitgevoerd en met weinig handelingen voor reinigings- en 20 reparatiedoeleinden uit elkaar te nemen, waarbij het filterinzetstuk, de binnenste leibuis en de koelbuisspiraal na het afnemen van het aansluittoebehoren en van het deksel telkens axiaal uitgetrokken kunnen worden. Na het uittrekken van het filterinzetstuk kan de zich in de koelereenheid bevinden-25 de olie ongehinderd in de tank aflopen.

Een in afhankelijkheid van de druk van de olie in de ringruimte werkende drukschakelaar, waarvan het ontvangend orgaan door tussenkomst van een verbindingskanaal van de kast in de ringruimte ingevoerd is, geeft de noodzaak tot reini-30 ging van de koeler-filter-combinatie aan.

De uitvinding wordt in het volgende nader toegelicht aan de hand van een in de tekeningen weergegeven uitvoeringsvoorbeeld daarvan.

Fig. 1 toont de koelereenheid in zijaanzicht; 35 fig. 2 toont de buiten aan de wand van de machinevoet 8500228 -5- van een kunststof-spuitgietmachine of een vergelijkbare werkmachine bevestigde koelereenheid in doorsnede volgens II-II in fig. 1; fig. 3 toont de aan de wand bevestigde koeler-5 eenheid van fig. t in doorsnede volgens III-III met aansluit-blok voor de toe- en afvoer van de olie;

fig. 4 geeft een uitgesneden gedeelte van de in langsdoorsnede weergegeven koelhuis met een nog niet vervormd axiaal gedeelte op grotere schaal weer; en 10 fig. 5 toont de koelhuis in doorsnede volgens V-V

in fig. 4.

Zoals in het bijzonder in fig. 4 gezien kan worden is uit de wand van de metalen koelhuis 20 langs een schroeflijn van geringe spoed een spiraalvormige koelflens 20b1 15 uitgedreven. Segmentvormige randbereiken (kalibreersegmenten 20c, 20c1) van deze spiraalvormige flens 20b zijn op zodanige wijze nagenoeg haaks uit het spiraalvlak uitgebogen, dat hun lineaire buigkanten nagenoeg evenwijdig aan de symmetrie-as a-a van de koelereenheid verlopen. Verdere, segmentvormige, 20 diametraal op de koelhuis 20 liggende randbereiken (dwars-segmenten 20c") van de koelflens 20b zijn op zodanige wijze nagenoeg haaks uit het spiraalvlak uitgebogen, dat deze nagenoeg loodrecht op de symmetrieas a-a van de koelereenheid staan. De op zodanige wijze vervormde koelhuis is spiraal-25 vormig gewikkeld en in een ringruimte R tussen leibuizen 10a en 19e ingevoegd. Daarbij liggen de kalibreersegmenten 20c, 20c’ telkens langs hun lineaire buigkant en in het midden-bereik van hun cirkelvormig gekromde buitenkant tegen het leivlak van de aangrenzende leibuis 10a en 19e aan. De dvars-30 segmenten 20c" liggen tegen aangrenzende dwarssegmenten 20" van de aangrenzende winding van de koelhuis 20 aan. Zoals in het bijzonder in fig. 5 gezien kan worden, eindigen de nagenoeg loodrecht op elkaar staande buigkanten van de kalibreersegmenten 20cen 20c' enerzijds en de buigkanten van de dwars-35 segmenten 20c" anderzijds op enige afstand van elkaar.

85 0 0 2 28

V

-6-

Bij een diameter van de niet vervormde koelflens 20b’ van zowat 210 mm en bij een radiale afmeting van de ringruimte R van zówet 180 mm bedragen de maximale axiale afstanden van de kalibreersegmenten 20c,20c' en van de dwarssegmenten 20c" 5 telkens zowat 1/10 - 5/10 mm, waarbij de genoemde afstanden bij de binnenste en buitenste kalibreersegmenten bij de gewikkelde koelhuis 20 zowat even groot zijn.

De windingen van de door de koelhuis 20 gevormde koelbuisspiraal liggen onder radiale voorspanning tegen het 10 leivlak van de buitenste leibuis 10a aan. De aan de vrije einden van de koelhuis 20 gesoldeerde aansluitstukken 26,29 liggen telkens tegen de buitenste leibuis 10a en tegen de binnenste leibuis 19e aan en steken dus op geen enkele plaats in radiale richting buiten de koelbuisspiraal uit. Aan de 15 aansluitstukken 26,29 te schroeven holle schroeven 27a,30a van het aansluittoebehoren 27,30 voor het koelwater voeren in radiale richting door de buitenste leibuis 10a heen.

De buitenste leibuis 10a wordt door de koelerkast 10 gevormd. Deze heeft een radiaal aangevormde bevestigingsmof 10e met 20 centreeraanzetstuk 10d. Het laatste dient voor de installatie tegen een wand 18 van de kunststof-spuitgietmachine resp. van de werkmachine. Een in de ringruimte R uitmondend horizontaal kanaal 14 voor de toevoer van de olie staat door tussenkomst van een boring in een aansluitblok 41 met een 25 verticale toevoerbuis 16 in open verbinding. Een verder horizontaal kanaal 15 voor de afvoer van de gekoelde olie heeft een coaxiaal met de symmetrieas van de koelereenheid aangebrachte opneemmof 10f en staat door tussenkomst van boringen in het aansluitblok 41 met een verticale afvoerbuis 30 17 in open verbinding. De koelerkast 10 is van evenwijdige koelribben 10b voorzien.

Het door middel van schroeven 37 aan de koelerkast bevestigde aansluitblok 41 grijpt achter de wand 18.

Binnen de leibuis 19e is een cilindrisch filter-35 inzetstuk 21 aangebracht. Tussen de buitenste mantel van het 8500228

c I

j i -7- i filterinzetstuk 21 en het binnenvlak van de leibuis 19e is een ringkanaal K gevormd. Dit staat op zodanige wijze met de ringruimte R in open verbinding, dat de gekoelde olie door tussenkomst van het ringkanaal K de filtervlakken van het 5 filterinzetstuk van buiten naar binnen doordringen kan. De leibuis 19e, die de ringruimte R ten opzichte van het ringkanaal K thermisch isoleert, wordt door een kunststof-spuitvorm-stuk 19 gevormd. Deze heeft een binnenflens 19a met uitlaat-stompen 19b zomede verticale centreerribben 19f en horizontale 10 afstandsribben 19g. Het filterinzetstuk 21 is tussen de afstandsribben 19g en een deksel 11 van de kast 10 van de koelereenheid axiaal vastgezet. De bevestigingsmof 10e is van schroefboringen 34, 36 voorzien.

Daarbij is tussen een bodem 21b van het filterinzet-15 stuk 21 en de binnenflens 19a een slikruimte gevormd. Het kunststof-spuitvormstuk 19 is door tussenkomst van de binnenflens 19a op een opneemmof 10f van de kast 10 afgesteund. In de opneemmof 10f steekt een onderste gedeelte van de uitlaat-stomp 19b naar binnen. Het van meeneemlipranden 11a zomede 20 van een vasthoudliprand 11b voorziene kastdeksel 11 is met behulp van langs de omtrek daarvan aangebrachte uitwendige schroefdraad 12 te schroeven op inwendige schroefdraad van de kastwand 10a. Voor het aanhalen van de schroefverbinding dienen de meeneemlipranden 11a. De vasthoudliprand 11b rust op het 25 van een omloopklep voorziene deksel 21a van het filterinzetstuk 21.

Een ringdichting 21c sluit de slikruimte hermetisch af van de inwendige ruimte van het filter. Het toevoer-kanaal 14 voor de olie is van het afvoerkanaal 15 door een 30 ringdichting 19c gescheiden. Het aansluittoebehoren 27, 30 is identiek opgebouwd. Een aansluitstuk 27b van het aansluittoebehoren 27 voor de toevoer van het koelmedium vormt door tussenkomst van het mondingsgedeelte 28a de verbinding tussen de toevoerslang 28 en het inwendige van de holle schroef 27a, 35 die aan het aansluitstuk 26 geschroefd is. Op dezelfde wijze 8500228 •y -8- I i is bij het aansluittoebehoren 30 voor de afvoer van het koelwater met behulp van het aansluitstuk 30b de hydraulische verbinding tussen de holle ruimte van de holle schroef 30a en de slang 31 voor de afvoer van het koelwater door tussen-5 komst van het daarin stekende mondingsgedeelte 31a zeker- gesteld, waarbij de holle schroeven 27a resp.30a telkens van een dwarsboring 33 (fig. 2) voorzien zijn.

Zoals in fig. 2 gezien kan worden, is de koeler-eenheid door tussenkomst van de bevestigingsflens 10e met 10 behulp van bevestigingsschroeven 35 aan de wand 18 bevestigd. De koelereenheid is met een in afhankelijkheid van de druk van de olie in de ringruimte R werkende drukschakelaar uitgerust. Het ontvangende orgaan van deze drukschakelaar is door tussenkomst van een verbindingskanaal 39 van de kast 10 in de 15 ringruimte R ingevoerd.

Schroefvormig verlopende groeven 40 in de binnenwand van de koelhuis 20 leiden tot een schroefvormig verloop van de stroming in het wandbereik en daarmee tot een intensievere warmt eu itwi s s e 1 ing.

20 De koelereenheid werkt als volgt: De te koelen olie geraakt door tussenkomst van de verticale inlaatbuis 16 en eeiverticale en een horizontale aansluitboring in het aan-sluitblok 41 in het horizontale toevoerkanaal 14, die in de ringruimte R uitmondt. In de ringruimte wordt de olie tussen 25 de kalibreersegmenten 20c,20c’ en de tussen de windingen van de koelhuis' optredende tussenruimten heen omhoog geperst en geraakt naar de volgens het tegenstroombeginsel plaats vindende koeling in het ringkanaal K, waarin deze zich in hoofdzaak over het gehele buitenste mantelvlak van het koeler-30 inzetstuk verdelen kan. De uit het ringkanaal door de cilindrische wand van het filterinzetstuk 21 in de inwendige ruimte van het filter binnendringende olie wordt bij het passeren van de wand gefilterd en stroomt via de uitlaat-stomp 19b in het kanaal 15 voor de afvoer van de gefilterde 35 en gekoelde olie, dat via een horizontaal en een verticaal 8500228 - * -9- boringsgedeelte in het aansluitblok 41 in de verticale uitlaatbuis 17 uitmondt.

Na het afnemen van het deksel 11 en van het aansluittoebehoren 27,30 kunnen zonodig achtereenvolgens 5 het filterinzetstuk 21, het kunststof-spuitvormstuk 19, dat de binnenste leibuis 19e vormt, en de door de koelhuis 20 gevormde spiraal axiaal uit de koelereenheid getrokken worden. Na het uittrekken van het bij de omgezette rand 19d aan te vatten kunststof-spuitvormstuk 19 kan de zich nog in de 10 koelereenheid bevindende olie direct via het afvoerkanaal 15 in de tank aflopen.

De koelereenheid is bij verticale symmetrieas a-a buiten aan de wand 18 bevestigd, waarbij tappen van het aansluitblok 41 door tussenkomst van centreerboringen van de 15 wand 18 in centreergaten 38 van de bevestigingsmof 10e grijpen.

Bij buitengewoon hoge eisen aan de koelwerking bij een relatief lage constructie kunnen twee of drie koelbuis-spiralen in ringruimtenR tussen vier tot zes bijbehorende leibuizen aangebracht zijn. In dit geval zijn de ringruimten 20 R van de koelbuisspiralen stromingstechnisch achter elkaar geschakeld, zodat de te koelen olie met bewaring van het tegenstroombeginsel achtereenvolgens alle ringruimten R axiaal en in tegengestelde richting doorloopt.

Bij bekende koeler-filter-eenheden voor de koeling 25 van de in de hydraulische kringloop van een kunststof- spuitgietmachine of een vergelijkbare werkmachine voor de voeding van hydraulische aandrijfinrichtingen opgebrachte olie met een buitenste en een binnenste leibuis voor de olie, zomede met een spiraalvormig gewikkelde, metalen, van aan-30 sluitingen voor het koelwater voorziene koelhuis, uit de wand waarvan langs een schroeflijn van geringe spoed een spiraalvormige koelflens uitgedreven is, welke koelhuis in de ringruimte tussen de leibuizen aangebracht is, is als regel het filter voor de koelorganen aangebracht. Om deze reden is 35 het filterweefsel door veelal extreme drukveranderingen in de 85 6 0 2 28 -10- hydraulische kringloop aan sterke mechanische belastingen onderworpen, waardoor de levensduur van het filter bekort kan worden. De genoemde drukschommelingen vloeien uit de schakelprocessen van hydraulische schakelkleppen in de 5 hydraulische kringloop voort en hierdoor wordt in zekere zin direct op het filter ingewerkt.

Bij de uitvoering volgens de uitvinding, waarbij £ÜtG£ binnen de leibuis een cilindrisch ^nzetstuk onder het vormen van een door de mantel van het filterinzetstuk begrensd 10 ringkanaal coaxiaal in te voegen is en waarbij de ringruimte met het ringkanaal op zodanige wijze in open verbinding staat, dat de gekoelde olie te filteren is, is een dergelijke directe daarop inwerking onmogelijk, daar de abrupte drukveranderingen, waarvan hier sprake is, reeds voor het filter, namelijk in de 15 ringruimten gedurende het koelproces afgevangen worden.

De koelereenheid kan overal met voordeel ingezet worden, waar de olie van hydraulische kringlopen met compacte, direct in te bouwen eenheden met een hoog koelvermogen tegen lage kosten gekoeld moet worden en ook voor de filtering te 20 reinigen is.

8500228

Claims

1. Koelereenheid voor de koeling van de in de hydraulische kringloop van een kunststof-spuitgietmachine of een vergelijkbare werkmachine voor de voeding van hydraulische aandrijfinrichtingen opgebrachte olie met een 5 buitenste en een binnenste leibuis voor de olie, zomede met een spiraalvormig gewikkelde, metalen, van aansluitingen voor het koelwater voorziene koelhuis, op de wand waarvan langs een schroeflijn van geringe spoed een spiraalvormige koelflens aangebracht is, welke koelhuis in de ringruimte 10 tussen de leibuizen ingevoegd is, gekenmerkt doordat segmentvormige randbereiken (kalibreersegmenten 20c, 20cr) van de spiraalvormige koelflens (20b) uit het spiraalvlak daarvan op zodanige wijze nagenoeg haaks uitgebogen zijn, dat hun lineaire buigkanten nagenoeg evenwijdig aan de symmetrieas 15 (a-a) van de koelereenheid verlopen, en waarbij de kalibreer segmenten (20c,20c') tegen het leivlak van tenminste één leibuis (10a,19e) aanliggen.

2. Koelereenheid volgens conclusie 1, gekenmerkt doordat kalibreersegmenten (20c,20c') telkens langs hun 20 lineaire buigkant en in het middenbereik van hun cirkelvormig gekromde buitenkant tegen het leivlak van de aangrenzende leibuis (10a;19e) aanliggen.

3. Koelereenheid volgens conclusie 1 of 2, gekenmerkt doordat verdere segmentvormige, diametraal op de 25 koelhuis (20) liggende randbereiken (dwarssegmenten 20c") van de koelflens (20b) op zodanige wijze nagenoeg haaks uit het spiraalvlak uitgebogen zijn, dat deze nagenoeg loodrecht op de symmetrieas (a-a) van de koelereenheid staan en dat deze dwarssegmenten (20c") tegen aangrenzende dwarssegmenten 30 (20c") van de aangrenzende winding van de spiraalvormig gewikkelde koelbuis (20) aanliggen.

4. Koelereenheid volgens een der voorgaande conclusies, gekenmerkt doordat de nagenoeg haaks op elkaar staande 85 0 0 2 28 -12- buigkanten van de kalibreersegmenten (20c,20c') en van de dwarssegmenten (20c") op enige afstand van elkaar eindigen.

5. Koelereenheid volgens een der voorgaande conclusies, gekenmerkt doordat bij een radiale afmeting van de 5 ringruimte (R) van zowat 180 mm de maximale axiale afstanden van de kalibreersegmenten (20c,20c') en van de dwarssegmenten (20c") telkens zowat 1/10 - 5/10 mm bedragen, waarbij de genoemde afstanden bij de binnenste en buitenste kalibreersegmenten bij de gewikkelde koelhuis (20) zowat even groot 10 zijn.

6. Koelereenheid volgens een der voorgaande conclusies, gekenmerkt doordat de windingen van de door de koelhuis (20) gevormde koelhuisspiraal onder radiale voorspanning verend tegen het leivlak van de leibuis (10a) aanliggen.

7. Koelereenheid volgens een der voorgaande conclu sies, gekenmerkt doordat aan de vrije einden van de koelhuis (20) gesoldeerde aansluitstukken (26,29) telkens tegen de buitenste leibuis (10a) en tegen de binnenste leibuis (1-9e) aanliggen.

8. Koelereenheid volgens conclusie 7, gekenmerkt doordat aan de aansluitstukken (26,29) te schroeven holle schroeven (27a,30a) van aansluittoebehoren (27,30) voor het koelwater radiaal door de buitenste leibuis (10a)heen voeren.

9. Koelereenheid volgens een der voorgaande conclu-25 sies, gekenmerkt doordat de koelerkast (10), die de buitenste leibuis (10a) vormt, een radiaal aangevormde bevestigingsmof (10e) met centreeraanzetstuk (1Od) voor de installatie tegen een wand (18) van de kunststof-spuitgietmachine resp. van de werkmachine heeft.

10. Koelereenheid volgens conclusie 9, gekenmerkt doordat horizontale kanalen (14,15) voor de toevoer en voor de afvoer van de olie door tussenkomst van een door de wand (18) heen grijpend aansluitblok (41) met een verticale toevoerbuis (16) en een verticale afvoerbuis (17) in open 35 verbinding staan en waarbij de koelerkast evenwijdige

15. Q 2 28 A -13- « koelribben (10b) heeft.

11. Koelereenheid voor de koeling van de in de hydraulische kringloop van een kunststof-spuitgietmachine of een vergelijkbare werkmachine voor de voeding van 5 hydraulische aandrijfinrichtingen opgebrachte olie met een buitenste en een binnenste leibuis voor de olie, zomede met een spiraalvormig gewikkelde, metalen, van aansluitingen voor het koelwater voorziene koelhuis, uit de wand waarvan langs een schroeflijn van geringe spoed een spiraalvormige koelflens 10 uitgedreven is, welke koelhuis in de ringruimte tussen de leibuizen aangebracht is, in het bijzonder volgens een der voorgaande conclusies 1 t/m 10, gekenmerkt doordat binnen de leibuis (19e) een cilindrisch filterinzetstuk onder het vormen van een door de mantel van het filterinzetstuk (21) 15 begrensd ringkanaal (K) coaxiaal in te voegen is en waarbij de ringruimte (R) met het ringkanaal (K) op zodanige wijze in open verbinding staat, dat de gekoelde olie te filteren is.

12. Koelereenheid volgens conclusie 11, gekenmerkt doordat de leibuis (19e) door een kunststof-spuitvormstuk 20 (19) gevormd is, dat een binnenflens (19a) met uitlaatstomp (19b) zomede verticale centreerribben (19f) en horizontale af standsribben (19g) heeft.

13. Koelereenheid volgens conclusie 11 of 12, gekenmerkt doordat het filterinzetstuk (21) onder het vormen 25 van een door een bodem (21b) van het filterinzetstuk (21) en de binnenflens (19a) begrensde slikruimte tussen de afstands-ribben (19g) en een deksel (11) van de kast (10)^¾¾ koeler-eenheid axiaal vastgezet is.

14. Koelereenheid volgens conclusie 12 of 13, 30 gekenmerkt doordat het kunststof-spuitvormstuk (19) door tussenkomst van de binnenflens (19a) door een coaxiale opneemmof (10f) van de kast (10) afgesteund is, waarin een gedeelte van de uitlaatstomp (19b) naar binnen steekt.

15. Koelereenheid volgens een der voorgaande conclu-35 sies 11 t/m 14, gekenmerkt doordat een in afhankelijkheid van 8500?28 « w -14- u t» de druk van de olie in de ringruimte (R) werkende druk-schakelaar aangebracht is, waarvan het ontvangende orgaan door tussenkomst van een verbindingskanaal (39) van de kast (10) in de ringruimte (R) ingevoerd is. .... C 16. inrichting, in hoofdzaak zoals voorgesteld in de beschrijving en/of tekeningen. 8500228