NL8400170A - Inrichting voor het afsnijden van een gedeelte van geslacht gevogelte. - Google Patents

Description

' *·\ qr N/31.860-Jb/Vo/ak

Inrichting voor het afsnijden van een gedeelte van geslacht gevogelte.

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het afsnijden van een gedeelte van geslacht gevogelte, uitgevoerd met een hangtransporteur met haken, waaraan het gevogelte met zijn enkelgewrichten ophangbaar is en met een 5 snijorgaan voor het afsnijden van het bedoelde gevogeltege-deelte.

Bij een bekende inrichting van de in de aanhef genoemde soort wordt het geslacht gevogelte met zijn enkelgewrichten in transporthaken hangend door de hangtransporteur 10 getransporteerd. Het is gebruikelijk om geslacht gevogelte, waarvan de veren, de ingewanden, de kop, de nek en de onderpoten reeds zijn verwijderd, in bepaalde delen te snijden.

Het snijproces is voor een groot aantal van deze delen geautomatiseerd, maar voor andere delen is automatisering tot op 15 heden niet succesvol gebleken.

Een van deze delen, waarbij een succesvolle automatisering van het afsnijden nognie.t,mogelijk was, is de zogenaamde topborst van het gevogelte. De topborst is het bovenste deel van de borst van het met de enkelgewrichten in 20 transporthaken hangendegevogelte. In deze stand gezien bestaat het bovenste gedeelte van het borstbeen uit kraakbeen en het onderste gedeelte uit kalkachtig bot. Vanuit het kraakbeen gezien is in neerwaartse richting eerst een paar zwevende ribben aan het borstbeen bevestigd en vervolgens de overi-25 ge, van de ruggegraat komende ribbeparen.

Door afnemers van de delen van gevogelte zijn sommige van deze delen en in het bijzonder de topborst, vaak nauwkeurig gespecificeerd. Zo definieert de topborst d&t gedeelte van de borst, dat wordt verkregen na het doorsnijden 30 van het borstbeen naast de aanhechting van de ribben, terwijl het kalkachtige botdeel een bepaalde nader aangeduide lengte heeft en de resten van de zwevende ribben symmetrisch en los van het borstbeen in het vlees zichtbaar zijn.

Tot op heden is het nagenoeg onmogelijk gebleken 35 om, onder toepassing van een geautomatiseerd snijproces, aan dergelijke eisen te voldoen. Daarom is het afsnijden van de 8400170 r - 2 - *·*. s topborst van gevogelte tot nu toe slechts door toepassing van handarbeid mogelijk, hetgeen niet alleen arbeidsintensief en duur is, maar ook grote verschillen in de kwaliteit van het afgesneden gedeelte veroorzaakt.

5 De uitvinding beoogt een inrichting van de in de aanhef genoemde soort te verschaffen, waarmee het afsnijden van de topborst, onafhankelijk van de grootte van het aan de hangtransporteur opgehangen geslacht gevogelte, geautomatiseerd kan plaatsvinden, zonder dat de genoemde nadelen optre-10 den.

De inrichting volgens de uitvinding wordt hiertoe gekenmerkt door tenminste één synchroon met de hangtrans- ' porteur beweegbaar positioneer- en spansamenstel voor het ! ten opzichte van het snijorgaan positioneren en spannen van 15 het gevogelte, waarbij dit positioneer-, en spansamenstel is uitgevoerd met een, ten opzichte van de hangtransporteur verplaatsbare, van bovenaf in de buikholte van het gevogelte steekbare, doorn voor het aangrijpen op de ruggegraat van het gevogelte en een eveneens ten opzichte van de hangtrans-20 porteur verplaatsbare, van bovenaf in de buikholte van het gevogelte steekbare, spanbeugel voor het aangrijpen op het borstbeen van het gevogelte, welke spanbeugel tussen een ruststand en een spanstand ten opzichte van de doorn verstelbaar is.

25 Hierdoor wordt bereikt, dat alle gevogelte op praktisch identieke wijze aan het snijorgaan kan worden aangeboden, waardoor de kwaliteit van het afgesneden gedeelte nagenoeg .constant blijft. Doordat elk positioneer- en spansamenstel synchroon met de transporteur wordt bewogen, kan 30 de snijbewerking plaatsvinden zonder dat de transporteur tot stilstand gebracht behoeft te worden.

Volgens een gunstige uitvoering van de inrichting volgens de uitvinding, zijn de doorn en de spanbeugel gemonteerd op een slede, die ten opzichte van de hangtransporteur 35 verplaatsbaar is tussen een bovenste stand, waarin de doorn en de spanbeugel zich buiten de buikholte van het gevogelte bevinden en een onderste stand, waarin de doorn en de spanbeugel zich in deze buikholte bevinden.

Hierdoor wordt bereikt, dat de doorn en de span- 8400170 v \ ' <> - 3 - beugel op eenvoudige, doch doeltreffende wijze in en uit de buikholte verplaatsbaar zijn.

Een belangrijke uitvoering van de inrichting volgens de uitvinding heeft als kenmerk, dat het positioneer-5 en spansamenstel tevens een ten opzichte van de hangtranspor-teur verplaatsbare draagbeugel omvat, die is voorzien van een, de nekstomp van het gevogelte en het onderste gedeelte van de doom in de onderste stand van de slede opnemende opening.

10 Deze draagbeugel werkt samen met de doom tenein de het onderste gedeelte van het gevogelte te positioneren.

Hierbij kan de slede een omlaagstekende stang bezitten, die voortdurend door de opening in de draagbeugel omlaag steekt en die een extra steunorgaan vormt voor het ge-15 vogelte.

In een met voordeel toe te passen uitvoering van de inrichting volgens de uitvinding is de draagbeugel gemonteerd op een tweede, onder de genoemde slede gelegen, slede, die ten opzichte van de hangtransporteur verplaatsbaar is 20 tussen een onderste stand, waarin de draagbeugel- buiten aanraking is met het, aan zijn enkelgewrichten opgehangen, gevogelte, en een bovenste stand, waarin de draagbeugel op het onderste gedeelte van het gevogelte kan aangrijpen.

Hierbij kan de doom aan zijn onderste uiteinde 25 zijn voorzien van een langgerekte, afgeronde, verdikte kop, die in de halsopening van het gevogelte past en een althans nagenoeg loodrecht op deze kop verlopende, korte gebogen strip, die verhindert, dat de kop van de doom, in de onderste stand van de eerstgenoemde slede, door de halsopening 30 van het aan zijn enkelgewrichten opgehangen gevogelte schiet.

Teneinde de verlangde snede te verkrijgen, wordt volgens een uitvoering van de uitvinding voorgesteld, dat de ligging van het snijmes ten opzichte van het, zich in de snijstand bevindende, positioneer- en spansamenstel zodanig 35 is, dat het snijmes met het, aan zijn enkelgewrichten opgehangen, gevogelte tussen de hierin aangebrachte doom en spanbeugel, welke laatste zich in de spanstand bevindt, in snijdende aanraking komt.

De uitvinding zal hierna worden toegelicht aan de 8400170 r. Η - 4 - hand van de tekening, die een uitvoeringsvoorbeeld van een inrichting volgens de uitvinding voor het afsnijden van een gedeelte van geslacht gevogelte weergeeft.

Fig. 1 is een zijaanzicht van een uitvoering van 5 de inrichting volgens de uitvinding.

Fig. 2 is een bovenaanzicht van de inrichting volgens fig. 1.

Fig. 3-6 tonen verschillende achtereenvolgende fasen van het positioneren en het spannen van gevogelte en 10 van het afsnijden van een gedeelte hiervan met behulp van de inrichting volgens de fig. 1 en 2.

In de tekening is een uitvoeringsvoorbeeld weergegeven van een inrichting volgens de uitvinding, welke is ingericht voor het afsnijden van de topborst van geslacht ge-15 vogelte.

De weergegeven inrichting bestaat uit een gestel 1, dat een verticale, niet roteerbare centrale as 2 omvat, die door middel van een wormvij2elkast 3 met behulp van een hand-slinger 4 in hoogterichting kan worden versteld.

'20 Op 3e centrale as 2 van het gestel 1 is een aan- drijfwiel 5 gelegerd, dat een aantal regelmatig over de omtrek verdeelde uitsparingen 6 bezit. Een draagrail 7, welke gedeeltelijk concentrisch met een deel van het aandrijfwiel 5 verloopt, is bevestigd aan het gestel 1 en sluit aan op 25 een draagrail van een hangtransporteur, waarvan de draagbeu-gels 8 met rollen 9 over de draagrail 7 worden geleid.

De draagbeugels 8 vallen in de uitsparingen 6 van het aandrijfwiel 5. Aan deze draagbeugels 8 zijn transport-haken 10 bevestigd, waaraan het gevogelte met zijn enkelge-30 wrichten kan worden opgehangen.

Op de stilstaande verticale centrale as 2 zijn een bovenste horizontale plaat 11 en een onderste horizontale plaat 12 gelegerd, welke ten opzichte van deze as 2 in verticale richting onverplaatsbaar zijn en welke door middel 35 van paarsgewijs verlopende, regelmatig over de omtrek!.verdeelde, verticale stangen 13 met elkaar tot een kooi zijn verbonden.

Op elk paar stangen 13 is een bovenste slede 14 verschuifbaar, doch onverdraaibaar, aangebracht. Aan deze 40 bovenste slede 14 is een omlaagstekende stang 15 en een 84 0 0 1 7 0 1 ** » - 5 - doom 16 vast bevestigd. Met deze doorn 16 is een spanbeugel 17 verzwenkbaar om een horizontale as 18 verbonden. Aan de van de doom 16 afgekeerde zijde van de slede 14 is een als een volgrol 19 uitgevoerd volgorgaan aangebracht/ dat 5 grijpt in een, een curve vormende groef 20 van een op de centrale as 2 vast bevestigde curvecilinder 21.

Voorts is de spanbeugel 17 uitgevoerd met een verlengstuk 22, waarop een volgrol 23 is aangebracht. Deze volgrol 23 werkt samen met een, een curve vormende groef 24 van 10 een op de centrale as 2 vast bevestigde samengestelde curvecilinder 25.

Op elk paar verticale stangen 13 is voorts een onderste slede 26 verschuifbaar aangebracht. Aan deze onderste slede 26 is een draagbeugel 27 bevestigd, die met de doorn 15 16 en de spanbeugel 17 een positioneer- en spansamenstel vormt en die is voorzien van een opening, waarin de aan de bovenste slede 14 bevestigde omlaagstekende stang 15 voortdurend steekt, terwijl voorts een aan het onderste uiteinde van de doom 16 gelegen langgerekte, afgeronde, verdikte kop 20 29, die in de halsopening vah het gevogelte past, door deze opening kan steken. De doorn 16 is tevens voorzien van een althans nagenoeg loodrecht op deze kop 29 verlopende, korte gebogen strip 28.

De onderste slede 26 is aan de, van de draagbeu-25 gel 27 afgekeerde zijde uitgevoerd met een volgrol 30, die samenwerkt met een vast op de centrale as 2 bevestigde curvecilinder 31.

Een tussen de onderste plaat 12 van de kooi en elke onderste slede 26 om de betreffende stang 13 aangebrach-30 te drukveer 32 bewerkstelligt, dat de volgrol 30 van deze onderste slede 26 in aanraking met de samenwerkende curvecilinder 31 wordt gehouden.

De curvecilinders21, 25 en 31,. welke alle vast op de centrale as 2 zijn bevestigd, zijn derhalve onverdraai-35 baar.

De kooi, die bestaat uit de onderste plaat 12, de bovenste plaat 11 en de stangen 13, is, in de axiale richting van de centrale as 2 verstelbaar, door middel van pennen 33 met het aandrijfwiel 5 verbonden en volgt de verdraaiing van 8400170 » % - 6 - dit aandrijfwiel 5.

Aan het aandrijfwiel 5 is met behulp van steun-platen 34 een veelhoekige horizontale leidbeugel 35 bevestigd, die met de haak 10 van de hangtransporteur, waaraan 5 het gevogelte tijdens de snijbewerking hangt, in aanraking is en waarvan het aantal zijden overeenkomt met het aantal haken 10, dat over de omtrek van het aandrijfwiel 5 verdeeld met de hierin gevormde uitsparingen in ingrijping kan komen.

Aan het gestel 1 zijn voorts nog twee instelbare, 1° horizontale leidorganen 36 en 37 bevestigd, die moeten bewerkstelligen, dat het gevogelte op de juiste wijze aan de inrichting wordt toegevoerd.

Op de stilstaande verticale centrale as 2 is onder de onderste horizontale plaat 12 van de kooi een uithou-der 38 bevestigd, die een vers telbare sl.ede 39 draagt, waarop een door een kap 41 omhulde elektromotor is aangebracht, waarvan de horizontale aandrijfas met een roteerbaar snijmes 40 is gekoppeld.

Tussen de, de elektromotor omgevende, kap 41 en 20 het snijmes 40 is een leidplaat42 aangebracht, die voor het geleiden en afvoeren van de afgesneden topborsten dient. Op de kap 41 is tevens een instelbare geleider 43 aangebracht, welke bewerkstelligt, dat tijdens de snijbewerking de poten van het gevogelte buiten bereik van het roterende snijmes 40 25 worden gehouden.

De werking van de in het voorgaande beschreven inrichting is als volgt:

Met de enkelgewrichten in haken 10 van de hangtransporteur opgehangen gevogelte wordt toegevoerd naar de 20 inrichting, waarbij de rollen 9 de draagrail 7 van de inrichting bereiken en continu over deze draagrail 7 worden voortbewogen. De draagbeugels 8 vallen hierbij in de uitsparingen 6 van het aandrijfwiel 5, waardoor dit aandrijfwiel 5 'synchroon met de hangtransporteur wordt meegenomen.

22 De veelhoekige leidbeugel 35, die aan het aandrijf wiel 5 is bevestigd, zorgt voor een stabiele ondersteuning van de haken 10 tijdens het passeren van de inrichting.

Elke aan een haak 10 opgehangen vogel wordt met behulp van de horizontale leidorganen 36 en 37 zodanig tegen 84 0 0 1 7 0 *+ 9 - 7 - ' de omlaagstekende stang 15 van de corresponderende bovenste slede 14 gepositioneerd, dat de doom 16 met de spanbeugel 17 moeiteloos in de buikholte van de vogel kunnen worden gestoken (fig. 3 en 4).

5 Afhankelijk van de grootte van een vogel zal de langgerekte, aan de onderzijde af geronde,- kop 29 van de doom 16 in meerdere of mindere mate door de halsopening van deze vogel steken.

Nadat de bovenste slede 14 en derhalve de doom 10 16 met behulp van de volgrol 19, die aangrijpt op de curve-cilinder 21, naar hun laagste stand zijn bewogen, wordt de spanbeugel 17 door de volgrol 23, die aangrijpt op de curve-cilinder 25, buitenwaarts verzwenkt, waarbij de spanbeugel 17 op het borstbeen van de vogel komt aan te grijpen. De breedte 15 van de spanbeugel 17 bedraagt bij voorkeur 20 - 40 mm.

Hierbij wordt de vogel enigszins vervormd, waarbij de ruggegraat van de vogel wordt gecentreerd in een aan de achterzijde van de doom 16 gevormde, aan de vorm van de ruggegraat van de vogel aangepaste, sleuf.

20 Hierbij verhindert de korte gebogen strip 28, dat de kop 29 van de doom 16> in de onderste stand van de bovenste slede 14, door de halsopening van de vogel zou kunnen schieten.

Vervolgens wordt de onderste slede 26, tezamen met 25 de draagbeugel 27, door de onderliggende veer 32, afhankelijk. van de verplaatsing van de volgrol 30, langs de curvecilinder 31 naar boven bewogen.

Het op dat moment onder de kop 29 van de doorn 16 uitstekende gedeelte van de vogel wordt door de draagbeugel 30 27 naar boven geduwd. De kop 29 van de doorn 16 wordt hierbij door de opening in de draagbeugel 27 gepositioneerd, terwijl ook de nekstomp van de vogel in deze opening kan steken.

Op deze wijze wordt een bijzonder stabiele positionering van de vogel bereikt. Vervolgens wordt de spanbeu-35 gel 27 tijdens de voortgaande rotatie van de kooi om de stilstaande verticale centrale as 2 in een continue beweging verder buitenwaarts verzwenkt, waarbij in de buitenste of spanstand van de spanbeugel 27 het roterende snijmes 40 wordt gepasseerd, waardoor de topborst van de vogel tussen de doom 8400170 - 8 - 16 en de spanbeugel 17 wordt afgesneden (fig. 5 en 6). De losgesneden topborst wordt via de leidplaat 42 naar de gewenste plaats afgevoerd.

Vervolgens zal de onderste slede 26 door zijn volg-5 rol 30, die samenwerkt met de curvecilinder 31, weer omlaag worden bewogen, terwijl de bovenste slede 14 door de volgrol 19 en de hiermede samenwerkende curvecilinder 21 omhoog wordt verplaatst en de spanbeugel 17 met behulp van zijn volgrol 23 en de samenwerkende curvecilinder 21 vanuit zijn spanstand 10 naar zijn ruststand wordt terugverzwenkt. Hierna kan het positioneer- en spansamenstel opnieuw worden benut.

De uitvinding is niet beperkt tot de in het voorgaande beschreven uitvoering, doch kan binnen het kader van de uitvinding op velerlei manieren worden gevarieerd.

n 8400170 i't /cL·

Claims (21)

1. Inrichting voor het afsnijden van een gedeelte van geslacht gevogelte, uitgevoerd met een hangtransporteur met haken, waaraan het gevogelte met zijn enkelgewrichten op-hangbaar is en met een snijorgaan voor het afsnijden van het 5 bedoelde gevogeltegedeelte, gekenmerkt door tenminste ëén synchroon met de hangtransporteur beweegbaar positioneer- en spansamenstel voor het ten opzichte van het snij-orgaan positioneren en spannen van het gevogelte, waarbij dit positioneer- en spansamenstel is uitgevoerd met een, ten opzichte van de hangtransporteur verplaatsbare, van bovenaf in de buikholte van het gevogelte steekbare, doorn voor het aangrijpen op de ruggegraat vein het gevogelte, en een eveneens ten opzichte van de hangtransporteur verplaatsbare, van bovenaf in de buikholte van het gevogelte steekbare, span- 15 beugel voor het aangrijpen op het borstbeen van het gevogelte, welke spanbeugel tussen een ruststand en een spanstand ten opzichte van de doom verstelbaar is.

2. Inrichting volgens conclusie 1, m e t het kenmerk, dat de spanbeugel verzwenkbaar met de doom 20 is verbonden.

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, m e t h e t k e η m e r k, dat de doom en de spanbeugel zijn gemonteerd op een slede, die ten opzichte van de hangtransporteur herplaatsbaar is tussen een bovenste stand, waarin de 25 doom en de spanbeugel zich buiten de buikholte van het gevogelte bevinden en een onderste stand, waarin de doom en de spanbeugel zich in deze buikholte bevinden.

4. Inrichting volgens êên der voorgaande conclusies, met h et kenmerk, dat het positioneer- en 30 spansamenstel tevens een ten opzichte van de hangtransporteur verplaatsbare draagbeugel omvat, die is voorzien van een, de nekstomp van het gevogelte en het onderste gedeelte van de doorn in de onderste stand van de slede opnemende opening.

5. inrichting volgens conclusie 4, m e t het 8400170 - 1° - * kenmerk, dat de slede een omlaagstekende stang bezit, die voortdurend door de opening in de draagbeugel omlaag steekt.

6. Inrichting volgens conclusie 4 of 5, m e t 5 het kenmer k, dat de draagbeugel is gemonteerd op een tweede, onder de genoemde slede gelegen, slede, die ten opzichte van de hangtransporteur verplaatsbaar is tussen een onderste stand, waarin de draagbeugel buiten aanraking is met het, aan zijn enkelgewrichten opgehangen, gevogelte, en 10 een bovenste stand, waarin de draagbeugel op het onderste gedeelte van het gevogelte kan aangrijpen.

7. Inrichting volgens ëén der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de doorn aan zijn onderste uiteinde is voorzien van een langgerekte, afgeronde, 15 verdikte kop, die in de halsopening van het gevogelte past en een althans nagenoeg loodrecht op deze kop verlopende, korte gebogen strip, die verhindert, dat de kop van de doorn, in de onderste stand van de eerstgenoemde slede, door de halsopening van het aan zijn enkelgewrichten opgehangen ge-20 vogelte schiet.

8. Inrichting volgens éên der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de doorn een aan de ruggegraat van het gevogelte aangepaste vorm bezit.

9. Inrichting volgens conclusie 8, m e t het 25 kenmerk, dat de doorn aan de zijde van de ruggegraat van het gevogelte met een sleuf is uitgevoerd.

10. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, met 'het kenmerk, dat de breedte van de spanbeugel tussen 20 en 40 mm ligt. 30

11· Inrichting volgens ëën der conclusies 6-10, met het kenmerk, dat de beide-sleden van het (elk) positioneer- en spansamenstel op een gemeenschappelijke verticale stang op en neer verplaatsbaar, doch ten opzichte van deze stang onverdraaibaar, zijn aangebracht.

12. Inrichting volgens ëén der conclusies 6 - 11, met het kenmerk, dat de beide sleden volgorganen bezitten, die ,voor het bewerkstelligen van de verticale verplaatsingen van de sleden over de stang,met curven samenwerken. 8400170 - 11 -

13. Inrichting volgens conclusie 12, m e t het k e n m e r k, dat een veer de onderste slede in bovenwaartse richting belast en zijn volgorgaan met de betreffende curve in ingrijping houdt;·

14. Inrichting volgens één der conclusies 2 - 13, met het kenmerk, dat de spanbeugel een volgorgaan bezit, dat voor het uitvoeren van de verzwenkbeweging van de spanbeugel ten opzichte van de doorn met een curve samenwerkt.

15. Inrichting volgens êén der conclusies 11 - 14, 10 waarbij op een stilstaande, verticale, centrale as een kooi is gelegerd, welke ten opzichte van deze as in verticale richting onverplaatsbaar is en welke bestaat uit een onderste horizontale plaat en een bovenste horizontale plaat, die door middel van een aantal van de genoemde verticale stangen met 15 elkaar zijn verbonden, waarbij op deze verticale centrale as voorts een aandrijfwiel is gelegerd, dat door de hangtrans-porteur aandrijfbaar is, waarbij de rotatie vein het aandrijfwiel door de kooi wordt gevolgd, met het kenmerk, dat aan hetiaandrijfwiel een horizontale leidbeugel is be-20 vestigd, die met de haak van de hangtransporteur, waaraan het gevogelte tijdens de snijbewerking hangt, in aanraking is.

16. Inrichting volgens conclusie 15, m e t het k e n m e r k, dat de leidbeugel veelhoekig is uitgevoerd.

17. Inrichting volgens conclusie 15 of 16, m e t 25 het kenmerk, dat de kooi tenminste één verder horizontaal leidorgaan draagt voor het, tegen de, met de eerstgenoemde slede verbonden, omlaagstekende stang positioneren van het aan zijn enkelgewrichten opgehangen gevogelte.

18. Inrichting volgens êén der conclusies 15 - 17, 30 met h-et 'kenmerk, dat een uithouder op de centrale verticale as is bevestigd, die een verstelbare slede ondersteunt, waarop een elektromotor is aangebracht, die het, als een roteerbaar snijmes uitgevoerde, snijorgaan door middel van een horizontale aandrijfas aandrijft.

19. Inrichting volgens conclusie 18,met het kenmerk, dat de ligging van het snijmes ten opzichte van het, zich in de snijstand bevindende, positioneer- en spansamenstei zodanig is, dat het snijmes met het, aan zijn enkelgewrichten opgehangen, gevogelte tussen de hierin aan 8400170 - 12 - gebrachte doorn en spanbeugel, welke laatste zich in de spanstand bevindt, in snijdende aanraking komt.

20. Inrichting volgens conclusie 18 of 19, met het kenmerk, dat naast het snijmes een leidplaat 5 voor het afvoeren van het afgesneden gevogeltegedeelte verloopt.

21. Inrichting volgens één der conclusies 18 - 20, met het kenmerk, dat boven de elektromotor een .instelbare geleider is aangebracht voor het tijdens de snij-10 bewerking van het snijmes buiten bereik van het snijmes houden van de poten van het gevogelte. 8400170