NL8104877A - Inrichting voor het uithalen van slachtvogels. - Google Patents

Description

*

Inrichting voor het uithalen van slachtvogels

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het uithalen van slachtvogels, voorzien van een stangvormige uithaallepel, die via een opening tussen het borstbeen en de staart van een met de poten aan een haak opgehangen en met de rug op een steun liggende 5 vogel in de vogel wordt gebracht en die aan een einde is voorzien van een volgorgaan, dat samenwerkt met een curvebaan en aan het andere einde is voorzien van twee evenwijdige stangdelen, tussen weIke aan de uiteinden een scharnierbare uithaalklep met een spleet is gemonteerd, die bij het inbrengen van de lepel in een vlak ligt met de stangdelen 10 en bij het uithalen in een vlak ongeveer loodrecht op de stangdelen wordt gebracht, welke uithaallepel verder is voorzien van een bolvormig uitsteeksel aan weerszijden van de spleet.

Een soortgelijke inrichting is bekend uit de Nederlandse Openbaarmaking nr. 166.841. Bij deze bekende inrichting bestaat de uit-15 haallepel uit twee evenwijdige, vast met elkaar verbonden en langs hun langsas heen en weer beweegbare stangen, tussen welke aan hun vrije uiteinden een dwarsas is gemonteerd, waarop de scharnierbare uithaalklep is gemonteerd.

Bij het inbrengen van de uithaallepel steekt de uithaalklep 20 in het verlengde van de stangen buiten de stangen uit, Wanneer nu de uithaallepel zo ver mogelijk in de vogel is bewogen, wordt de uithaalklep binnenwaarts in de richting van de rugsteun van de vogel in een stand ongeveer loodrecht op de uithaallepel gescharnierd. Bij deze beweging langs een cirkelboog zal de wigvormige spleet in de uithaal-25 klep pas op een zekere afstand boven het onderste punt van de borst-holte op de slokdarm van de vogel aangrijpen, waarbij het gevaar bestaat, dat de uithaalklep een of meer organen in de borstholte van de vogel niet kan meenemen en/of beschadigt, vooral wanneer de ligging van die organen afwijkt van de gemiddelde ligging.

30 De uitvinding heeft ten doel, dit bezwaar van de bekende inrichting op te heffen.

Dit doel wordt bereikt, doordat volgens de uitvinding de uithaalklep zich bij het inbrengen van de lepel over zijn gehele lengte 8104877 £>\ % - 2 - tussen de evenwijdige stangdelen bevindt en doordat de uithaalklep aan de van de steun afgekeerde zijde van de uithaallepel buitenwaarts uit het vlak van de stangdelen scbamierbaar is.

Door toepassing van deze maatregelen kan bij de inrichting 5 volgens de uitvinding de uithaallepel gemakkelijk tot op het diepste punt in de borstholte van de vogel worden bewogen, zodat de spleet in de uithaalklep op het begin van de slokdarm in de borstholte kan aan-grijpen en de zekerheid bestaat, dat alle te verwijderen organen door de uithaalklep worden meegenomen. Ook is hierbij het gevaar dat de 10 organen door de uithaalklep worden beschadigd, tot een minimum terug-gebracht, omdat de uithaalklep buitenwaarts ten opzichte van de rug-steun van de vogel en dus van de organen weg schamiert.

Bij een voorkeursuitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding is de uithaalklep vrij schamierbaar tussen de stangdelen 15 gemonteerd.

Terwijl bij de bekende inrichting volgens de Nederlandse Openbaarmaking nr. 166.841 behalve een aandrijving met een curvebaan voor de stangen van de uithaallepel bovendien een curvebaan met volg-orgaan voor de aandrijving van de scharnierbare uithaalklep nodig is, 20 is bij de uithaalklep van de inrichting volgens de uitvinding geen aparte aandrijving nodig. Bij de inrichting volgens de uitvinding wordt de uithaalklep uit het vlak van de stangdelen naar buiten bewogen, wanneer de uithaallepel aan de opwaartse beweging in de borstholte van de vogel begint, waarbij de organen van de vogel tussen de stang-25 delen door op de uithaalklep duwen.

De uitvinding zal aan de hand van de tekening met een uit-voeringsvoorbeeld nader worden toegelicht.

Fig.. 1 is een schematisch zijaanzicht van de inrichting volgens de uitvinding; 30 fig. 2 is een perspectivisch aanzicht volgens de pijl II in fig. 1 van het uiteinde van uithaallepel met de uithaalklep en fig. 3 is een detail III van de inrichting volgens fig. 1 in een andere bedrijfsfase.

De inrichting volgens de uitvinding die in fig. 1 is getekend, 35 maakt deel uit van een carrouselvormige installatie met een aantal de- 8104877 i ». *» - 3 - zelfde inrichtingen rondom een centrale as. Elke inrichting is gemonteerd op een paar verticale geleide-stangen 1, waarvan er in fig. 1 een zichtbaar is. Deze geleide-stangen 1 zijn vast bevestigd in een bovenplaat 2 en een onderplaat 3, die op de centrale as zijn gemonteerd 5 en aandrijfbaar zijn. Op deze wijze kunnen continu vogels worden be-handeld. De vogels 4 hangen met de poten aan haken 5, die op him beurt hangen aan haken 6, die zijn verbonden met een ketting, die de haken 6 tangentiaal toevoert aan een kettingwiel, dat aan de bovenzijde op de carrousel is bevestigd en bijvoorbeeld door die ketting kan worden 10 aangedreven (gedeeltelijk niet getekend).

Op de geleide-stangen 1 is aan de bovenzijde het eigenlijke uithaalmechanisme 7 gemonteerd. Het uithaalmechanisme 7 is voorzien van een slede 8, die verticaal op en neer verschuifbaar op de geleide-stangen 1 is gemonteerd..De slede 8 is voorzien van een draaibare 15 volgrol 9, die in een vast opgestelde curvebaan 10 loopt. Verder draagt de slede 8 een om een as 11 schamierbare montageplaat 12, die is voorzien van steunen 13, tussen welke een op een as 14 draaibare volgrol 15 is gemonteerd, die samenwerkt met een vast opgestelde curvebaan 16. De volgrol 15 is bij voorkeur van nylon of een andere slijtvaste kunst-20 stof vervaardigd. De volgrol 15 wordt door middel van een of meer om de as 11 aangebrachte torsieveren 17, die op de montageplaat 12 aangrijpen, tegen de curvebaan 16 gedrukt.

Het uithaalmechanisme 7 is voorzien van een uithaallepel 18, waarop aan het ene uiteinde nabij de montageplaat 12 een plaatvormige 25 lepelhouder 19 is bevestigd. De lepelhouder 19 is voorzien van twee gaten waarmee de houder is gemonteerd op twee haaks op de montageplaat 12 staande pennen 20, waarop drukveren 21 zijn gemonteerd, die tussen een splitpen in de pennen 20 en het buitenvlak van de lepelhouder 19 zijn gespannen. Dankzij deze montage kan de uithaallepel 18 in de rich-30 ting van de pijl 22 verend meegeven, terwijl verend meegeven in tegen-gestelde richting ook mogelijk is door middel van de torsieveren 17.

De uithaallepel 18 is aan zijn vrije uiteinde, zie fig. 2, gevorkt uitgevoerd en tussen de uiteinden van de evenwijdige stangdelen 18' en 18" zijn dwarsassen aanwezig, waarop een U-vormige uithaalklep 35 23 is aangebracht, die over een hoek van ongeveer 90° volgens de dubbele 8104877 — 4 - .

pijl 24 schamierbaar is. De uithaalklep 23 is voorzien van een spleet: 25. De uiteinden van de evenwijdige stangdelen 18’ en 18" zijn aan da zijde tegenover de uithaalklep 23 voorzien van vast bevestigde, tand-vormige uitsteeksels 26, die aan de vrije uiteinden bolvormig zijn.

5 Tussen de tandvormige uitsteeksels 26 is een wigvormige spleet 26’ aanwezig, die mailer wordt in de richting van de spleet 25 en daarin vloeiend overgaat.

Op de geleide-stangen 1 is onder de slede 8 een vogelsteun in de vorm van een opspanslede 27 gemonteerd, die is voorzien van een 10 looprol 28, die in een vast opgestelde curvebaan 29 loopt. Zoals in fig. 3 is aangebracht, staan de beide geleide-rails van de curvebaan 29 over een deel van een lengte op een afstand van elkaar, die groter is dan de diameter van de looprol 28, zodat de slede over een bepaalde hoogte vrij op en neer.beweegbaar is. De grotere afstand tussen geleide-15 rails van de curvebaan wordt verkregen door de onderste geleide-rail geleidelijk naar beneden te laten verlopen ten opzichte van de bovenste geleide-rail. De genoemde hoogte kan bij het uithalen van zogenoemde slachtkuikens ongeveer 30 mm bedragen, Daarbij wordt de slede 27 door middel van een trekveer 30, die met de onderplaat 3 is verbonden, onder 20 voorspanning in neerwaartse richting getrokken. De bedoeling hiervan zal hiema nader worden toegelicht.

De opspanslede 27 is aan de van de looprol 28 afgekeerde zijde voorzien van een U-vormige beugel 31, waarbij de aan de haken 5 opge-hangen vogel 4 zich met de poten aan de buitenzijde van de beugel be-25 vindt. De poten van de vogel worden door een geleiding 32 op de juiste plaats gebracht. Tussen de benen van de U-beugel 31 is nabij het steun-vlak 33 voor de vogel een dwarsstaaf 34 bevestigd, waaraan in het midden een naar beneden gerichte grijper 35 is bevestigd. De grijper 35 grijpt in een uithaalopening, die tussen het vrije uiteinde van het 30 borstbeen en de staart van de vogel is aangebracht. Aan het steunvlak 33 zijn verder een paar aan hun einden ten opzichte van elkaar V-vor-mig buitenwaarts gebogen steunpennen 36 bevestigd, die de vogel in zijdelingse richting steunen.

Onder de onderplaat 3 van de inrichting is op de geleide-35 stangen 1 een derde slede 37 verticaal op en neer beweegbaar geleid, 8104877 - 5 - * t die is voorzient van een looprol 38, die in een curvebaan 39 loopt.

Aan de van de looprol 38 afgekeerde zijde is op de slede 37 scharnier-baar een borstaandrukstang 40 gemonteerd, die aan zijn vrije uiteinde een borstaandrukplaat 41 draagt. De stang 40 kan door middel van een 5 vaste geleiding 42 in de richting van de pijl 43 worden gezwenkt. De borstaandrukplaat 41 heeft een omgebogen ondereinde 41', dat is voor-zien van een V-vormige uitsparing (niet getekend), zodanig, dat wanneer de plaat 41 tegen de borst van de vogel 4 is gezwenkt, de hals van de vogel in de V-vormige uitsparing komt te liggen. De borstaandrukplaat 10 41 is in dwarsrichting, dus loodrecht op het vlak van tekening, V- vormig gekromd en daarbij aangepast aan de vorm van de dwarsdoorsnede van de borst van de vogel 4.

De werking van de inrichting volgens de uitvinding is als volgt: 15 de inrichting is in fig. 1 getekend in de inloopstand, dat wil zeggen in het punt waar de vogels tangentiaal in de inrichting worden gevoerd met behulp van de boven beschreven inrichting, namelijk de haken 5 en 6, waarvan de laatste aan een niet getekende ketting is opgehangen. Na het invoeren wordt de stang 40 door middel van de ge-20 leiding 42 in de richting van de pijl 43 gezwenkt, waarbij de plaat 41 naar de borst van de vogel 4 beweegt en het omgebogen ondereinde 41' daarvan met de V-vormige uitsparing om de hals van de vogel grijpt en dan wordt de slede 37 met de curvebaan 39 langs de geleide-stangen 1 omhoog bewogen, om de schouders 4’ van de achter elkaar toegevoerde 25 vogels alle op gelijke hoogte te brengen.

Bij de draaiing van de carrouselvormige inrichting komt de looprol 28 van de opspanslede 27 terecht in het deel van de curvebaan 29, waar de afstand tussen de geleide-rails geleidelijk groter wordt dan de diameter van de looprol 28 (fig. 3), zodat de trekveer 30 de 30 slede 27 naar beneden kan trekken. Daarbij grijpt de grijper 25 in de bovengenoemde opening in de slachtvogel 4 en drukt de vogel naar beneden, waarbij de vogel vast wordt opgesloten tussen de grijper 35 en het uiteinde 41f van de borstaandrukplaat 41. Daarmee is de vogel 4 zowel in horizontale richting door middel van de grijper 35, de steunpennen 35 36 en de borstaandrukplaat 41, als in verticale richting 8104877 - 6 - ( a door middel van de dwarsstang 34 en het ondereinde 41' van de plaat 41 vast op de slede 27 opgespannen.

De curvebaan 39 is in verticale richting verstelbaar, waarbij de verticale afstand tussen de curvebaan 39 en de curvebaan 29, afhanke-5 lijk van de grootte van de vogels, instelbaar is.

Wanneer de vogel 4 vast is opgespannen, wordt de slede 8 door middel van de curvebaan 10 in verticale richting en de uithaallepel 18 door middel van de curvebaan 16 in horizontale richting bewogen, zo-danig, dat het vorkvormige uiteinde van de uithaallepel, dat in fig. 2 10 is getekend, wordt bewogen langs een gesloten baan 44, die in een stippellijn in fig. 1 is getekend.

Uitgaande van de stand volgens fig. 1 beweegt het vorkvormige uiteinde 18', 18"van de lepel 18 zich naar beneden door de bovenge-noemde opening in de vogel en beweegt langs de binnenzijde van het 15 borstbeen in de borstholte, Daarbij wordt de uithaalklep 23 in de in streepstippellijnen getekende stand in fig. 2 gebracht, wanneer de klep in aanraking komt met het borstbeen. Het vorkvormige uiteinde 18', 18" beweegt langs het borstbeen naar beneden en vervolgens naar rechts, totdat de spleet 25 over de slokdarm en de ruggegraat van de vogel 20 grijpt en de kogelvormige uitsteeksels onder de longen op de ribbe aangrijpen. Gedurende deze beweging blijft de uithaalklep in de in fig. 2 in streepstippellijnen getekende stand staan, zodat de kans op beschadiging van de inwendige organen van de vogel tot een minimum is beperkt.

25 Wanneer het vorkvormige uiteinde aan de opwaartse beweging langs de baan 44 begint, bewegen de ingewanden van de vogel tussen de even-wijdige stangdelen 18’ en 18" en wordt de uithaalklep 23 bewogen in de in getrokken lijnen getekende stand volgens fig. 2, waarbij de uithaalklep 23 tijdens de opwaartse beweging de slokdarm en de daarmee 30 verbonden ingewanden van de vogel naar boven en naar buiten toe mee-neemt, terwijl de bolvormige uitsteeksels 26 de longen van de vogel meenemen.

Qmdat de uithaalklep 23 zich bij de binnenwaartse beweging tussen de evenwijdige stangdelen 18', 18" van de uithaallepel 18 bevindt en 35 pas bij de opwaartse beweging van de uithaallepel 18 in een stand onge- 8104877 - 7 - ft veer loodrecht op de evenwijdige stangdelen 18', 18" schamiert, kan de uithaalklep 23 met de spleet 25 op het diepste punt in de borst-holte op de slokdarm van de vogel aangrijpen, zodat de zekerheid bestaat dat alle inwendige organen worden uitgehaald en de kans op 5 beschadiging daarvan minimaal is.

8104877

Claims (8)

1. Inrichting voor het uithalen van slachtvogels, voorzien van een stangvormige uithaallepel, die via een opening tussen het borst-been en de staart van een met de poten aan een haak opgehangen en met de rug op een steun liggende vogel in de vogel wordt gebracht en die 5 aan een einde is voorzien van een volgorgaan, dat samenwerkt met een curvebaan en aan het andere:'.einde is voorzien van twee evenwijdige stangdelen, tussen welke aan de uiteinden een scharnierbare uithaal-klep met een spleet is gemonteerd, die bij het inbrengen van de lepel in een vlak ligt met de stangdelen en bij het uithalen in een vlak 10 ongeveer loodrecht op de stangdelen wordt gebracht, welke uithaallepel verder is voorzien van een bolvormig uitsteeksel aan weerszijden van de spleet, met het kenmerk, dat de uithaalklep (23) zich bij het inbrengen van de lepel (18) over zijn gehele lengte tussen de evenwijdige stangdelen (18’, 18") bevindt en dat de uithaalklep (23) aan de 15 van de steun (27) afgekeerde zijde van de uithaallepel (18) buiten-waarts uit het vlak van de stangdelen (18’, 18") scharnierbaar is.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de uithaalklep (23) vrij scharnierbaar tussen de stangdelen (18’, 18") is gemonteerd.

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de twee bolvormige uitsteeksels (26) tegenover de uithaalklep (23) vast aan de stangdelen (18’, 18") zijn bevestigd.

4. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de uithaallepel (18) om een horizontale as (11) schar- 25 nierbaar is gemonteerd aan een verticaal op en neer beweegbare slede (8) , waarbij de lepel met een volgorgaan (15) door een curvebaan (16) in horizontale richting stuurbaar is en de slede met een volgorgaan (9) door een curvebaan (10) in verticale richting stuurbaar is, waarbij de uithaalklep (23) en de tandvormige uitsteeksels (26) met bol- 30 vormige uiteinden een gesloten baan (44) beschrijven.

5. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de steun bestaat uit een verticaal op en near beweegbare opspanslede (27), die door een volgrol (28) samenwerkt met een curvebaan (29) met geleide-rails, die over een deel van de bewegingsbaan van de volgrol op een 8104877 * . > - 9 - grotere afstand van elkaar staan dan de diameter van de volgrol, waar-bij de opspanslede door een trekveer (30),is verbonden met een vast deel (3) van de inrichting en dat de opspanslede aan de bovenkant aan de naar de vogel toegekeerde zijde is voorzien van een naar beneden 5 gerichte grijper (35).

6. Inrichting volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat onder de opspanslede (27) een verticaal op en neer beweegbare slede (37) is gemonteerd, die door een volgrol (38) samenwerkt met een curvebaan (39) en dat op de slede (37) schamierbaar een borstaandrukplaat (40, 10 41) is bevestigd, die door een vaste geleide-stang (42) bedienbaar is.

7. Inrichting volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat de slede (8) van de uithaallepel (18), de opspanslede (27) en de slede (37) van de borstaandrukplaat (41) verticaal verschuifbaar zijn gemonteerd op een enkel paar verticale geleide-stangen (1).

8. Inrichting voor het uithalen van slachtvogels, in hoofdzaak zoals beschreven in de beschrijving en/of weergegeven in de tekening. t 8104877