NL8204088A

NL8204088A - Grondbewerkingsmachine.

Info

Publication number: NL8204088A
Application number: NL8204088A
Authority: NL
Original assignee: Lely Nv C Van Der
Priority date: 1982-10-22
Filing date: 1982-10-22
Publication date: 1984-05-16
Also published as: GB8328258D0; DE3338284A1; FR2534769A1; DE3338284C2; GB2128461B; GB2128461A

Description

* C. van der Lely N.V., Maasland " Grondbewerkingsmachine '·

De uitvinding heeft betrekking op een grondbewerkings-machine met een gestel en een aantal daarin gelegerde bewerkingsorganen, die om opwaarts gerichte assen aandrijf baar zijn en zijn voorzien van ten minste één zwenklichaam met 5 ten minste één tand.

Bij grondbewerkingsmachines van deze soort vormt het zwenkstuk met de tand een geheel hetgeen betekent dat indien de tand versleten is men het geheel dient te vervangen waarmee relatief hoge kosten gepaard gaan.

10 Met de konstruktie volgens de uitvinding wordt dit nadeel opgeheven doordat de tand door middel van een stift in het zwenklichaam aanbrengbaar is.

Volgens een verder facet van de uitvinding kan het zwenklichaam door middel van een borgpen tegen een neerwaartse 15 beweging zijn geborgd.

, Op deze wijze kan het zwenkstuk gemakkelijk worden losgenomen na het verwijderen van de borgpen.

Aan de hand van een in de figuren weergegeven uitvoer ingsvoorbeeld zal de uitvindng hieronder nader uiteen 20 worden gezet.

Pig. 1 geeft in bovenaanzicht een grondbewerkingsmachine weer voorzien van een tandbevestiging volgens de uitvinding

Pig. 2 geeft op grote schaal een bovenaanzicht weer van 25 een drager van een bewerkingsorgaan en de tandbevestiging volgens de uitvinding

Pig. 3 geeft een aanzicht weer volgens de pijl III in fig. 2

Pig. 4 geeft een aanzicht weer volgens de lijn 30 IV - IV in fig. 3

De in de figuren weergegeven inrichting betreft een grondbewerkingsmachine voorzien van een zich dwars op de voortbewegingsrichting A uitstrekkend gesteldeel 1, waarin op gelijke afstanden van bij voorkeur 25 cm van 35 elkaar zich in opwaartse, bij voorkeur vertikale, richting uitstrekkende assen 2 van bewerkingsorganen 3 zijn gelegerd.

8204088 2

Elk van de bewerkingsorganen 3 omvat een althans nagenoeg horizontale drager 4, die op het einde van een onder uit het gesteldeel 1 stekende as 2 is bevestigd. Nabij de einden van de drager 4 van elk bewerkingsorgaan 3 zijn houders 5 5 aanwezig die in hoofdzaak cylindervormig zijn. De houders 5 zijn aan de bovenzijde op gelijke hoogte met de bovenzijde van de drager gelegen en steken aan de onderzijde buiten deze uit. Elke houder 5 heeft een cylindervormige uitsparing 6. De langshartlijn van de cylindervormige uitsparing 6 10 strekt zich althans nagenoeg evenwijdig uit aan de langshartli jn a van een as 2, welke langshartli jn de draaiingsas voor een bewerkingsorgaan vormt. In de cylindervormige uitsparing 6 van elk van de houder 5 is een verdraaibaar deel 7 in de vorm van een tap aangebracht. De tap 7 maakt 15 deel uit van een zich naar beneden uitstrekkend lichaam 8.

De tap 7 heeft een zodanige diameter dat zij met geringe speling in de uitsparing 6 van een houder 5 past en wordt aan de onder- en bovenzijde ondersteund door een glijleger 9 resp. 10. Tussen een borst 11 aan de onderzijde van de 20 tap 7 en de onderzijde van het glijleger 9 is een afdichtring 12 aangebracht. De borst en de ring 12 zijn opgenomen in een uitgefreesd gedeelte aan de onderzijde van de uitsparing 6.

De bovenzijde van de tap 7 rust tegen een borst 13 nabij de bovenzijde van de uitsparing 6. Het overblijvende deel van de 25 opening is door middel van een kap 14 afgesloten die op de tap rust. De tap 7 wordt in de beschreven stand gehouden door middel van een borgpen 15 die samenwerkt met een halfcirkelvormige uitsparing 16, die over 360° langs de omtrek van de tap 7 is aangebracht, een en ander zodanig dat de vrije 30 verzwenkbaarheid van de tap en daarmee het zwenklichaam 8 niet wordt belemmerd. De uitsparing 6 bevindt zich tussen het midden en de bovenzijde van de tap 7 op een afstand van de bovenzijde die ongeveer een derde van de lengte van de tap bedraagt. De borgpen 15 is ten opzichte van de as a 35 althans nagenoeg tangentiaal gelegen en bevindt zich aan de zijde van de as 2 (zie fig. 3)· Het zwenklichaam 8 dat één geheel vormt met de tap 7 heeft een ten opzichte van de langshartli jn b van de tap 7, welke een zwenkas vormt 8204088 3 excentrisch gelegen deel 17· Het deel 17 is voorzien van een langwerpige opwaarts verlopende uitsparing 18, die aan de twee einden open is en waarvan de langshartli jn een hoek insluit met de langshartli jn b van de tap 7. De betreffende 5 hoek bedraagt bij voorkeur + 4° en heeft naar beneden gerichte benen. Aan de binnenzijde is de uitsparing 18 voorzien van een profilering die een rechthoekige, bij voorkeur vierkante, dwarsdoorsnede heeft. De profilering is zodanig dat een diagonaal de langshartlijn b van een tap 7 1.0 snijdt. Ih de aldus uitgevoerde uitsparing 18 is het bevestigingsdeel 19 aangebracht van een uit stafmateriaal vervaardigde rechte tand 20. De tand 20 heeft over zijn gehele lengte een hoekige, bij voorkeur vierkante, dwarsdoorsnede. Het bevestigingsdeel 19 van de tand 20, reikt met 15 zijn recht afgesneden bovenzijde tot nabij .de bovenzijde van de uitsparing 18 en is vastgezet door een veerstift 21. De veerstift 21 bevindt zich tussen het midden en de bovenzijde van de uitsparing 18 in een opening in het excentrisch deel 17 en is door een opening in het bevestigingsdeel 19 van de 20 tand gestoken. Hierbij is de opening in het bevestigingsdeel 19 zodanig aangebracht dat de langshartli jn van de opening de langshartlijn van het bevestigingsdeel 19 snijdt en althans nagenoeg loodrecht op twee tegenover elkaar gelegen vierhoekszijden staat. In de stand die een zwenklichaam 8 25 tijdens het bedrijf inneemt is de stift 21 met de voorzijde dichter bij de draaiingsas van een bewerkingsorgaan gelegen dan met de achterzijde (fig. 2). De tand 20 omvat een in het verlengde van het bevestigingsdeel 19 gelegen werkzaam deel 22 dat gan de onderzijde is afgeschuind, een en ander zodanig 30 dat bij de stand die de tand tijdens de rotatie van een bewerkingsorgaan 3 (fig· 2 en 3) krijgt, het laagst gelegen punt van het werkzaam deel zich aan de voorzijde bevindt.

Het afgeschuinde deel aan de onderzijde sluit een hoek van ten minste 60° in met de langshartlijn van het werkzaam 35 deel 22 van de tand 20. Aan de ten opzichte van de draairichting van een bewerkings orgaan achterste zijde van elke houder 5 is een smeernippel 23 aangebracht, die aansluit op een boring die reikt tot de cirkelvormige uitsparing 16 in 8204088 4 de tap 7. Op deze wijze kan via deze uitsparing een doelmatige smering van het geheel plaatsvinden. Op de bovenzijde van het gesteldeel 1 is nabij elk van de einden een arm 24 aangebracht die een zich in de voortbewegingsrichtlng A 5 uitstrekkend deel omvat, dat sian.de bovenzijde van het gesteldeel is gelegerd en overgaat in een zich dwars op de voortbewegingsrichtlng A uitstrekkend deel dat eindigt in een naar achteren gebogen einde dat een plaat 25 draagt die tijdens het bedrijf met een buitenste rotor kan samenwerken 10 en hierbij een althans nagenoeg verticale stand inneemt.

Elk van de einden van het gesteldeel 1 is afgesloten door middel van een opwaarts gerichte zich in de voortbewegings-richting A uitstrekkende plaat 26. Elk van de platen 26 draagt nabij de voorzijde een tap 27 waarom een zich lan'gs 15 de binnenzijde van de platen naar achteren uitstrekkende arm 28 vrij verzwehkbaar is. Tussen de vrije einden van de armen 28 is vrij draaibaar een achter de bewerkingsorganen 3 gelegen rol 29 aangebracht. Ter hoogte van de achterzijde van de platen 26 zijn schroefspindels 30 aanwezig, met 20 behulp waarvan de stand van de armen kan worden gewijzigd, een en ander zodanig dat door een verstelling van de rol de werkdiepte van de bewerkings organen instelbaar is.

Binnen het kokervormig gesteldeel is op elke as 2 van een bewerkings orgaan 3 een tandwiel 31 met rechte vertanding 25 aangebracht, een en ander zodanig dat de tandwielen op de assen van naast elkaar gelegen bewerkingsorganen met elkaar in aandrijvende verbinding staan. Nabij het midden is de as van een bewerkingsorgaan 3 naar boven verlengd en reikt tot in een tandwielkast 32 waarin deze as via een aan de 30 achterzijde van de tandwielkast gelegen toerenvariator 33 in aandrijvende verbinding staat met een zich in de voort-bewegingsrichting A uitstrekkende as 34 die aan de voorzijde buiten de tandwielkast uitsteekt. De as 34 is door middel van een tussenas 35 met de af takas van een trekker koppelbaar. 35 Nabij het midden is het gesteldeel 1 voorzien van een bok 36 voor aankoppeling van de driepuntshefinrichting van een trekker.

8204088 5

De werking van de in het voorgaande "beschreven machine is als volgt:

Tijdens het bedrijf is de machine, met behulp van de bok 36 met de driepuntshefinrichting van een trekker 5 gekoppeld en kan bij voortbeweging in de richting volgens pijl A vanaf de aftakas via de tussenas 35 en de in in het voorgaande beschreven overbrenging een aandrijving voor de bewerkingsorganen 3 worden verkregen waarbij naast elkaar gelegen bewerkings organen met hun tanden 20 overlappende 10 stroken grond bewerken. Tijdens de rotatie van een bewerkings-orgaan 3 in een richting B als in fig. 2 is weergegeven, zullen de ten opzichte van deze draairichting slepende tanden 20 via het om de langshartlijn b van de tap 7 vrij verdraaibare zwenklichaam 8 steeds wisselende standen 15 innemen. Door de steeds wisselende krachten die tijdens het bedrijf pp een tand worden uitgeoefend bij het doorlopen van zijn cycloïde baan zal de tand met behulp van het zwenklichaam 8 zich steeds in standen opstellen die aan weerszijden van de in fig. 2 weergegeven middenstand zijn gelegen. Hierbij 20 zal het uitwijken van de tand vanuit deze middenstand in die delen van de cycloïdebaan waar de tand zich althans nagenoeg evenwijdig aan de voortbewegingsrichting beweegt het kleinste zijn en zal het uitwijken vanuit de middenstand groter zijn in die delen van de cycloïdebaan waar een sterke 25 kromming van deze baan optreedt. Hierbij zal in het ene geval de tand de neiging hebben verder naar een zijde van de middenstand uit te wijken dan naar de andere zijde en omgekeerd. De tand 20 kan met behulp van het zwenklichaam tevens gemakkelijk uitwijken voor stenen en andere harde 30 voorwerpen.

Bovendien wordt door de heen- en weergaande beweging het arbeidsbereik van de tand, die praktisch steeds met een hoek naar voren is gericht vergroot.

Met behulp van de in het voorgaande voorges-telde 35 tandbevestiging en tanduitvoering kan de vervaardiging op relatief goedkope wijze plaatsvinden. Door de toepassing van de door de pen 15 en de uitsparing 16 gevormde fixatie kan men een gemakkelijk losnemen van de draai tap bewerkstel- 8204088 6 ligen en wordt een relatief goedkope borgmogelijkheid voor de draai tap gecreëerd. Doordat het bevestigingsdeel 19 van de tand 20 in het verlengde is gelegen van het werkzame deel van de tand kan deze gemakkelijk uit stafmateriaal worden 5 vervaardigd, terwijl zijn bevestiging door middel van de geprofileerde uitsparing 18 en de veerstift 21 een effectieve en weinig gecompliceerde bevestiging mogelijk maakt. Het aan de onderzijde af geschuinde deel van het bewerkingsdeel 22 van de tand 20 maakt een gemakkelijk lossen van aanhangend 10 materiaal mogelijk, terwijl bovendien het gedeelte van de van de onderzijde van het werkzaam deel dat met de ondergrond in aanraking komt minimaal is.

De uitvinding is niet beperkt tot het vorenstaande doch betreft tevens alle details van de figuren al of niet beschreven. Conclusies 8204088

Claims

0 7·
1. Grondbewerkingsmachine met een gestel en een aantal daarin gelegerde bewerkingsorganen, die om opwaarts gerichte assen aandrijfbaar zijn en zijn voorzien van ten minste één zwenklichaam met ten minste één tand, met het kenmerk, 5 dat de tand door middel van een stift in het zwenklichaam aanbrengbaar is.
2. Grondbewerkingsmachine volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het zwenklichaam door middel van de borgpen tegen een neerwaarts bewegen is geborgd. *10 3· Grondbewerkingsmachine met een gestel en een aantal daarin gelegerde bewerkingsorganen die om opwaarts gerichte assen aandrijfbaar zijn en zijn voorzien van ten minste één zwenklichaam met ten minste één tand, met het kenmerk, dat het zwenklichaam door middel van een borgpen tegen een neer-15 waartse beweging is geborgd.
4. Grondbewerkingsmachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het zwenklichaam een gelegerd deel omvat dat door middel van de borgpen tegen een beweging in zijn lengterichting is geborgd.
5. Grondbewerkingsmachine met een gestel en een aantal daarin gelegerde bewerkingsorganen die om opwaarts gerichte assen aandrijfbaar zijn en zijn voorzien van ten minste één zwenklichaam met ten minste één tand, met het kenmerk, dat het zwenklichaam een gelegerd deel heeft dat door middel 25 van een borgpen is geborgd.
6. Grondbewerkingsmachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het zwenklichaam is voorzien van een excentrisch ten opzichte van zijn zwenkas gelegen uitsparing waarin het bevestigingsdeel van een tand 30 brengbaar is.
7. Grondbewerkingsmachine volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat de langshartlijn van de uitsparing een hoek insluit waarvan de benen naar beneden zijn gericht.
8. Grondbewerkingsmachine volgens conclusie 6 of 7, met 35 het kenmerk, dat de uitsparing in het zwenklichaam een profilering heeft die overeenkomt met de dwarsdoorsnede van een tand. 8204088 m *
9. Grondbewerkingsmachine volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat de profilering rechthoekig en bij voorkeur vierkant is en zodanig is aangebracht dat een diagonaal van de dwarsdoorsnede de zwenkas van het zwenklichaam snijdt.
10. Grondbewerkingsmachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de stift voor het aanbrengen van de tand is gevoerd door een opening in het zwenklichaam en een opening in het bevestigingsdeel van de tand, een en ander zodanig dat de langshartlijn van de 10 opening althans nagenoeg de langshartli jn van het bevestigingsdeel van de tand snijdt.
11. Grondbewerkingsmachine volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat de langshartli jn van de opening voor de stift althans nagenoeg loodrecht staat op twee tegenover elkaar 15 gelegen zijden van de vierhoekige dwarsdoorsnede.
12. Grondbewerkingsmachine volgens een der conclusies 4-11, met het kenmerk, dat het gelegerde deel van het zwenkstuk is gevormd door een tap die is ondergebracht in een opening in een houder van een aan een as van een bewerkings- 20 orgaan bevindende drager en de tap is voorzien van een rondlopende uitsparing waarin althans een deel van een door de houder gevoerde borgpen is gelegen, een en ander zodanig dat de pen en de uitsparing een beweging van de tap in de langsrichting tegengaan.
13. Grondbewerkingsmachine volgens conclusie 12, met het kenmerk, dat de rondlopende uitsparing zich bevindt tussen het boveneinde van de tap en zijn midden.
14. Grondbewerkingsmachine volgens conclusie 12 of 13, met het kenmerk, dat de borgpen zich van de draaiingsas van 30 een bewerkingsorgaan in tangentiale richting uitstrekt en zich aan de zijde van de draaiingsas bevindt.
15. Grondbewerkingsmachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het werkzaam deel van de tand in het verlengde is gelegen van het bevestigingsdeel 35 van de tand.
16. Grondbewerkingsmachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het ondereinde van een werkzaam deel van de tand is af geschuind waarbij het laagst gelegen gedeelte..· zich tijdens bedrijf aan de voorzijde van 8204088 ·· · de tand "bevindt.
17. Grondbewerkingsmachine volgens conclusie 16, met het kenmerk, dat het afgeschuinde deel een hoek van ten minste 60° insluit met de langshartlijn van de tand.
18. Grondbewerkingsmachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het zwenklichaam is voorzien van een smeemippel die uitmondt in een vetkamer.
19. Grondbewerkingsmachine met een gestel en een aantal daarin gelegerde bewerkingsorganen, die om opwaarts gerichte assen aandrijfbaar zijn en zijn voorzien van ten minste één zwenklichaam met ten minste één tand, met het kenmerk, dat het zwenklichaam is voorzien van een smeernippel die in een vetkamer uitmondt.
20. Grondbewerkingsmachine volgens conclusie 18 of 19, 15 met het kenmerk, dat de smeemippel zich ten opzichte' van de draairichting van het bewerkingsorgaan aan de achterzijde van het zwenklichaam bevindt.
21. Grondbewerkingsmachine volgens een der conclusies 18 - 20 en conclusie 12, met het kenmerk, dat de smeemippel 20 uitmondt in de rondlopende opening aan de omtrek van de tap van het zwenklichaam.
22. Grondbewerkingsmachine volgens een der conclusies 12 - 21, met het kenmerk, dat de opening in een houder aan de bovenzijde is afgesloten door middel van een op de boven- 25 zijde van een tap rustende kap.
23. Grondbewerkingsmachine volgens een der conclusies 12 - 22, met het kenmerk, dat nabij de boven- en onderzijde van een tap een glijleger aanwezig is.
24. Grondbewerkingsmachine zoals beschreven in het 30 voorgaande en weergegeven in de figuren.
25. Tand, in het bijzonder bestemd om te worden gebruikt bij een grondbewerkingsmachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de tand uit stafmateriaal is vervaardigd en door middel van een stift in een zwenk- 35 lichaam aanbrengbaar is.
26. Tand volgens conclusie 25, met het kenmerk, dat het stafmateriaal een rechthoekige dwarsdoorsnede heeft en een einde van de tand en het andere einde schuin is afgesneden. 8204088