NL193454C - Sluiting. - Google Patents

Description

1 193454

Sluiting

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een sluiting voor plaatsing op een houder met een open boveneinde en een houderrand, omvattende een aanpasring en een scharnierdeksel, welk deksel via een 5 scharnier is gemonteerd op de aanpasring en de aanpasring is voorzien van middelen voor het monteren en afdichten van de aanpasring op een houderrand, welk deksel beweegbaar is tussen een sluitstand en een open door een aanslagmiddel begrensde stand.

Een dergelijke sluiting is bekend uit het Amerikaanse octrooischrift US-A-1.379.677. Bij deze bekende sluiting zit het deksel via een permanent scharnier aan een door een schroef vast op een houder klembare 10 metalen band. Aan de zijde van het scharnier heeft het deksel een handgreep die met een openingsaanslag is uitgerust. De bekende sluiting heeft het nadeel dat deze door onjuiste uitlijning geen goede afsluiting van de houder waarop deze wordt geplaatst, verzekert. Een verder probleem is dat van het deksel van de bekende sluiting de metalen handgreep met aanslag buiten het scharnier uitsteekt. Bovendien is bij de bekende sluiting niet gezorgd voor het eenvoudig, zonder huipwerktuigen voor reinigingsdoelen of dergelijke 15 uiteen kunnen nemen van deksel, aanpasring en houder.

Volgens de uitvinding wordt nu een sluiting verschaft die erdoor gekenmerkt is, dat de aanpasring een afdichtgoot heeft voor het afgedicht opnemen van een houderrand, en dat het scharnier althans een met het deksel verbonden scharnierpen omvat waaraan een uitsteeksel zit dat tegen een inwendig wanddeel van de de scharnierpen opnemende scharnierzitting aanloopt ter begrenzing van de openzwenkbeweging, vanuit 20 welke aanslagtoestand het deksel losneembaar is door de scharnierpen met zijn aldaar cilindrische configuratie uit een in de scharnierzitting opgenomen ronde vasthouduitsparing langs een doorgang-vernauwende lob, waarbij een samendrukking plaats heeft, in een open sleuf te drukken.

De sluiting volgens de uitvinding laat zich met de aanpasring eenvoudig en afdichtend plaatsen op een houder, is eenvoudig uiteen te nemen, terwijl het deksel van de sluiting een adequate afdichting van de 25 houder verzorgt en het aanslagmiddel voor het deksel in de open stand opgenomen is binnen de scharnierzitting.

Opgemerkt wordt dat bij deksels van bewaardozen voor de keuken opneemgoten met afdichtwerking algemeen bekend zijn.

Bij voorkeur heeft de afdichtgoot een binnenwand en een buitenwand die ongeveer evenwijdig verlopen 30 en waarbij de onderrand van de buitenwand enigszins taps van de binnenwand wegloopt. Hiermee wordt het monteren van de sluiting op de rand van een houder vergemakkelijkt.

Verder is wenselijk dat de scharnierzitting een op het inwendige wanddeel aansluitende en in de buitenwand opgenomen uitsparing voor opname van het uiteinde van het aan de scharnierpen verbonden uitsteeksel omvat, welke uitsparing begrensd is door een de passage van het uitsteeksel tegenwerkende 35 lob. Hiermee wordt erin voorzien dat het deksel in de open stand fixeerbaar is, en wordt tevens aan het deksel een draaipunt verschaft tengevolge waarvan bij verwijdering van het deksel, de scharnierpen beter langs de doorgangvernauwende lob in de open sleuf kan worden gedrukt.

De uitvinding zal nu nader worden toegelicht aan de hand van de tekening, welke figuren 1 t/m 10 omvat.

40 Figuur 1 is een perspectivisch bovenaanzicht van samenstel van een houder, een aanpasring en een scharnierdeksel; figuur 2 is een vergroot gedeeltelijk bovenaanzicht van het samenstel van figuur 1 bij het scharnier; figuur 3 is een onderaanzicht van het samenstel van figuur 2 met afgenomen houder; figuur 4 is een vergrote dwarsdoorsnede volgens de lijn 4—4 in figuur 1; 45 figuur 5 is een vergroot detail in doorsnede volgens de lijn 5-5 in figuur 2 en toont de scharnierdelen in de gesloten stand van het deksel; figuur 6 is een detail in doorsnede zoals figuur 5 en toont het deksel in zijn maximum open stand; figuur 7 is een detail in doorsnede zoals figuur 6 en toont het deksel bewogen naar zijn vrijmaakstand; figuur 8 is een perspectivisch detail van één van de zwenkpennen; 50 figuur 9 is een perspectivisch detail van één van de penopneemzittingen; figuur 10 is een perspectivische doorsnede door de zitting van figuur 9.

De sluiting 20 voor de houder 28 omvat een aanpasring 22 en een deksel 24 dat hieraan via een losneembaar scharnier 26 met dubbele vasthoudorganen scharnierbaar zit.

55 De sluiting 20 zit op het open boveneind van een gewone bus of houder 28 als sluitmiddel en vervangt het normaal aanwezige snapdeksel. De sluiting is ook geschikt om te worden aangebracht op houders van het type waarbij normaal geen deksel hoort. In elk geval zal van de aanpasring 22 dat deel dat aangrijpt op 193454 2 de houderrand, zijn gevormd om ongeveer sluitend te passen op de rand. De afgebeelde houder 28 is van het type waarop een opsnapdeksel past en heeft een zijwaarts naar buiten stekende flens 30 rondom de omtrekswand ervan met een enigszins naar buiten taps uitlopende rand 32 onmiddellijk erboven.

De aanpasring 22 strekt zich uit over de houderrand 32 en is daarmee in ingrijping. De aanpasring 22 5 omvat in één stuk gevormde binnen- en buitenwanden 34 en 36 die onderling zijn verbonden door een dwarse bovenwand 38 zodat de omlaag gerichte randopneemuitsparing of groef 40 is gevormd. De wanden 34 en 36 en in het bijzonder de binnenvlakken ervan zijn evenwijdig en hellen in aanpassing aan de helling van de houderrand 32 waardoor een nauw passende aangrijping van de rand 32 in de groef 40 wordt verkregen. Het is de bedoeling dat de onderrand van de buitenwand 36 enigszins taps loopt om het 10 monteren van de aanpasring 22 te vergemakkelijken. Deze onderrand zit op de flens 30 tegelijk met aangrijping met de bovenkant van de rand 32 met het ondervlak van de bovenwand 38 als de aanpasring 22 volledig op de rand 32 zit. De binnenwand 34 van de aanpasring 22 strekt zich verticaal uit boven de bovenwand 38 en vormt daarmee een naar buiten en naar boven gerichte dekselopneemzitting 42 waarin het deksel 24 met zijn omtrek zit in zijn sluitstand.

15 Het scharnier 26 is gevormd langs één lijnvormig gebied van de sluiting 20 en bestaat uit een paar in de langsrichting op afstand liggende scharniereenheden, elk met een scharnierzitting 44 aan de aanpasring 22 en een scharnierpen 46 aan het deksel 24. Elke scharnierzitting 44 omvat een bovenwanddeel 48 dat een in één geheel gevormd in hetzelfde vlak liggend buitenwaarts verlengstuk van de bovenwand 38 van de aanpasring 22 vormt. Een buitenwanddeel 50 is in één geheel gevormd met en hangt aan de buitenkant van 20 het bovenwanddeel 48 evenwijdig aan een corresponderende binnenwaarts uitgelijnde lengte van de aanpasringbuitenwand 36. Speciaal lettend op figuur 5 ziet men dat het deel van de buitenwand 36 met een onderdeel van de scharnierzitting loodrecht staat op de bovenwand 38 in plaats van de randhelling van het corresponderende deel van de binnenwand 34 te volgen. Dit is belangrijk om te zorgen voor een kleine ruimte of spleet 52 tussen de in de groef opgenomen houderrand 32 en de buitenwand 36 in de schamier-25 zitting om de eigen buigbaarheid van dit wanddeel te verbeteren tijdens het met de hand zwenken van het deksel zoals later uiteengezet zal worden.

Een zijwanddeel 54 strekt zich aan een eind van de wanddelen 48, 50 haaks uit tussen de buitenwand 36 van de aanpasring 22 en het buitenwanddeel 50 van de scharnierzitting 44.

Een soortgelijk eveneens in één geheel gevormd zijwanddeel 56 is op een afstand en althans nagenoeg 30 evenwijdig aan het zijwanddeel 54 geplaatst. De zijwanddelen 54 zijn naar elkaar toegekeerd, de zijwand-delen 56 van elkaar af.

In elk zijwanddeel 54 verloopt een verticale sleuf 58 vanaf de vrije onderrand ervan nabij het buitenwanddeel 50. De sleuf 58 eindigt in een in het algemeen afgerond boveneind direct onder het bovenwanddeel 48. Op een tussenliggend punt tussen het bovenwanddeel 48 en de onderrand van het dichtbije paneel is een 35 zich binnenwaarts uitstrekkende lob 60 gevormd, die de breedte van de sleuf 58 aan de zijde van het buitenwanddeel vernauwt en een vrijwel cirkelvormige vasthouduitsparing 62 daarboven begrenst. De lob 60 heeft een de sleuf begrenzend tapse binnenrand die een nokvlak vormt om samen te werken met een scharnierpen 46, zoals later zal worden besproken.

Een tweede vasthouduitsparing 66 is gevormd tussen de zijwanddelen 54 en 56. Deze vasthoud-40 uitsparing 66 is gevormd door een in één geheel gevormd uitsteeksel 68 op het corresponderende deel van de buitenwand 36 van de aanpasring en omvat een lob 70 die tegengesteld ten opzichte van de lob 60 is gericht op een hoogte ten opzichte van de lob 60 dichterbij het bovenwanddeel 48. De lob 70 begrenst de buitenwaarts gebogen wand 72 van de vasthouduitsparing 66. Het uitsteeksel 68 omvat voor samenwerking met de zwenkpen 46 ook een hellend binnenvlak 74 vanaf de onderrand ervan naar de lob 70 en eindigt 45 onmiddellijk onder de gebogen wand 72.

De scharnierzittingen 44 zijn eikaars spiegelbeelden, tegengesteld naar binnen gericht voor het opnemen van een paar complementaire tegengesteld gerichte zwenkpennen 46.

Het deksel 24 heeft een bovenwand 76 met een afhangende omtreksmantel 78 die eindigt in een enigszins buitenwaarts versprongen ondereinddeel 80 dat rondom wordt opgenomen in de omhoog en naar 50 bulten gerichte rondgaande aanpasringzitting 42 die is gevormd door de bovenwand 38 en het aangrenzende omhoog stekende deel van de binnenwand 32 van de aanpasring 22.

Het deksel 24 heeft een tussen de scharnierzitting 44 een zich achterwaarts uitstrekkend bovenwanddeel 82 dat in één geheel is gevormd met de onderrand van de mantel 78 en eindigt in een neerhangend buitenwanddeel 84, die beide in de sluitstand van het deksel 24 in het algemeen in hetzelfde vlak liggen als 55 de boven- en buitenwanddelen 48 en 50 van de op afstand liggende scharnierzittingen 44.

De tegengestelde einden van de boven- en buitenwanddelen 82 en 84 zijn afgesloten door in één geheel gevormde eindwanddelen 86 die in het gemonteerde deksel vlakbij en evenwijdig aan de zijwanddelen 54 3 193454 van de twee scharnierzittingen 44 liggen.

Een scharnierpen 46 is bij voorkeur in één stuk bevestigd aan elk eindwanddeel 86 en steekt in de langsrichting daaruit om aan te grijpen in de corresponderende scharnierzitting 44. De scharnierpen 46 heeft een cilindrisch deel 92, dat zich vanaf het midden van het corresponderende eindwanddeel 86 uitstrekt.

5 Buitenwaarts op een afstand van het eindwanddeel 86 omvat de zwenkpen 46 een in één geheel gevormde zijwaarts gerichte tapse nok 88, eindigend in een gebogen vrije rand 90 met verminderde straal. Het cilindrisch scharnierpendeel 92 heeft een lengte, die iets groter is dan de dikte van het zijwanddeel 54 van de corresponderende scharnierzitting 44. Verder is de diameter van het scharnierpendeel 92 zodanig, dat deze nauw hoewel draaibaar en verschuifbaar is opgenomen in de corresponderende zittingsleuf 58 aan zijn 10 maximum breedte om daarin te worden gevoerd, om met snapwerking te worden vergrendeld in de gevormde boogvormige vasthouduitsparing 62.

Het omhoog bewegen van het scharnierpendeel 92 in de sleuf 58 brengt het deel 92 in ingrijping met de tapse wand van de vasthoudlob 60 waardoor een voldoende mate van buiging, primair in het buitenwand-deel 50 wordt veroorzaakt om het pendeel 92 snappend in de vasthouduitsparing 62 te brengen.

15 Meer in het bijzonder, wanneer het deksel 24 moet worden gemonteerd op de aanpasring 22, wordt het deksel omgekeerd ten opzichte van de aanpasring 22 met de scharnierpennen 46 in verticale uitlijning onder de corresponderende scharnierzittingen 44. Nu speciaal lettend op figuur 7, wordt elke scharnierpen 46 tegelijk met de andere scharnierpen omhoog bewogen in het open ondereind van de corresponderende scharnierzitting 44 met het scharnierpendeel 92 uitgelijnd met het open ondereind van de sleuf 58. De nok 20 88 wordt opgenomen in de zitting 44 op kleine afstand voorbij het zijwanddeel 54 waarbij het gebogen versmalde vrije eind 90 van de nok 88 aanvankelijk zit in de vasthouduitsparing 72 die is gevormd aan het boveneind van het uitsteeksel 68 op het corresponderende deel van de buitenste aanpasringwand 36. Het deksel wordt dan omhoog gezwenkt, tegen de richting van de wijzers van de klok in, gezien in figuur 7, daarbij zwenkend om het in de vasthouduitsparing 72 opgenomen vrije einddeel 90 van de nok. De 25 voortgezette zwenkbeweging in deze richting brengt het scharnierpendeel 92 tegen het nokvlak van de lob 60 en veroorzaakt een voldoende buiging van de scharnierdelen, bijvoorbeeld het buitenwanddeel 50, om het scharnierpendeel 92 te laten snappen in de vasthouduitsparing 62 boven de schouder die is gevormd door de lob 60. Wanneer het deksel zo in ingrijping is gebracht, zie figuur 6, is het deksel volledig gemonteerd en in zijn maximum open stand bij ongeveer 105° met de open bovenzijde van de houder zoals 30 bepaald door het aanpasstuk of de aanpasring 22. In deze stand ligt het deksel vrij van het open eind van de houder en is de inhoud ervan volledig toegankelijk. Tegelijk is het deksel, door ingrijping van het scharnierpendeel 92 en de nok 88 in tegengestelde vasthouduitsparingen 62 respectievelijk 72, vastgezet in zijn stand, zodat het onbelemmerd hanteren van het samenstel van houder en sluiting mogelijk is zonder dat men moet oppassen dat het deksel toevallig sluit, zoals bijvoorbeeld bij het uitscheppen of uitgieten van 35 de inhoud uit de houder.

Als het deksel 24 wordt bewogen naar de sluitstand, wordt het deksel, zie achtereenvolgens figuren 6 en 5, met de hand tegen de richting van de wijzers van de klok in verzwenkt om het scharnierpendeel 92 in de vasthouduitsparing 62. Deze zwenkbeweging maakt de nokrand 90 omlaag vrij uit de corresponderende uitsparing 72, waarbij het gebogen oppervlak van het uitsteeksel 68 dit vrijmaken vergemakkelijkt. Bij dit 40 vrijmaken van de nok 88 wordt steeds het scharnierpendeel 92 roteerbaar stevig vastgehouden in het corresponderende vasthoudorgaan 62 boven de lob 60. Zodra het nokranddeel 90 is vrijgekomen van de vasthouduitsparing 72, zwenkt het deksel vrij naar zijn gesloten stand op de aanpasring met de flensmantel in nauwe aangrijping met het omhoog uitstekende omtreksdeel van de binnenwand 34 rondom daaromheen en zittend op het aangrenzende deel van de aanpasringbovenwand 38. Tegelijk is de zwenkpen 46 in 45 voldoende mate gezwenkt om de nok 88 verticaal te plaatsen tegen of direct bij het binnenvlak van het buitenpaneel 50 van de scharnierzitting 44.

Het openen van de houder, dat wil zeggen het bewegen van het deksel 24 uit de sluitstand van figuur 5 naar de open stand van figuur 6, wordt vervolgens uitgevoerd door met de hand het deksel omhoog en naar buiten te zwenken waarbij het scharnierpendeel 92 roteert in de vasthouduitsparing 62 en de nok 88 50 aangrijpt op en omhoog beweegt langs het nokvlak van het uitsteeksel 68 totdat deze met snapwerking komt te zitten in de vasthouduitsparing 72. Het in aangrijping brengen van de nok 88 met de vasthouduitsparing en het door zwenking vrijmaken ervan worden beide vergemakkelijkt door een aanvullende mate van buigzaamheid die aanwezig is in het corresponderende deel van de aanpasringbuitenwand 36, die zo is gevormd dat er een kleine spleet 52 overblijft tussen deze wand en de opgenomen bovenrand 32 van de 55 houder.

Het verwijderen van het deksel in zijn geheel, voor reiniging, opstapeling of andere doelen, hoewel gemakkelijk uitgevoerd, vereist een zodanig bijzondere hantering van het deksel met de hand, dat het

Claims (3)

193454 4 toevallig of onbedoeld verwijderen van het deksel wordt voorkomen. Meer speciaal en lettend op figuur 6 en 7 wordt het deksel 24 in de richting van de wijzers van de klok geroteerd voorbij zijn volledig geopende stand van figuur 6, zwenkend om de door het vasthoudorgaan aangegrepen nokrand 90 waarbij het scharnierpendeel 92 omlaag snapt uit de corresponderende vasthouduitsparing 62 om te bewegen in het 5 onderste deel van de sleuf 58, op welk punt het nokranddeel 90 uit de bijbehorende vasthouduitsparing 72 zal schuiven om het asdeel 92 terug te trekken uit de sleuf 58 en dienovereenkomstig de hele pen 46 terug te trekken uit de scharnierzitting 44 voor de open onderzijde ervan. Lettend op figuur 4 en in het bijzonder de linkerzijde ervan is het de bedoeling dat het deksel 24 ook een grendel 94 bezit die is uitgevoerd als een verlengstuk dat in één geheel is gevormd met, buitenwaarts 10 versprongen ten opzichte van en hangend aan de onderrand van het deksel 24 diametraal tegenover het scharnier. Het ondereind van de grendel 94 heeft een binnenwaarts gerichte lip 96 die losneembaar met snapwerking grijpt onder de omtreksflens 30 van de houder of de naar buiten gekeerde onderrand van de buitenwand 36 van de aanpasring 22. Het vrijmaken van de grendel wordt bewerkstelligd door met de hand deze enigszins naar buiten te buigen. 15

1. Sluiting voor plaatsing op een houder met een open boveneinde en een houderrand, omvattende een 20 aanpasring en een scharnierdeksel, welk deksel via een scharnier is gemonteerd op de aanpasring en de aanpasring is voorzien van middelen voor het monteren en afdichten van de aanpasring op een houderrand, welk deksel beweegbaar is tussen een sluitstand en een open door een aanslagmiddel begrensde stand, met het kenmerk, dat de aanpasring (22) een afdichtgoot (40) heeft voor het afgedicht opnemen van een houderrand (32), en dat het scharnier (26) althans een met het deksel (24) verbonden schamierpen (46) 25 omvat waaraan een uitsteeksel (88) zit dat tegen een inwendig wanddeel (48) van de de schamierpen (46) opnemende scharnierzitting (44) aanloopt ter begrenzing van de openzwenkbeweging, vanuit welke aanslagtoestand het deksel (24) losneembaar is door de schamierpen (46) met zijn aldaar cilindrische configuratie uit een in de scharnierzitting (44) opgenomen ronde vasthouduitsparing (62) langs een doorgangvernauwende lob (60), waarbij een samendrukking plaats heeft, in een open sleuf (58) te drukken. 30 2. Sluiting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de afdichtgoot (40) een binnenwand (34) en een buitenwand (36) heeft die ongeveer evenwijdig verlopen en waarbij de onderrand van de buitenwand (36) enigszins taps van de binnenwand (34) wegloopt.

3. Sluiting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de scharnierzitting (44) een op het inwendige wanddeel (48) aansluitende en in de buitenwand (36) opgenomen uitsparing (90) voor opname van het 35 uiteinde van het aan de schamierpen (46) verbonden uitsteeksel (88) omvat, welke uitsparing begrensd is door een de passage van het uitsteeksel (88) tegenwerkende lob (70). Hierbij 3 bladen tekening