BE904984R - Inrichting voor de insertie van inslagdraden in de gaap bij luchtweefmachines en regelbare blazers hierbij toegepast. - Google Patents

Inrichting voor de insertie van inslagdraden in de gaap bij luchtweefmachines en regelbare blazers hierbij toegepast.

Info

Publication number
BE904984R
BE904984R BE2/61002A BE2061002A BE904984R BE 904984 R BE904984 R BE 904984R BE 2/61002 A BE2/61002 A BE 2/61002A BE 2061002 A BE2061002 A BE 2061002A BE 904984 R BE904984 R BE 904984R
Authority
BE
Belgium
Prior art keywords
blower
feed pipe
wire feed
main
main blower
Prior art date
Application number
BE2/61002A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Picanol Nv
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Priority claimed from BE2/60930A external-priority patent/BE904260A/nl
Application filed by Picanol Nv filed Critical Picanol Nv
Priority to BE2/61002A priority Critical patent/BE904984R/nl
Application granted granted Critical
Publication of BE904984R publication Critical patent/BE904984R/nl

Links

Classifications

    • DTEXTILES; PAPER
    • D03WEAVING
    • D03DWOVEN FABRICS; METHODS OF WEAVING; LOOMS
    • D03D47/00Looms in which bulk supply of weft does not pass through shed, e.g. shuttleless looms, gripper shuttle looms, dummy shuttle looms
    • D03D47/28Looms in which bulk supply of weft does not pass through shed, e.g. shuttleless looms, gripper shuttle looms, dummy shuttle looms wherein the weft itself is projected into the shed
    • D03D47/30Looms in which bulk supply of weft does not pass through shed, e.g. shuttleless looms, gripper shuttle looms, dummy shuttle looms wherein the weft itself is projected into the shed by gas jet
    • D03D47/3006Construction of the nozzles
    • D03D47/3013Main nozzles

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Textile Engineering (AREA)
  • Looms (AREA)

Abstract

Inrichting voor de insertie van inslagdraden in de gaap bij luchtweefmachines, met het kenmerk dat zij hoofdzakelijk bestaat in de kombinatie van een hoofdblazer (4) ; minstens één voor de hoofdblazer (4) vast opgestelde hulphoofdblazer (5-6) die een regelbare doorstroomopening (31) voor het toegevoerde fluidum vertoont; en per hulphoofdblazer (5-6) een aandrijving (7-8) om in de regeling van de doorstroomopening (31) te voorzien.

Description


   <Desc/Clms Page number 1> 
 geformuleerd door 
PICANOL N. V. voor "Inrichting voor de insertie van inslagdraden in de gaap bij luchtweefmachines en regelbare blazers hierbij toegepast" 
 EMI1.1 
 als 
EERSTE VERBETERINGSOKTROOI aan het hoofdoktrooi nr 904.260 ingediend op   z   februari 1986. 

 <Desc/Clms Page number 2> 

 Inrichting voor de insertie van inslagdraden in de gaap bij luchtweefmachines en regelbare blazers hierbij toegepast. 
 EMI2.1 
 ----------------------------------------------------------- De huidige uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor de insertie van inslagdraden in de gaap bij luchtweefmachines, evenals op regelbare blazers die bij deze inrichting kunnen toegepast worden. 



  Het is bekend bij luchtweefmachines de insertie parameters aan te passen in funktie van metingen die op de inslagdraden uitgevoerd worden gedurende het inbrengen in de gaap. 



  Hierbij is het gebruikelijk om als variabele insertieparamaters de werkingstijd en/of de werkingsdruk en/of het debiet van het fluidum van de blazers van de weefmachine aan te wenden. 



  Het is ook bekend bij weefmachines waarbij met meerdere draadtypes gewerkt wordt, bijvoorbeeld bij meerkleurweefmachines, 

 <Desc/Clms Page number 3> 

 de insertieparameters volgens het   weefpatroon   te wijzigen, met andere woorden door aldus per draadtype welbepaalde karakteristieken aan te wenden. 



  Uit de Japanese oktrooiaanvrage nr 59-125. 941 is het eveneens bekend van de doorstroomopening van de hoofdblazer automatisch te regelen in funktie van een aantal   weefparameters   en meetresultaten. Zulke regeling heeft evenwel het nadeel dat het praktisch onmogelijk is ze toe te passen bij hoofdblazers dewelke met de lade meebewegen, daar zulke vlug heen-en weer bewegende hoofdblazers niet toelaten in een fijne exakte regeling te voorzien. 



  Tevens is het bekend om bij meerkleurweven de inslagdraden door middel van respektievelijk hulphoofdblazers toe te voeren aan een hoofdblazer. Teneinde de inslagparameters aan te passen in funktie van de verschillende draadtypes en in funktie van de in de gaap uitgevoerde metingen kan men in een kombinatie voorzien waarbij de hoofdblazer geregeld wordt door middel van een regeling zoals beschreven in JP 59-125.941. 



  Zulke kombinatie vertoont evenwel het nadeel dat zij moeilijk toepasbaar is omdat per kleur, en in menig geval ook per schot, de doorstroomopening van de hoofdblazer plots ogenblikkelijk en soms met een relatief grote wijziging moet aangepast worden, hetgeen bij enorm hoge snelheden moeilijk reali- 

 <Desc/Clms Page number 4> 

 seerbaar is. 



  De huidige uitvinding heeft dan ook tot doel een oplossing aan de voornoemde nadelen te bieden. Hiertoe bestaat de uitvinding uit een inrichting voor de insertie van inslagdraden in de gaap die gekenmerkt wordt door de kombinatie van een hoofdblazer ; minstens één voor de hoofdblazer vast opgestelde hulphoofdblazer die een regelbare doorstroomopening voor het toegevoerde fluidum of transportmedium vertoont ; en per hulphoofdblazer een aandrijving om in de regeling van de doorstroomopening te voorzien, waarbij de hoofdblazer al dan niet met de lade van de weefmachine meebeweegt. 



  Zulke inrichting vertoont het voordeel dat de insertieparameters kunnen gewijzigd worden door de afzonderlijke instellingen van de hulphoofdblazers, waarbij deze in de eerste plaats afgesteld zijn op het type weefgaren waarmede zij werkzaam zijn en in de tweede plaats bijgeregeld worden in funktie van metingen die op hun bijhorende inslagdraden worden uitgevoerd gedurende en/ of voor het inbrengen in de gaap. Het is duidelijk dat zulke hulpblazers die vast opgesteld, bijvoorbeeld op het machineframe bevestigd zijn een exakte en zeer fijne instelling toelaten. Gezien het feit dat per type van weefgaren een hulphoofdblazer voorzien is, dienen de doorstroomopeningen ervan ook niet plots en met grote snelheden gewijzigd te worden, daar nu slechts in een bijregeling dient voorzien te worden. 

 <Desc/Clms Page number 5> 

 



  Een ander doel van de uitvinding bestaat in het voorzien van blazers, hetzij hoofdblazers of hulphoofdblazers, waarbij de doorstroomopening voor het toegevoerde fluidum automatisch kan geregeld worden door middel van een aandrijving. 



  Met het inzicht de kenmerken volgens de uitvinding beter aan te tonen, worden hierna, als voorbeelden zonder enig beperkend karakter, enkele voorkeurdragende uitvoeringsvormen beschreven met verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin : figuur   l   schematisch de inrichting volgens de uitvinding weergeeft ; figuur 2 een variante weergeeft van de inrichting volgens figuur l ; figuur 3 een regelbare blazer volgens de uitvinding weer- geeft ; figuur 4 in een vergroot zicht een doorsnede weergeeft volgens lijn IV-IV in figuur 3 ; figuur 5 in doorsnede nog een regelbare blazer volgens de uitvinding weergeeft ; figuur 6 een doorsnede volgens lijn VI-VI in figuur 5 weer- geeft ; figuur 7 nog een regelbare blazer volgens de uitvinding weergeeft ; figuur 8 een doorsnede weergeeft volgens lijn VIII-VIII in figuur 7 ;

   figuur 9 een variante weergeeft van figuur 5. 

 <Desc/Clms Page number 6> 

 



  In figuur 1 is een inrichting volgens de uitvinding weergegeven waarbij twee inslagdraden 1 en 2 volgens een bepaald   weefpatroon   in de gaap 3 van een luchtweefmachine dienen ingebracht te worden. Deze inrichting bestaat hoofdzakelijk in de kombinatie van een hoofdblazer 4, een aantal-in dit geval twee-voor de hoofdblazer 4 geplaatste hulphoofdblazers 5 en 6 die regelbare doorstroomopeningen voor het toegevoerde fluidum vertonen, en per hulphoofdblazer 5,6 een aandrijving, respektievelijk 7 en 8, om in regeling van de doorstroomopeningen te voorzien. 



  In deze uitvoering zijn de hulphoofdblazers 5 en 6 op het machineframe 9 bevestigd, terwijl de hoofdblazer 4, zoals weergegeven in figuur   1,   bij voorkeur met de lade 10 kan meebewegen en hiertoe bijvoorbeeld op de ladeas 11 bevestigd is. Volgens is. Volgens een variante kan de hoofdblazer 4 evenwel ook vast op het machineframe 9 bevestigd zijn. Vanzelfsprekend zou de hoofdblazer 4 eveneens van een regelbare doorstroomopening voor het toegevoerde fluidum kunnen voorzien zijn. 



  Verder zijn in figuur 1 nog de persluchtaansluitingen 12 tot en met 14 en de voedingslijnen 15 t. e. m. 17 van respektievelijk de twee hulphoofdblazers 5 en 6 en de hoofdblazer 4 weergegeven. Eventueel kunnen bepaalde van die persluchtaansluitingen gemeenschappelijk zijn. De inslagdraden 1 en 2 kun- 

 <Desc/Clms Page number 7> 

 nen bijvoorbeeld van voorafwikkelaars, respektievelijk 18 en 19, afgewikkeld worden. 



  De regeling van de doorstroomopeningen van de hulphoofdblazers 5 en 6, en eventueel van de hoofdblazer 4, evenals de aandrijvingen, o. a. aandrijvingen 7 en 8, zullen verder nog aan de hand van de figuren 3 t. e. m. 8, waarin de blazers zijn weergegeven, uitvoerig worden beschreven. 



  Zoals nog in figuur l wordt weergegeven zal de inrichting volgens de uitvinding, en in het bijzonder de aandrijvingen 7 en 8, bevolen worden door middel van een stuureenheid 20 die een sturing uitvoert in funktie van metingen uitgevoerd op de inslagdraden 1 en 2 gedurende het inbrengen in de gaap 3. De sturing kan hierbij volgens op zichzelf bekende methoden gebeuren. Volgens figuur 1 worden de metingen verricht door middel van detektoren 21 die in de gaap 3 geplaatst zijn en een inslagwachter 22, die alle met de stuureenheid 20 verbonden zijn. 



  De werking van de inrichting zoals weergegeven in figuur 1 kan bijvoorbeeld als volgt zijn. Elke hulphoofdblazer, respektievelijk 5 en 6, staat zodanig ingesteld dat de bijhorende inslagdraad, respektievelijk 1 en 2, nagenoeg optimaal in de gaap 3 kan ingebracht worden. Afhankelijk van de metingen die verricht worden door middel van de detektoren 21 en 22 

 <Desc/Clms Page number 8> 

 voorziet de stuureenheid 20 in de regeling van de doorstroomopeningen van de hulphoofdblazers 5 en 6. De bijsturing kan hier bijvoorbeeld gebaseerd zijn op de meetresultaten van de voorgaande insertie van hetzelfde type inslaggaren. Bij voorkeur zal de aanpassing van de doorstroomopeningen evenwel gebeuren in funktie van het gemiddelde van een aantal metingen die op dezelfde inslagdraad 1 of 2 werden uitgevoerd.

   Uiteraard kan de werking van de inrichting volgens de uitvinding gepaard gaan met andere op zichzelf bekende sturingen, voor alle al dan niet bewegende blazers van een weefgetouw, waarbij bijvoorbeeld de inschakeltijd en de drukken in de toevoerlijnen 15 tot en met 17 eveneens geregeld worden. 



  In figuur 2 is een variante weergegeven van figuur 1 waarbij de meting van een bepaalde invloedsfaktor voorafgaand aan het inbrengen van de inslagdraad 1 of 2 in de gaap 3 gebeurt en waarbij de stuureenheid 20 op het ogenblik dat voornoemde faktor de inslaginbreng beinvloedt in een bijsturing van de doorstroomopening van de hulphoofdblazers 5 of 6 voorziet. Hierdoor wordt er reeds in een bijsturing voorzien op het ogenblik dat een gekende oorzaak de inslaginbreng zou beinvloeden. Dergelijke werkwijze is bijvoorbeeld van toepassing bij de overgang van een lege naar een volle bobijn m. a. w. bij een bobijnwissel, wat steeds samen gaat met spanningsvariaties in de inslagdraad. 



  In deze figuur 2 zijn de bobijnen 23-24 weergegeven die vastgeknoopt zijn in de punten 25-26 met bobijnen 27-28. In dit geval zal, bij overgang van de bobijn 23 naar 27 en 24 naar 28 res- 

 <Desc/Clms Page number 9> 

 pektievelijk een detektor 29,30 een signaal geven aan de stuureenheid 20 die hiervan zal rekening houden bij het bijsturen van de doorstroomopeningen van voornoemde blazers. 



  Wanneer voornoemde bobijnwissel plaats heeft bevatten de voorafwikkelaars 18-19 nog een aantal wikkelingen van de vorige bobijn, waarvan het aantal op gekende wijze bepaald kan worden. 



  Hierdoor zal de invloed van de bobijnwissel slechts na een zekere tijd de inslaginbreng beinvloeden, zodat de stuureenheid 20 hiermede rekening zal moeten houden en zal voorzien in een bijregeling van de doorstroomopening van de blazers 5 en/of 6 op het ogenblik dat er een inslagdraad komende van de nieuwe bobijn 27 respektievelijk 28 in de gaap wordt gebracht. 



  Uiteraard kunnen ; in de plaats van metingen zoals uitgevoerd door de detektoren 21-22 en/of de detektoren 29-30, ook metingen verricht worden aan de voorafwikkelaars 18 en 19. 



  Aan de hand van figuren 3 t. e. m. 8 worden nu enkele blazers met een regelbare doorstroomopening 31 voor het toegevoerde fluidum beschreven die uitermatke geschikt zijn om in de voornoemde inrichting en meer speciaal in de opstelling volgens de figuren 1 of 2 in de eerste plaats als hulphoofdblazers 5 en 6, doch in de tweede plaats evenals hoofdblazer 4 aangewend te worden. De weergegeven blazers bestaan hierbij hoofdzakelijk uit een draadtoevoerpijp 32, een zich koncentrisch daarrond bevindend door een huis 33 omsloten toevoerkanaal 34 voor het straalmedium en een 

 <Desc/Clms Page number 10> 

 in het verlengde van de draadtoevoerpijp 32 gelegen mengbuis of straalpijp 35, waarbij het toevoerkanaal 34 uitmondt tussen het uiteinde 36 van de draadtoevoerpijp 32 en de mengbuis 35. 



  In de uitvoeringsvorm volgens figuur 3 is de draadtoevoerpijp 32 axiaal verschuifbaar in het huis 33. Hiertoe is het achterste gedeelte 37 van de draadtoevoerpijp 32 zodanig uitgevoerd dat het juist in de axiale boring 38 van het huis 33 past. Het voorste gedeelte 39 is evenwel vernauwd uitgevoerd, teneinde het voornoemde koncentrische toevoerkanaal 34 te vormen. 



  Om het voorste gedeelte 39, en meer speciaal het uiteinde 36 van de draadtoevoerpijp 32 steeds perfekt in het center van de boring 38 te houden, zijn op de buitenwand van het voorste gedeelte 39 geleidingselementen aangebracht die kunnen samenwerken met de binnenwand van de boring 38 en die bijvoorbeeld bestaan uit een vertanding 40 zoals weergegeven in figuur 4. De aandrijving die in de regeling van de doorstroomopening 31 moet voorzien, en die in de figuren 1 en 2 met respektievelijk de referenties 7 en 8 werd aangeduid bestaat volgens figuur 3 uit een hefboommechanisme 41 dat enerzijds met de draadtoevoerpijp 32 verbonden is, en anderzijds bevolen wordt door middel van een stuurmotor 42, bijvoorbeeld door tussenkomst van een wormas 43 en een slede 44. 



  In figuur 5 wordt een variante weergegeven waarbij de draadtoevoerpijp 32 axiaal verschuifbaar is door middel van een tegen axiale verplaatsing vergrendelde moer 45 die met op de 

 <Desc/Clms Page number 11> 

 draadtoevoerpijp 32 aangebrachte schroefdraad 46 kan samenwerken, waarbij de moer 45 door middel van de stuurmotor 42 kan verdraaid worden. Hiertoe vertoont deze moer 46 aan haar buitenzijde een cylindervormig oppervlak 47, waarover een riem 48 wordt geleid die aangedreven wordt door middel van een aandrijfwiel 49 gekoppeld aan de motor 42. De draadtoevoerpijp 32 is vergrendeld tegen verdraaiing door middel van een pen 50 of dergelijke die in het huis 33 bevestigd is en die aangrijpt in een axiaal gerichte gleuf 51 die in de draadtoevoerpijp 32 is aangebracht. 



  De werking van de uitvoeringen volgens figuren 3 en 5 bestaat erin dat door de axiale verschuiving van de draadtoevoerpijp 32 de doorstroomopening 31 meer of minder vernauwd wordt. 



  In figuur 7 wordt een variante weergegeven waarbij de draadtoevoerpijp 32 en het huis 33, respektievelijk in twee volgens axiale richting opeenvolgende doorsneden 52 en 53, voorzien zijn van vertandingen, namelijk voornoemde vertanding 40 en een vertanding 54, die zich beide in het toevoerkanaal 34 uitstrekken, waarbij zij met   n van hun zijvlakken tegen elkaar gelegen zijn. De draadtoevoerpijp 32 is tegen axiale verplaatsing vergrendeld en kan uitsluitend een rotatiebeweging uitvoeren. Hierbij kan de draadtoevoerpijp 32 kleine hoekveranderingen ondergaan die opgelegd worden door middel van de stuurmotor 42 en een tandwieloverbrenging 55. 

 <Desc/Clms Page number 12> 

 



  De werking van de uitvoeringsvorm volgens figuur 7 bestaat erin dat door verdraaiing van de vertandingen 40 en 54 ten opzichte van elkaar de grootte van de doorstroomopening 31, zoals weergegeven in figuur 8, gewijzigd wordt. 



  Eventueel kan zoals weergegeven in figuur 3 de aandrijving 7 of 8 nog voorzien zijn van eindaanslagen 56. Deze aanslagen 56 laten toe dat bijvoorbeeld door middel van een niet in de figuren weergegeven supplementaire aandrijving de regeling kortstondig in   n van de uiterste standen, aldus in samenwerking met een eindaanslag 56, kan gebracht worden. Zulks laat bijvoorbeeld toe dat indien men door middel van een dektektor 21 in gaap 3 vaststelt dat een inslagdraad 1 of 2 te traag beweegt, men nog voor diezelfde inslagdraad kan ingrijpen door ogenblikkelijk en kortstondig de doorstroomopening 31 volledig te openen en aldus de betreffende inslagdraad nog te versnellen. 



  In figuur 9 is nog een uitvoering weergegeven waarbij in de plaats van de draadtoevoerpijp 32 de mengbuis 35 axiaal verplaatsbaar is in het huis 33. De verplaatsing kan hierbij bijvoorbeeld bekomen worden door de aandrijving 7-8 zoals deze bekend is uit de uitvoeringsvorm van figuur 5 nu toe te passen op de mengbuis 35, of aldus m. a. w. door de moer 45 met schroefdraad 46 te laten samenwerken die nu aan de mengbuis 35 is voorzien. Verder zijn in figuur 9 de overeenstemmende elementen van de aandrijving 7-8 met dezelfde referenties 

 <Desc/Clms Page number 13> 

 als in figuur 5 aangeduid. Tevens kan hierbij de draadtoevoerbuis 32 door middel van een grove regeling met een regelschroef 57 op een gemiddelde waarde voor de doorstroomopening 31 ingesteld worden, en vervolgens vergrendeld worden met een klemschroef 58. 



  De uitvoering volgens figuur 9 biedt hoofdzakelijk twee voordelen t. o. v. deze van figuur 5. Daar ter hoogte van de draadinvoer aan de draadtoevoerpijp een relatief grote stofontwikkeling ontstaat dienen de aandrijvingen 7-8 volgens figuur 5 stofdicht uitgevoerd te worden. Bij een regeling waarbij de aandrijving 7-8 op enige afstand van de stofbron staat, zoals dit het geval is in figuur 9, wordt het voordeel geboden dat geen voorzieningen tegen stofindringing dienen getroffen te worden. Het tweede voordeel bestaat erin dat de mengbuis 35 beter geleid is in de boring 38 dan het gedeelte 39 van de draadtoevoerpijp 32, zulks doordat zij over het volledige buitenoppervlak met het huis 33 in kontakt komt.

   Dit heeft tot gevolg dat bij de axiale verplaatsing geen verplaatsing van het midden kan plaatsvinden, ten gevolge van bijvoorbeeld tolerantiefouten, terwijl dit wel het geval is bij het vrije uiteinde 36 van de draadtoevoerpijp 32. 



  De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de als voorbeelden beschreven en in de bijgaande tekeningen weergegeven uitvoeringen, doch zulke inrichting voor de insertie van in- 

 <Desc/Clms Page number 14> 

 slagdraden in de gaap bij weefmachines, evenals de regelbare blazers hierbij toegepast, kunnen volgens verscheidene varianten worden verwezenlijkt zonder buiten het kader der uitvinding te treden.

Claims (1)

  1. Eisen.
    1. - Inrichting voor de insertie van inslagdraden in de gaap bij luchtweefmachines, met het kenmerk dat zij hoofdzakelijk bestaat in de kombinatie van een hoofdblazer (4) ; minstens één voor de hoofdblazer (4) vast opgestelde hulphoofdblazer (5-6) die een regelbare doorstroomopening (31) voor het toegevoerde fluidum vertoont ; en per hulphoofdblazer (5-6) een aandrijving (7-8) om in de regeling van de doorstroomopening (31) te voorzien.
    2.-Inrichting volgens eis 1, met het kenmerk dat de hoofdblazer (4) een regelbare doorstroomopening (31) voor het toegevoerde fluidum vertoont, evenals een aandrijving om in de regeling ervan te voorzien.
    3.-Inrichting volgens eisen 1 of 2, met het kenmerk dat de hoofdblazer (4) aan de lade (10) bevestigd is.
    4.-Inrichting volgens eisen 1 of 2, met het kenmerk dat de hoofdblazer (4) op het machineframe (9) bevestigd is.
    5.-Inrichting volgens één der voorgaande eisen, met het kenmerk dat de aandrijvingen (7-8) voor de regeling van de door- <Desc/Clms Page number 16> stroomopeningen (31) van minstens de hulphoofdblazers (5-6) bevolen worden door een stuureenheid (20) die een sturing uitvoert in funktie van de metingen uitgevoerd op de inslagdraden (1-2) gedurende het inbrengen in de gaap (3).
    6.-Inrichting volgens één der eisen 1 tot 5, met het kenmerk dat de aandrijvingen (7-8) voor de regeling van de doorstroomopening (31) van minstens de hulphoofdblazers (5-6) bevolen worden door een stuureenheid (20) die een sturing uitvoert in funktie van de metingen uitgevoerd op de inslagdraden (1-2) vooraleer de inslagdraden in de gaap (3) gebracht worden.
    7.-Inrichting volgens één der voorgaande eisen, waarbij de hulphoofdblazers (5-6) en/of de hoofdblazer (4) hoofdzakelijk bestaan uit een draadtoevoerpijp (32), een zich koncentrisch daarrond bevindend door een huis (33) omsloten toevoerkanaal (34) voor het straalmedium, en een in het verlengde van de draadtoevoerpijp (32) gelegen mengbuis (35), waarbij het toevoerkanaal (34) uitmondt tussen het uiteinde (36) van de draadtoevoerpijp (32) en de mengbuis (35), met het kenmerk dat om de doorstroomopening (31) voor het toegevoerde fluïdum te regelen de draadtoevoerpijp (32) en/of de mengbuis (35) t. o. v. elkaar axiaal verplaatsbaar zijn.
    8.-Inrichting volgens eis 7, met het kenmerk dat de aandrijving (7-8) om in de regeling van de doorstroomopening (31) te voorzien hoofdzakelijk bestaat in een aan de draadtoevoerpijp <Desc/Clms Page number 17> (32) en/of mengbuis (35) gekoppeld hefboommechanisme (41) en een stuurmotor (42) om het hefboommechanisme (41) te bevelen.
    9.-Inrichting volgens eis 7, met het kenmerk dat de aandrijving om in de regeling van de doorstroomopening (31) te voorzien hoofdzakelijk gevormd wordt door een tegen axiale verplaatsing vergrendelde moer (45) die met op de draadtoevoerpijp (32) en/of mengbuis (35) aangebrachte schroefdraad (46) kan samenwerken, en een stuurmotor (42) om de moer (45) aan te drijven.
    10.-Inrichting volgens één der eisen 1 t. e. m. 5, waarbij de hulphoofdblazers (5-6) en/of de hoofdblazer (4) hoofdzakelijk bestaan uit een draadtoevoerpijp (32), en zich koncentrisch daarrond bevindend door een huis (33) omsloten toevoerkanaal (34) voor het fluidum en een in het verlengde van de draadtoevoerpijp (32) gelegen mengbuis (35), waarbij het toevoerkanaal (34) voor het fluidum uitmondt tussen het uiteinde (36) van de draadtoevoerpijp (32) en de mengbuis (35), met het kenmerk dat de draadtoevoerpijp (32) en het huis (33) respektievelijk in twee volgens axiale richting opeenvolgende doorsneden (52-53), voorzien zijn van vertandingen (40-54) die zich in het toevoerkanaal (34) van het fluidum uitstrekken, waarbij deze met één van hun zijvlakken tegen elkaar gelegen zijn, en waarbij de draadtoevoerpijp (32) en minstens het huis (33)
    onderling verdraaibaar zijn ten opzichte van elkaar. <Desc/Clms Page number 18> 11.-Inrichting volgens eis 10, met het kenmerk dat de draadtoevoerpijp (32) verdraaibaar is door middel van een stuurmotor (42).
    12.-Regelbare blazers voor luchtweefmachines, hoofdzakelijk zoals toegepast en beschreven bij de inrichtingen volgens één der eisen 7 t. e. m. ll.
    13.-Regelbare blazer voor luchtweefmachines, hoofdzakelijk zoals voorafgaand beschreven en weergegeven in de bijgaande figuren.
    14.-Inrichting voor de insertie van inslagdraden in de gaap bij luchtweefmachines, hoofdzakelijk zoals voorafgaand beschreven en weergegeven in de bijgaande figuren. p. pa van : PICANOL N. V.
    Antwerpen, 24 juni 1986. p. pa van : Antwerps Octrooi-en Merken- bureau M. F. J. Bockstael n. v.
BE2/61002A 1986-02-21 1986-06-24 Inrichting voor de insertie van inslagdraden in de gaap bij luchtweefmachines en regelbare blazers hierbij toegepast. BE904984R (nl)

Priority Applications (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE2/61002A BE904984R (nl) 1986-02-21 1986-06-24 Inrichting voor de insertie van inslagdraden in de gaap bij luchtweefmachines en regelbare blazers hierbij toegepast.

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE2/60930A BE904260A (nl) 1986-02-21 1986-02-21 Inrichting voor de insertie van inslagdraden in de gaap bij luchtweefmachines en regelbare blazers hierbij toegepast.
BE2/61002A BE904984R (nl) 1986-02-21 1986-06-24 Inrichting voor de insertie van inslagdraden in de gaap bij luchtweefmachines en regelbare blazers hierbij toegepast.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
BE904984R true BE904984R (nl) 1986-12-24

Family

ID=25661836

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
BE2/61002A BE904984R (nl) 1986-02-21 1986-06-24 Inrichting voor de insertie van inslagdraden in de gaap bij luchtweefmachines en regelbare blazers hierbij toegepast.

Country Status (1)

Country Link
BE (1) BE904984R (nl)

Cited By (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
EP0442546A1 (en) * 1990-02-15 1991-08-21 Picanol N.V. Device for supplying weft thread in airjet weaving machines

Cited By (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
EP0442546A1 (en) * 1990-02-15 1991-08-21 Picanol N.V. Device for supplying weft thread in airjet weaving machines
US5086812A (en) * 1990-02-15 1992-02-11 Picanol N.V., Naamloze Vennootschap Weft thread supplying device with rotary throttle valve in airjet weaving machines
BE1003686A3 (nl) * 1990-02-15 1992-05-19 Picanol Nv Inrichting voor het toevoeren van inslagdraad bij luchtweefmachines.

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US4813460A (en) Device for the insertion of weft threads into the shed of air-looms and adjustable blowers used to this end
US4738553A (en) Fixed head thermal printer
US4446893A (en) Method for transporting a weft thread through the weaving shed of a weaving machine through the intermediary of a flowing fluid, and weaving machine adapted for the application of this method
EP0350447B1 (de) Verfahren zur Kettspannungssteuerung und Webmaschine mit Kettspannungsorgane
DE2939607C2 (de) Regeleinrichtung für den Antrieb eines Kettablasses einer Webmaschine
DE69107536T2 (de) Vorrichtung zur Spannungsregulierung und Rückziehen von Schussgarn in Webmaschinen.
EP1266988B1 (de) Antrieb für eine Webmaschine
DE19712238C2 (de) Radial zustellbares rotierendes Bohrwerkzeug
GB2200661A (en) Headbox for papermaking machine
NL8503439A (nl) Apparaat om een inslagdraad aan een hoofdblazer toe te voeren bij weefmachines.
EP3770311B1 (de) Rundwebmaschine mit umlaufbahn
US5685213A (en) Device for in-line perforation of continuous webs of material
EP0382269B1 (en) Method for weaving a cloth with a weaving pattern.
WO1999027426A1 (de) Verfahren und antrieb zum drehmomentgesteuerten antreiben einer maschine
BE904984R (nl) Inrichting voor de insertie van inslagdraden in de gaap bij luchtweefmachines en regelbare blazers hierbij toegepast.
EP0672204B1 (de) Verfahren zum steuern eines fadenliefersystems und fadenliefersystem
DE69006776T2 (de) Vorrichtung zum Zählen der vom Schussfadenspeicher einer Webmaschine abgezogenen Fadenwindungen.
DE2642729A1 (de) Triebwerk fuer rapiere in rapierwebmaschinen
GB2037336A (en) Device for controlling the take up speed of a winding frame
US4529017A (en) Apparatus for measuring the length of weft yarn for a loom
EP0523581A1 (de) Webmaschine sowie Verfahren zum Betreiben einer Webmaschine
DE3300934C2 (nl)
BE1000902A4 (nl) Inrichting voor het vormen van een zelfkant aan een weefsel bij weefmachines
BE1001188A3 (nl) Werkwijze voor het regelen van de toevoer van inslagdraad bij weefmachines en inrichting die deze werkwijze toepast.
EP0584432B1 (de) Webrotor für eine Reihenfachwebmaschine

Legal Events

Date Code Title Description
RE Patent lapsed

Owner name: PICANOL N.V.

Effective date: 19940228