<Desc/Clms Page number 1>
Werkwijze voor he t regelen van de toevoer van inslagdraad bij weefmachines en inrichting die deze werkwijze toepast.
EMI1.1
-------------------------------------------------------------- Deze uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het regelen van de toevoer van inslagdraad bij weefmachines, alsook op een inrichting die deze werkwijze toepast. Meer speciaal is de uitvinding bedoeld voor weefmachines waarbij het inslaggaren aan een voorraad wordt ontnomen d. m. v. een door een motor aangedreven garenaftrekinrichting bestaande uit minstens een garenaftrekrol.
Uit de Franse oktrooiaanvrage nr 2. 508. 501 is een inslagvoorbereidingsinrichting voor inslagdraden bij weefmachines bekend waarbij gebruik gemaakt wordt van garenaftrekrollen, een voorraadvormingsinrichting en een draadklem om de inbreng van de inslagdraad in de gaap te sturen. De garenaftrekrollen zijn hierbij mechanisch gekoppeld met de hoofdas van de weefmachine. De snelheid van de garenaftrekrollen kan dan ook niet gewijzigd worden t. o. v. de
<Desc/Clms Page number 2>
snelheid van de hoofdas van de weefmachine. Dergelijke bekende inrichting vertoont dan ook het nadeel dat de inslagdraadlengte niet op eenvoudige wijze kan geregeld worden.
In bepaalde gevallen is het immers nuttig dat de snelheid van de garenaftrekrollen aangepast wordt aan een aantal faktoren, bijvoorbeeld m. b. t. de toestand en de aard van het toegevoerde inslaggaren. Het is bijvoorbeeld immers zo dat het af een draadvoorraad getrokken inslaggaren onder een bepaalde spanning staat, dewelke bovendien varieert omwille van verschillende redenen, zoals variaties in de draadsnelheid.
Doordat de garenaftrekrollen het onder spanning staande inslaggaren afmeten, is het duidelijk dat h-et na de garenaftrekrollen vrijkomende in slag garen een effektieve lengte vertoont die kleiner is dan de afgemeten lengte. Verder ontstaan door spanningswijzigingen in het af de draadvoorraad getrokken inslaggaren ook wijzigingen in de dikte van de draad, waardoor de effektieve wikkeldiameter van de garenaftrekrollen tevens onderhevig is aan schommelingen, zodanig dat zieh hierdoor ook afwijkingen in de effektief aan de draadvoorraad ontnomen draadhoeveelheid kunnen voordoen.
De huidige uitvinding heeft een inrichting en werkwijze tot doel die de voornoemde nadelen niet vertoont en waarbij een
<Desc/Clms Page number 3>
garenaftrekinrichting bestaande uit garenaftrekrollen op optimale wijze kan gestuurd worden.
De huidige uitvinding heeft dan ook betrekking op een werkwijze voor het regelen van de toevoer van inslagdraad bij v'eefmachines, waarbij het in slag garen d. m. v. minstens n door een motor aangedreven garenaftrekrol van een bobijn wordt
EMI3.1
gewikkeld en aan een voorr, toegevoerd, daardoor gekenmerkt dat motor van de aadvormingsinrichting wordtgarenaftrekinrichting gestuurd wordt door een pulstrein, waarbij het toerental van deze motor evenredig is met de frekwentie van deze pulstrein, en waarbij de pulstrein gegenereerd wordt op basis van, enerzijds, een instelbare waarde, en anderzijds, een signaal dat elk ogenbliR evenredig is met het toerental van de hoofdas van de weefmachine, en wel zodanig dat het aantal pulsen afgeleverd door de pulstrein per toer van de hoofdas van de weefmachine,
in verhouding is met de voornoemde instelbare waarde.
Volgens de werkwijze van de uitvinding wordt het voordeel geboden dat, enerzijds, de snelheid van de garenaftrekrol, respektievelijk garenaftrekrollen, evenredig is met het toerental van de weefmachine, en anderzijds op passende wijze korrekties aan de snelheid van de garenaftrekrollen kunnen aangebracht worden door de voornoemde instelbare waarde te wijzigen of volgens een bepaalde funktie te laten variëren.
<Desc/Clms Page number 4>
Volgens een variante van de uitvinding wordt niet alleen de garenaftrekinrichting zoals voornoemd gestuurd, doch wordt in kombinatie hiermee ook de draadklem voor het inbrengen van de inslagdraden overeenkomstig aan voornoemde werkwijze gekontroleerd,
EMI4.1
1,
In een speciale toepassing wordt de uitvinding aangewend voor het regelen van de inslagdraadlengte bij weefmachines, in het bijzonder waarbij gebruik gemaakt wordt van een inslaginrichting waarbij het inslaggaren vanaf een garenvoorraad langs respektievelijk een garenaftrekinrichting bestaande uit minstens een garenaftrekrol, een inrichting voor de vorming van een draadvoorraad en een draadklem naar de inslagmiddelen, zoals een hoofdblazer, wordt geleid.
De huidige uitvinding vertoont dan eveneens het kenmerk dat zij, naast de reeds genoemde kenmerken, ook bestaat in het op vast ingestelde tijdstippen in de weefcyclus bevelen van de draadklem en het zodanig sturen van de aandrijving van de garenaftrekinrichting dat, tussen elke opeenvolgende insertie van een zelfde inslaggaren" in de betreffende inrichting voor de vorming van de draadvoorraad een draadvoorraad wordt gevormd waarvan de lengte kleiner is dan de voor een inslag benodigde lengte, waarbij de aandrijving verder zodanig gestuurd wordt dat door de garenaftrekinrichting, tussen twee opeenvolgende sluitmomenten van de draadklem, juist een voor de insertie benodigde lengte aan draad wordt afgetrokken.
<Desc/Clms Page number 5>
De uitvinding heeft ook betrekking op inrichtingen die de werkwijze volgens de uitvinding toepassen, die nog verder gedetailleerd zullen beschreven worden.
Met het inzicht de kenmerken volgens de uitvinding beter aan te tonen, worden hierna, als voorbeelden zonder enig beperkend karakter, enkele voorkeurdragende uitvoeringsvormen beschreven, met verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin figuur 1 schematisch de inrichting volgens de uitvinding weergeeft ; figuur 2 een gedeelte van de inrichting van figuur 1 weergeeft ; figuren 3 t. e. m. 6, respektievelijk 7 t. e. m. 10 diagram- men weergeven die het verband tussen een aantal signalen die in de inrichting voorkomen, voorstellen figuren 11 en 12 de invloed van spanningswijzigingen in het inslaggaren aan de garenaftrekrollen weergeven ; figuren 13 t. e. m. 18 de instelling van de voornoemde in- stelbare waarde voor het weven met meerdere draden verduidelijken ;
figuren 19 t. e. m. 21 trapsgewijs de werkwijze van de huidige uitvinding weergeven voor een bijzondere varian-
EMI5.1
te ; figuren 22 t. 25 een aantal diagrammen weergeven
<Desc/Clms Page number 6>
e. m.i. v. m. de bijzondere werkwijze die in figuren 19 t. e. m..
21 is toegepast ; figuur 26 een variante weergeeft voor het diagram van figuur 22.
I. n de figuur 1 wordt schematisch een inslaginrichting van een weefmachine weergegeven, waarbij het inslaggaren 1 vanaf een garenvoorraad 2 langs respektievelijk een garenaftrekinrichting 3, een inrichting 4 voor de vorming van een draadvoorraad 5 en een draadklem 6 naar draadinslagmiddelen 7 geleid wordt. In de weergegeven uitvoeringsvorm bestaat de garenaftrekinrichting 3 uit twee garenaftrekrollen 8. De weergegeven inrichting 4 voor de vorming van een draadvoorraad 5 is bijvoorbeeld van het type waarbij het inslaggaren 1 schroefvormig tegen de binnenwand van een koker 9 opgewikkeld wordt d. m. v. een blazer 10. De draadinslagmiddelen 7 worden gevormd door o. a. een hoofdblazer.
Verder zijn in figuur 1. nog de aandrijving 11 van de garenaftrekinrichting 3, de gaap 12, het riet 13, het gevormde doek 14, een inslagwachter 15 en snijmiddelen 16 weergegeven.
Het bijzondere van de uitvinding bestaat erin dat minstens de aandrijving of motor 11 van de garenaftrekrollen 8, die bij voorkeur zal bestaan uit een stappenmotor, volgens de in de
<Desc/Clms Page number 7>
inleiding genoemde werkwijze gestuurd wordt, bijvoorbeeld d. m. v. de inrichting 17 zoals weergegeven in figuur 1 en zoals hierna in detail besproken.
De inrichting 17 bestaat hierbij naast de reeds genoemde garenaftrekinrichting 3 en de aandrijving 11 ervan, hoofdzakelijk uit een insteleenheid 18, een rekeneenheid 19, alsook middelen 20 die in een signaal 21 voorzien dat elk ogenblik evenredig is met het toerental van de weefmachine, meer speciaal met het toerental van de hoofdas 22.
De insteleenheid 18 voorziet in een instelbare waarde A waarvan de instelling hierna nog besproken wordt. De rekeneenheid 19 is zodanig opgevat dat aan de uitgang U waaraan de aandrijving 11 gekoppeld is een pulstrein wordt afgeleverd die gegenereerd wordt op basis van, enerzijds, de instelbare waarde A, en anderzijds, het voornoemd signaal 21, en wel zodanig dat het aantal pulsen afgeleverd aan de uitgang U per toer van de hoofdas 22 gelijk is aan, of eventueel een veelvoud is van, de voornoemde waarde A. Hiertoe bestaat de rekeneenheid 19 respektievelijk uit een teller 23 en een buffer 24, waarvan de werking hierna nog zal uiteengezet worden.
De middelen 20 die in het signaal 21 voorzien, worden gevormd door een op de hoofdas van de weefmachine aangebrachte
<Desc/Clms Page number 8>
pulsgenerator 25 die een vast aantal pulsen per toer genereerd en een frekwentievermenigvuldiger 26, een en ander zodanig dat het signaal 21 bestaat uit een pulstrein van een konstant aantal pulsen per toer van de hoofdas 22, waarbij dit aantal hierna wordt aangeduid met Z. Verder is in de figuur 1 nog c, chematisch de hoofdaandrijving 27 van de weefmachine weergegeven.
De teller 23 vertoont twee ingangen 28 en 29 en is zodanig uitgevoerd dat de waarden die verschijnen aan de beide ingangen opgeteld worden, waarbij het resultaat R hiervan vanaf de uitgang 30 doorgegeven wordt naar de buffer 24. De teller 23 bevat zulkdanige logica dat elke maal dat de som die gemaakt wordt in de teller 23 groter of gelijk'is aan de waarde Z, één puls aan de uitgang U wordt afgeleverd, terwijl in zulk geval de omwaarde die aanwezig is in de teller 23 verminderd wordt met Z. M. a. w. indien de waarde van de som juist gelijk is aan de waarde Z zal het resultaat R 0 worden, terwijl in het geval dat de somwaarde groter is dan de waarde Z, zal het resultaat R dat doorgegeven wordt aan de buffer 24 gelijk worden aan de restwaarde van de teller.
De buffer 24 geeft telkens de waarde R van zijn ingang naar zijn uitgang door op elk moment dat een puls van het signaal 21 aan de klokingang wordt toegevoerd. De uitgang E van de buffer 24 is teruggekoppeld naar de teller 23, meer speciaal
<Desc/Clms Page number 9>
naar de ingang 29. Aan de ingang 28 wordt de reeds genoemde instelbare waarde A toegevoerd.
De werking van de rekeneenheid 19 wordt nog verduidelijkt in de na de beschrijving weergegeven tabel. Eenvoudigheidshalve z, ijn hierbij voor de waarden A en Z lage getallen gekozen. In
EMI9.1
het voorbeeld is A = 4 en Z weergegeven in de tabel is in de begintoestand A 4, de uitgang van de buffer E = 16. Zoals= 0 en het resultaat R aan de teller gelijk aan 4. Op het moment dat een puls van het signaal 21 aan de buffer 24 aankomt, wordt de waarde R doorgegeven naar de ingang 29 van de teller 23. Bijgevolg wordt R = A + E = 4 + 4 = 8. Voor de volgende pulsen kan analoog deze redenering gevolgd worden.
Zoals hiervoor besproken, zal op elk moment dat de som in de teller de waarde Z = 16 bereikt éden uitgangspuls aan de uitgang U afgeleverd worden.
Uit het voorgaande is het duidelijk dat per Z pulsen die afgeleverd worden aan de buffer 24, A pulsen aan de aandrijving 11 gevoed worden. Het is eveneens duidelijk dat de frekwentie van de pulstrein die aan de aandrijving 11 gevoed wordt op elk ogenblik evenredig is met de verdraaiing van de hoofdas 22. Anderzijds kunnen door de wijziging van de waarde A korrekties met betrekking tot het aantal aan de aandrijving 11 toegevoerde pulsen aangebracht worden, teneinde de hoeveelheid afgetrokken inslaggaren l te regelen.
<Desc/Clms Page number 10>
Uit figuur 1 is het duidelijk dat, in het geval dat de garenaftrekrollen 8 met konstante snelheid draaien, de waarde
A gelijk moet zijn aan het aantal pulsen dat aan de aandrijving 11 moet toegevoerd worden om een inslagdraadlengte
L af te wikkelen die gelijk is aan de weefbreedte. In het t, heoretische geval wanneer geen rekening gehouden wordt met stoorfunkties die in de praktijk optreden, is de waarde A voorafgaand eenvoudig te berekenen of te bepalen, wat verder verduidelijkt wordt aan de hand van figuur 2. Volgens figuur 2 is de aandrijving of motor 11 d. m. v. een overbrenging 31 gekoppeld met de aftrekrollen 8. De overbrenging 31 vertoont een overbrengingsverhouding j. De garenaftrekrollen bezitten een diameter d.
Voor het afwikkelen van een lengte-eenheid zijn dan ook K/'ff. d. j pulsen aan de motor 11 nodig. Hierbij stelt K het aantal pulsen voor dat nodig is om de motor 11 een omwenteling te laten maken.
Voor een lengte L zijn bijgevolg K. L/1Í. d. j pulsen nodig, m. a. w. : A = K.L/#.d.j. althans in het geval dat met een konstante garenaftreksnelheid gewerkt wordt.
Ter verduidelijking van de werking van de inrichting 17 worden in de figuren 3 t. e. m. 6 vier kurven voorgesteld, waarbij
<Desc/Clms Page number 11>
respektievelijk figuur 3 het signaal 21 weergeeft, figuur 4 de pulstrein weergeeft die aan de aandrijving 11 wordt toegevoerd voor het geval waarin A = 10 en A konstant blijft gedurende een volledige omwentelingscyclus van de hoofdas 22, figuur 5 de snelheid van de garenaftrekrollen 8 weergeeft en figuur 6 voor het betreffende geval de draadhoeveelheid of draadlengte
1 weergeeft die te beginnen vanaf de betreffende cyclus door de garenaftrekinrichting 3 is gepasseerd. Figuren 3 en 4 geven hierbij duidelijk weer dat per Z pulsen van het signaal 21 tien pulsen per omwenteling van de hoofdas 22 aan de motor 11 worden afgeleverd.
Vermits het signaal 21 hier een gelijkvormige pulstrein betreft, of m. a. w. vermits de snelheid van de hoofdas 22 konstant blijft, is het duidelijk dat ook de pulsen uit figuur 4 met konstante tijdintervals worden afgeleverd.
In figuren 7 I. e. m. 10 worden gelijkaardige kurven weergegeven voor het geval waarbij tijdens een omwentelingscyclus van hoofdas 22 op een ogenblik t = M de waarde A verhoogd wordt.
Uit figuur 8 blijkt duidelijk dat op het ogenblik M de frekwentie van de pulstrein die aan de aandrijving 11 van de garenaftrekinrichting 3 wordt toegevoerd deze wijziging
EMI11.1
evenredig Figuur 9 geeft aan dat de snelheid van de garenaftrekrollen 8 evenredig verhoogt en figuur dat de draadhoeveelheid of draadlengte 1 in verhouding toeneemt.
<Desc/Clms Page number 12>
Het is bijgevolg duidelijk dat in het geval dat de instelbare waarde A gewijzigd wordt de motor 11 meer of minder pulsen toegevoerd krijgt zodanig dat de af de bobijn 32 getrokken hoeveelheid inslaggaren per tijdseenheid wijzigt, of m. a. w.
EMI12.1
dat meer of minder garen wordt afgewikkeld. t De werkwijze en inrichting volgens de uitvinding zijn dankzij het gebruik van de hiervoor beschreven inrichting 17 bijzonder geschikt om gedurende de inslagvoorbereiding rekening te houden met de toestand en de aard van het toegevoerde inslaggaren alsook met een aantal parameters van de gebruikte inslaginrichting.
Bijvoorbeeld is het immers zo dat het af een draadvoorraad getrokken inslaggaren onder bepaalde spanning staat, dewelke bovendien varieert omwille van verschillende redenen zoals bijvoorbeeld variaties in de draadsnelheid. Doordat de garenaftrekrollen 8 het onder spanning staande inslaggaren 1 afmeten, is het duidelijk dat het na de garenaftrekrollen vrijkomende inslaggaren een effektieve lengte vertoont die kleiner is dan de afgemeten lengte, dit tengevolge van de kontraktie in de draad.
Verder ontstaan door de spanningsvariaties in het af de draadvoorraad getrokken inslaggaren ook variaties in de dikte van de draad, waardoor de effektieve wikkeldiameter van de garenaftrekrollen 8 tevens variaties ondergaat, met het gevolg dat zieh hierdoor
<Desc/Clms Page number 13>
afwijkingen in de effektief afgetrokken draadhoeveelheid
EMI13.1
voordoen. t Figuren 11 en 12 verduidelijken de hiervoor beschreven invloed van de dikteverandering van het inslaggaren 1 op het a, fwikkelproces van de garenaftrekinrichting 3. In figuur 5 wordt een inslaggaren 1 met een garendikte dl afgewikkeld door middel van een enkelvoudige garenaftrekrol 8 met een diameter
D. De effektieve wikkeldiameter bedraagt uiteraard Dl en per omwenteling wordt aldus een garenhoeveelheid íf. D1 afgewikkeld.
Anderzijds, indien zoals weergegeven in figuur 6 de garendikte d2 bedraagt, waarbij d2 kleiner is dan dl, dan is het duidelijk dat ook de effektieve wikkeldiameter D2 kleiner zal zijn dan de voornoemde effektieve wikkeldiameter Dl."aardoor bijgevolg per omwenteling minder draad wordt afgewikkeld.
Het is duidelijk dat de hiervoor beschreven afwijking en ook andere afwijkingen volgens de huidige uitvinding eenvoudig in rekening kunnen gebracht worden door deze in de insteleenheid 18 te verwerken en hieruit de meest optimale waarde A te berekenen. Hiertoe kan de insteleenheid 18 verscheidene parameters aanwenden zoals de overgang tussen twee bobijnen 32 en 33 die waargenomen wordt door een detektie-element 34, en verder de dikte van en de spanning in het inslaggaren l en de snelheid van de garenaftrekrollen 8, dewelke bijvoorbeeld
<Desc/Clms Page number 14>
respektievelijk kunnen gemeten worden d. m. v. passende meetinrichtingen 35,36 en 37.
Bij de berekening van de waarde
A kan bijvoorbeeld ook nog rekening gehouden worden met de karakteristieken van de garenaftrekrollen 8, de invloed van de snelheid van het inslaggaren, alsook van de versnellingen c, rvan, de diameter van de in werking zijnde bobijn 32, daar deze bepalend is voor de garenaftrekspanning, het bindingspatroon en de detektie van de vrije draadlengte aan de inslagwachter 15. Uit alle voornoemde gegevens worden de garenaftrekrollen 8 d. m. v. de instelbare waarde A zodanig gestuurd dat een kompenserende werking optreedt en dat de effektief afgeleverde draadlengte met de gewenste draadlengte overeenstemt.
De voornoemde waarde A hoeft niet noodzakelijk een vaste waarde te zijn die d. m. v. de voornoemde parameters aangepast wordt. In de insteleenheid 18 kan bijvoorbeeld ook een vooropgestelde funktie voor de waarde A ingebracht worden. Dit laatste is vooral van belang bij het weven met verschillende inslagdraden, waarbij de weefmachine evenveel inrichtingen volgens figuur 1 bevat dan dat er met verschillende inslaggarens gewerkt wordt. Vermits het tijdsinterval tussen twee opeenvolgende inserties van eenzelfde soort inslaggaren relatief groot kan zijn, laat men de garenaftrekrollen 8 niet permanent ingeschakeld, doch zal men deze systematisch in-en uitschakelen.
Volgens de huidige uitvinding gebeurt dit door
<Desc/Clms Page number 15>
de betreffende waarde A een geschikte funkt ie te laten
EMI15.1
beschrijven. t Een en ander wordt nog verduidelijkt in de diagrammen van figuren 13 t. e. m. 18 waarbij met drie inslaggarens gewerkt wordt. De diagrammen van figuren 13,15 en 17 stellen respektievelijk het verloop van de waarden A (1), A (2) en A (3) voor, respektievelijk van de drie kleuren. Het verloop stemt hierbij overeen met de respektievelijke snelheden V (l), V (2) en V (3) van de respektievelijke motors 11 die voor de drie garens worden aangewend.
Zoals weergegeven in figuren 13, 15 en 17 worden de garenaftrekrollen afwisselend met elkaar overlappende intervals ingeschakeld, waarbij elke inschakelperiode Tl, T2 en T3 bijvoorbeeld gevormd'wordt door een eerste gedeelte 38 gedurende hetwelke de garenaftrekrollen 8 geleidelijk op snelheid worden gebracht, een tweede gedeelte 39 waarbij de garenaftrekrollen 8 aan konstante snelheid draaien en een derde gedeelte 40 waarbij de garenaftrekrollen 8 terug geleidelijk tot stilstand gebracht worden.
Gezien, althans in het weergegeven voorbeeld, slechts een insertie i van een betreffende inslaggarensoort per drie weefcyclussen Cl, C2 en C3 plaatsvindt, is het duidelijk dat
EMI15.2
elke inschakelperiode Tl, T2 en T3 groter mag zijn dan een periode Cl of C2 of C3 nodig voor het verwezenlijken van een weefcyclus.
<Desc/Clms Page number 16>
Figuren 14, 16 en 18 geven het verloop van de draadhoeveelheid in de koker 9 van de respektievelijke draadinslaginrichtingen weer. Tijdens de aangeduide perioden i vindt de insertie plaats en wordt de betreffende koker bijvoorbeeld volledig
EMI16.1
geledigd.
Iv De huidige uitvinding heeft eveneens betrekking op een werkwijze om in de regeling van de in de gaap ingebrachte inslagdraadlengte te voorzien, waarbij door het gebruik van de voornoemde inrichting 17 de meest optimale sturing hiervoor wordt bekomen. Hierbij wordt in de eerst plaats de draadklem 6 op welbepaalde tijdstippen in de weefcyclus geopend en gesloten, waarbij deze tijdstippen vooraf ingesteld kunnen worden. De aandrijving 11 van de garenaftrekinrichting 3 wordt dan zodanig gestuurd dat, zoals weergegeven in de figuur 19 bij de gesloten draadklem 6 eerst een draadvoorraad 5 gevormd wordt die echter nooit groter zal zijn dan de draadlengte die nodig is voor een insertie.
Na het openen van de draadklem 6 wordt, zoals weergegeven in figuur 9, de gevormde draadvoorraad 5 vrijgegeven waardoor het inslaggaren 1 met zijn vrije uiteinde 41 in de gaap 12 gebracht wordt. Gedurende het laatste gedeelte van de insertie vindt de draadtoevoer van het inslagga ren l'recht streeks vanaf de garenaftrekrollen 8 plaats, tot dat de draadklem 6 sluit, zoals weergegeven in de figuur 3. Het is duidelijk dat de sturing van de aandrijving 11 zodanig moet gebeuren dat bij het sluiten van de draadklem
<Desc/Clms Page number 17>
6 het vrije uiteinde 41 van het inslaggaren 1 zieh juist aan het uiteinde van de gaap 12, of aldus aan de inslagwachter 15 bevindt. Vervolgens kan op klassieke wijze d. m. v. de
EMI17.1
snijmiddelen ingevoerde inslagdraadlengte afgeknipt worden.
" Figuren 22 t. verduidelijken nog aan de hand van een aantal diagrammen de laatstgenoemde speciale toepassing voor het geval dat met twee inslaggarens X en Y, bijvoorbeeld van verschillende kleur, gewerkt wordt. Bij wijze van voorbeeld wordt de periode P van een weefpatroon gevormd door drie weefcyclussen, waarbij in de eerste weefcyclus Cl een insertie van het inslaggaren Y plaats grijpt, terwijl opeenvolgend in de cyclussen C2 en C3 inserties van het inslaggaren X plaatsvinden.
Figuur 22 geeft dan ook de snelheid V (X) van de garenaftrekinrichting van het inslaggaren X weer, terwijl figuur 23 de grootte Q (X) van de voornoemde draadvoorraad 5 weergeeft. Figuren 24 en 25. geven op analoge wijze de waarden V (Y) en Q (Y) weer.
De eerste insertie van de kleur X vindt plaats tussen de tijds tippen t4 en t6, terwijl de tweede plaats vindt tussen de tijdstippen t7 en t9. Voor de eerste insertie wordt over de twee cyclussen Cl en C2 beschikt om in de vorming van een
<Desc/Clms Page number 18>
voorraad Q (X) van een inslagdraadlengte te voorzien, terwijl men bij de tweede insertie slechts over één cyclus C3 beschikt. Dit verklaart dan ook waarom de aandrijving 11 van de garenaftrekinrichting van het inslaggaren X gedurende de eerste twee cyclussen Cl en C2 tegen de halve snelheid V (X) = as kan draaien, dan gedurende de derde cyclus C3 waar V (X) = b = 2a.
EMI18.1
Bij Y vindt de kleurplaats, zodanig dat de aandrijving van de garenaftrekinrichting van deze kleur Y tegen konstante snelheid V (Y) = e kan draaien, waarbij e = 1/3b.
Opgemerkt wordt nog dat de oppervlakken Sl en S2 onder de sral. heidscurve 42 en het oppervlak S3 onder de snelheidscurve 43 representatief zijn voor de hoeveelheid inslaggaren die bij de respektievelijke inserties vrijgegeven wordt. Bij een ideale sturing van de aandrijvingen 11 van de respektievelijke garenaftrekinrichtingen van de inslagdraden X en Y zal dan ook
EMI18.2
Sl = S2 = S3 zijn.
Opgemerkt wordt nog dat elke insertieperiode i bestaat uit twee gedeelten 44 en 45, waarbij gedurende de periode 44 de gevormde draadvoorraad 5 in de gaap 12 ingevoerd wordt, terwijl gedurende het gedeelte 45 in de rechtstreeksedraadinvoer vanaf de betreffende garenaftrekinrichting wordt
<Desc/Clms Page number 19>
voorzien. De aanvang en het einde van de insertieperiode Y is uiteraard bepaald door respektievelijk het openen en het sluiten van de betreffende draadrem.
Opgemerkt wordt nog dat de snelheidscurve 42 van figuur 22 s. lechts het theoretisch verloop van de snelheid V (X) weergeeft. Het is evenwel duidelijk dat deze snelheid V (X) op de tijds tippen tO, t6 en t9 geen plotse sprong kan uitvoeren.
Een mogelijk praktisch verloop zal dan ook zijn zoals weergegeven in streeplijn 46, waardoor de maximale snelheid V (X) c in praktijk wel hoger komt te liggen dan de voornoemde theoretische maximale snelheid V (X) = b.
De curve 46 stelt ook het vereiste verloop van de waarde A voor, m. a. w. de funktie die in de insteleenheid 18 dient ingevoerd te worden. Hierbij wordt opgemerkt dat per puls 21 afkomstig van de hoofdas 22 de insteleenheid 18 de waarde A aanpast.
Vanzelfsprekend zijn de aanvang en het einde van elke insertieperiode i bepaald door respektievelijk het openingsmoment en het sluitingsmoment van de betreffende draadklem 6.
Tenslotte wordt nog opgemerkt dat de oppervlakken S1A en S2A onder de curve 46 van figuur 22 in de praktijk niet
<Desc/Clms Page number 20>
noodzakelijk aan elkaar gelijk zijn, zoals dit in het ideale geval wel voor de voornoemde oppervlakken Sl en S2 geldt. Het is immers zo dat de garenaftreksnelheid (c) bij de voorbereiding van elke tweede inslag van het inslaggaren X groter is dan de garenaftreksnelheid (a) bij de voorbereiding v-an elke eerste inslag van het inslaggaren X, waarbij zoals bekend in het eerste geval de draaddiameter doorgaans verlaagt ten gevolge van de grotere aftrekspanning.
Dit heeft op zijn beurt tot gevolg dat (zoals reeds uiteengezet aan de hand van figuren 11 en 12) de werkelijk afgetrokken draadlengte kleiner is dan de afgemeten lengte, zodanig dat ten einde dit te kompenseren met een hogere snelheid zal gewerkt worden dan theoretisch is vereist, waardoor het voornoemd verschil in grootte tussen SlA en S2A ontstaat.
Daar bij voorkeur naar een zo gelijkmatig mogelijke snelheid van de aandrijving 11 van de garenaftrekinrichting 3 gestreefd wordt, zal het verschil in snelheid V (X) = a eu V(X) = b zo veel mogelijk geminimaliseerd worden. Volgens figuur 26 wordt dit bereikt door de twee inserties van de kleur X niet op dezelfde tijdstippen binnen bun respektievelijke perioden C2 en C3 te laten plaatsvinden, doch door de eerste insertie vroeger en de laatste insertie later uit te voeren, waarbij verschuivingen over een periode T overeenkomstig met een vijftal krukgraden worden uitgevoerd.
Hierdoor wordt de basis van het voornoemde oppervlak SI korter terwijl de basis van
<Desc/Clms Page number 21>
het voornoemde oppervlak S2 verlengd, zodanig dat ook de snelheid a toeneemt naar al en de snelheid b afneemt naar bl, waardoor de snelheid V (X) aan een minder groot verschil W = bl-al onderhevig gesteld wordt dan dat dit het geval was in de
EMI21.1
toestand die overeenstemt met figuur 22. t Hierbij wordt niet de aandrijving 11 van de alleengarenaftrekinrichting 3 volgens de voornoemde werkwijze gestuurd, m. a. w. door middel van de insteleenheid 18 en de rekeneenheid 19, doch zal ook de draadklem 6 op dezelfde wijze gestuurd worden. Een en ander is hiertoe in streeplijn in figuur 1 weergegeven.
De draadklem 6 is van het type da t d. m. v. edu veer 47 toegedrukt wordt en door de bekrachtiging van een elektro-magneet 48 terug kan geopend worden. D. m. v. een roterende nok 49 kan de draadklem 6 tegen de werking van de elektro-magneet 48 in op een zeer juist tijdstip gesloten worden. De aandrijving 50 van de nok 49 gebeurt d. m. v. bijvoorbeeld een stapmotor. Het sluitingsmoment van de draadklem 6 wordt ingesteld d. m. v. het gebruik van een insteleenheid 51 en een rekeneenheid 52 analoog aan de insteleenheid 18 en de rekeneenheid 19 van de aandrijving 11 van de garenaftrekrollen 8. Het is duidelijk dat in de insteleenheid 51 een passende funktie voor de instelbare waarde B wordt ingelezen.
Door de instelling van de waarde B
<Desc/Clms Page number 22>
kan relatief eenvoudig de voornoemde periode T ingesteld. en gewijzigd worden.
De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de hiervoor beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvorm, doch vergelijke werkwijze en inrichting voor het regelen van de toevoer van inslagdraad bij weefmachines kunnen volgens verschillende varianten worden verwezenlijkt zonder buiten het kader der uitvinding te treden.
<Desc/Clms Page number 23>
EMI23.1
<tb>
<tb>
KLOKINGANG <SEP> INSTELBARE <SEP> UITGANG <SEP> UITGANG <SEP> PULSTREIN
<tb> VAN <SEP> DE <SEP> WAARDE <SEP> BUFFER <SEP> TELLER <SEP> NAAR <SEP> DE
<tb> BUF <SEP> FE <SEP> R <SEP> AANDRIJ- <SEP>
<tb> (Z <SEP> PULSEN <SEP> VING <SEP> 11
<tb> PER <SEP> TOER) <SEP>
<tb> Z'" <SEP> 16 <SEP> A <SEP> E <SEP> R
<tb> "
<tb> BEGIN <SEP> 4 <SEP> 0 <SEP> 4
<tb> PULS <SEP> 1 <SEP> 4 <SEP> 4 <SEP> 8
<tb> 2 <SEP> 4 <SEP> 8 <SEP> 12
<tb> 3 <SEP> 4 <SEP> 12 <SEP> 16 <SEP> +RESET <SEP> ISTEPULS <SEP>
<tb> 4 <SEP> 4 <SEP> 0 <SEP> 4 <SEP>
<tb> 5 <SEP> 4 <SEP> 4 <SEP> 8 <SEP>
<tb> 6 <SEP> 4 <SEP> 8 <SEP> 12
<tb> 7 <SEP> 4 <SEP> 12 <SEP> 16 <SEP> + <SEP> RESET <SEP> 2DE <SEP> PULS <SEP>
<tb> 8 <SEP> 4 <SEP> 0 <SEP> 4 <SEP>
<tb> 9448.
<tb>
10 <SEP> 4 <SEP> 8 <SEP> 12
<tb> 11 <SEP> 4 <SEP> 12 <SEP> 16 <SEP> + <SEP> RESET <SEP> 3DE <SEP> PULS <SEP>
<tb> 12 <SEP> 4 <SEP> 0 <SEP> 4
<tb> 13 <SEP> 4 <SEP> 4 <SEP> 8
<tb> 14 <SEP> 4 <SEP> 8 <SEP> 12
<tb> 15 <SEP> 4 <SEP> 12 <SEP> 16 <SEP> + <SEP> RESET <SEP> 4DE <SEP> PULS <SEP>
<tb> 16 <SEP> 4 <SEP> 0 <SEP> 4
<tb> (TOTAAL=A)
<tb>