BE1019659A5

BE1019659A5 - Vloerpaneel en werkwijze voor het vervaardigen van vloerpanelen.

Info

Publication number: BE1019659A5
Application number: BE2010/0713A
Authority: BE
Original assignee: Flooring Ind Ltd S A R L
Priority date: 2010-05-10
Filing date: 2010-11-29
Publication date: 2012-09-04

Abstract

Vloerpaneel van het type dat minstens een substraat (13), een erop aangebrachte toplaag (14), en een eronder aangebrachte onderlaag of tegenlaag (28) vertoont, waarbij voornoemde toplaag (14) minstens een motief (15) en een er zich boven bevindende doorzichtige of doorschijnende laag (16) vertoont, daardoor gekenmerkt dat zowel voornoemde onderlaag of tegenlaag (28) als voornoemde doorzichtige of doorschijnende laag (16) thermoplastische en/of vinylgebaseerde kunststof bevatten of hoofdzakelijk hieruit bestaan, en dat voornoemd substraat (13) plantaardige deeltjes en/of thermohardende kunststof bevat.

Description

Vloerpaneel en werkwijze voor het vervaardigen van vloerpanelen.

Deze uitvinding heeft betrekking op vloerpanelen en werkwijzen voor het vervaardigen van vloerpanelen.

Meer speciaal heeft de uitvinding betrekking op vloerpanelen van het type dat minstens is opgebouwd uit een substraat en een op dit substraat aangebrachte toplaag, waarbij voornoemde toplaag een motief vertoont. Zoals gekend kan boven dergelijk motief een doorzichtige of doorschijnende kunststoflaag zijn aangebracht, die dan deel uitmaakt van voornoemde toplaag.

In het bijzonder betreft de huidige uitvinding vloerpanelen van het type dat aan twee of meer tegenovereenliggende randen koppelmiddelen of koppeldelen bevat, waarmede twee van dergelijke vloerpanelen aan de betreffende randen kunnen worden gekoppeld zodanig dat zij aan elkaar zijn vergrendeld zowel in een horizontale richting loodrecht op de betreffende rand en in het vlak van de vloerpanelen, als in een verticale richting loodrecht op het vlak van de vloerpanelen. Dergelijke vloerpanelen kunnen worden aangewend voor het samenstellen van een zogenaamde zwevende vloerbekleding, waarbij de vloerpanelen bij hun randen aan elkaar zijn verbonden, doch vrij op de ondergrond liggen.

Uit het WO 97/47834 zijn laminaatvloerpanelen bekend voor het vormen van een zwevende vloerbekleding. Laminaatvloerpanelen vertonen echter het nadeel dat zij doorgaans zijn voorzien van een vochtgevoelig substraat, namelijk MDF of HDF (Medium Density Fiberboard of High Density Fiberboard), en dat de op dit substraat aangebrachte toplaag bij gebruik van de vloerbekleding aanleiding geeft tot het ontstaan van tikgeluiden. De toplaag is namelijk opgebouwd uit thermohardend hars, en geeft aanleiding tot het ontstaan van een zeer harde oppervlaktelaag. Ook het substraat is door de hoge densiteit van MDF of HDF hard. Door de band vertonen laminaatvloerpanelen een dikte gelegen tussen 6 en 12 millimeter, waarbij de dikte van de toplaag doorgaans minder is dan 0,5 millimeter.

Uit het EP 1 938 963 zijn vinylgebaseerde vloerpanelen bekend voor het vormen van een dergelijke zwevende vloerbekleding. Dergelijke vinylgebaseerde vloerpanelen vertonen doorgaans een dikte van 3 tot 5 millimeter en bezitten een hoge materiaaldensiteit. Inherent aan deze vloerpanelen is hun beperkte buigstijfheid en hun hoge vervormbaarheid. Deze eigenschappen leiden tot problemen wanneer de vloerpanelen worden aangebracht op een niet effen ondergrond. De oneffenheden van de ondergrond kunnen namelijk na verloop van tijd telegraferen naar het oppervlak van de vloerbekleding. Bij locale belasting, bijvoorbeeld onder de poten van tafels of stoelen, ontstaan permanente indrukkingen, die eveneens ongewenst zijn.

De huidige uitvinding beoogt een alternatief paneel, dat in de eerste plaats bedoeld is als een vloerpaneel voor het vormen van een zwevende vloerbekleding. Volgens verschillende voorkeurdragende uitvoeringsvormen van de uitvinding wordt tevens een oplossing geboden voor één of meer problemen met de vloerpanelen uit de stand van de techniek.

Hiertoe betreft de uitvinding volgens een eerste onafhankelijk aspect een vloerpaneel van het type dat minstens een substraat, een erop aangebrachte toplaag, en een eronder aangebrachte onderlaag of tegenlaag vertoont, waarbij voornoemde toplaag minstens een motief en een er zich boven bevindende doorzichtige of doorschijnende laag vertoont, met als kenmerk dat zowel voornoemde onderlaag of tegenlaag als voornoemde doorzichtige of doorschijnende laag thermoplastische kunststof bevatten, terwijl voornoemd substraat thermohardende kunststof bevat. Voor de thermohardende kunststof wordt bij voorkeur gekozen voor een kunststof die uithardt aan de hand van een polycondensatiereactie. De thermohardende kunststof is bij voorkeur gekozen uit de lijst van melamineformaldehydehars, ureumformaldehydehars, melamineureumformaldehydehars en fenol gebaseerd hars. De thermohardende kunststof kan bijvoorbeeld in het substraat aanwezig zijn als bindmiddel voor partikels van een plaatmateriaal, zoals voor de binding van houtdeeltjes in houtspaanderplaat of houtvezelplaat, LDF (Low Density Fiberboard), MDF (Medium Density Fiberboard) of HDF (High Density Fiberboard).

Met hetzelfde doel betreft de uitvinding volgens een tweede onafhankelijk aspect een vloerpaneel van het type dat minstens een substraat, een erop aangebrachte toplaag, en een eronder aangebrachte onderlaag of tegenlaag vertoont, waarbij voornoemde toplaag minstens een motief en een er zich boven bevindende doorzichtige of doorschijnende laag vertoont, met als kenmerk dat zowel voornoemde onderlaag of tegenlaag als voornoemde doorzichtige of doorschijnende laag thermoplastische kunststof bevatten of hoofdzakelijk hieruit bestaan, en dat voornoemd substraat plantaardige deeltjes bevat. Bij voorkeur wordt gewerkt met houtdeeltjes, zoals met houtmeel, houtspanen en/of houtvezels. Bij voorkeur wordt gewerkt met minstens 70 gewichtspercent en beter nog minstens 80 gewichtspercent van de plantaardige deeltjes. Het substraat bevat bij voorkeur een bindmiddel voor het aan elkaar verbinden van de plantaardige vezels. Dit bindmiddel bestaat bij voorkeur hoofdzakelijk uit thermohardende kunststof. Het is duidelijk dat in dit laatste geval ook de kenmerken van het eerste aspect worden bereikt.

Met hetzelfde doel betreft de uitvinding volgens een derde onafhankelijk aspect een vloerpaneel van het type dat minstens een substraat, een erop aangebrachte toplaag, en een eronder aangebrachte onderlaag of tegenlaag vertoont, waarbij voornoemde toplaag minstens een motief en een er zich boven bevindende doorzichtige of doorschijnende laag vertoont, met als kenmerk dat zowel voornoemde onderlaag of tegenlaag als voornoemde doorzichtige of doorschijnende laag vinylgebaseerde kunststof bevatten of hoofdzakelijk hieruit bestaan, en dat voornoemd substraat plantaardige deeltjes en/of thermohardende kunststof bevat.

De specifieke keuze van het substraat in combinatie met de genoemde toplagen en onderlagen, zoals in bovenstaand eerste, tweede en/of derde aspect van de uitvinding, kan leiden tot een vloerpaneel met verlaagde productie van tikgeluiden, terwijl toch een stabiel vloerpaneel wordt bereikt, namelijk met een aanvaardbare buigstijfheid. De combinatie leidt ook tot een sterke reductie van telegrafie van oneffenheden op de ondergrond naar het bovenoppervlak van de vloerpanelen of de vloerbekleding die aan de hand van dergelijke vloerpanelen is samengesteld.

Voorkeurdragende uitvoeringsvormen van bovenstaande drie onafhankelijke aspecten van de uitvinding, worden hieronder verder toegelicht. Het is uiteraard mogelijk dat de kenmerken van twee of meer van bovenstaande aspecten in één vloerpaneel worden gecombineerd, in zoverre zij niet tegenstrijdig zijn.

Voor het substraat wordt bij voorkeur gebruik gemaakt van een substraat dat hoofdzakelijk uit MDF of HDF bestaat. Volgens een alternatief kan gebruik gemaakt worden van houtspaanderplaat. Het is niet uitgesloten dat het substraat aan één of meerdere randen substraatgedeelten of randgedeelten omvat van een ander materiaal dan het eigenlijke substraat dat bijvoorbeeld, zoals volgens deze voorkeurdragende uitvoeringsvorm, uit houtspaanderplaat, LDF (Low Density Fiberboard), MDF of HDF bestaat. Het is duidelijk dat in dit geval voornoemde plantaardige deeltjes respectievelijk uit houtvezels en houtspaanders bestaan. Bij voorkeur wordt gewerkt met minstens 70 gewichtspercent van de plantaardige deeltjes. Het is verder duidelijk dat dergelijk substraat bij voorkeur een bindmiddel bevat voor het aan elkaar verbinden van de plantaardige vezels. Dit bindmiddel bestaat bij voorkeur uit thermohardende kunststof, bijvoorbeeld uit een kunststof die uithardt aan de hand van een polycondensatiereactie. De thermohardende kunststof is bij voorkeur gekozen uit de lijst van melamineformaldehydehars, ureumformaldehydehars, melamineureumformaldehydehars en fenol gebaseerd hars.

Bij voorkeur vertoont het substraat een densiteit van meer dan 300 kilogram per kubieke meter, en beter nog van meer dan 500 kilogram per kubieke meter. Het substraat vertoont bij voorkeur een dikte van vier, vijf millimeter of meer. Bij dergelijke densiteit en/of dikte van het substraat wordt het risico op het optreden van voornoemde telegrafie-effecten nog verder geminimaliseerd. Het gebruik van een eigenlijk substraat met een densiteit van meer dan 500 kilogram per kubieke meter, laat toe één of meerdere randgedeelten te profileren voor het eraan vormen van koppelmiddelen. Het kwalitatieve substraatmateriaal komt zo tussen in de vergrendeling van twee van dergelijke vloerpanelen die aan hun randen zijn verbonden. Eventueel kan dergelijke profilering met een bekledingslaag van vochtwerende of afdichtende substantie zijn voorzien.

Bij voorkeur bestaat het substraat of het eigenlijke substraat uit één enkele laag. Het is echter niet uitgesloten dat zou gewerkt worden met een substraat of eigenlijk substraat dat meerdere lagen omvat, waarbij bij voorkeur elk van deze lagen dan voldoet aan de in het eerste, tweede en/of derde aspect genoemde eigenschappen van het substraat. Zo bijvoorbeeld kunnen zij allen plantaardige deeltjes omvatten. Volgens een bijzonder voorbeeld hiervan bestaat het voornoemde substraat uit een MDF of HDF plaatmateriaal waarboven een kurklaag is aangebracht. De kurklaag bevindt zich in dergelijk geval tussen het voornoemde motief en het substraat. Uiteraard kunnen zich nog andere lagen tussen de kurklaag en het motief bevinden, zoals een eventuele in de toplaag geïntegreerde ruglaag, die hieronder aan de hand van een bijzondere uitvoeringsvorm nog verder wordt beschreven.

Bij voorkeur omvatten vgornoemde toplaag en/of voornoemde onderlaag of tegenlaag PVC (Polyvinylchloride) of een andere vinylverbinding, zoals EVA (EthyleenVinylAcetaat). Beter nog bestaan voornoemde toplaag en/of onderlaag of tegenlaag hoofdzakelijk uit één of meerdere van deze kunststoffen, bij voorkeur hoofdzakelijk uit PVC.

Volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm bedraagt de dikte van de toplaag samen met de dikte van de onderlaag of tegenlaag minstens 10 percent, en beter minstens 20 percent van de totale dikte van het vloerpaneel. Al dan niet in combinatie met deze voorkeurdragende uitvoeringsvorm maakt het voornoemde substraat bij voorkeur minstens 50 percent, en beter minstens 75 percent van de totale dikte van het vloerpaneel uit. Met uitzondering van eventuele lijm- of kleeflagen, bevat het vloerpaneel bij voorkeur geen andere lagen dan voornoemde toplaag, tegenlaag en substraat.

Het is van belang de dikte van de toplaag bij voorkeur dunner te houden dan 3 of 2,5 millimeter, waarbij 1,3 tot 1,7 millimeter een goede waarde is. Bij voorkeur bevindt het substraat zich dan onmiddellijk onder de toplaag. Op deze manier wordt een goede weerstand tegen blijvende indrukkingen van de toplaag bekomen. Wanneer het substraat daarenboven hoofdzakelijk uit een materiaal met een densiteit van meer dan 500 kilogram of meer dan 700 kilogram per kubieke meter is opgebouwd, wordt deze eigenschap nog verder geoptimaliseerd. De buigstijfheid van de panelen wordt eveneens verder positief beïnvloed, zeker in de gevallen waar dit substraat minstens 50 percent van de totale dikte van het vloerpaneel uitmaakt.

Bij voorkeur bestaat voornoemde doorzichtige of doorschijnende laag hoofdzakelijk uit PVC en/of weekmaker.

Bij voorkeur is voornoemde toplaag met het substraat verbonden over een lijmlaag.

Volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm omvatten voornoemde toplaag en/of voornoemde onderlaag of tegenlaag vulmateriaal, zoals krijt of houtvezel. In het geval van de toplaag wordt dergelijk vulmateriaal bij voorkeur geconcentreerd onder het motief, bijvoorbeeld in de eventuele ruglaag, die hieronder aan de hand van een bijzondere uitvoeringsvorm nog verder wordt beschreven.

Volgens een bijzondere uitvoeringsvorm van het eerste aspect is voornoemde toplaag op zich opgebouwd uit minstens een ruglaag, een erop aangebracht motief of patroon en een doorzichtige of doorschijnende slijtlaag. Voornoemde ruglaag vertoont bij voorkeur een dikte die 45 percent of meer van de totale dikte van de toplaag bedraagt. Dergelijke ruglaag bestaat bij voorkeur uit een vinylverbinding of, eventueel, een polyurethaanverbinding, waarbij bij voorkeur gebruik gemaakt is van vulmiddelen, zoals van krijt. De hierbij aangewende kunststof bevat bij voorkeur gerecycleerde kunststof of bestaat hoofdzakelijk hieruit. Bij voorkeur wordt de ruglaag uitgevoerd met een hogere densiteit dan de slijtlaag. Ondermeer hiervoor is het aanwenden van vulmaterialen in de ruglaag interessant. Voor het motief of het patroon kan gebruik gemaakt worden van een bedrukt materiaalvel, zoals een kunststoffolie of van een rechtstreeks op het substraat uitgevoerde bedrukking. Voor voornoemde doorschijnende of doorzichtige slijtlaag wordt bij voorkeur gebruik gemaakt van een vinyllaag of polyurethaanlaag van minstens 0,2 millimeter dik, en beter nog van minstens 0,3 millimeter dik. Bij voorkeur wordt deze doorschijnende of doorzichtige laag niet dikker uitgevoerd dan 1 millimeter. Aan de hand van een transparante laag van 0,25 tot 0,7 millimeter kan een slijtageweerstand worden bekomen vergelijkbaar met die van laminaatvloerpanelen. De doorzichtige of doorschijnende laag kan hetzij als een folie al dan niet samen met de voornoemde bedrukte folie zijn aangebracht, hetzij vloeibaar zijn aangebracht en nadien op het substraat zijn uitgehard. Bij voorkeur vertoont de transparante of doorschijnende laag een dikte die overeenstemt met minstens 25 percent van de totale dikte van de toplaag. Bij voorkeur is voornoemde doorzichtige of doorschijnende toplaag vrij van harde minerale partikels, zoals aluminiumoxide partikels. Volgens de uitvinders is zulks niet noodzakelijk wanneer de transparante laag een dikte van minstens 0,2 millimeter vertoont. Met dergelijke dikte kan immers reeds een slijtageweerstand worden bekomen van IP 2000 volgens de standaard voor laminaatvloeren EN 13329. Wanneer met gelijkaardige diktes een grotere slijtageweerstand moet bekomen worden, wordt bij voorkeur wel gebruik gemaakt van harde partikels.

In het algemeen wordt bij het gebruik van dunne transparante thermoplastische lagen, namelijk lagen dunner dan 0,5 millimeter of dunner dan 0,35 millimeter, bij voorkeur wel gebruik gemaakt van harde minerale partikels, zoals aluminiumoxide, in de betreffende laag. Bij voorkeur wordt tussen 3 en 30 gram per vierkante meter van dergelijke partikels aangewend, waarbij de gemiddelde partikelgrootte van deze partikels bij voorkeur gelegen is tussen 20 en 200 micrometer, of beter nog tussen 30 en 120 micrometer.

De uitvinders hebben vastgesteld dat ook dunne transparante thermoplastische lagen, namelijk lagen dunner dan 0,5 millimeter of dunner dan 0,35 millimeter, aan hun oppervlak nog van een structuur kunnen worden voorzien. Bij voorkeur betreft het een structuur van indrukkingen, bijvoorbeeld aangebracht aan de hand van een persmatrijs. Bij voorkeur stemmen de indrukking in plaats en/of grootte overeen met het motief van het vloerpaneel. Bij voorkeur strekken de indrukkingen zich locaal in de transparante thermoplastische laag uit, en blijft het motief vlak. Het is echter niet uitgesloten dat zou worden gewerkt met indrukkingen die tot in de eventuele ruglaag of het substraat dringen.

Optioneel kan de toplaag een oppervlaktelaag insluiten op basis van een stralingsuitgeharde doorschijnende of doorzichtige kunststof laag, bijvoorbeeld op basis van een UV uithardende substantie. Dergelijke oppervlaktelaag kan eventueel harde minerale partikels insluiten, zoals aluminiumoxide partikels. Bij voorkeur betreft het hierbij partikels met een korrelgrootte kleiner dan 100 micrometer, en beter nog kleiner dan 50 micrometer. Eventueel kunnen zelfs partikels worden toegepast met een diameter kleiner dan 10 micrometer, zoals partikels met een gemiddelde grootte van ongeveer 0,2 micrometer. In het geval de transparante thermoplastische laag van een structuur van indrukkingen is voorzien, wordt bij voorkeur bekomen dat deze indrukkingen nog steeds voelbaar en zichtbaar aanwezig zijn in het uiteindelijke oppervlak van het vloerpaneel. Dit kan bijvoorbeeld worden bereikt wanneer minder dan 100 gram per vierkante meter van de stralingshardende substantie wordt opgebracht, en beter nog wanneer minder dan 45 gram per vierkante meter hiervan wordt opgebracht.

Er wordt opgemerkt dat volgens bovenstaand bijzonder voorbeeld de ruglaag, het motief en de slijtlaag volgens verschillende mogelijkheden kunnen zijn vervaardigd.

Volgens een eerste mogelijkheid zijn zij allen oorspronkelijk als een kunststoflaag uitgevoerd, welke bijvoorbeeld minstens met gebruik van warmte aan elkaar worden verbonden, bij voorkeur zonder afzonderlijke bijkomstige lijm- of kleefverbindingen. Deze verbinding kan bijvoorbeeld worden bekomen in een verwarmde persinrichting, zoals in een korte cycluspers. Dergelijke samengestelde laag kan vervolgens worden gehecht op het substraat, bijvoorbeeld door middel van een kleefverbinding of door middel van een lasverbinding waarbij het substraat en de toplaag met elkaar worden versmolten. Volgens een tweede mogelijkheid worden minstens de ruglaag en/of de slijtlaag in vloeibare of pasteuze vorm op een dragermateriaal, zoals een glasvezelvlies aangebracht, waar zij uitharden. Volgens deze tweede mogelijkheid kan het motief dan hetzij via een afzonderlijke bedrukte folie worden aangebracht, hetzij rechtstreeks op de ruglaag of op de onderzijde van de slijtlaag worden gedrukt, bijvoorbeeld aan de hand van offsetdrukken of inkjetdrukken, bij voorkeur aan de hand van UV gedragen inkten of solventinkten.

Bij voorkeur wordt voor voornoemde onderlaag of tegenlaag gebruik gemaakt van een gelijkaardig materiaal als bij boven nog genoemde ruglaag. Derhalve omvat de onderlaag of tegenlaag bij voorkeur hoofdzakelijk thermoplastische kunststof, bijvoorbeeld op basis van een vinylverbinding, zoals PVC, of, eventueel, een polyurethaanverbinding, waarbij telkens bij voorkeur gebruik gemaakt is van vulmiddelen, zoals van krijt. De hierbij aangewende kunststof bevat bij voorkeur gerecycleerde kunststof of bestaat hoofdzakelijk hieruit. Bij voorkeur vertoont de onderlaag of tegenlaag een lagere hardheid en/of densiteit dan de eventuele ruglaag die deel kan uitmaken van de toplaag.

De dikte van voornoemde onderlaag of tegenlaag bedraagt bij voorkeur tussen 20 en 120% van de dikte van de toplaag, en beter nog tussen 20 en 100% van die dikte. In het bijzonder in die gevallen waar gewerkt wordt met een gegloeide of ontlaten thermoplastische toplaag kan aan de onderzijde een onderlaag met een dikte gelegen tussen 20 en 50% van de dikte van de toplaag volstaan.

Het samenstel van het eerste, tweede en/of derde aspect, namelijk het samenstel van toplaag, substraat en tegenlaag of onderlaag kan worden bekomen door de betreffende lagen middels kleefverbinding aan elkaar te verbinden. Volgens een andere mogelijkheid hiervoor kunnen bijvoorbeeld minstens de toplaag en/of de tegenlaag gedeeltelijk als een vloeibare of pasteuze substantie op het substraat zijn aangebracht, alwaar zij worden uitgehard. Volgens nog een andere mogelijkheid hiervoor kunnen minstens gedeelten van het substraat, bijvoorbeeld randgedeelten ervan als een vloeibare of pasteuze substantie aan de onderzijde van de toplaag en/of de bovenzijde van de tegenlaag of onderlaag zijn aangebracht, alwaar deze substantie uithardt en het materiaal van de betreffende substraatgedeelten vormt. Er kan ook gewerkt worden met een combinatie van deze drie mogelijkheden. Zo bijvoorbeeld kan de toplaag hoofdzakelijk met een kleefverbinding tegen de bovenzijde van het substraat zijn bevestigd, terwijl de toplaag ter plaatse van één of meerdere randen met de betreffende substraatgedeelten zijn bevestigd, doordat het materiaal van deze substraatgedeelten tegen de onderzijde van de toplaag is uitgehard. Op deze manier wordt de kans op delaminatie van de toplaag aan de betreffende randen sterk verminderd. Het is duidelijk dat de betreffende substraatgedeelten dan eventueel een andere samenstelling kunnen vertonen dan het eigenlijke substraat.

Bij voorkeur bevat het vloerpaneel van het eerste, tweede en/of derde aspect geen verdere lagen dan voornoemd substraat, toplaag, onderlaag en eventuele kleeflagen, waarbij dan de toplaag aangebracht is direct op de bovenzijde van het substraat en de onderlaag direct tegen de onderzijde van het substraat, bijvoorbeeld telkens aan de hand van een kleeflaag, en waarbij het substraat bij voorkeur uit één enkele laag bestaat. Het is echter niet uitgesloten dat ook andere lagen in het samenstel kunnen aanwezig zijn, zoals tussenlagen. Hierbij kan de eventuele tussenlaag zodanig uitgekiend zijn dat het vloerpaneel tevens de eigenschappen van het hierna nog genoemde vijfde en/of het zesde aspect van de uitvinding vertoont.

Volgens een bijzonder voorbeeld is het substraat hoofdzakelijk of volledig uitgevoerd in een kleur dat bij de kleur van de eventuele ruglaag of de tegenlaag of onderlaag past of met deze kleur overeenstemt. Bij voorkeur betreft het dezelfde kleur. Zo bijvoorbeeld kunnen zowel de ruglaag als het substraat in het zwart zijn uitgevoerd. Het betreft hierbij bij voorkeur een inkleuring van het substraat die zich over het volledige bulkmateriaal van het substraat uitstrekt, zodanig dat ook bij het uitvoeren van willekeurige sneden doorheen het vloerpaneel de kleur van het substraat behouden blijft aan de rand van de snede. In het geval van MDF of HDF kan met gepigmenteerde MDF of HDF worden gewerkt. Volgens dit bijzonder voorbeeld wordt bekomen dat eventuele spleetvorming aan het oppervlak of aan de rand van de vloerbekleding minder snel wordt opgemerkt.

Met hetzelfde doel als in het eerste, tweede en derde aspect betreft de uitvinding volgens een vierde onafhankelijk aspect een vloerpaneel van het type dat minstens een substraat, een erop aangebrachte toplaag, en een eronder aangebrachte onderlaag of tegenlaag vertoont, waarbij voornoemde toplaag minstens een motief en een er zich boven bevindende doorzichtige of doorschijnende laag vertoont, met als kenmerk dat zowel voornoemde onderlaag of tegenlaag als voornoemde doorzichtige of doorschijnende laag thermoplastische kunststof en/of PVC bevatten of hoofdzakelijk hieruit bestaan, en dat voornoemd substraat twee of meer lagen houtfineer omvat. Bij voorkeur bestaat het voornoemde substraat hoofdzakelijk uit geschrankte fineerlagen, bij voorkeur uit een oneven aantal van dergelijke fineerlagen. Met “geschrankte fineerlagen” wordt bedoeld dat twee aanliggende fineerlagen met hun respectieve houtgroeirichting dwars op elkaar zijn gepositioneerd.

Bij voorkeur wordt voor één of meerdere van voornoemde fineerlagen een fineerkwaliteit aangewend van graad B, C of lager, volgens ANSI/HPVA HP-1-2000. Bij voorkeur zijn het merendeel of alle fineerlagen van dergelijke lage kwaliteit.

De fineerlagen zijn bij voorkeur watervast verlijmd.

Het is duidelijk dat het substraat van het vierde aspect hoofdzakelijk uitgevoerd kan zijn als een multiplex bord.

De toplaag en/of onderlaag vertonen bij voorkeur een dikte die gelegen is tussen 75% en 150% van de gemiddelde dikte van voornoemde fineerlagen. Bij voorkeur zijn alle fineerlagen nagenoeg van dezelfde dikte, namelijk met een dikte gelegen tussen 1 en 2,5 of 2 millimeter.

Voor het materiaal, samenstelling en dikte van de toplaag en/of de tegenlaag kunnen diegene gebruikt worden die vermeld zijn in verband met het eerste, tweede en/of het derde aspect van de uitvinding. Volgens een bijzondere uitvoeringsvorm vormt de bovenste fineerlaag van het substraat het voornoemde motief of decor en is de toplaag volledig doorzichtig of doorschijnend uitgevoerd.

Bij voorkeur worden de toplaag, fineerlagen en onderlaag of tegenlaag van het vloerpaneel van het vierde aspect in één enkele bewerkingsstap en/of in eenzelfde persinrichting met elkaar verbonden. Zo bijvoorbeeld kan gebruik gemaakt worden van de persinrichting die gebruikelijk worden toegepast voor het vervaardigen van multiplex. Bij voorkeur worden kleefverbindingen toegepast tussen de fineerlagen onderling en tussen het substraat en de toplaag en onderlaag. Bij voorkeur wordt tussen elk van deze lagen een gelijkaardige of gelijke lijm toegepast, bijvoorbeeld telkens een thermische hardende lijm of telkens een thermoplastische lijm.

Volgens een vijfde onafhankelijk aspect beoogt de uitvinding nog een alternatief vloerpaneel dat volgens voorkeurdragende uitvoeringsvormen een oplossing kan bieden voor één of meer nadelen met de vloerpanelen uit de stand van de techniek.

Hiertoe betreft de uitvinding volgens haar vijfde onafhankelijk aspect een vloerpaneel van het type dat minstens een substraat en een erop aangebrachte toplaag vertoont, waarbij voornoemde toplaag minstens een motief en een er zich boven bevindende doorzichtige of doorschijnende laag uit thermoplastische kunststof vertoont, met als kenmerk dat het vloerpaneel tussen het voornoemde motief en het voornoemde substraat een tussenlaag omvat waarvan de hardheid groter is dan de hardheid van het substraat en voornoemde doorzichtige of doorschijnende laag. Aan de hand van de thermoplastische kunststoflaag bij of aan het oppervlak van het vloerpaneel wordt een oplossing geboden voor het ontstaan van overmatig tikgeluid. Doordat een tussenlaag wordt aangewend die zowel harder is als de toplaag, als harder is dan het eigenlijke substraat, wordt een goed samenstel bekomen, waarbij permanente indrukkingen kunnen worden geminimaliseerd, terwijl door het zachtere substraat een verminderde voortplanting van geluid naar onderliggende ruimtes ontstaat. Bovendien vermijdt voornoemde tussenlaag het aftekenen of telegraferen van oneffenheden op de ondergrond naar de voornoemde toplaag.

Bij voorkeur vertoont het substraat een hardheid die gelegen is tussen de hardheid van voornoemde tussenlaag en de hardheid van voornoemde doorzichtige of doorschijnende laag, of, met andere woorden, een hardheid die hoger is dan deze van de doorzichtige of doorschijnende laag, doch lager dan de hardheid van voornoemde tussenlaag. De niet al te zachte toestand van het substraat, zorgt ervoor dat toch relatief stijve of starre panelen worden bekomen, die vlot lijmloos kunnen worden geïnstalleerd.

Bij voorkeur bestaat het substraat hoofdzakelijk uit een thermoplastisch materiaal. Zo bijvoorbeeld kan een vinylgebaseerd substraat, zoals PVC, een polyethyleen gebaseerd substraat, een polypropyleen gebaseerd substraat of een polyurethaan gebaseerd substraat worden toegepast. Deze materialen zijn goed bestand tegen water of vocht en zijn vlot beschikbaar. Bij voorkeur bestaat het substraat hoofdzakelijk uit een geschuimde kunststofplaat. Bij voorkeur gaat het in dat geval om kunststof van het gesloten cel type. Door het schuimen wordt aan de hand van een vergelijkbare hoeveelheid kunststofmateriaal als bij de vloerpanelen van het EP 1 938 963 een dikker en stijver substraat bekomen, zodanig dat het risico op het optreden van telegrafie-effecten van de ondergrond naar het oppervlak van de vloerbekleding geminimaliseerd kan worden. Dit is voornamelijk het geval wanneer een gemiddelde densiteit wordt toegepast van meer dan 300 kilogram per kubieke meter. Het voornoemde substraat vertoont bij voorkeur een dikte van vier, vijf millimeter of meer. Bij dergelijke dikte van het substraat wordt het risico op het optreden van voornoemde telegrafie-effecten nog verder geminimaliseerd. De minimale dikte van vier of vijf millimeter laat eveneens toe dat stevige mechanische koppelmiddelen eendelig met de kunststofplaat kunnen worden gevormd, bijvoorbeeld doordat deze minstens gedeeltelijk rechtstreeks in de kunststofplaat worden voorzien als gefreesde profielen.

De voorkeurdragende minimale gemiddelde densiteit van de geschuimde kunststofplaat is ook voordelig bij het voorzien, meer speciaal bij het frezen van de profielen, en kan leiden tot koppelmiddelen die een stevige verticale en/of horizontale vergrendeling opleveren. Bij voornoemde minimale densiteit wordt vermeden dat de randen van de kunststofplaat al te veel worden vervormd. Platen van lagere densiteit vertonen namelijk een hoger risico op het opduwen van de randen, waarbij dergelijke opgeduwde randen boven het eigenlijke plaatoppervlak uitsteken. Dergelijk effect is ongewenst. Nog een voordeel van voornoemde minimale densiteit is dat zij leidt tot een betere weerstand tegen locale belastingen.

Volgens een bijzondere uitvoeringsvorm is voornoemde geschuimde kunststofplaat van het gesloten cel type, beter nog betreft het een gesloten cel geschuimde PVC

plaat. Het is op zich bekend dat bij geschuimde kunststof van het gesloten cel type de kamers van het schuim praktisch niet onderling zijn verbonden, af althans in veel mindere mate dan het geval is bij geschuimde kunststoffen van het open cel type. Een ^ geschuimde kunststofplaat van het gesloten cel type levert een zeer hoge stijfheid, vormstabiliteit en waterresistentie op bij een beperkte densiteit van bijvoorbeeld 600 kilogram per kubieke meter of minder. De beperkte densiteit levert interessante voordelen op in de logistiek, zoals bij het transport. Tevens levert de beperkte densiteit een meer ergonomisch geheel op, wanneer 5 tot 10 van dergelijke vloerpanelen samen in een verpakkingseenheid worden aangeboden. Het is duidelijk dat de huidige uitvinding ook een dergelijke verpakkingseenheid betreft. Op zich bestaat de hierbij aangewende verpakking bij voorkeur minstens uit een kartonnen doos of schaal, en krimpfolie. Zo bijvoorbeeld kunnen de verpakkingsmaterialen worden aangewend die op zich bekend zijn uit het WO 2006/103565.

In het algemeen vertoont het substraat bij voorkeur een gemiddelde densiteit van 400 kilogram per kubieke meter of meer. Bij voorkeur bedraagt de gemiddelde densiteit van het substraat niet meer dan 600 kilogram per kubieke meter, bijvoorbeeld een gemiddelde densiteit gelegen tussen 500 en 600 kilogram per kubieke meter. Het is duidelijk dat de bovenvernoemde voordelen van de voorkeurdragende minimale densiteit sterker uitgesproken zijn bij een hogere densiteit van het geschuimde plaatmateriaal of eender welk ander plaatmateriaal. Een te hoge densiteit leidt echter tot nadelige effecten, zoals een hoge impactgevoeligheid en een verhoogde gevoeligheid aan eventuele oneffenheden in de ondergrond, waardoor klankkasten kunnen ontstaan die zorgen voor een versterking van eventueel geluid ontstaan bij het gebruik van de vloerbekleding.

Bij voorkeur bestaat de voornoemde tussenlaag uit een afzonderlijke materiaallaag, waarbij het materiaal van deze tussenlaag bij voorkeur verschillend is van het materiaal van het substraat en/of de doorschijnende of doorzichtige kunststoflaag. Het is echter niet uitgesloten dat hetzelfde materiaal wordt toegepast als voor het substraat. Zo bijvoorbeeld kunnen zij beiden hoofdzakelijk zijn opgebouwd uit een vinylverbinding. Het is ook mogelijk dat de tussenlaag, in de plaats van uit een afzonderlijke materiaallaag te bestaan, eendelig uit hetzelfde materiaal is gevormd als het substraat. Het kan in dit geval bijvoorbeeld gaan om een dichtere materiaallaag of versterkte materiaallaag van het substraatmateriaal. In het geval van een kunststofplaat, zoals een geschuimde kunststofplaat, vertoont zij, bij voorkeur, een locale densiteit aan één of beide vlakke zijden die hoger is dan in een centrale laag van de geschuimde kunststofplaat. Met een dergelijke constructie kan een optimale combinatie van een gemiddelde lage densiteit en voldoende vormstijfheid worden bekomen. De locaal hogere densiteit, bij voorkeur minstens 5 of 10 percent hoger dan de gemiddelde densiteit, kan zich uiteraard zowel aan het oppervlak zelf, als op enige afstand onder het oppervlak van de betreffende zijde situeren, doch op een afstand van een centrale laag van het substraat. In de gevallen waar de locaal hogere densiteit hoofdzakelijk slechts aan één van beide vlakke zijden is verwezenlijkt, betreft het bij voorkeur de zijde van het substraat die het dichtst bij de voornoemde toplaag is gelegen. Aan de hand van dergelijke uitvoering kan het risico op het ontstaan van permanente indrukkingen aanzienlijk worden geminimaliseerd, terwijl het vloerpaneel in zijn geheel een laag gewicht vertoont.

Het is niet uitgesloten dat de hier boven genoemde één of meerdere lagen van locaal hogere densiteit gecombineerd worden met een tussenlaag die bestaat uit een afzonderlijke materiaallaag, waarbij deze materiaallaag dan volgens de uitvinding een grotere hardheid vertoont dan het substraat. Zoals vernoemd heeft de aanwezigheid van dergelijke lagen van locaal hogere densiteit een positieve invloed op de stabiliteit van het vloerpaneel, en in het bijzonder op de buigstijfheid ervan. Een voldoende buigstijfheid is wenselijk voor het vlot installeren van de vloerpanelen.

Voor het materiaal van de tussenlaag is er, volgens de uitvinding, een veelheid van mogelijkheden. Hieronder worden enkele mogelijkheden toegelicht.

Volgens een eerste mogelijkheid voor het materiaal van de tussenlaag bestaat deze hoofdzakelijk uit een vinylverbinding, zoals PVC, die al dan niet is voorzien van vulmaterialen, zoals van krijt of houtdeeltjes. Volgens een eerste praktische uitvoering van deze eerste mogelijkheid bestaat de voornoemde tussenlaag uit een laag hard PVC of een andere vinylverbinding, die bijvoorbeeld afzonderlijk in het samenstel van het paneel is voorzien. Met “hard” wordt bedoeld dat de betreffende vinylverbinding een Rockwell hardheid vertoont van meer dan R100. Bij voorkeur vertoont de vinyllaag uit deze eerste praktische uitvoering een hardheid gelegen tussen R110 en R120. Dergelijke hardheid leidt tot een aanvaardbare weerstand tegen blijvende indrukkingen. Volgens een tweede praktische uitvoering van deze eerste mogelijkheid bestaat de voornoemde tussenlaag uit een laag zacht PVC of een andere vinylverbinding, die verder vulmateriaal zoals krijt of houtdeeltjes omvat. Bij voorkeur bevat de laag tussen 20 en 85 gewichtspercent van voornoemd vulmateriaal, en beter nog meer dan 60 gewichtspercent. Met “zacht” wordt bedoeld dat deze laag een Shore A hardheid van minder dan 100 vertoont. Bij voorkeur vertoont de tussenlaag volgens deze twee praktische uitvoering een shore A hardheid gelegen tussen 45 en 100.

Volgens een bijzonder voorbeeld van bovenstaande tweede praktische uitvoeringsvorm is voornoemde toplaag op zich opgebouwd uit minstens een ruglaag, een erop aangebracht motief of patroon en een doorzichtige of doorschijnende slijtlaag, waarbij voornoemde ruglaag de tussenlaag van de uitvinding vormt. Voornoemde ruglaag vertoont bij voorkeur een dikte die 45 percent of meer van de totale dikte van de toplaag bedraagt. Dergelijke ruglaag bestaat bij voorkeur uit een vinylverbinding of, eventueel, een polyurethaanverbinding, waarbij bij voorkeur gebruik gemaakt is van vulmiddelen, zoals van krijt. De hierbij aangewende kunststof bevat bij voorkeur gerecycleerde kunststof of bestaat hoofdzakelijk hieruit. Bij voorkeur wordt de ruglaag uitgevoerd met een hogere densiteit dan de slijtlaag. Ondermeer hiervoor is het aanwenden van vulmaterialen in de ruglaag interessant. Zoals voornoemd kan voor het motief of het patroon gebruik gemaakt worden van een bedrukt materiaalvel, zoals een kunststoffolie of van een rechtstreeks op het substraat uitgevoerde bedrukking. Voor voornoemde doorschijnende of doorzichtige slijtlaag wordt bij voorkeur gebruik gemaakt van een vinyllaag of polyurethaanlaag van minstens 0,2 millimeter dik, en beter nog van minstens 0,3 millimeter dik. Bij voorkeur wordt deze doorschijnende of doorzichtige laag niet dikker uitgevoerd dan 1 millimeter. Aan de hand van een transparante laag van 0,25 tot 0,7 millimeter kan een slijtageweerstand worden bekomen vergelijkbaar met die van laminaatvloerpanelen. De doorzichtige of doorschijnende laag kan hetzij als een folie al dan niet samen met de voornoemde bedrukte folie zijn aangebracht, hetzij vloeibaar zijn aangebracht en nadien op het substraat zijn uitgehard. Bij voorkeur vertoont de transparante of doorschijnende laag een dikte die overeenstemt met minstens 25 percent van de totale dikte van de toplaag. Optioneel kan de toplaag een oppervlaktelaag insluiten op basis van een UV uitgeharde substantie.

Volgens een tweede mogelijkheid voor het materiaal van de tussenlaag bestaat deze hoofdzakelijk uit een houtgebaseerde laag, zoals uit MDF of HDF. Bij voorkeur betreft het een laag met een dikte gelegen tussen 1,5 en 3 millimeter en een gemiddelde densiteit van meer dan 700 kilogram per kubieke meter, en beter nog van meer dan 1000 kilogram per kubieke meter.

Bij voorkeur is het voornoemde motief voorzien op een drager. Het motief kan bijvoorbeeld bestaan uit een bedrukking die is aangebracht op dergelijke drager. Bij voorkeur omvat de drager thermoplastische kunststof, zoals het geval is bij een bedrukte kunststoffolie, bijvoorbeeld een bedrukte PVC folie, of een bedrukte polyurethaanfolie. In bovenstaand geval, waarbij voornoemde tussenlaag hoofdzakelijk bestaat uit thermoplastische kunststof, kunnen minstens de ruglaag en de doorzichtige of doorschijnende laag met elkaar zijn verbonden door tussenkomst van de thermoplastische kunststof van voornoemde drager. De uitvinding sluit echter niet uit dat het patroon op enige andere manier kan zijn gevormd, bijvoorbeeld door middel van een bedrukking rechtstreeks uitgevoerd op het voornoemde substraat, of op een op dit substraat aangebrachte grondlaag. De toplaag sluit, volgens de uitvinding, een op thermoplastische kunststof gebaseerde doorzichtige of doorschijnende laag boven het motief in. De betreffende laag wordt bij voorkeur door één van volgende technieken gerealiseerd, hetzij een techniek waarbij zij aangebracht is als een folie al dan niet samen met de voornoemde bedrukte folie, hetzij een techniek waarbij zij vloeibaar aangebracht is en nadien op het substraat is uitgehard.

Bij voorkeur vertoont de tussenlaag een hogere gemiddelde densiteit dan het substraat, beter nog een gemiddelde densiteit die hoger is dan 600 kilogram per kubieke meter, of zelfs van meer dan 700 kilogram per kubieke meter. Een zeer hoge densiteit van 1000, 1200 of meer kilogram per kubieke meter is niet uitgesloten. Volgens een eerste praktische uitvoeringsvorm wordt dergelijke densiteit gerealiseerd aan de hand van een tussenlaag uit hard PVC, van het type dat boven nog is vermeld. Dergelijke PVC kan een densiteit vertonen van 1000, 1200 of meer kilogram per kubieke meter. De dikte van dergelijke vinylgebaseerde tussenlaag bedraagt bij voorkeur van 1 tot 3 millimeter. Volgens een tweede praktische uitvoeringsvorm wordt dergelijke densiteit bij uitstek gerealiseerd met een dunne MDF of HDF laag, bijvoorbeeld met een MDF of HDF laag van 1,5 tot 3,5 millimeter dik.

Bij voorkeur vertoont de tussenlaag een Rockwell hardheid van meer dan R100, en beter nog van meer dan R110. Bij dergelijke hardheid kunnen positieve eigenschappen worden bekomen met betrekking tot de weerstand van het samenstel van het bekleed paneel tegen permanente indrukkingen. Bij voorkeur wordt dergelijke hardheid gecombineerd met een minimale dikte van dergelijke laag van 1 millimeter. Bij voorkeur is de dikte van de tussenlaag beperkt tot een maximum van 3,5 millimeter.

Het is duidelijk dat, gezien volgens de uitvinding sprake is van een tussenlaag, een materiaal bedoeld is dat zich in hoofdzaak over het volledige oppervlak van het substraat uitstrekt en, bij voorkeur, vrij of nagenoeg vrij is van diktevariaties. Indien wel sprake is van diktevariaties, zijn deze bij voorkeur beperkt tot een maximale afwijking van 20%, of zelfs 10% of 5% ten opzichte van de gemiddelde dikte van dergelijke laag. Verder is het duidelijk dat, volgens de uitvinding, de voornoemde tussenlaag zich bij voorkeur uitstrekt in een vlak dat parallel of althans toch nagenoeg parallel is aan het bovenoppervlak van het vloerpaneel.

Bij voorkeur bestaat voornoemde doorzichtige of doorschijnende laag hoofdzakelijk uit PVC en/of weekmaker. Bij voorkeur wordt voor de vervaardiging van deze laag gewerkt met een pasta die een percentage aan weekmaker bevat, gelegen tussen 5 en 75 gewichtspercent. Bij voorkeur vertoont voornoemde doorzichtige of doorschijnende laag een Shore A hardheid gelegen tussen 50 en 100.

Volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm bestaat voornoemd substraat hoofdzakelijk uit een kunststofplaat, bij voorkeur een geschuimde kunststofplaat. Bij voorkeur vertoont het substraat een gemiddelde densiteit die kleiner is dan de gemiddelde densiteit van voornoemde tussenlaag. Bij voorkeur een densiteit gelegen tussen 300 en 750 kilogram per kubieke meter, beter nog tussen 400 en 650 kilogram per kubieke meter. Doordat een geschuimde kunststofplaat wordt aangewend, wordt een minder vochtgevoelig vloerpaneel bekomen dan in het geval van een MDF of HDF substraat. Door het gebruik van een geschuimd substraat wordt een verminderd risico bekomen op het optreden van telegrafie-effecten van de ondergrond naar het oppervlak van de vloerbekleding.

Het is duidelijk dat, waar sprake is van “hardheid”, de hardheid bedoeld is van het oppervlak van de betreffende laag, substraat, of ander materiaal, gemeten op een vlakke zijde daarvan, namelijk de in het uiteindelijk vloerpaneel naar boven gerichte zijde daarvan of de zijde die relevant is voor het optreden of niet optreden van permanente indrukkingen.

Volgens een zesde onafhankelijk aspect betreft de huidige uitvinding een vloerpaneel van het type dat minstens een substraat en een erop aangebrachte toplaag vertoont, waarbij voornoemde toplaag minstens een motief en een er zich boven bevindende doorzichtige of doorschijnende laag uit thermoplastische kunststof vertoont, en waarbij het voornoemde substraat hoofdzakelijk uit thermoplastische kunststof bestaat, met als kenmerk dat het vloerpaneel tussen het voornoemde motief en het voornoemde substraat een tussenlaag omvat, waarbij deze tussenlaag een thermohardende kunststof omvat. Door de aanwezigheid van de thermohardende kunststof in de tussenlaag kunnen gelijkaardige voordelen worden bekomen als bij het voornoemde vijfde aspect. Bij voorkeur vertoont het vloerpaneel van het zesde aspect tevens de kenmerken van het vijfde aspect en/of de voorkeurdragende uitvoeringsvormen daarvan. Bij voorkeur wordt voor het materiaal van de tussenlaag gebruik gemaakt van een houtgebaseerd materiaal, zoals van MDF of HDF. Het is bekend dat MDF of HDF bestaat uit houtvezels die verbonden zijn door middel van een thermohardende lijm, zoals een melamine- en/of ureumformaldehydelijm. Bij voorkeur betreft het een laag met een dikte gelegen tussen 1,5 en 3 millimeter en een gemiddelde densiteit van meer dan 700 kilogram per kubieke meter, en beter nog van meer dan 1000 kilogram per kubieke meter.

Volgens het zevende aspect beoogt de uitvinding nog een bijzondere werkwijze die een vlotte productie van nieuwsoortige vloerpanelen toelaat. Hiertoe betreft de uitvinding op onafhankelijke wijze een werkwijze voor het vervaardigen van panelen, waarbij deze panelen van het type zijn dat minstens een substraat en een erop aangebrachte toplaag vertoont, waarbij voor de vervaardiging van de panelen wordt uitgegaan van een dragermateriaal waarop een vloeibare substantie wordt aangebracht, met als kenmerk dat voor het dragermateriaal wordt uitgegaan van een baanvormig materiaal dat bestaat uit MDF of HDF. Bij voorkeur vertoont het baanvormig materiaal een dikte van 1,5 tot 3,5 millimeter. Met het feit dat het materiaal “baanvormig” is, wordt bedoeld dat dit materiaal als een quasi eindeloze strook wordt voorzien, die eventueel van een rol wordt afgerold.

Dergelijke werkwijze kan worden aangewend voor het vervaardigen van de vloerpanelen met de kenmerken van het voornoemde zesde aspect, waarbij het voornoemde baanvormig materiaal in het uiteindelijke paneel voornoemde tussenlaag vormt.

Dergelijke werkwijze kan ook worden aangewend voor het vervaardigen van de vloerpanelen met de kenmerken van het voornoemde eerste, tweede en/of het derde aspect, waarbij het voornoemde baanvormig materiaal in het uiteindelijke paneel voornoemd substraat vormt.

Bij voorkeur vertoont het vloerpaneel, volgens alle aspecten van de uitvinding, een dikte van 5 tot 10 millimeter, waarbij voornoemde toplaag op zich een dikte vertoont van 0,5 tot 3 millimeter.

Zoals voornoemd is het vloerpaneel, volgens alle aspecten van de uitvinding, in de eerste plaats bedoeld voor het samenstellen van zwevende vloerbekledingen. Hiertoe vertoont het vloerpaneel van de uitvinding bij voorkeur minstens aan twee tegenovereenliggende randen koppelmiddelen of koppeldelen, waarmede twee van dergelijke vloerpanelen aan elkaar kunnen worden vergrendeld zowel in horizontale richting als in verticale richting. Bij voorkeur betreft het hierbij koppelmiddelen van het type dat op zich bekend is uit het WO 97/47834. Bij voorkeur zijn voornoemde koppelmiddelen in hoofdzaak uitgevoerd als een tand in groefkoppeling die voorzien is van vergrendelingsmiddelen of vergrendeldelen, waarbij voornoemde tand in groefkoppeling voornoemde verticale vergrendeling realiseert, terwijl voornoemde vergrendelingsmiddelen of -delen zijn voorzien voor het verwezenlijken van voornoemde vergrendeling in horizontale richting. Bij voorkeur zijn de koppeldelen aan het paar lange randen gelijkaardig uitgevoerd als de koppeldelen aan het paar korte randen, en laten zij bij voorkeur beiden minstens een koppeling toe door middel van een wentelbeweging langsheen de betreffende randen. Het is echter niet uitgesloten dat de koppeldelen aan de respectieve paren van randen verschillend zijn uitgevoerd. Zo bijvoorbeeld kunnen aan de lange randen koppeldelen zijn voorzien die minstens een koppeling door middel van een dergelijke wentelbeweging toelaten, terwijl aan de koppeldelen aan de korte randen minstens een koppeling toelaten door middel van een translatiebeweging, bijvoorbeeld door middel van een horizontale schuifbeweging van de betreffende randen naar elkaar toe of door middel van een neerwaartse beweging van de betreffende randen naar elkaar toe.

Bij voorkeur zijn voornoemde koppelmiddelen hoofdzakelijk verwezenlijkt in voornoemd substraat. Bij voorkeur zijn voornoemde koppelmiddelen voorzien aan de hand van een freesbewerking met roterende freeswerktuigen. Bij voorkeur betreft het vloerpaneel van de uitvinding een rechthoekig, hetzij langwerpig, hetzij vierkant, paneel dat aan beide paren tegenovereenliggende randen van mechanische koppelmiddelen is voorzien.

Volgens een bijzondere uitvoeringsvorm is het vloerpaneel aan minstens twee tegenovereenliggende randen, bijvoorbeeld aan de lange randen van een langwerpig vloerpaneel, en bij voorkeur aan alle tegenovereenliggende randen, voorzien van een verlaagde rand, bijvoorbeeld met de vorm van een vellingkant. Dergelijke vellingkant is bij voorkeur in diepte beperkt tot de dikte van voornoemde doorzichtige of doorschijnende laag. In het geval een diepere verlaagde rand beoogt wordt, kan het oppervlak van de verlaagde rand met een afzonderlijke decoratieve bekleding worden voorzien, of kan het kleur en/of het uitzicht van een eventuele ruglaag en/of het substraat worden afgestemd op het gewenste te bereiken effect. Voornoemde verlaagde rand wordt bij voorkeur verwezenlijkt door het verwijderen van een materiaalgedeelte aan de betreffende randen. Als alternatief kunnen zij ook worden verwezenlijkt aan de hand van een vervorming uitgeoefend ter plaatse van het randmateriaal.

Volgens een alternatief voor bovenstaande bijzondere uitvoeringsvorm kan de voornoemde verlaagde rand telkens aan slechts één rand van een paar tegenovereenliggende randen worden voorzien.

Volgens alle aspecten betreft de huidige uitvinding vloerpanelen of andere panelen die op zich star zijn, en dus op zich niet oprolbaar zijn. Bij voorkeur vertoont het uiteindelijke paneel een dikte van meer dan 5 millimeter, doch bij voorkeur van minder dan 15 millimeter. Een goede waarde voor de dikte is 7 tot 10 millimeter. Dergelijke panelen lenen zich goed voor het eraan voorzien van mechanische koppelmiddelen die toelaten dat twee of meer van dergelijke panelen aan hun randen met elkaar kunnen worden verbonden. Het is duidelijk dat ook de eventuele grotere platen, waaruit meerdere van dergelijke vloerpanelen worden gevormd, en de substraten op zich star zijn. Bij voorkeur zijn de vloerpanelen, platen en substraten zo star dat zij onder hun eigen gewicht minder dan 10 centimeter per meter doorbuigen.

Het is duidelijk dat, volgens de uitvinding, met “substraat” een interne laag van het vloerpaneel zelf wordt bedoeld, die op zich één of meerlagig kan zijn uitgevoerd, doch waarbij de betreffende laag of lagen een gezamenlijke dikte vertonen die groter is dan de helft van de dikte van het volledige betreffende paneel en/of waarbij de betreffende laag of lagen een gezamenlijk gewicht vertonen dat groter is dan de helft van het gewicht van het volledige betreffende paneel. Bij voorkeur is de contour van de eventuele koppeldelen hoofdzakelijk of volledig uitgevoerd in het substraat, doch eventueel met een ondermaat die rekening houdt met een erop aan te brengen bekledingslaag van vochtwerende of afdichtende substantie.

Bij voorkeur strekt de eventuele tussenlaag zich uit boven het horizontale niveau bepaald door een centrale lijn van het vloerpaneel, en beter nog boven de centrale lijn van de eventuele koppeldelen, zoals boven de centrale lijn bepaald door de tand-in-groefkoppeling. Bij voorkeur zijn de respectievelijke tussenlagen van twee gelijkaardige verbonden of gekoppelde vloerpanelen vrij van onderling contact. Door het vermijden van dit contact kan het ontstaan van kraakgeluiden beperkt of uitgesloten worden. Door het vermijden van dit onderling contact kan een meer betrouwbaar contact worden verkregen tussen de toplagen zelf, waardoor eventueel een waterafdichtende werking kan worden bekomen van de voegen tussen twee van dergelijke vloerpanelen. In het geval van een toplaag die thermoplastische kunststof omvat, kan een zekere compressie ontstaan ter hoogte van de aansluiting van de vloerpanelen, hetgeen op zich een positieve eigenschap is voor het bereiken van een eventuele waterafdichting.

In het geval gewerkt wordt met koppeldelen die een vergrendeling opleveren zowel in een horizontale richting als in een verticale richting, wordt bij voorkeur zogenaamde “voorspanning” toegepast. Dit principe is op zich bekend uit het EP 1 026 341. Hierbij omvatten de koppeldelen en aanhorige vergrendelingsdelen over een verbuigbaar of comprimeerbaar gedeelte dat in de samengevoegde toestand van twee van dergelijke vloerpanelen verbogen of samengedrukt is en een kracht oplevert die de panelen naar elkaar toe drukt, zodanig dat een zekere actieve sluiting van de vloerpanelen kan worden bereikt. In het geval van koppeldelen die hoofdzakelijk zijn uitgevoerd als een tand-in-groefkoppeling, is het bij voorkeur de onderste groeflip die in samengevoegde toestand van de panelen verbogen is. Voornoemde “voorspanning” kan, in combinatie met een toplaag die thermoplastisch materiaal bevat, leiden tot een verbeterde afdichting van de aansluiting van twee van dergelijke vloerpanelen. Verder in combinatie met respectievelijke tussenlagen die vrij zijn van onderling contact, kan “voorspanning” op een meer betrouwbare wijze tot een afdichting leiden.

Het boven nog genoemd voorzien van één of meerdere verlaagde randen heeft het voordeel dat een eventuele opstuiking van de toplaag gecamoufleerd wordt. Een dergelijke opstuiking kan bijvoorbeeld resulteren uit een compressie van thermoplastisch materiaal aan de bovenrand van de vloerpanelen. Een dergelijke compressie kan zich bijvoorbeeld voordoen in het geval gewerkt wordt met “voorspanning”.

Met het inzicht de kenmerken van de uitvinding beter aan te tonen, zijn hierna, als voorbeeld zonder enig beperkend karakter, enkele voorkeurdragende uitvoeringsvormen beschreven, met verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin: figuur 1 in perspectief een vloerpaneel weergeeft met onder andere de kenmerken van het vijfde aspect van de uitvinding; figuur 2 een dwarsdoorsnede weergeeft volgens de op figuur 1 weergegeven lijn ll-ll; figuur 3 op grotere schaal een zicht weergeeft op het in figuur 2 aangeduide gebied F3; figuur 4 in een gelijkaardig zicht een variante weergeeft; figuren 5 tot 8 enkele stappen weergegeven in een mogelijke werkwijze voor het vervaardigen van een dergelijke variante; figuur 9 in een zicht gelijkaardig aan dat van figuur 2 nog een vloerpaneel met de kenmerken van onder andere het in de inleiding genoemde eerste aspect weergeeft; figuur 10 schematisch een voorbeeld weergeeft van een werkwijze met de kenmerken van het in de inleiding genoemde zevende aspect van de uitvinding; figuur 11 een paneel weergeeft met de kenmerken van onder andere het eerste aspect van de uitvinding; figuur 12 op grotere schaal een dwarsdoorsnede weergeeft volgens de op figuur 11 weergegeven lijn XII-XII; figuur 13 op nog grotere schaal een zicht weergeeft op het gebied dat op figuur 12 met F13 is aangeduid; figuur 14 op dezelfde schaal als figuur 12 een dwarsdoorsnede weergeeft volgens de op figuur 11 weergegeven lijn XIV-XIV; figuur 15 op dezelfde schaal als figuur 13 een zicht weergeeft op het gebied dat op figuur 14 is aangeduid met F15; en figuur 16 de installatie van enkele panelen met de kenmerken van onder andere het eerste aspect van de uitvinding weergeeft.

Figuur 1 geeft een langwerpig vloerpaneel 1 weer met een paar lange tegenovereenliggende randen 2-3 en een paar korte tegenovereenliggende randen 4-5. Hierbij is zowel het korte paar randen 4-5 als het lange paar randen 2-3 voorzien van koppelmiddelen of koppeldelen 6, waarmee twee van dergelijke vloerpanelen 1 aan de betreffende randen 2-3-4-5 kunnen worden gekoppeld zodanig dat zij aan elkaar zijn vergrendeld zowel in een horizontale richting H1 loodrecht op de betreffende rand 2-3-4-5 en in het vlak van de vloerpanelen 1, als in een verticale richting V1 loodrecht op het vlak van de gekoppelde vloerpanelen 1. Bij voorkeur zijn de koppeldelen 6 aan het paar lange randen 2-3 gelijkaardig uitgevoerd als de koppeldelen 6 aan het paar korte randen 4-5, en laten zij bij voorkeur beiden minstens een koppeling toe door middel van een wentelbeweging langsheen de betreffende randen 2-3-4-5. Het is echter niet uitgesloten dat de koppeldelen 6 aan de respectieve paren van randen 2-3 en 4-5 verschillend zijn uitgevoerd. Zo bijvoorbeeld kunnen aan de lange randen 2-3 koppeldelen 6 zijn voorzien die minstens een koppeling door middel van een dergelijke wentelbeweging toelaten, terwijl aan de koppeldelen 6 aan de korte randen 4-5 minstens een koppeling toelaten door middel van een translatiebeweging, bijvoorbeeld door middel van een horizontale schuif beweging van de betreffende randen 4-5 naar elkaar toe of door middel van een neerwaartse beweging van de betreffende randen 4-5 naar elkaar toe. Bij voorkeur wordt in dit laatste geval bekomen dat de neerwaartse beweging van de randen 4-5 en hun koppeling automatisch wordt verkregen door middel van de wentelbeweging aan de randen 2-3. Het is niet uitgesloten dat de eigenlijke vergrendeling in verticale richting V1 van de koppeldelen 6 aan het korte paar randen 4-5 niet automatisch wordt bekomen, doch een bijkomstige handeling van de installateur vereist, zoals bijvoorbeeld het geval is met de koppelmiddelen die op zich bekend zijn onder andere uit het WO 2009/116926.

Figuur 2 geeft duidelijk weer dat deze koppeldelen 6 hoofdzakelijk kunnen zijn uitgevoerd als een tand 7 en groef 8, waarbij deze groef 8 begrensd is door een bovenste lip 9 en een onderste lip 10. Voornoemde tand 7 en groef 8 resulteren in op zich bekende wijze in de boven genoemde vergrendeling in verticale richting V1. Voor het bekomen van de vergrendeling in horizontale richting H1 zijn voornoemde tand 7 en groef 8 voorzien van vergrendelingsdelen, die hier hoofdzakelijk bestaan uit een uitsteeksel 11 nabij het uiteinde van de onderste lip 10 en een hiermee samenwerkende uitsparing 12 in de onderzijde van de voornoemde tand 7. Rechts op figuur 2 is ook weergegeven dat de samenwerking van twee van dergelijke vloerpanelen 1 resultaat in een uitbuiging B van de onderste lip 10. Hierdoor ontstaat zogenaamde “voorspanning”, waardoor twee van dergelijke vloerpanelen 1 actief naar elkaar toe worden gedrukt.

Figuur 2 geeft verder duidelijk weer dat het vloerpaneel 1 uit het voorbeeld van het type is dat een substraat 13 en een erop aangebrachte toplaag 14 vertoont. Hierbij omvat de toplaag 14 minstens een motief 15 en een er zich boven bevindende doorzichtige of doorschijnende laag 16 uit thermoplastische kunststof.

Het bijzondere van de huidige uitvinding volgens haar vijfde en zesde aspect bestaat erin dat het vloerpaneel 1 tussen het voornoemde motief 15 en het voornoemde substraat 13 een tussenlaag 17 omvat. In dit geval betreft het een tussenlaag 17 die thermohardende kunststof omvat, meer speciaal een tussenlaag 17 die bestaat uit HDF met een densiteit van meer dan 1000 kilogram per kubieke meter. Het substraat 13 omvat in dit geval een geschuimde kunststofplaat, meer speciaal een gesloten cel PVC plaat, met een gemiddelde densiteit van ongeveer 600 kilogram per kubieke meter. De materialen van de toplaag 14, tussenlaag 17 en substraat 13 zijn zodanig gekozen dat de hardheid van de tussenlaag 17 groter is dan de hardheid van het substraat 13 en voornoemde doorzichtige laag 16. In dit geval is de tussenlaag 17 minstens tien percent en beter nog minstens twintig percent harder dan het substraat 13, waarbij de hardheid wordt uitgedrukt op de Rockwell schaal.

Het substraat 13 betreft hier een interne laag van het vloerpaneel 1 zelf, die op zich uit één enkele laag bestaat en waarbij de betreffende laag een dikte T1 vertoont die groter is dan de helft van de dikte T van het volledige betreffende paneel 1.

In het voorbeeld is de contour van de koppeldelen 6 volledig uitgevoerd in het substraat 13, zoals ook duidelijk blijkt uit figuur 3. Met de contour wordt het oppervlak bedoeld dat alle contactoppervlakken 18 tussen twee gekoppelde vloerpanelen 1 omvat, met uitzondering van het contactoppervlak 18A aan de bovenrand 19 van de panelen 1. Het is uiteraard niet uitgesloten dat bijvoorbeeld de onderzijde van de bovenste groeflip 9 en/of de ermee in contact tredende bovenzijde van de tand 7 uit het materiaal van de tussenlaag 17 bestaat. In dergelijk is het overige gedeelte van de contour van de koppeldelen 6 bij voorkeur wel gevormd in het materiaal van het substraat 13.

In het voorbeeld strekt de tussenlaag 17 zich uit boven het horizontale niveau N1 bepaald door een centrale lijn van het vloerpaneel 1. In dit geval strekt zij zich zelfs uit boven het horizontale niveau N2 bepaald door een centrale lijn van de koppeldelen 6, bepaald door de tand-in-groefkoppeling 7-8.

Figuur 3 geeft duidelijk weer dat de respectievelijke tussenlagen 17 van twee gelijkaardige verbonden of gekoppelde vloerpanelen 1 vrij zijn van onderling contact. Hiertoe is boven de tand-in-groefkoppeling 7-8 doch onder het oppervlak van de vloerpanelen 1 een luchtkamer 20 voorzien. Deze luchtkamer 20 bestaat in dit geval uit ondersnijdingen 21 die zowel aan de tand- als aan de groefkant van de panelen 1 zijn aangebracht. Het is uiteraard mogelijk dergelijke luchtkamer 20 te bekomen door dergelijke ondersnijding 21 slechts aan één van beide zijden 2-3 toe te passen, bij voorkeur aan de groefkant; zo kan de ondersnijding 21 ook nog dienstig zijn bij het in elkaar voegen van tand 7 en groef 8.

Figuur 3 geeft verder nog weer dat de toplaag 14 in dit geval op zich is opgebouwd uit een ruglaag 22, een erop aangebracht motief 15 en een doorzichtige of doorschijnende slijtlaag 16. Hierbij vormt de ruglaag 22 meer dan 45 percent van de totale dikte van de toplaag 14. De ruglaag 22 bestaat in dit geval uit een laag van zacht gerecycleerd PVC die gevuld is met krijt. De ruglaag 22 vertoont op zich een hogere densiteit dan voornoemde doorzichtige of doorschijnende laag 16. Het motief 15 is in dit geval voorzien op een drager 23. Het betreft een bedrukte PVC folie. Voor de doorzichtige of doorschijnende laag 16 wordt bij voorkeur een PVC laag met een dikte T2 van minimum 0,2 millimeter toegepast. Bij voorkeur is de PVC laag niet dikker dan 0,6 millimeter. De uitvinders hebben vastgesteld dat een dikte T2 van 0,3 tot 0,4 millimeter een goede slijtvastheid oplevert.

De gezamenlijke dikte T3 van voornoemde toplaag bedraagt bij voorkeur tussen 1,5 en 3 millimeter, waarbij een dikte T3 van 1,7 tot 2,5 millimeter wenselijk is.

De voornoemde tussenlaag 17 vertoont op zich dan weer bij voorkeur een vergelijkbare dikte T4 als de toplaag 14, bijvoorbeeld van 100 tot 150 percent van de dikte T3 van de toplaag 14.

Figuur 4 geeft weer dat de randen 24 van de tussenlaag 17 kunnen behandeld zijn met kunststof of andere vochtwerende materialen. Dit is voornamelijk interessant wanneer voor de tussenlaag 17 gewerkt wordt met poreuze en/of vochtgevoelige materialen, zoals met MDF of HDF. In het voorbeeld wordt ter hoogte van de tussenlaag 17 een randmateriaal 25 uit kunststof toegepast dat zich uitstrekt van in de toplaag 14 tot in het substraat 13. Dergelijk randmateriaal 25 kan om het even hoe worden gerealiseerd. Dergelijk randmateriaal 25 kan ook in eender welke uitvoering van de vloerpanelen 1 met de kenmerken van het vijfde en/of het zesde aspect worden toegepast.

Figuur 5 geeft weer dat kan worden uitgegaan van een samenstel dat de geconsolideerde lagen 13-14-17 van het vloerpaneel 1 omvat, en bijvoorbeeld door opdeling reeds is verkregen uit een grotere plaat die dezelfde samenstelling vertoont. In streeplijn 26 zijn de nog te vormen koppeldelen 6 weergegeven.

Figuur 6 geeft weer dat materiaalgedeelten kunnen worden verwijderd, in dit geval voor het vormen van groeven 27, zodanig dat de af te dichten randen 24 van de tussenlaag 17 minstens gedeeltelijk worden vrijgemaakt of bereikbaar worden. Dergelijke verwijdering van materiaal gebeurt bij voorkeur aan de hand van een verspanende bewerking met roterende freesgereedschappen. Het betreft bij voorkeur een freesbewerking die in dezelfde freesmachine wordt uitgevoerd als diegene die wordt aangewend voor het frezen van de contour van de koppeldelen 6.

Figuur 7 geeft weer dat dan het voornoemde randmateriaal 25 kan worden ingebracht. Het randmateriaal 25 kan bijvoorbeeld bestaan uit een vast materiaal dat in de ontstane groeven 26 wordt verlijmd met de randen 24 van de tussenlaag 17 of uit een vloeibaar aangebracht materiaal dat in de ontstane groeven 26 uithardt. Het betreft bij voorkeur een kunststofmateriaal zoals Polyvinylchloride, polyethyleen, polyurethaan of polypropyleen. Hierna kan dan de contour van de koppeldelen 6 en de bovenrand 19 van de vloerpanelen 1 verder afgewerkt worden.

Figuur 8 geeft het uiteindelijk resultaat van de bewerkingen uit de figuren 5 tot en met 7 weer. Het randmateriaal 25 strekt zich zowel aan de tand 7 als aan de groef 8 uit van in de toplaag 14 tot in het substraat 13. Bij voorkeur wordt dergelijk randmateriaal 25 aangebracht aan alle randen 24 van de tussenlaag 17, bijvoorbeeld aan alle randen 2-3-4-5 van het vloerpaneel 1.

Figuur 9 geeft een vloerpaneel 1 weer met de kenmerken van onder andere het in de inleiding genoemde eerste, tweede en derde aspect van de uitvinding. Hiertoe omvat het vloerpaneel 1 een substraat 13, een erop aangebrachte toplaag 14, en een eronder aangebrachte onderlaag of tegenlaag 28. In het voorbeeld vertoont de toplaag 14 een gelijkaardige samenstelling als in het geval van figuur 3, namelijk een motief 15 en een er zich boven bevindende doorzichtige of doorschijnende laag 16. Het bijzondere van het voorbeeld is dat zowel voornoemde onderlaag of tegenlaag 28 als voornoemde doorzichtige of doorschijnende laag 16 thermoplastische kunststof bevatten, of zelfs hoofdzakelijk hieruit bestaan, terwijl het substraat 13 thermohardende kunststof bevat. In dit geval is een MDF of HDF substraat 13 toegepast. Voor de tegenlaag 28 is PVC, bij voorkeur gerececyleerd PVC, toegepast, gevuld met krijt. Voor de toplaag 14 is eveneens PVC toegepast. In principe kan voor de tegenlaag een gelijke of gelijkaardige samenstelling worden toegepast als voor de ruglaag 22.

Bij het voorbeeld van figuur 9 wordt verder nog opgemerkt dat de contour van de koppeldelen 6 hoofdzakelijk uit het substraat 13 is gevormd, of dat althans toch minstens de verticaal actieve contactoppervlakken 18B uit het substraat 13 zijn gevormd. Bij voorkeur zijn ook de horizontaal actieve contactoppervlakken 18C, met uitzondering van het contact 18A aan de bovenrand 19 van de panelen 1, minstens gedeeltelijk en bij voorkeur volledig in het materiaal van het substraat 13 gevormd. Het is niet uitgesloten dat bijvoorbeeld de onderzijde van de bovenste groeflip 9 en/of de ermee in contact tredende bovenzijde van de tand 7 uit het materiaal van de toplaag 14 bestaat.

Het is duidelijk dat in het voorbeeld van de figuren 1 tot 8 geen tegenlaag is weergegeven, doch dat een tegenlaag van eender welk materiaal ook daar nuttig kan zijn. Bij voorkeur wordt ook in die gevallen een tegenlaag uit thermoplastich materiaal toegepast, zoals bijvoorbeeld een tegenlaag die PVC en vulmateriaal, zoals krijt, omvat.

Figuur 10 geeft schematisch nog enkele stappen weer in een werkwijze die onder andere de kenmerken van het in de inleiding genoemde zevende aspect van de uitvinding vertoont. Hierbij wordt voor de vervaardiging van panelen 1 of grotere platen, waaruit meerdere van dergelijke panelen 1 kunnen worden verkregen, uitgegaan van een dragermateriaal 29 waarop een vloeibare of pasteuze substantie 30 wordt aangebracht. Het bijzondere van de werkwijze van de uitvinding is evenwel dat voor het dragermateriaal 29 wordt uitgegaan van een baanvormig materiaal dat bestaat uit MDF of HDF of een ander houtgebaseerd materiaal, zoals spaanplaat. Het betreft hierbij een baanvormig dragermateriaal 29 met een dikte T5 van 1,5 tot 3,5 millimeter, waarbij 1,5 tot 2,5 millimeter een vlot proces kan opleveren. Het betreffende dragermateriaal 29 wordt in het voorbeeld vanop een rol 31 aan het proces toegevoerd.

In het voorbeeld van figuur 10 wordt een laag 32 die thermoplastische kunststof, in dit geval vinyl, bevat op het baanvormig materiaal 27 aangebracht. Hiertoe is een extrudeermachine 33 opgesteld boven een paar verwarmde walsen 34. Aan de hand van de extrudeermachine 33 worden hoeveelheden vinyl tussen voornoemde verwarmde walsen 34 aangebracht en in pasteuze vorm op het baanvormig draagmateriaal 29 aangebracht, alwaar het uithardt. Het draagmateriaal 29 kan op zich verwarmd zijn bijvoorbeeld aan de hand van één of meerdere infraroodverwarmingseenheden 35. De opgebrachte kunststof kan in het uiteindelijke vloerpaneel 1 bijvoorbeeld een ruglaag 22 of een slijtlaag 16 vormen, afhankelijk van eventueel vooraf reeds op het baanvormig materiaal 29 aangebrachte lagen of substanties. Zo bijvoorbeeld kan het draagmateriaal 29 reeds zijn voorzien van een bedrukte kunststoffolie, welke het motief 15 van het uiteindelijk vloerpaneel 1 weergeeft. De geëxtrudeerde vinyl vormt in dergelijk geval een thermoplastische doorzichtige of doorschijnende laag 16 boven het motief 4. Het is duidelijk dat op een gelijkaardige wijze eventueel ook de eventuele ruglaag 22 en/of de eventuele tegenlaag 28 tegen het substraat 13 kan worden gevormd.

Verder is op figuur 10 nog weergegeven dat het behandelde baanvormig materiaal 29 nog kan worden onderworpen aan een, al dan niet verwarmde, persbewerking 36. Hierbij kan een structuur in het oppervlak van de panelen 1 of grotere platen worden gerealiseerd.

Voorafgaandelijk aan de persbewerking 36, wordt het behandelde baanvormig materiaal 29 bij voorkeur versneden met de snij-inrichting 37 of zaaginrichting. Voor de persbewerking 36 wordt hier een zogenaamde Kurztaktpers 38 toegepast. Dit is een open en dichtgaande persinrichting die voorzien is van een gestructureerde persplaat 39. De structuur van de persplaat 39 wordt tijdens de persbewerking 36 in het oppervlak van de panelen 1 of de grotere platen geprent.

Figuur 11 geeft een vloerpaneel 1 weer met de kenmerken van onder andere het eerste aspect van de uitvinding. In dit geval betreft het een rechthoekig en langwerpig vloerpaneel 1 met een paar lange zijden of randen 2-3 en een paar korte zijden of randen 4-5.

Figuur 12 geeft weer dat het vloerpaneel 1 van het type is dat minstens een substraat 13 en een erop aangebrachte toplaag 14 vertoont. In het voorbeeld vertoont de toplaag 14 een dikte T3 van minstens 0,3 millimeter, in dit geval zelfs 0,5 millimeter of meer. Het betreft hier, in dit specifiek voorbeeld, een gegloeide thermoplastische toplaag, die hoofdzakelijk uit PVC bestaat. Het is duidelijk dat, volgens andere voorbeelden, ook gewerkt kan worden met een niet gegloeide thermoplastische laag.

Figuur 13 laat zien dat de thermoplastische toplaag 14 bij voorkeur op zich is opgebouwd uit een ruglaag 22, een erop aangebracht motief 15 en een doorzichtige of doorschijnende slijtlaag 16. Hierbij beslaat de ruglaag 22 bij voorkeur een dikte T4 van meer dan 45 procent van de totale dikte T3 van de toplaag 14. De ruglaag 22 bestaat in dit geval uit een laag van zacht gerecycleerd PVC die eventueel gevuld is met krijt. De ruglaag 22 vertoont, in dit geval, op zich een hogere densiteit dan voornoemde doorzichtige of doorschijnende laag 16. Het motief 15 is in dit geval op een drager 23 voorzien. Het betreft een bedrukte PVC folie. Voor de doorzichtige of doorschijnende slijtlaag 16 wordt bij voorkeur een PVC laag met een dikte T2 van minimum 0,2 millimeter toegepast. Bij voorkeur is de PVC laag niet dikker dan 0,6 millimeter. De uitvinders hebben vastgesteld dat een dikte T2 van 0,3 tot 0,4 millimeter een goede slijtvastheid oplevert. De gezamenlijke dikte T3 van voornoemde toplaag 14 bedraagt bij voorkeur tussen 1,3 en 3 millimeter, waarbij een dikte T3 van 1,7 tot 2,5 millimeter wenselijk is.

Voor het substraat 13 van het vloerpaneel 1 van figuur 11 is gebruik gemaakt van een substraat 13 dat houtdeeltjes, in dit geval houtvezels, verbonden met een bindmiddel omvat, zoals MDF of HDF. Bij voorkeur vertoont het aangewende substraatmateriaal een restvochtgehalte van minder dan 10 gewichtspercent. In de plaats van MDF of HDF kan ook gekozen worden voor een substraat van lage densiteit, bijvoorbeeld van minder dan 600 kilogram per kubieke meter. Het kan bijvoorbeeld gaan om een houtgebaseerd materiaal dat houtvezels omvat die bekomen zijn uit recyclagehout, en die eveneens verbonden zijn met een bindmiddel. Er kan ook geopteerd worden voor een houtspaanderplaat.

Aan de onderzijde van het substraat 13 bevindt zich een onderlaag 12 of tegenlaag. In dit geval bevat de tegenlaag thermoplastische kunststof. Bij voorkeur wordt voor de tegenlaag of onderlaag 28 PVC, bij voorkeur gerecycleerd PVC, toegepast, eventueel gevuld met krijt. In principe kan voor de tegenlaag of onderlaag 28 een gelijkaardige samenstelling worden toegepast als voor de zich in de toplaag 14 bevindende ruglaag 22. De hier afgebeelde tegenlaag of onderlaag 28 is dunner uitgevoerd dan voornoemde ruglaag 22. De uitvinders hebben vastgesteld dat zulks onder andere kan worden bereikt wanneer gewerkt wordt met een gegloeide of ontlaten thermoplastische toplaag 14. Het is niet uitgesloten dat de tegenlaag of onderlaag 28 een dikte vertoont die minder dan de helft van de dikte T4 van de ruglaag 22 bedraagt, ook in gevallen waar met een niet gegloeide thermoplastische toplaag 14 wordt gewerkt.

Het vloerpaneel 1 uit de figuren 11 tot 14 vertoont aan minstens één rand 4, in dit geval aan beide tegenoverliggende randen van het korte paar zijden 4-5 een randgedeelte 40 uit synthetisch materiaal vertoont, waarbij dit synthetisch materiaal verschillend is van het substraatmateriaal 13. Het synthetisch materiaal strekt zich hierbij minstens over 80 percent van de dikte T1 van het substraat 13 uit. De bevestiging van het randgedeelte 40 aan het substraatmateriaal 13 is bekomen door de uitharding van het voornoemde synthetische materiaal op het betreffende gedeelte van het substraatmateriaal 13. In dit geval is door de uitharding van het synthetisch materiaal ook een hechting bekomen op de onderzijde van de toplaag 14 en op de zijranden van de tegenlaag 28.

Figuur 12 geeft weer dat de verbinding tussen het randgedeelte 40 en het substraatmateriaal 13 over een grensoppervlak 41 verloopt dat deeloppervlakken 42 vertoont die zich dwars op de normale van het oppervlak 43 van het paneel 1 uitstrekken. In dit geval strekken de betreffende deeloppervlakken 42 zich telkens nagenoeg horizontaal uit. Dit is echter niet noodzakelijk zo, en er kan gewerkt worden met hellende deeloppervlakken en/of gebogen grensoppervlakken.

In het voorbeeld is de betreffende rand 4 van het substraatmateriaal 13 uitsluitend uit het voornoemde randgedeelte 40 gevormd.

Voor het synthetisch materiaal van de randgedeelten 40 is gebruik gemaakt van een materiaal bekomen op basis van een tweecomponentensysteem, zodanig dat ook aan de kenmerken van het tweede aspect is voldaan. Bij voorkeur wordt een polyurethaan toegepast, bekomen op basis van de componenten polyol en isocyanaat. Aan de hand van dit materiaal kan een chemische binding op de houtdeeltjes van het substraat 6 worden bekomen. Bovendien vertoont het polyurethaan bij voorkeur de eigenschappen van een thermohardend polymeer.

Figuur 12 geeft weer dat de betreffende randen 4-5 geprofileerd zijn uitgevoerd en dat dit profiel koppelmiddelen 6 vertoont waarmede dit paneel 1 met andere gelijkaardige panelen 1 kan worden gekoppeld, zoals weergegeven in streeplijn 44. In de gekoppelde toestand, hier niet weergegeven, ontstaat een vergrendeling zowel in een horizontale richting H1 loodrecht op de rand en in het vlak van het paneel 1, als in een verticale richting V1 loodrecht op het vlak. De hier weergegeven koppelmiddelen 6 zijn hoofdzakelijk uitgevoerd als een tand 7 en een groef 8 begrensd door een onderste lip 9 en bovenste lip 10. Voor het bekomen van de vergrendeling in horizontale richting H1 zijn tand 7 en groef 8 voorzien van samenwerkende vergrendelingsdelen, in dit geval in de vorm van een uitsteeksel 11 nabij het uiteinde van de onderste lip 10 en een hiermee samenwerkende uitsparing 12 in de onderzijde van voornoemde tand 7. Het tandprofiel kan in dit geval minstens aan de hand van een wentelbeweging W langs de betreffende rand in de groef 8 worden geïntroduceerd voor het bekomen van de gekoppelde toestand. Bij voorkeur laten de koppelmiddelen 6 ook nog één of meer andere koppelbewegingen toe, zoals een koppeling door middel van een hoofdzakelijk horizontale schuifbeweging van de panelen 1 naar elkaar.

Figuur 14 geeft weer dat aan het andere paar tegenoverliggende randen 2-3, in dit geval aan de lange zijden 2-3 van het vloerpaneel 1, voorzieningen zijn getroffen voor het reduceren van de watergevoeligheid ervan, overeenkomstig de huidige uitvinding. Het substraat vertoont aan de betreffende randen 2-3 een profilering 45 en op deze profilering 45 is een vochtwerende of afdichtende bekledingslaag 46 aangebracht, in dit geval een smeltlijm, die bijvoorbeeld op polyurethaan gebaseerd kan zijn.

Deze bekleding 46 strekt zich, in het voorbeeld, langs de lange zijden 2-3 van het vloerpaneel 1 uit minstens over de volledige afstand tussen de randgedeelten 40 van het korte paar randen 2-3. Het betreft hierbij een bekleding 46 die minstens op een gedeelte van het geprofileerd randgebied of profilering 45 gekalibreerd werd opgebracht, zodanig dat de aldaar aanwezige koppelmiddelen 6 en vergrendelingsdelen 11-12 geen of nauwelijks hinder ondervinden bij het uitvoeren van de koppelbeweging. Bijzonder aan de hier weergegeven bekledingslaag 46 is dat zij zich uitstrekt over de profilering 45 tot op een zijoppervlak 47 van de voornoemde toplaag 14. Bovendien is de bekledingslaag 46 minstens aan één van de lange randen, in dit geval aan beide lange randen 2-3, aangebracht in een ondersnijding 48 uitgevoerd in het voornoemde zijoppervlak 47. Door middel van deze maatregel wordt bereikt dat in gekoppelde toestand een spleet van minder dan 0,2 millimeter tussen de bovenranden 19 van de panelen 1 bekomen wordt, en in dit geval zelfs geen spleet. Bij voorkeur wordt in gekoppelde toestand een hoogteverschil tussen de bovenranden 49 bekomen van minder dan 0,2 of 0,1 millimeter, en beter nog geen hoogteverschil, het is te zeggen een hoogteverschil van 0,05 millimeter of minder.

De bekleding 46 strekt zich maximaal uit tot een punt 49 op een afstand van de bovenrand 19 of sierzijde 43 van het betreffende paneel 1. Op dit punt 49 is de bekleding 46 minstens gedeeltelijk, in dit geval zelfs volledig, verzonken in voornoemde ondersnijding 48.

In het algemeen bevindt het punt 49 zich bij voorkeur in voornoemde uitsparing of ondersnijding 48 aangebracht in het zijoppervlak 47 van de toplaag 14. Bij voorkeur strekt de voornoemde uitsparing of ondersnijding 48 zich hoofdzakelijk of zelfs volledig uit onder het motief 15 van de toplaag 14, zoals hier het geval is.

In het voorbeeld van figuur 14 is de bekleding 46 minstens gekalibreerd aangebracht op een gedeelte van het geprofileerd randgebied of de profilering 45 dat in een gekoppelde toestand van twee van dergelijke panelen 1 een contactoppervlak 18B-18C vormt. In het voorliggend geval is dit minstens gekalibreerd aangebracht op de contactoppervlakken 18B verantwoordelijk voor de verticale vergrendeling V1 en op de contactoppervlakken 18C verantwoordelijk voorde horizontale vergrendeling H1.

Volgens het voorbeeld van figuur 14 zijn aan het lange paar tegenoverliggende randen 2-3 gelijkaardige koppelmiddelen 6 toegepast als aan het korte paar tegenoverliggende randen 4-5, doordat zij tevens een koppeling toelaten minstens door middel van een wentelbeweging W langs de betreffende randen. Dit is echter niet noodzakelijk zo, en het is mogelijk dat koppelen door wentelen slechts mogelijk is aan het lange paar randen 2-3, terwijl het korte paar randen 4-5 bijvoorbeeld minstens een koppeling toelaat door middel van een hoofdzakelijk horizontale of neerwaartse koppelbeweging N van de betreffende randen 4-5 naar elkaar toe. Een dergelijke uitvoeringsvorm is weergegeven op figuur 16.

Het vloerpaneel 1 van figuur 16 is aan het korte paar randen 4-5 voorzien met koppelmiddelen 6 die een koppeling toelaten door middel van een neerwaartse beweging N van het koppelmiddel aan de ene rand 4 in het koppelmiddel aan de andere rand 5. De koppelmiddelen 6 zijn hierbij uitgevoerd als een mannelijk koppeldeel 50 en een vrouwelijk koppeldeel 51, waarbij het mannelijk koppeldeel 50 aan de hand van voornoemde neerwaartse beweging N in het vrouwelijk koppeldeel 51 kan worden aangebracht.

Figuur 16 illustreert hoe deze panelen 1 kunnen worden gekoppeld, waarbij deze panelen 1 aan de lange zijden 2-3 zijn voorzien van koppelmiddelen 6 die minstens een koppeling aan de hand van een wentelbeweging W toelaten, en aan de korte zijden 4-5 zijn voorzien van koppelmiddelen 6 die minstens een koppeling aan de hand van een neerwaartse beweging N toelaten. Zoals weergegeven, kunnen zij aan de hand van een enkele neervouwbeweging N in elkaar worden gevoegd, waarbij de lange zijden 2-3 in elkaar worden gewenteld en automatisch een neerwaartse koppelbeweging N ontstaat aan de korte zijden 4-5.

Het is duidelijk dat de panelen weergegeven in de figuren eventueel nog bijkomstig aan hun oppervlak kunnen worden voorzien van een, hier niet weergegeven, UV coating of oppervlaktelaag die bijvoorbeeld tot doel heeft de krasvastheid van het oppervlak te verhogen, of de weerstand tegen het ontstaan van vlekken tengevolge van schoenzolen.

Vele van de hierboven aangehaalde en in de figuren weergegeven kenmerken kunnen, binnen het kader van de uitvinding volgens al haar aspecten, breder worden toegepast dan in combinatie met de andere kenmerken van het voorbeeld. Volgende kenmerken kunnen elk afzonderlijk of in eender welke combinatie interessante voordelen opleveren: - het kenmerk dat de koppelmiddelen of koppeldelen 6 aan één of meerdere paren van tegenoverliggende randen zowel een vergrendeling in horizontale richting H1 als in verticale richting V1 opleveren, onafhankelijk van het feit of de koppelmiddelen 6 mechanisch zijn en/of al dan niet hoofdzakelijk in de vorm van een tand 7 en een groef 8 zijn uitgevoerd; het kenmerk dat minstens één paar samenwerkende horizontaal actieve vergrendelingsoppervlakken 18C van de koppelmiddelen 6 aan één of meer tegenoverliggende randen is uitgevoerd in het substraat 13 en/of dat het substraat 13 een profilering 45 vertoont die voorzien is van een bekledingslaag 46, waarbij minstens één paar samenwerkende horizontaal actieve vergrendelingsoppervlakken 18C van de koppelmiddelen 6 op de bekledingslaag 46 wordt gevormd; het kenmerk dat één of meerdere paren van samenwerkende verticaal actieve vergrendelingsoppervlakken 18B minstens gedeeltelijk en bij voorkeur volledig is gevormd uit het substraat 13 en/of dat het substraat 13 een profilering 45 vertoont die voorzien is van een bekledingslaag 46, waarbij minstens één paar samenwerkende verticaal actieve vergrendelingsoppervlakken 18B van de koppelmiddelen 6 op de bekledingslaag 46 wordt gevormd; - het kenmerk dat de mechanische koppelmiddelen 6 bestaan uit gefreesde profielen die voor minstens 70 percent van hun omtrek in het substraat 13 van de uitvinding zijn voorzien en/of dat de randen van het substraat 13 aan één of meer randen van het paneel 1 een gefreesde profilering 45 vertonen die de vorm van de koppelmiddelen 6 bepaalt, waarbij deze profilering 45 eventueel kan zijn voorzien van een bekledingslaag 47; - het kenmerk dat zowel het eerste paar tegenovereenliggende randen 5-6 als het tweede paar tegenovereenliggende randen 7-8 is voorzien van koppelmiddelen; - het kenmerk dat de mechanische koppelmiddelen 6 een koppeling toelaten aan de hand van een wentelbeweging W langs de respectievelijke randen 5-6 en/of een horizontale schuifbeweging S van de randen naar elkaar toe en/of een neerwaarts gerichte beweging van een mannelijk koppeldeel, bijvoorbeeld met een tand 7, tot in een vrouwelijk koppeldeel, bijvoorbeeld met een groef 8; - het kenmerk dat de onderste lip 10 van de groef 8 zich in horizontale richting uitstrekt tot voorbij de bovenlip 9; het kenmerk dat in een gekoppelde toestand van twee van dergelijke vloerpanelen 1 een spankracht wordt verkregen tussen de toplagen 14 van de respectievelijke vloerpanelen 1; hierbij bevindt de onderste lip 10 van de groef 8 zich bij voorkeur in een verbogen toestand; het kenmerk dat de onderste lip 10 van de groef 8 in een gekoppelde toestand een verbuiging B vertoont.

Bij voorkeur vertoont de eventuele bekledingslaag 46 een globale of gemiddelde dikte D2 van minstens 100 micrometer. Bij voorkeur is de dikte D2 van de bekledingslaag 46 300 micrometer of minder. Bij voorkeur is enige variatie in de dikte D2 van de bekledingslaag 46 over de profilering 45 van de betreffende rand beperkt tot een maximum van de helft van de gemiddelde dikte D2. Zo wordt bereikt dat de bekledingslaag 46 volledig dekkend is en/of blijft. Het is duidelijk dat de profilering 45 waarop de bekledingslaag 46 zich bevindt bij voorkeur de vorm van de koppelmiddelen 6 vertoont, doch met enige ondermaat. Bij voorkeur met een ondermaat zodanig dat, na het aanbrengen van de bekledingslaag 46, in gekoppelde toestand van twee van dergelijke vloerpanelen een vergrendeling zonder speling ontstaat in alle richtingen van het vlak dat zich loodrecht uitstrekt op de betreffende rand. Bij voorkeur wordt zelfs een lichte klemming of voorspanning bekomen met de koppelmiddelen 6. Dergelijke voorspanning is op zich bekend bijvoorbeeld uit het EP 1 026 341 en kan bijvoorbeeld uitgevoerd zijn zoals weergegeven in figuur 9, namelijk aan de hand van een overmaat ter plaatse van de vergrendelingsdelen 11-12, zodanig dat in gekoppelde toestand de onderste lip 10 een elastische uitbuiging B vertoont en, in een poging terug te veren, een kracht uitoefent tegen de onderzijde van de tand 7; die de panelen 1 naar elkaar toe dwingt.

De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de hierboven beschreven uitvoeringsvormen, doch dergelijke werkwijzen en vloerpanelen kunnen volgens verschillende varianten worden gerealiseerd zonder buiten het kader van de huidige uitvinding te treden. Bovendien kunnen de panelen in de plaats van als vloerpanelen, ook worden uitgevoerd als wandpanelen of plafond panelen of zelfs als meubelpanelen. De werkwijzen van de uitvinding kunnen uiteraard, mutatis mutandis, toegepast worden voor het vervaardigen van wandpanelen, plafondpanelen, meubelpanelen of dergelijke.

Claims

1. Vloerpaneel van het type dat minstens een substraat (13), een erop aangebrachte toplaag (14), en een eronder aangebrachte onderlaag of tegenlaag (28) vertoont, waarbij voornoemde toplaag (14) minstens een motief (15) en een er zich boven bevindende doorzichtige of doorschijnende laag (16) vertoont, daardoor gekenmerkt dat zowel voornoemde onderlaag of tegenlaag (28) als voornoemde doorzichtige of doorschijnende laag (16) hoofdzakelijk uit thermoplastische kunststof bestaan, en dat voornoemd substraat (13) thermohardende kunststof bevat.

2. Vloerpaneel van het type dat minstens een substraat (13), een erop aangebrachte toplaag (14), en een eronder aangebrachte onderlaag of tegenlaag (28) vertoont, waarbij voornoemde toplaag (14) minstens een motief (15) en een er zich boven bevindende doorzichtige of doorschijnende laag (16) vertoont, daardoor gekenmerkt dat zowel voornoemde onderlaag of tegenlaag (28) als voornoemde doorzichtige of doorschijnende laag (16) hoofdzakelijk uit thermoplastische kunststof bestaan, en dat voornoemd substraat (13) plantaardige deeltjes bevat.

3. Vloerpaneel volgens conclusie 1 of 2, daardoor gekenmerkt dat zowel voornoemde onderlaag of tegenlaag (28) als voornoemde doorzichtige of doorschijnende laag (16) hoofdzakelijk uit vinylgebaseerde kunststof bestaan.

4. Vloerpaneel volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat het voornoemde substraat (13) hoofdzakelijk uit MDF of HDF bestaat.

5. Vloerpaneel volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat voornoemde toplaag (14) en/of voornoemde onderlaag of tegenlaag (28) PVC omvatten of hoofdzakelijk hieruit bestaan.

6. Vloerpaneel volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat voornoemde toplaag (14) en/of voornoemde onderlaag of tegenlaag (28) vulmateriaal omvatten.

7. Vloerpaneel volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de dikte van de toplaag (14) en de onderlaag of tegenlaag (28) minstens 20 percent van de totale dikte van het vloerpaneel (1) uitmaken.

8. Vloerpaneel volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat het voornoemde substraat (13) minstens 50 percent van de totale dikte van het vloerpaneel (1) uitmaakt.

9. Vloerpaneel volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat voornoemde toplaag (14) een rug laag (22) omvat die zich onder het voornoemde motief (15) bevindt, waarbij voornoemde ruglaag (22) minstens 45 percent van de totale dikte van de toplaag (14) vormt.

10. Vloerpaneel volgens conclusies 9, daardoor gekenmerkt dat voornoemde ruglaag (17) hoofdzakelijk bestaat uit gevulde PVC.

11, - Vloerpaneel volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat voornoemde doorzichtige of doorschijnende laag (16) hoofdzakelijk uit PVC en/of weekmaker bestaat.

12. Vloerpaneel volgens één van de voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de oppervlaktelaag van dit vloerpaneel (1) gevormd is door een stralingsuitgeharde doorschijnende of doorzichtige kunststoflaag. /