NL9400401A

NL9400401A - Drainagelint inbrengende inrichting.

Info

Publication number: NL9400401A
Application number: NL9400401A
Authority: NL
Inventors: Nico Gerhard Cortlever
Original assignee: Geotechnics Holland
Priority date: 1994-03-15
Filing date: 1994-03-15
Publication date: 1995-10-02
Also published as: DE69512294T2; DK0672795T3; US5584603A; ES2136239T3; CA2142177C; KR970002565B1; CA2142177A1; MY113570A; EP0672795A1; GR3032141T3; ATE184944T1; EP0672795B1; TW243480B; KR950027109A; DE69512294D1

Description

DRAINAGELINT INBRENGENDE INRICHTING

De onderhavige uitvinding betreft een inrichting voor het telkens inbrengen van een in hoofdzaak verticaal drainagelint, welke inrichting omvat: een beweegbaar gestel; een inbrenglans, welke is voorzien van een met de lengteas van de inbrenglans overeenkomende doorgang voor het opnemen van het drainagelint; een door het gestel gedragen staande geleider voor de inbrenglans; een opslag voor het afrolbaar opnemen van het drainagelint; een aandrijving; een met de aandrijving verbonden transmissie; en ten minste één met de transmissie samenwerkend aandrijforgaan.

Het is in de techniek bekend gebruik te maken van een als kabel of ketting uitgevoerd, met de transmissie samenwerkend aandrijforgaan. Hierbij wordt de inbrenglans aangedreven, door gebruik te maken van ten minste één hydraulische cilinder, waarbij de rechtlijnige beweging van de cilinder door de aan de inbrenglans bevestigde kabel wordt overgezet in een rechtlijnige beweging van de inbrenglans.

Een dergelijke inrichting heeft het nadeel, dat een grote hoeveelheid hydraulische vloeistof is vereist, om door uitschuiven van de cilinder de inbrenglans over zijn gehele lengte in de ondergrond te forceren.

Een mogelijke oplossing is gebruik te maken van slanke cilinders met een kleine inhoud hydraulische vloeistof in de maximaal uitgeschoven toestand. Nadeel hiervan is echter, dat het door de cilinder geleverde vermogen tijdens het inbrengen van de inbrenglans is begrensd.

De uitvinding beoogt de bovengenoemde bezwaren op te heffen, en verschaft daartoe een inrichting, die zich onderscheidt, doordat de inbrenglans is aangedreven door middel van het of elk als gesloten lus van een flexibel element uitgevoerde aandrijf orgaan, waarbij het ene part van de gesloten lus samenwerkt met de transmissie, en het andere part van de lus is bevestigd aan de inbrenglans.

Een volgens de uitvinding samengestelde inrichting heeft als voordeel, dat deze in kortere tijd de inbrenglans, en derhalve het in de inbrenglans opgenomen drainagelint in de ondergrond kan inbrengen dan een in de techniek bekende inrichting.

De uitvinding wordt nader toegelicht aan de hand van de hierna volgende figuurbeschrijving van een uitvoeringsvoor-beeld van de uitvinding. In de tekening toont : fig. 1 een perspectivisch aanzicht van een inrichting volgens de uitvinding; fig. 2 een gedeeltelijk opengewerkt perspectivisch aanzicht van een geleider van de inrichting in fig. 1; fig. 3 een gedeeltelijk opengewerkt perspectivisch aanzicht van een detail III in fig. 2; fig. 4 een aanzicht van een detail IV-IV in fig.

2.

Het in fig. 1 getoonde uitvoeringsvoorbeeld van de uitvinding omvat: een door een hydraulische kraan 1 gevormd gestel; een getrapt vormgegeven geleider 2; een inbrenglans 3; en een opslag 4 voor het drainagelint 5; en een als kabel 6 uitgevoerd aandrijforgaan.

De geleider 2 is kantelbaar aan de hydraulische kraan 1 bevestigd, waardoor de inrichting met de geleider 2 in een op de kraan 1 liggende positie geschikt is voor transport, en de inrichting met de geleider 2 in een staande positie geschikt is voor het inbrengen van het drainagelint 5.

Het drainagelint 5 wordt in de ondergrond ingébracht door de inbrenglans 3 in neerwaartse richting door de in een staande positie op de ondergrond geplaatste geleider 2 heen te bewegen met behulp van de tot gesloten lus gevormde kabel 6, welke aan de inbrenglans 3 is bevestigd, waarbij het drainagelint 5 in de inbrenglans 3 is opgenomen.

De geleider 2 is voorzien van omkeerwielen 7 en 8, respectievelijk aan de bovenzijde en aan de onderzijde van de geleider 2, waarbij de kabel 6 rond deze omkeerwielen 7 en 8 is geslagen. De kabel 6 vormt een gesloten lus, doordat de einden van de kabel 6 aan bevestigingselement 9 zijn gekoppeld. Het ene part van de op deze wijze gevormde lus loopt door de geleider 2 heen en het andere part, welke het bevestigingselement 9 bevat, loopt langs de buitenzijde van de geleider 2, waarbij het bevestigingselement 9 aan de in-brenglans 3 is bevestigd. Dit zal hieronder nader worden beschreven. Derhalve wordt de inbrenglans 3 in beweging gebracht door de tot gesloten lus gevormde kabel 6 te draaien over de omkeerwielen 7 en 8.

Het in fig. 2 getoonde, gedeeltelijk opengewerkte perspectivisch aanzicht van een geleider van de inrichting in fig. 1 omvat verder: een door hydromotoren 10 gevormde aandrijving; en een door trommels 11 gevormde transmissie.

De trommels 11 zijn door middel van aandrijfassen 23 aan de hydromotoren 10 gekoppeld, waarbij de aandrijfassen 23 door draagplaat 12 heen steken. Door middel van het hydraulische systeem van de kraan 1 worden de hydromotoren 10 aangedreven, waardoor een roterende beweging van de trommels 11 wordt veroorzaakt. De trommels 11 zijn, evenals de omkeerwielen 7 en 8, voorzien van groeven in het oppervlak voor het opnemen van de tot gesloten lus gevormde kabel 6. De kabel 6 is in het ene part van de gesloten lus rond de trommels 11 geslagen, waardoor de roterende beweging van de trommels 11 wordt omgezet in een rechtlijnige beweging van de kabel 6, en derhalve eveneens in een rechtlijnige beweging van de inbrenglans 3. Dit zal hieronder nader worden beschreven.

De beide, met de aandrijfassen 23 overeenkomende rotatieassen van de trommels 11 staan elk in een richting loodrecht op de lengteas van de geleider 2, waarbij een de beide rotatieassen bevattend vlak een scherpe hoek maakt met de lengteas van de geleider 2. Op deze wijze is verzekerd, dat de delen van de kabel 6 in het binnenste van de geleider 2, die niet rond een trommel zijn geslagen, op afstand van een naburige trommel bewegen, wanneer de hydromotoren in werking worden gesteld, d.w.z. deze delen van de kabel 6 in dit geval niet tegen een trommel 11 of een ander, om een trommel geslagen deel van de kabel 6 schuurt.

Het drainagelint 5 is opgerold geplaatst in een opslag 4 voor het drainagelint 5 aan de onderzijde van de geleider 2, en wordt tijdens het inbrengen van het drainage- lint 5 van de opslag 4 afgerold. Het drainagelint 5 wordt door invoeropening 13 heen naar het binnenste aan de onderzijde van de geleider 2 gevoerd, naar de bovenzijde van de geleider 2 geleid en daar door de uitvoeropening 14 heen naar de buitenzijde van de geleider 2 wordt gevoerd, waar het drainagelint 5 in de inbrenglans 3 wordt opgenomen. Derhalve wordt direct nieuw drainagelint 5 in de inbrenglans 3 opgenomen, wanneer de inbrenglans na het inbrengen van drainagelint in opwaartse richting uit de ondergrond wordt bewogen, zodat de inrichting na het ophalen van de inbrenglans 3, direct opnieuw kan worden gebruikt voor het inbrengen van een drainagelint op een andere plaats.

De in groeven om de omkeerwielen 7 en 8 geslagen, tot gesloten lus gevormde kabel 6 wordt onder spanning gebracht met behulp van het spanelement 15, welke aan één zijde is bevestigd aan de as van het omkeerwiel 8 en hierboven aan de andere zijde is bevestigd aan de geleider 2. Met behulp van het spanelement 15 wordt de afstand tussen het omkeerwiel 8 en het vast aan de bovenzijde van de geleider 2 bevestigde omkeerwiel 7 ingesteld, en kan derhalve de spanning in de tot gesloten lus gevormde kabel 6 worden bepaald.

In fig. 3 is een gedeeltelijk opengewerkt perspectivisch aanzicht van detail III in fig. 2 getoond. Het bevestigingselement 9 is gevormd door een cilinder 17, waarbij de open einden van de cilinder 17 zijn afgesloten door middel van eindafsluitingen 18, welke elk in het midden zijn voorzien van een gat. Door elk gat steekt een pen 20, welke aan de zijde buiten de cilinder 17 aan de kabel 6 is bevestigd en waarbij aan het einde van de pen 20 in het binnenste van de cilinder 17 een met de binnenafmeting van de cilinder 17 overeenkomende schijf 21 is aangebracht.

Veren 19 zijn geplaatst tussen de schijven 21 en de eindaf-sluitingen 18, zodat de veerkracht een in de richting van het binnenste van het bevestigingselement 9 werkende kracht op de einden van de kabel 6 uitoefent. De veren 19 dempen de schok van het in beweging brengen van de inbrenglans 3 en dempen eveneens de trillingen, die ontstaan bij het inbrengen van de inbrenglans 3.

De cilinder 17 is over zijn gehele lengte bevestigd aan een plaat 22, welke een met de lengte van de cilinder 17 overeenkomende afmeting heeft. De plaat 22 is aan de bovenzijde van de inbrenglans 3 aan de inbrenglans 3 bevestigd.

In fig. 4 is een aanzicht van detail IV-IV in fig. 2 getoond. De hydromotoren 10 zijn in het binnenste van de geleider 2 geplaatst tussen de wand van de geleider 2 en de draagplaat 12, en drijven de trommels 11 aan met behulp van door de draagplaat 12 heen stekende aandrijfassen 23. De kabel 6 is in een acht-vorm een aantal keer rond de trommels 11 geslagen in groeven in de omtrek rond de trommels 11, waardoor de roterend aangedreven beweging van de trommels 11 wordt omgezet in een rechtlijnige op- of neergaande beweging van de kabel 6. In een andere uitvoeringsvorm volgens de uitvinding is de kabel in een ovale vorm rond de trommels 11 geslagen.

Claims

1. Inrichting voor het telkens inbrengen van een in hoofdzaak verticaal drainagelint, welke inrichting omvat: - een beweegbaar gestel ; - een inbrenglans, welke is voorzien van een met de lengteas van de inbrenglans overeenkomende doorgang voor het opnemen van het drainagelint ; - een door het gestel gedragen staande geleider voor de inbrenglans ; - een opslag voor het afrolbaar opnemen van het drainagelint; - een aandrijving ; - een met de aandrijving verbonden transmissie ; en - ten minste één met de transmissie samenwerkend aandrijforgaan, met het kenmerk, dat de inbrenglans is aangedreven door middel van het of elk als gesloten lus van een flexibel element uitgevoerde aandrijforgaan, waarbij het ene part van de gesloten lus samenwerkt met de transmissie, en het andere part van de lus is bevestigd aan de inbrenglans .

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de transmissie is gevormd door ten minste één, om een liggende as roterend aangedreven wiel.

3. Inrichting volgens de conclusies 1 en 2, met het kenmerk, dat het of elk wiel is uitgevoerd als trommel, waaromheen het flexibele element meervoudig is geslagen.

4. Inrichting volgens de conclusies 1, 2 en 3, met het kenmerk, dat de transmissie is gevormd door twee of meer dan twee naburige trommels.

5. Inrichting volgens de conclusies 1 tot en met 4, met het kenmerk, dat elke trommel is voorzien van groeven, waaromheen het flexibele element is geslagen.

6. Inrichting volgens de conclusies 1 tot en met 5, met het kenmerk, dat het flexibele element in een 8-vorm rond de door twee trommels gevormde transmissie is geslagen.

7. Inrichting volgens de conclusies 1 tot en met 6, met het kenmerk, dat de aandrijving is gevormd door ten minste één hydromotor.

8. Inrichting volgens de conclusies 1 tot en met 7, met het kenmerk, dat de geleider aan de bovenzijde en aan de onderzijde is voorzien van omkeerwielen, rond welke het flexibele element is geslagen, waarbij althans één van de omkeerwielen door middel van een spanelement is bevestigd aan de geleider.

9. Inrichting volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het flexibele element tot lus is gesloten door middel van een bevestigingselement in het andere part, waarbij het bevestigingselement aan de inbreng-lans is bevestigd.

10. Inrichting volgens de conclusies 1 tot en met 9, met het kenmerk, dat het de lus sluitende bevestigingselement een aan de lans bevestigde huls omvat en de einden van het flexibele element onder spanning van ten minste één in de huls opgenomen veer staan.