NL9201963A - Fabricage-installatie voor in een aantal stappen te vervaardigen componenten. - Google Patents

Description

Fabricage-installatie voor in een aantal stappen te vervaardigen componenten

De uitvinding heeft betrekking op een fabricage-installatie voor in een aantal stappen te vervaardigen componenten, die is samengesteld uit naast een transportbaan geplaatste bewerkings-en montagestations, waarbij elk bewerkings- en montagestation telkens is voorzien van een eigen onafhankelijke aandrijf- en transportinrichting voor componentdragers en een constructieve eenheid vormt, waarbij verder elke componentdrager een basislichaam bezit, dat als opneemorgaan voor een aan de component aangepast en deze opnemend inzetstuk is uitgevoerd en waarbij elementen zijn toegepast die de componentdragers in de buurt van de bewerkings- en montagestations tegenhouden, oriënteren en fixeren.

Een dergelijke fabricage-installatie is bekend uit het Duitse Auslegeschrift 1255039. Bij dergelijke fabricage-installaties moet het probleem worden opgelost om op één en dezelfde component in een aantal stappen bewerkingen uit te voeren, of om een basiscomponent door toevoeging en montage van verdere componenten te voltooien respectievelijk gereed te maken. Tevens kunnen montage- en bewerkingsstappen elkaar in een vooraf gekozen volgorde afwisselen.

Bovenstaand werd een voorkeursgebied voor de toepassing van fabricage-installaties genoemd. Onder dit verzamelbegrip kunnen echter ook verpakkingsstraten voor gecompliceerd gevormde en uit een aantal verschillende onderdelen samengestelde verpakkingen respectievelijk zodanige verpakkingen worden verstaan, waarbij een verpakkingsbasislichaam, bijvoorbeeld een blad, overeenkomstig een bepaalde rangschikking wordt gevuld met één of een aantal te verpakken onderdelen en aansluitend extra verpakkingsdelen worden aangebracht. Ook bij zuivere fabricage-installaties kan op het bewerkings- respectievelijk montagetraject rechtstreeks een ver-pakkingstraject aansluiten.

Bekende fabricage-installaties van de genoemde soort zijn opgebouwd volgens het principe van de lopende band. Deze lopende band strekt zich in één stuk uit over de totale lengte van de fabricagestraat en de afzonderlijke stations zijn langs deze straat aangebracht. Er zijn lopende banden met één of twee even wijdig aangebrachte transportbanden, waarop in componentdragers of dergelijke opgenomen componenten worden gelegd. De noodzakelijke oriëntatie van de componenten ter plaatse van de bewerkingsstations vormt een bijzonder probleem en het is in het bijzonder niet mogelijk, om de componenten ter plaatse van de stations tegelijkertijd vanaf de bovenzijde en vanaf de benedenzijde te bewerken. Ook vanuit andere gezichtspunten bezitten de bekende fabricage-installaties belangrijke nadelen, die alleen voor zeer bepaalde doeleinden hun toepassing rechtvaardigen. Reeds bij de planning moeten zowel de afmetingen van de fabricagestraat als de opstelling van de afzonderlijke stations in deze straat nauwkeurig worden vastgelegd. Het inrichten van een dergelijke fabricagestraat is derhalve alleen dan rationeel, wanneer bepaalde componenten, die onderling zo perfect mogelijk gelijk zijn, in zeer grote aantallen moeten worden vervaardigd. Elke verandering, zelfs van één bewerkingsstap, leidt tot stilstand van de gehele produktie. Afgezien daarvan is het met dergelijke fabricagestraten niet respectievelijk nauwelijks mogelijk om gelijktijdig soortgelijke componenten te vervaardigen, waarbij bijvoorbeeld negen van de tien bewerkings stappen gelijk en alleen de tiende bewerkingsstap verschillend is, waarbij deze verschillende bewerkingsstap natuurlijk niet steeds de laatste stap van de bewerkings zal zijn. Als voorbeeld worden hier verbrandingsmotoren voor motorvoertuigen genoemd, waarbij aan hetzelfde motorblok bij gelijkblijvend slagvo-lume voor het verkrijgen van verschillende motorvermogens in lichte mate verschillende aanbouwcomponenten moeten worden toegevoegd. Meestal maakt de motor in de basis-uitvoering ongeveer 80% van de totale produktie uit, terwijl de rest van de totale produktie zich verdeelt over een aantal typen van het gelijke motorbasismodel. In de bekende fabricagestraten kan slechts het basismodel worden vervaardigd, of men moet telkens voor de speciale typen aanzienlijke veranderingen van de fabricagestraat uitvoeren en deze afzonderlijke typen in kleine series vervaardigen. Wegens de lange ombouw-tijden ontstaat het nadeel van onvoldoende benutting van de aanwe-z ige produktiecapaciteit.

De fabricage van componenten in een fabricagestraat is ondanks de genoemde nadelen respectievelijk moeilijkheden nog steeds één van de meest rationele fabricagewijzen. Wegens de hoge investeringskosten zal een verstandig bedrijf de genoemde fabrica- gewijze slechts dan toepassen, wanneer het zeker is dat een groot deel van de produktiecapaciteit benut kan worden en de fabricage gedurende de afschrijvingstijd van de straat kan worden gecontinueerd.

Bij de bekende fabricage-installatie, die bekend is uit het Duitse Auslegeschrift 1255039, werd gepoogd de in het voorgaande genoemde nadelen hierdoor op te lossen, dat elke component-drager een basislichaam bezit, dat als bevestiging voor een aan de component aangepast en deze opnemend inzetstuk is uitgevoerd. Voor het positioneren, dat wil dus zeggen ook voor het tegenhouden, oriënteren en fixeren van de componentdrager in de buurt van de bewerkings- en montagestations, zijn de hiervoor toegepaste elementen op de de componenten opnemende inzetstukken aangebracht. Om een foutloze positionering van de componenten te bewerkstelligen is het derhalve vereist, dat de inzetstukken voor de componentdrager s dienovereenkomstig massief en nauwkeurig worden vervaardigd. Hiermee zou het weliswaar mogelijk zijn om de fabricagestraat te gebruiken voor de montage van verschillende typen van op zichzelf gelijke componenten, indien voor de montage van verschillende typen van de componenten slechts de inzetstukken worden verwisseld. De complexiteit die samenhangt met de inzetstukken voor dergelijke componentdragers bij een dergelijke fabricage-installatie is echter relatief hoog. Bovendien is bij deze fabricage-installatie, gedwongen door de wijze van transport, namelijk een luchtkussen-transport, ook een voorpositionering van de componentdragers respectievelijk hun inzetstukken noodzakelijk, voordat deze definitief georiënteerd en gefixeerd kunnen worden.

De uitvinding beoogt bij een fabricage-installatie van de in de aanhef genoemde soort de componenten eenvoudiger in de bewerkings- en montageposities te positioneren en fixeren en de met de elementen voor het positioneren en fixeren samenhangende complexiteit te verminderen.

Dit doel wordt volgens de uitvinding bereikt doordat het basislichaam met langsgeleidingen wat betreft de hoogte en de breedte in aangrijping is en dat de elementen voor het tegenhouden, oriënteren en fixeren van de componentdrager aangrijpen op het basislichaam.

De verrassende voordelen van de oplossing volgens de uitvinding zijn gelegen in het feit, dat door de precieze gelei ding (aangezien het basislichaam met langsgeleidingen wat betreft de hoogte en de breedte in aangrijping is) de componentdragers op elk tijdstip ook tijdens het transport vanaf een bewerkings- en montagestation naar een volgend station een met hun latere bewer-kingspositie in hoofdzaak reeds corresponderende positie innemen, zodat een voorpositionering ter plaatse van het bewerkings- en montagestation niet vereist is, doch direct de zeer precieze posi-tioneerelementen, zoals bijvoorbeeld van een Hirth-vertanding voorziene oriënteerelementen, werkzaam kunnen worden. Door het feit, dat het basislichaam met de langsgeleidingen wat betreft de hoogte en de breedte in aangrijping is, worden ook stoten en schokkerige bewegingen van de componentdrager vermeden, hetgeen een gunstige invloed heeft op de exacte positie van aanvankelijk slechts los liggende componenten.

Overeenkomstig een voorkeursuitvoeringsvorm van de fabricage- installatie volgens de uitvinding geldt, dat de componentdragers door de elementen in de buurt van een bewerkings- of montagestation naar keuze achter elkaar in twee of meer mogelijke, door de elementen instelbare bewerkingsstanden vastzetbaar zijn en een arbeidskop van een bewerkings- of montagemachine dwars op de transportrichting van de transportbaan door middel van voorgeprogrammeerde besturingsinrichtingen, stapschakelwerken of traploos instelbare steldrijfwerken instelbaar is, zodat deze een aantal verschillende plaatsen op de component respectievelijk de componentdragers bereikt.

Met behulp van een dergelijke uitvoeringsvorm wordt bereikt, dat de fabricage-installatie zonder een noemenswaardige toename van de constructieve complexiteit ter plaatse van de respectievelijke bewerkings- of montagestations een verhoging van de doorvoersnelheid van de componenten mogelijk maakt. Ten grondslag aan deze bijzondere uitvoeringsvorm ligt het inzicht, dat de componentdragers niet slechts een transportfunctie bezitten en ter plaatse van een reeds ingestelde exacte bewerkings- of monteerpo-sitie worden gefixeerd, doch zelf een positioneerfunctie overnemen, wanneer ze in het respectievelijke bewerkings- of montagestation in hun transportrichting in verschillende posities kunnen worden ingesteld. Anderzijds geschieden de positionering en de toevoer van de delen in een dwars op de transportrichting van de componentdragers lopende richting door de arbeidskop van de bewer- kings- of montagemachine, waarbij ook deze in de-genoemde dwars-richting ten opzichte van dezelfde gereedschapdrager verschillende posities kan innemen. De realisatie van de postionering wordt derhalve gedeeld door de componentdragers en de arbeidskop, waarbij ter plaatse van één en hetzelfde bewerkings- of montagestation hierdoor verschillende posities ter plaatse van de component kunnen worden bereikt, zonder dat hierdoor de vereiste tijd toeneemt. Immers, in tegenstelling tot installaties, waarbij de uitvoering van een volgende bewerkings- of montagestap eerst het verder transporteren van de componentdrager naar het volgende bewerkings-of montagestation vereist, moet bij de fabricage-installatie volgens deze gunstige uitvoeringsvorm de componentdrager tijdens de beweging van de arbeidskop, bijvoorbeeld voor het opnemen van een nieuw montagedeel of voor het positioneren in de nieuwe stand, slechts in de transportrichting worden gepositioneerd. De positio-neerprocessen van de arbeidskop en de componentdrager geschieden derhalve gedeeltelijk gelijktijdig. Verder is geen gecompliceerd gevormde gereedschap- of montagemachine noodzakelijk, aangezien door de samenwerking van de beide positioneerbewegingen van de arbeidskop en de componentdrager ook reeds zuiver rechtlijnige bewegingen in de transportrichting respectievelijk dwars daarop volstaan. Dit leidt ertoe, dat de manipulatie- respectievelijk bewegingstijd voor het positioneren van de arbeidskop en de op de componentdrager aanwezige component zeer kort kan worden gehouden.

Reeds de meest eenvoudige uitvoering, namelijk een relatieve instelling van de component ten opzichte van het gereedschap in de transportrichting maakt het mogelijk, om tijdens de verblijfduur van een component in een bewerkings- of montagestation een aantal bewerkingen of montages ter plaatse van in een evenwijdig aan de transportrichting gelegen reeks punten van de component uit te voeren. Door de mogelijke verplaatsing van de bewerkings- of montagemachine of de arbeidskop daarvan dwars op de langsrichting van de transportbaan kan het aantal uit te voeren gelijke arbeidsprocessen in een bewerkings- of montagestation verder worden verhoogd.

In de tekening is het onderwerp van de uitvinding bij wijze van voorbeeld afgebeeld. Hierin toont fig. 1 een blokschema van een fabricage-installatie in bovenaanz icht, fig. 2 een als handbewerkingsplaats toepasbaar afzonderlijk station, waarbij de bovenste delen van de geleidingen zijn weggelaten, in bovenaanzicht, fig. 3 een bij stations volgens fig. 2 passend kopsta-tion, eveneens schematisch in bovenaanzicht, fig. 4 als detail de bewerkingsplaats van een met montage- of bewerkingsmachines uitgerust station op grotere schaal in bovenaanzicht, waarbij weer de bovenste delen van de geleidingen en alle aanwezige montage- respectievelijk bewerkingsinrichtingen werden weggelaten, fig. 5 een langsdoorsnede door een zijde van een gelei-dingsbaan in de zone van een aandrijfrol, fig. 6 schematisch in bovenaanzicht een station met twee transportbaansecties, waarvan de bewerkingsplaatsen evenals de daaraan toegevoegde toevoerorganen, montage- of bewerkingsmachines versprongen aangebracht zijn, fig. 7 een bovenaanzicht op een station, waarin een werkstukdrager in meerdere bewerkingsstanden kan worden vastgezet en schematisch een bijbehorende montage- of bewerkingsmachine met zijn verstelinrichting en fig. 8 als detail bij fig. 7 een uitwisselbaar gelei-dingslijsteninzetstuk met een vastzetpal in zijaanzicht.

Volgens fig. 1 is een montage-installatie opgebouwd uit zes stations 1-6. Daarbij kan het station 1 een toevoerstation, het station 2 een bewerkingsstation met automatisch werkende werktuigen, het station 3 een doorgeef- of opslagstation, het station 4 een handbewerkingsplaats, het station 5 eveneens een handbewerkingsplaats en het station 6 een laatste automatische montageplaats met automatische bouwdeeluitwerp of bouwdeelafvoer zijn. Elk station bezit tenminste één transportbaan met geleidingen voor een bouwdeel respectievelijk werkstukdrager en eigen aandrijvingen voor deze delen, bijvoorbeeld wrijvingsrollen. Binnen elk station is een eigen aandrijfmotor aangebracht, met behulp waarvan de aandrijfrollen of dergelijke aandrijfbaar zijn, waarbij het toerental van deze motor op zichzelf regelbaar is en aansluitingen voor de regelrichtingen van naburige stations respectievelijk een centrale besturingsplaats zijn aangebracht, zodat de aandrijf snelheid aanvullend van daaruit beïnvloed respectievelijk zonodig de aandrijving uitgeschakeld kan worden. De door elk station bepaalde transportbaansectie kan worden gekoppeld met de trans-portbaansectie van het naburige station. De verblijfstijden van de bouwdelen respectievelijk werkstukdragers in de afzonderlijke stations kunnen individueel, afhankelijk van de nodige bewerkings-tijd, of ook vanuit de centrale bestuurd worden. De transportinrichtingen van de afzonderlijke stations kunnen verschillende transportsnelheden voor de bouwdelen respectievelijk werkstukdragers bepalen.

De afzonderlijke secties 1-6 zijn via snelkoppelingen verbonden of, vooral wanneer het gaat om kleinere eenheden, op een machinebed of een andere onderbouw uitgericht en tegen elkaar aanliggend aangebracht. Het is dus mogelijk, zonodig elk afzonderlijk station snel uit het verband los te maken en de andere stations weer tegen elkaar aanliggend om te groeperen respectievelijk een station weg te nemen en door een ander te vervangen. Men kan aan elk station ook twee parallele, bij voorkeur naast elkaar aangebrachte transportbaansecties toevoegen, die met de secties van naburige stations in lijn liggend aangebracht worden. In dit geval dienen dan de stations 6 en 1 gelijktijdig als overslagstations, die de bouwdelen respectievelijk werkstukdragers van de ene op de andere transportbaan omleiden. In beide transportbanen maar ook in slechts één daarvan kunnen bewerkingen worden uitgevoerd, waarbij men in het laatste geval de tweede traansportbaan voor het teruglopen van de werrkstukdragers of dergelijke naar het uitgangssta-tion kan toepassen.

In fig. 1 werd nog een verdere mogelijkheid van de opbouw van een fabricage-installatie met streepjes aangeduid. Voor dit doel wordt aangenomen, dat op zichzelf de montage- respectievelijk bewerkingssnelheid in de stations 4, 5 en 6 belangrijk groter kan zijn dan het op grond van de bewerkingssnelheid in de stations 1 en 2 mogelijke totale bewerkingstempo, dus de stations 4-6 niet vol belast zijn. Verder wordt aangenomen, dat parallel aan het op de straat 1-6 vervaardigde respectievelijk gemonteerde pro-dukt een soortgelijk produkt moet worden vervaardigd, waarbij praktisch gelijke buitenafmetingen aanwezig zijn maar weer voorbe-werkingsstappen nodig zijn, waarbij echter in de stations 4-6 ook aan dit tweede produkt dezelfde montagestappen respectievelijk bewerkingen moeten worden uitgevoerd. Voor de voorbewerking van dit tweede produkt -past men de stations 7-10 ,toe, die in een eigen fabricagestraatsectie liggen, aan het eind waarvan een overslag-station 11 de bouwdelen respectievelijk werkstukdragers met de bouwdelen op een dwarstransporteur, bijvoorbeeld een transportband 12 legt, vanwaar ze naar het station 3 lopen en over een eigen overslaginrichting in het door de stations 3-6 bepaalde deel van de transportbaan van de eerste fabricagestraat overgenomen worden. Bij geringe capaciteit van de stations 1 en 2 en hogere capaciteit van de stations 4-6, die dan automatisch werkende stations zullen zijn, kan men dezelfde montagestappen respectievelijk bewerkingen als in de stations 1 en 2 ook in de stations 7-11 uitvoeren en daarmede de totale produktie vergroten. Elk afzonderlijk station bestaat uit de transportbaansectie respectievelijk de beide trans-portbaansecties en een opbouw, die bij een handbewerkingsplaats armsteunen, gereedschapshouders, toevoerinrichtingen voor montage-delen enzovoorts zal bevatten, terwijl daarentegen bij een automatisch werkend station de betreffende montage- respectievelijk be-werkingsmachines met hun besturingsinrichtingen en eventuele on-derdeeltoevoerorganen opgebouwd worden. Zoals reeds werd vermeld, kan op soortgelijke wijze ook een verpakkingsstraat worden opgebouwd, waarbij dan in plaats van de werkstukdragers verpakkingson-derdelen in de straat gevoerd en de te verpakken delen respectievelijk afdekkingen daarvoor in de afzonderlijke stations aangebracht respectievelijk bevestigd worden. Zoals uit fig. 2-4 in samenhang met fig. 5 blijkt, zijn aan de stations 1-11 telkens transportbaansecties toegevoegd. Er wordt aangenomen, dat de afgeheelde stations 1 en 5 stations van de beschreven soort zijn, waarbij twee transportbaansecties 13, 14 respectievelijk 13a, 14a parallel aan elkaar aangebracht zijn. In het station 8 behoeft slechts in de ene richting een transportbaansectie 15 te zijn aangebracht. Op een grondplaat 16, die in de zone van de transportbaansecties 13, 14, 15, 13a, 14a tenminste aan daar aangebrachte bewerkings-of montageplaatsen 17, 18, 19 openingen kan bezitten om werkstukken respectievelijk werkstukdragers van onderen toegankelijk te maken, zijn aan de beide zijden van de geleidinswegssec-ties 13, 14, 15, 13a, 14a steunlijsten 20, 21, 20a, 21a, 22 gemonteerd, waarvan de van de geleidingsbaan afwijzende rand 23 hoger is uitgevoerd, terwijl daarentegen de naar de geleidingsbaan wijzende rand 24 een glijlaag 25 draagt. In de rand 23 zijn halfronde uitsparingen 26 aangebracht, waarin wrijvingsrollen 27 zijn onder- gébracht. Deze wrijvingsrollen en de uitsparingen worden naar boven af gedekt door af dekplaten 28 die tot over de laag 25 reiken, zodat tussen de delen 28 en 25 naar de geleidingsbaan open gelei-dingsgroeven 29 ontstaan, die bij het uitvoeringsvoorbeeld dienen voor de geleiding van werkstukdragers 30. Deze werkstukdragers werden slechts schematisch in hun omtrekken aangeduid; in de praktijk kunnen ze twee- of meerdelig uitgevoerd zijn, bijvoorbeeld bestaan uit een in de geleiding grijpend buitenraam en een aan de werkstukvorm aangepast inzetstuk. In elk geval zijn de werkstukdragers uitgerust met in de geleidingsgroeven 29 grijpende gelei-dingslijsten 31, waarbij de wrijvingsrollen 27 tegen de flanken van deze lijsten drukken. Aan de einden van de werkstukdragers zitten buffers 32. In de zone van de bewerkingsplaatsen 17 en 19 zijn geen wrijvingsrollen 27 aanwezig. Dit betekent, dat deze bewerkingsplaatsen pas dan worden bezet, wanneer op een werkstukdra-ger, die zich in een wachtstand ten dele binnen de betreffende bewerkingsplaats bevindt, een navolgende werkstukdrager 30 stoot en deze volledig in de bewerkingsplaats schuift. De rollen aan de tegenoverliggende zijden van elke transportbaansectie 13, 14, 15, 13a, 14a worden tegen elkaar in draaiend aangedreven, zodat ze aan de werkstukdragers 30 een voorwaartse beweging in de richting van de getekende pijlen geven.

De wrijvingsrollen 27 zitten volgens fig. 5 op staande assen 33, die in inzetstukken 34 in de grondplaat 16 met wentelle-gers 35, 36 zijn gelegerd en een vast met de as verbonden flens 37 dragen. Op de flens 37 sluit een wrijvingslaag 38 aan. Verder zijn op de as 33 door middel van een glijbus 39 twee tot een constructieve eenheid verbonden tandriemrollen 40 draaibaar gelegerd. Deze rollen kunnen over een veer 41, waarvan de voorspanning door middel van een instelmoer 42 instelbaar is, en een drukplaat 43 tegen de wrijvingslaag 38 aangedrukt worden, waarbij door middel van de moer 42 het door de rollen op de wrijvingsrol 27 overdraagbare draaimoment instelbaar is.

Voor elke transportbaansectie is een eigen regelbare aandrijf motor aangebracht, vanwaar een tandriem naar de ene rol 40 van een as 33 voert. De assen die zijn toegevoegd aan de aan dezelfde zijde van de transportbaan aangebrachte wrijvingsrollen 27, zijn met behulp van tandwielen onderling respectievelijk met de aangedreven tandriemrol verbonden. Naar de andere zijde van de zelfde transportbaansectie wordt een orgaan gelegd dat de draairichting omkeert en ook daar vindt een overeenkomstige verbinding van de wrijvingsrollen 40 plaats. Wanneer twee transportbanen aanwezig zijn, wordt voor elke een eigen regelbare aandrijfmotor aangebracht.

Uit fig. 2 blijkt, dat de totale lengte van een transportbaansectie 13 respectievelijk 14 een veelvoud van de lengte van een werkstukdrager 30 bedraagt. Er blijft dus binnen de sectie een stuwruimte respectievelijk een bufferzone voor zich buiten de bewerkingsplaats 17 bevindende werkstukdragers 30 vrij. Aan de bewerkingsplaats 17 zijn uitzetbare aanslagpennen 44 aangebracht, die in de uitgezette stand verhinderen dat een aankomende werkstukdrager 30 verder wordt getransporteerd. Met behulp van door uistparingen van de plaat 28 in- en uitzetbare klembekken 45 kan de werkstukdrager 30 in de montageplaats 17 vastgehouden worden.

Voor een in de transportrichting volgende rustplaats zijn verdere onafhankelijk van de pennen 44 bedienbare aanslagpennen 46 aangebracht, met behulp waarvan het doorgeven van de zich daarvoor bevindende werkstukdrager 30a geblokkeerd kan worden. Men kan daarmede de werkstukdrager 30a vasthouden totdat de verdere transportbaan vrij is. Een andere mogelijkheid bestaat hierin, naast elkaar twee gelijke stations 5 in de transportrichting op elkaar volgend aan te brengen en in elk station afwisselend slechts het zich op elke tweede werkstukdrager bevindende bouwdeel te bewerken, waarbij het reeds in het voorafgaande station op gelijke wijze bewerkte bouwdeel respectievelijk het in het volgende station gelijk te bewerken bouwdeel niet in de bewerkingsplaats 17, maar op de opslagplaats 30a geleid wordt. De aanslagpennen 46 kunnen bij een zich vormende opstuwing in een volgende station via een besturingsinrichting eveneens uitgestoken worden, zodat dan de plaats 30a als bufferplaats dient. Om de besturing te vergemakkelijken behoeven de pennen 44, 46 slechts in de vrije ruimte tussen de plaat 16 en de werkstukdrager 30 uit te steken en men past dan aan de werkstukdragers 30 naar onderen uitstekende aanslagen toe. Laat men de pennen 44, 46 in de dwarsrichting ten opzichte van elkaar verspringen en past men afwisselend aan de werkstukdragers passende aanslagen toe, dan wordt de ene werkstukdrager slechts door de pennen 44 en de andere slechts door de pennen 46 tegengehouden.

In het station 1, dat hier als overgeefstation voor het overgeven van de werkstukdragers 30 vanaf de transportbaansectie 14a naar de transportbaansectie 13a werd afgebeeld, is een dwarse glijbaan 47 aangebracht. Een aankomende werkstukdrager 30b bedient een aanslagschakelaar 48 die eerst neerhouders 45 inschakelt, zodat de volgende werkstukdrager in een wachtstand vastgehouden wordt. Aansluitend schakelt de aanslagschakelaar 48 respectievelijk de daarmee gekoppelde besturingsinrichting van het station 1 een pneumatische of hydraulische dwarsschuif 1 in, die de werkstukdrager 30b naar het andere eind van de baan 47 schuift. Een daar aangebrachte aanslagschakelaar 50 bedient de besturing in de zin van een terugstelling van de schuif 49 naar de uitgangsstand en schakelt een verdere schuif 51 in, die de werkstukdrager zo ver naar rechts verplaatst, dat deze door het eerste wrijvingsrollen-paar 27 gegrepen wordt en daarmede in de geleidingsbaan 13a verder getransporteerd kan worden. Aansluitend keert de schuif 51 naar de uitgangsstand terug, na het openen van de neerhouders 45 kan een nieuw aankomende werkstukdrager de tot dan toe door de neerhouders vastgehouden werkstukdrager weer tot aan de aanslagschakelaar 48 transporteren.

In het station 8 van fig. 4 zijn weer door de besturing bedienbare aanslagpennen 52 aangebracht. De zich op de bewerkings-plaats 19 bevindende werkstukdrager 30 wordt door deze pennen 52 tegengehouden. De pennen 52 kunnen gelijktijdig voelers zijn, die bij aanspreken door een aanstotende werkstukdrager neerhouders 53 bedienen, die weer door uitsparingen van de af dekplaat 28 heen op de geleidingslijsten 31 drukken en daardoor een exacte hoogte-in-stelling van de werkstukdrager mogelijk maken. Voor het nauwkeurig uitrichten van de werkstukdrager 30 en daarmede van het daarin vastgehouden werkstuk in het bewerkingsstation dragen de neerhouders 53 in hun middelste deel een onder 45° verlopende Hirth-ver-tanding, die in een overeenkomstige tegenvertanding aan de rand-lijsten 31 grijpt, zodat bij volle ingrijping een exacte uitrich-ting in de dwars- en langsrichting mogelijk is. Daar de uitrich-ting van de hoogte door het neerhouden wordt bereikt, wordt het werkstuk eenduidig geplaatst. Men zou ook andere uitrichthulpen in de vorm van kerven, boringen of dergelijke en aan de neerhouders overeenkomstige tegenstukken respectievelijk gemeenschappelijk met de neerhouders bedienbare richtwerktuigen kunnen aanbrengen. De genoemde Hirth-vertanding wordt aangebracht in een naar binnen versprongen middenstuk van de geleidingslijsten.

Bij twee geleidingsbaansecties 13, 14 past men voor elke geleidingsbaan aan elk station een eigen, op zichzelf regelbare, eventueel zelfs in zijn draairichting omschakelbare aandrijf motor toe.

Volgens een in fig. 3 afgebeeld overgeef station, dat zonodig ook bij de stations 3 en 11 kan worden toegepast, kan men ook stations aanbrengen die op soortgelijke wijze als een wissel werken. In ombuigstations kan men de werkstukdragers over een bepaalde hoek, bijvoorbeeld 90° verdraaien, waardoor men de mogelijkheid krijgt, een fabricagestraat volgens één of meerdere hoeken af gebogen te leiden en zo aan te passen aan de aanwezige ruimtelijke omstandigheden, transportwegen of dergelijke.

Volgens fig. 6 zijn in een gemeenschappelijk station bij twee transportbaansecties 13b, 14b bewerkingsplaatsen 54, 55 aangebracht, die naar tegengestelde einden van de transportsecties 13b, 14b versprongen zijn. Tussen de transportbaansecties 13b, 14b blijft in vergelijking met de eerder beschreven uitvoeringen een bredere bewerkingstafel 56 vrij, zodat hierin eenheden worden toegepast, waarbij de afstanden van de transportsporen 13b, 14b groter zijn dan bij de tot nu toe beschreven stations met parallelle transportsporen het geval was. Daardoor krijgt men de mogelijkheid, aan de tafel 56 aan de stations 54, 55 toegevoegde aggregaten 57, 58 bijvoorbeeld schuiven, toevoerorganen enzovoorts aan te brengen of zelfs een overgeeforgaan aan te brengen, dat de werkstukdragers 30 uit het ene spoor in een ander transportspoor, bijvoorbeeld uit het spoor 13b in het spoor 14b en omgekeerd leidt.

In elk geval maakt de versprongen uitvoering van de stations 54, 55 het mogelijk dat men aan de tafel 56 naast elkaar de bewer-kingsinrichtingen 57, 58 aanbrengt.

Aan de buitenzijde is aan elk van de beide stations 54, 55 een verder aggregaat 59, 60 toegevoegd, dat bijvoorbeeld een ontwarorgaan met toevoerinrichting voor afzonderlijke montagede-len, een puntlasmachine, een stempelmachine of een andere montage-, verbindings of sorteermachine kan zijn.

Wanneer men stations met slechts één transportspoor toepast, kan men deze, wanneer twee parallelle montagesporen in de loop van de totale montage-installatie worden aangebracht, zo aan brengen dat hun transportsporen bij rug-aan-rug-aanbrenging van de afzonderlijke aggregaten, die eveneens buiten het langsmidden aangebrachte bewerkingsstations bezitten, analoog aan de transportsporen 13b, 14b verlopen, zodat wegens deze versprongen aanbrenging weer de aanbrenging van montagehulpen en aggregaten vergemakkelijkt wordt.

De afbeelding van bewerkings- en montagemachines respectievelijk bewerkingsplaatsinrichtingen bij handbewerkingsplaat-sen werd tot nu toe achterwege gelaten, daar deze telkens in overeenstemming met de montage- respectievelijk bewerkingseisen worden uitgevoerd. Bij voorkeur past men telkens op de grondplaat 16 in voorafbepaalde aanbrenging buiten de geleidingsbanen montage-ope-ningen toe waarbij ook de aan te brengen apparaten, machines of dergelijke in gelijke aanbrenging worden voorzien van montage-ope-ningen respectievelijk in deze montage-openingen in te voeren bouten, uitsteeksels of dergelijke, zodat geleidingsbaansecties in serie gefabriceerd en naar behoefte van de benodigde inrichtingen kunnen worden voorzien. Retour-transportbanen kunnen ook boven of onder de geleidingsbanen worden aangebracht.

Bij de uitvoering volgens fig. 7 en 8 moet het mogelijk worden, op een werkstukdrager of een direkt in de plaats van een dergelijke werkstukdrager in de transportbaan getransporteerd werkstuk met behulp van één en hetzelfde bewerkingsapparaat op verschillende plaatsen bewerkingen of montagestappen uit te voeren.

Qua principe komt het afgebeelde station overeen met dat van fig. 4, waarbij echter de ene van daar aanwezige neerhou-ders 53 nu om een gemakkelijk totaaloverzicht te verkrijgen werd weggelaten. De na het station volgens fig. 4 aangebrachte Hirth-vertandingen in de geleidingslijsten 31 zijn namelijk vervangen door uitwisselbare inzetstukken 61, die bijvoorbeeld de vorm van een tandheugelsegment met meerdere tanden 62 bezitten. Er kunnen inzetstukken met verschillende delingen worden aangebracht. Voor de ingrijping in de tanden 62 dient een pal 63. De beschreven constructie maakt het mogelijk , de werkstukdrager 30 in meerdere verschillende bewerkingsstanden in één en hetzelfde station vast te houden. Voor dit doel laat men in het eenvoudigste geval de werkstukdrager uit een eerste stand over de wrijvingsrollenaan-drijving 27 verder schuiven, waarbij geteld wordt over hoeveel tanden de klink 63 verder loopt. Bij het bereiken van de voorafbepaalde tand snapt de pal 63 in, en de werkstukdrager 30 wordt vastgezet voor de volgende bewerkingsstap. De werkstukdrager kan dus door de richtwerktuigen respectievelijk blokkeerorganen 53, 62, 63 in meerdere bewerkingsstanden worden vastgezet. De tand-steek 61, 62 bepaalt de minimale stapgrootte. De verstelling over de eigen aanzetbeweging geschiedt in de richting van de pijl 64.

Ter toelichting van de werking werd in fig. 7 een be-werkingskop 65 van een bewerkings- of montagemachine alleen in zijn omtrekken aangeduid. Deze bewerkingskop respectievelijk de totale machine kan met behulp van steldrijfwerken 66, 67 in de richting van de pijl 68 respectievelijk 69 zowel in de aanzetrich-ting 64 als ook dwars daarop heen en weer versteld worden, zodat tenminste in samenwerking met de mogelijke verstelling van de werkstukdrager in de richting van de pijl 64 praktisch elk punt van de werkstukdrager kan worden bereikt door de kop 65. De standen die de kop bij op elkaar volgende bewerkingsstappen moet innemen, kunnen in de besturingsinrichting van het station zijn voorgeprogrammeerd en eventueel worden af getast van een mal. De steldrijfwerken 66, 67 werden ter verbetering van het overzicht ten opzichte van de kop 65 naar opzij versprongen ingetekend. Geschikte steldrijfwerken kunnen ook direct boven het station worden aangebracht. Bij het uitvoeringsvoorbeeld werd aangenomen, dat het bij de steldrijfwerken 66, 67 gaat om traploos instelbare drijfwerken, bijvoorbeeld pneumatische of hydraulische zuigeraandrij-vingen. Voor een verstelling in beide richtingen kunnen ook stapsgewijs werkende aandrijvingen, bijvoorbeeld stapschakelwerken, worden toegepast, waarbij men bij voorkeur voor de verstelling in de richting van de pijl 68 een stapschakelwerk met van de steek van de tanden 63 afwijkende stapgrootte aanbrengt zodat door de samenwerking van de verstelling in de richting van de pijl 64 respectievelijk 68 zeer veel punten in de langsrichting van de werkstukdrager 30 bereikbaar zijn.

Er werden reeds verschillende toepassingsmogelijkheden van het station volgens fig. 7 genoemd. Een geheel nieuwe toepassingsmogelijkheid bestaat in de toepassing van een overeenkomstig uitgevoerd station om printplaten in de elektronica te voorzien van schakeleenheden, bijvoorbeeld geïntegreerde circuits (IC), transistoren, weerstanden, versterkers enzovoorts. Men kan de to- tale installatie voor de montage van dergelijke elektronische installaties toepassen, waarbij in het station volgens fig. 7 gelijke bouwstenen op verschillende plaatsen van de printplaat met behulp van de dan als zuig- respectievelijk grijpkop uitgevoerde kop 65 worden ingezet. Onder andere kan men in een station alle gelijke geïntegreerde circuits, in het volgende station alle condensatoren enzovoorts inzetten, in een verder station het afsnijden van de door de printplaat heengevoerde aansluitdraden uitvoeren en tenslotte een soldeerstation toepassen, waarin de printplaat met de onderzijde vrij liggend wordt gehouden, zodat men door spatsol-dering alle aansluitdraden elektrisch verbinden kan. De totale montage kan worden uitgevoerd, terwijl de bouwstenen en verbindingen volledig zijn beschermd tegen stof en andere verontreinigingen. Een beslissend voordeel van de bewerking respectievelijk montage van verschillende plaatsen door één en dezelfde kop 65 bestaat nog hierin, dat ook dicht bij elkaar liggende plaatsen, die met tandemwerktuigen of tandemkoppen gelijktijdig niet of slechts moeilijk bereikbaar zouden zijn, onberispelijk bewerkt respectievelijk van onderdelen voorzien kunnen worden. Er werd een verplaatsing volgens twee rechthoekig op elkaar liggende coördinaten 68, 69 beschreven. Natuurlijk kan men ook een verplaatsing volgens cirkelcoördinaten en in het algemeen een aftasting van mallen toepassen. Bij in de randzone buiten aan het werktuig geconcentreerde bewerkingsplaatsen kan men tijdens één doorloop de bewerkingen aan de linkerrand en tijdens een volgende doorloop de bewerkingen aan de rechterrand van het werkstuk uitvoeren. Het is bij de fabricage-installatie volgens de uitvinding mogelijk, door overeenkomstige programmering van de retour-transporteur enzovoorts één en dezelfde bewerkingsplaats twee of meerdere malen aan te lopen.

Claims (11)

1. Fabricage-installatie voor in een aantal stappen te vervaardigen componenten, die is samengesteld uit naast een transportbaan geplaatste bewerkings- en montagestations, waarbij elk bewerkings- en montagestation telkens is voorzien van een eigen onafhankelijke aandrijf- en transportinrichting voor componentdra-gers en een constructieve eenheid vormt, waarbij verder elke com-ponentdrager een basislichaam bezit, dat als opneemorgaan voor een aan de component aangepast en deze opnemend inzetstuk is uitgevoerd en waarbij elementen zijn toegepast die . de componentdra-gers in de buurt van de bewerkings- en montagestations tegenhouden, oriënteren en fixeren, met het kenmerk, dat het basislichaam met langsgeleidingen (24, 25; 27) wat betreft de hoogte en de breedte in aangrijping is en dat de elementen voor het tegenhouden, oriënteren en fixeren van de componentdrager (30) aangrijpen op het basislichaam.

2. Fabricage-installatie volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat het door het basislichaam opgenomen inzetstuk op-neemplaatsen voor meerdere componenten bezit.

3. Fabricage-installatie volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat ten bate van het basislichaam, corresponderend met de bewerkings- respectievelijk montagetoestand van de component respectievelijk de volgende dwingend voorgeschreven halte- of montageplaats, in de transportbaan instelbare markeringen zijn aangebracht, zoals in een bepaalde van een aantal aanwezige in-steekopeningen invoerbare aanslagpennen, magnetiseerbare inzet-stukken of dergelijke, terwijl ter plaatse van de in transport-richting volgende stations met deze markeringen samenwerkende, eventueel door deze bestuurde, voelers, aanslagen of aanslagscha-kelaars zijn aangebracht.

4. Fabricage-installatie volgens een der conclusies 1-3 met het kenmerk, dat de elementen voor het tegenhouden, oriënteren of fixeren in de buurt van de transportbaan uit bestuurbare blok-keerorganen (44, 46, 52) en in de buurt van de bewerkingsplaatsen (17, 18, 19) uit neerhouders (45, 53) bestaan.

5. Fabricage-installatie volgens een der conclusies 1-4, met het kenmerk, dat als elementen voor het oriënteren op het basislichaam aangebrachte zijdelingse vertandingen, kerven, borin- gen of dergelijke dienen alsmede op de neerhouders (45, 53) of op afzonderlijke, gemeenschappelijk met de neerhouders bedienbare richtwerktuigen aangebrachte contrastukken, die passen bij deze zijdelingse vertandingen of dergelijke.

6. Fabricage-installatie volgens een der conclusies 1- 5, met het kenmerk, dat de basislichamen van de componentdragers (30) in geleidingslijsten (31) naar binnen versprongen een middenstuk met een Hirth-vertanding bezitten, terwijl de neerhouders (45, 53) overeenkomstig vertande contrastukken bezitten.

7. Fabricage-installatie volgens een der conclusies 1- 6, met het kenmerk, dat de componentdragers (30) door de elementen (62, 63; 53) in de buurt van een bewerkings- of montagestation naar keuze achter elkaar in twee of meer mogelijke, door de elementen instelbare bewerkingsstanden vastzetbaar zijn en een ar-beidskop (65) van een bewerkings- of montagemachine dwars op de transportrichting (64) van de transportbaan door middel van voorgeprogrammeerde besturingsinrichtingen, stapschakelwerken of traploos instelbare steldrijfwerken instelbaar is, zodat deze een aantal verschillende plaatsen op de component respectievelijk de componentdragers (30) bereikt.

8. Fabricage-installatie volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat de componentdragers (40) inzetstukken (61) bezitten met een met tegenhouders (63), stapschakelwerken of dergelijke samenwerkende, de verschillende bewerkingsstanden bepalende arre-teerverdeling (62).

9. Fabricage-installatie volgens conclusie 7 of 8, met het kenmerk, dat de inzetstukken (61) uitwisselbaar zijn tegen inzetstukken met een andere arreteerverdeling.

10. Fabricage-installatie volgens een der conclusies 7- 9, met het kenmerk, dat de transportinrichting in de gedeelten bij de elementen (62, 63; 53) wordt gevormd door een wrijvingsrollen-aandrijving (27).

11. Fabricage-installatie volgens een der conclusies 7- 10, met het kenmerk, dat de wrijvingsrollen van de wrijvingsrol-lenaandrijving (27) via slipkoppelingen worden aangedreven.