NL8603225A

NL8603225A - Hefinrichting voor invaliden.

Info

Publication number: NL8603225A
Application number: NL8603225A
Authority: NL
Original assignee: James Ind Ltd
Priority date: 1985-12-21
Filing date: 1986-12-18
Publication date: 1987-07-16
Also published as: GB2184706A; CA1288379C; SE466133B; DK551986D0; NL189945B; DK551986A; NL189945C; DE8634100U1; SE8605110L; AU587298B2; AU6556486A; DE3643612A1; FR2591886B1; IT1196838B; IT8667926A0; DE3643612C2; DK162371C; GB2184706B; SE8605110D0; CH670384A5

Description

P & c

W 5631-16 Ned.dB/LdB

Korte aanduiding: Hefinrichting voor invaliden.

— *

De uitvinding betreft hefinrichtingen voor invaliden, te gebruiken met hefbanden waarmee de invaliden hangend worden gesteund tijdens het 5 heffen. De uitvinding betreft in het bijzonder een dergelijke hefinrichting met een ophangorgaan voor de band of banden met op afstand liggende bandbevestigingspunten en gemonteerd aan het einde van een hefarm van de inrichting die zwenkbaar is om een vaste vertikale draagas.

De hier gebruikte term 'vaste' voor het vertikale leger heeft de 10 speciale betekenis dat de legeras in hoofdzaak vertikaal blijft in het gehele gebied van hefbewegingen van de arm. Het vaste vertikale leger belet de vrije schommelbeweging als van een slinger, van een hangende invalide, wat een duidelijk nadeel is van een inrichting met een vrij opgehangen bandophangorgaan zonder een dergelijk leger. Het vaste vertikale leger 15 geeft een belangrijk voordeel bij het transport van een hangende invalide met een beweegbare hefinrichting daar het mogelijk letsel voorkomt en een psychologisch belangrijk gevoel van veiligheid geeft.

Echter hebben de bekende hefinrichtingen met een dergelijk leger het nadeel dat het bandophangorgaan een vaste stand heeft ten opzichte 20 van de legeras, waardoor het toepassingsgebied wordt beperkt met betrekking tot verschillende hefwerkwijzen. Dit nadeel is niet aanwezig bij een eenvoudig ophangorgaan met slechts twee op afstand liggende ophang-punten, maar is direct duidelijk bij eeningewikkeldere ophanginrichting met meer dan twee ophangpunten, bijvoorbeeld twee op afstand liggende 25 paren ophangpunten, waaraan afzonderlijke rug- en zit/beenbanden of een overeenkomstige band uit een stuk kunnen worden bevestigd.

In dit geval kan de inrichting niet gemakkelijk worden aangepast aan het ondersteunen van een invalide in verschillende standen.

Het doel van de uitvinding is het verschaffen van een hefin-30 richting die de voordelen van bekende inrichtingen met een vast vertikaal leger behoudt en het bovengenoemde nadeel ervan overwint.

Volgens de uitvinding heeft een invalidehefinrichting een hefarm, een steun voor een bandophangorgaan, draaibaar gemonteerd om een vaste vertikale legerhartlijn aan het einde van de arm, en een bandophang-35 orgaan dat een constructie uit één stuk is, die zwenkbaar is om eên horizontale as ten opzichte van de steun voor dit ophangorgaan en die op afstand liggende bandbevestigingspunten heeft aan de beide zijden van de horizontale as, voor verbinding met een paar bandbevestigingsorganen aan een zijde van de horizontale as en voor verbinding van een tweede 40 paar bandbevestigingsorganen aan de andere zijde van de horizontale as.

Bij voorkeur zijn vier bandbevestigingspunten aanwezig in de vorm van een eerste paar op afstand liggende bandbevestigingspunten aan één zijde van de horizontale as en een tweede paar op afstand liggende bandbevestigingspunten aan de andere zijde van de horizontale 5 as. In dit geval kunnen de beide paren bevestigingspunten op betrekkelijk grote onderlinge afstand liggen voor de verbinding van afzonderlijke rug en zit/beenbanden of van een overeenkomstige band uit é’éh stuk.

In een voorkeursuitvoeringsvom ligt echter een paar bevestigingspunten op vrij grote afstand van elkaar, voor verbinding met bevestigingspunten 10 van een band uit een stuk, liggend in het schoudergebied, terwijl het andere paar bevestigingspunten vrij dicht bij elkaar ligt. Een dergelijk ophangorgaan kan worden gebruikt met een band uit een stuk die een hoofddeel heeft voor het steunen van het lichaam van de invalide en daarvan uitstekende beensteundelen aan het ondereinde ervan die 15 bij het gebruik resp. verlopen onder langs en dan omhoog tussen de dijbenen van de invalide, waarbij de einden van de beensteundelen worden verbonden met de dicht bij elkaar liggende bevestigingspunten.

Bij voorkeur zijn middelen aanwezig voor het plaatsen van het ophangorgaan in bepaalde gekozen verschillende hoekstanden om de horizon-20 tale as. Deze middelen kunnen toelaten het ophangorgaan continu verstelbaar te maken in een werkgebied van hoekstanden en daartoe wrijvings-weerstand verschaffen tegen beweging van het ophangorgaan om de horizontale as. In een andere uitvoeringsvorm kunnen de plaatsingsmiddelen voor het ophangorgaan naar keuze het ophangorgaan plaatsen en vasthouden 25 in twee of meer verschillende hoekstanden, die bij het gebruik kunnen overeenkomen met in hoofdzaak liggende, resp. zittende standen van de gedragen invalide. Een met de hand bedienbare, veerbelaste grendel kan zijn aangebracht voor deze bepaalde ophangorgaanstanden.

Doordat de hefinrichting met het ophangorgaan in verschillende 30 hoekstanden kan worden gebruikt geeft de uitvinding het voordeel dat de stand van de gedragen invalide kan worden gewijzigd 'zonder verstelling van de gebruikte band of banden of van de bevestiging daarvan aan het ophangorgaan. Bijvoorbeeld kan de invalide van een bed worden gelicht met het ophangorgaan in een hoekstand, terwijl daarna het ophangorgaan 35 kan worden bewogen om de horizontale as naar een andere hoekstand waardoor de invalide in een min of meer zittende stand wordt geplaatst voor transport naar een rolstoel of toilet.

De horizontale zwenkas van het bandophangorgaan ligt bij voorkeur beneden het vertikale leger, waardoor de vaste vertikale as 40 zodanig ligt dat het ophangorgaan lager ligt dan het vertikale leger.

λ n p * v -j £ £ Ij - 3 -

De beide onderling loodrechte legerassen van het ophangorgaan kunnen elkaar snijden. Met heforganen van de hefinrichting kan de hefarm omhoog en omlaag worden gebracht uitsluitend met een translatiebeweging. maar bij een voorkeursconstructie is de arm paralleiogramvormig en 5 zwenkbaar gemonteerd aan een staande kolom of steunconstructie van de inrichting.

✓

De constructie uit een stuk van het ophangorgaan omvat bij voorkeur een centraal onderdeel dat aan een einde van het orgaan uitsteekt als een handgreep, zodat deze kan worden vastgegrepen door 10 een helper en gebruikt als hefboom voor het draaien van het ophangorgaan om de horizontale zwenkas, terwijl een invalide in de bevestigde band of banden hangt. Aan het andere einde kan het centrale deel stijf zijn bevestigd aan of een stuk vormen met twee armen, aan de einden waarvan een paar op afstand liggende ophangpunten aanwezig is. Wanneer het 15 ophangorgaan twee paar op betrekkelijk grote afstand liggende bevestigingspunten heeft, kan het andere paar daarvan aanwezig zijn aan de einden van zij-araen, die uitsteken van het centrale deel op een punt halverwege de lengte daarvan. Wanneer echter het tweede paar bevestigingspunten op betrekkelijk korte afstand van elkaar moet liggen, 20 kunnen zij zijn aangebracht aan de zijden van het centrale onderdeel zelf.

De bevestigingspunten kunnen haakvormig zijn en gebruikt worden met ophangkettingen of koorden. In een voorkeursuitvoeringsvorm bestaan echter de bevestigingspunten uit bouten met koppen, waarmee band-25 bevestigingsorganen in ingrijping kunnen worden gebracht die de vorm hebben van sleutelgatplaten.

De uitvinding zal hieronder nader worden toegelicht aan de hand van de tekening, waarin een voorkeursuitvoeringsvorm van een hefinrichting met een bandophangorgaan volgens de uitvinding en een 30 variant daarvan zijn weergegeven.

Pig. 1 is een schematisch perspectiefaanzicht van de hefinrichting , fig. 2 is een soortgelijk aanzicht met het voorkeurs-bandophangorgaan op grotere schaal,

35 fig· 3 en 4 zijn detaildoorsneden volgens III - III en IV - IV

van fig. 2, fig. 5 is een aanzicht in perspectief van een variant van het ophangorgaan.

De weergegeven hefinrichting heeft een beweegbaar chassis 1 met 40 zwenkwielen 2 en draagt aan de achterzijde een kolom 3. De kolom 3 steunt 3303225 - 4 - op zijn beurt een hefarm 4, die omhoog en omlaag kan worden bewogen met een hefmechanisme met schroef en moer, opgenomen in de kolom 3 en bediend door een opwindhandgreep 5 aan het boveneinde. De moer van het hefmechanisme is verbonden met de arm 4 door een zwenkbare steunschoor 6.

5 De arm 4 is van het parallelogramtype met evenwijdige stangen waarvan de ene afgeschermd binnen de andere is opgenomen, die zwenkbaar zijn gemonteerd aan de kolom 3. Als gevolg hiervan blijft een einddeel 7 van de arm 4 steeds horizontaal wanneer de arm 4 omhoog en omlaag wordt bewogen door het hefmechanisme onder besturing van de handgreep 5. Een steun-10 leger 8 voor het ophangorgaan aan het einde van het armdeel 7 vormt een vaste vertikale legeras V, d.w.z. een as die vertikaal blijft wanneer de arm 4 zwenkt over zijn gehele hefgebied.

Fig. 1 toont een bandophangorgaan 10 met een daaraan bevestigde band 11 uit een stuk, waardoor een invalide I wordt gedragen. Het ophang-15 orgaan 10 is een metalen buisconstructie uit een stuk en is zwenkbaar gesteund aan de arm 4, door een bandophangorgaansteun 12, zodanig dat dit ophangorgaan zwenkbaar is om een horizontale as H ten opzichte van de steun 12. De steun 12 is gemonteerd in het vertikale leger 8 zodanig dat het ophangorgaan 10 draaibaar is gemonteerd om de vaste vertikale 20 as D met de steun 12, terwijl het ophangorgaan zélf afzonderlijk zwenkbaar is om de horizontale as H. Zoals blijkt uit de tekening bevindt het ophangorgaan 10 zich onder, d.w.z. lager dan het vertikale leger 8.

Het ophangorgaan 10 bestaat uit een centraal deel 13 dat aan zijn einde is voorzien van een gevormde handgreep 14, zodat het gemakke-25 lijk kan worden vastgegrepen door een bedieningspersoon en worden gebruikt als hefboom voor het wijzigen van de hoekstand van het ophangorgaan 10 om de horizontale as H terwijl de invalide I er door wordt gedragen.

De rest van het ophangorgaan 10 is in hóófdzaak V-vormig en gelast aan het binneneinde van het deel 13. Deze rest bestaat uit zijbenen 30 15 en 16, met onderlinge divergerende binnenste delen 15a, 16a en rechte, in hoofdzaak evenwijdige buitenste delen 15b, 16b. De steun 12 voor het ophangorgaan is gevorkt met onderling divergerende benen 17 en 18, die zijn verbonden met de benen 15 en 16 van het ophangorgaan 10 door zwenklegers 19, resp. 20.

35 Fig. 3 toont de constructie van het zwenkleger 19. Het been 17 eindigt in een cirkelvormige naaf 17a en een horizontaal getrapt aseind 21, dat aan zijn dunste buiteneinde schroefdraad 22 heeft voor het opnemen van een zelfborgende moer 23. Aan zijn dikste binneneinde draagt het aseind 21 een legerbus 24, waarom een plaat 25 kan draaien 40 die is gelast aan het ophangorgaanbeen 16. De plaat 25 wordt vastgeklemd • ’s' 0 V - ·'? -*r - 5 - tussen twee ringvormige wrijvingsschijven 26, 27 door een klemschijf 23 die is gemonteerd op een tussendeel 29 van het aseinde 21, dat een vierkante dwarsdoorsnede heeft. De wrijvingsschijven 26, 27 oefenen een wrijvingskracht uit op het ophangorgaan 10 en dienen daardoor als 5 middelen voor het plaatsen van het ophangorgaan in een willekeurige ingestelde hoekstand om de horizontale as H over het gehele bewegingsge-bied dat is aangeduid met de pijl 9 in fig. 2. De klem- of wrijvingskracht wordt op de schijf 28 uitgeoefend door de moer 23 door een schotelveer 30, zodat een bepaalde mate van wrijvingskracht vooringesteld 10 is, terwijl deze gemakkelijk nastelbaar is.

Het zwenkleger 20 oefent geen wrijvingskracht uit op het ophangorgaan 10. Een getrapte schijf 31 is bevestigd aan een cirkelvormige naaf 18a aan het einde van het been 18 door een bout 32 en steunt een legerbus 33, waarom een plaat 34 vrij roteerbaar is, die 15 is verbonden met het ophangorgaanbeen 15. Een öruklegerring 35 is aangebracht tussen de schijf 31 en de plaat 34 en een druklegerring 36 is aangebracht tussen de andere zijde van de plaat 34 en de naaf 18a.

Aan hun buiteneinden hebben de benen 15, 16 van het ophangorgaan 10 op vrij grote afstand liggende bandbevestigingspunten in de 20 vorm van naar buiten gekeerde bouten 37, 38 met kop. Het ophangorgaan 10 heeft een tweede paar, vrij dicht bij elkaar liggende, bandbevestigingspunten, aangebracht aan de andere zijde van de horizontale as H en ook deze zijn in de vorm van naar buiten, gekeerde bouten 39, 40 met kop. De bouten 39, 40 zijn bevestigd aan tegenovergestelde zijden van 25 het centrale deel 13. De bouten 37 - 40 zijn bestemd voor verbinding van bandophangorganen met het ophangorgaan 10 die de vorm hebben van sleutel-gatplaten zoals 41, weergegeven in fig. 1 en 2. De constructie van het ophangorgaan, die in deze beide figuren is weergegeven, d.w.z. met een paar op vrij grote afstand liggende bandbevestigingspunten (bouten 37 30 en 38) en een tweede paar vrij dicht bij elkaar liggende bandbevestigingspunten (bouten 39 en 40) is bestemd voor gebruik met een band uit een stuk van de algemene vorm als weergegeven in fig. 1. Een dergelijke band 11 heeft een hoofddeel 11a, dat het lichaam steunt van de invalide I en in het schoudergebied wordt verbonden met de bouten 37, 38, en 35 uitstekende beensteundelen 11b, die verlopen onder de dijbenen van de invalide I en dan naar omhoog en waarvan de einden worden bevestigd aan het dicht bij elkaar liggende paar bouten 39, 40.

De variant van het ophangorgaan, die is weergegeven in fig. 5, bestaat eveneens uit een ophangorgaan 50 uit een stuk, dat zwenkbaar is 40 om een horizontale as H ten opzichte van een bandophangorgaansteun 51, "O - - -V v ^ 0 > \ - 6 - die is gemonteerd in het vaste vertikale leger 8 van de hefinrichting.

De ophangorgaansteun 51 heeft in dit geval de vorm van een verbindings-juk, dat het ophangorgaan 50 draagt op een draaipen 52, die verloopt tussen en door de beide vertikale benen 53 van het juk 51. De pen 52 5 bepaalt dus de horizontale zwenkas H en bij deze constructie snijden de onderling loodrechte legerassen V en H elkaar in de centrale langshartlijn van het bandophangorgaan 50, dat weer lager ligt dan het vertikale leger 8.

Een hoofddeel of centraal deel 54 van het ophangorgaan 50 is 10 een metalen buis met vierkante doorsnede en heeft een vergroot tussen -gelegen legerdeel 54a, waar doorheen de draaipen 52 gaat. Twee paren armen 55, 56 en 57, 58 steken zijwaarts uit van het centrale deel 54.

De armen 55, 56 zijn dichter bij de zwenkas H gelegen dan de armen 57, 58 en zij worden verkregen met een enkel buisdeel, dat aan een einde 15 van het centrale deel 54 is gelast. De andere armen 57, 58 zijn afzonderlijke buisdelen, die resp. zijn gelast aan tegenoverliggende zijden van het centrale deel 54.

Alle armen 55 - 58 hebben een soortgelijke vorm en zijn in de richting van de as H af gebogen en eindigen in bandbevestigingshaken 20 59, 60, 61, 62. Afzonderlijke rug- en zit/beensteunbanden kunnen worden bevestigd aan de beide op afstand liggende paren haken 59, 60 resp. 61, 62 of ook kan een overeenkomstige band uit een stuk aan alle vier haken worden bevestigd. Dergelijke banden zijn niet weergegeven en kunnen een algemeen bekende en gebruikelijke vorm hebben.

25 Het centrale deel 54 is verlengd aan het van de armen 55, 56 afgekeerde einde en daar voorzien van een gevormde handgreep 53 voor het zelfde doel als de hierboven beschreven handgreep 14.

Het ophangorgaan 50 kan naar keuze in verschillende hoek-standen worden geplaatst, in een bewegingsgebied aangegeven met de 30 pijlen 70, door met de hand bedienbare veerbelaste grendels. Een dergelijke grendel heeft een grendeldeel 64, dat uitsteekt aan elke zijde van het centrale deel 54 en werkzaam in ingrijping brengbaar is met uitsparingen zoals 65, gevormd in de jukbenen 63. De grendel 64 is verschuifbaar geleid in geleidingssleuven 66 in het centrale deel 54 35 en bevestigd aan een einde van een bedieningsstang 67, die is verbonden met een losmaakorgaan 68, dat men een vinger bedienbaar is en aangebracht aan de bovenzijde van het onderdeel 54. Een veer 69 drukt de stang 67 in de ingrijprichting voor de grendel.

In elk geval zijn het paar bevestigingspunten 37, 38 of 59, 60, 40 die de band of banden steunen, welke worden gebruikt aan het boven- of ££ Λ fk 1 ·λ n s? V V 1/ V / & i' -~i - 7 - hoofdeinde van de gedragen invalide en het andere paar bevestigingspunten 39, 40 of 61, 62 zodanig gelegen ten opzichte van de horizontale as H dat een in hoofdzaak dynamisch gebalanceerde toestand ontstaat. De band-constructie is bij voorkeur zodanig dat de as H nabij het zwaartepunt 5 van de invalide ligt, maar iets daarboven teneinde een stabiele hangende stand te verkrijgen. Daardoor is het betrekkelijk gemakkelijk de stand van de invalide te wijzigen door zwenkbeweging van het ophangorgaan 10 of 50 om de as H en bij de constructie volgens fig. 1-4 behoeft de mate van wrijvingsweerstand, die nodig is cm het ophangorgaan 10 in de 10 ingestelde stand te houden slechts zo groot te zijn dat een kleine op de handgreep 14 uitgeoefende kracht de verstelling al teweeg brengt.

Proeven hebben aangetoond dat bij een band uit een stuk, zoals weergegeven in fig. 1, een reeks van vier maten van banden voldoende is voor het gehele gebied van gewichten van invaliden tot 159 kilo, waarbij de invalide 15 op een geschikte plaats ligt ten opzichte van de horizontale as H.

Vergeleken met bekende bandophangorganen met bevestigingspunten die in hoofdzaak op een lijn liggen, zijwaarts van de vertikale legeras V, heeft de plaatsing van de bandbevestigingspunten bij een ophangorgaan volgens de uitvinding het effekt dat het nuttige hefgebieö 20 van de hefinrichting daardoor wordt vergroot; Wanneer bijvoorbeeld de hefarm in zijn laagste stand staat, kan het ophangorgaan naar voren worden gekanteld om de as H voor het opnemen van een op de rug op de vloer liggende invalide, waarbij na bevestiging van de band, het ophangorgaan wordt gezwenkt om de invalide in een in hoofdzaak zittende stand te brengen.

25 Door zwenkbeweging van het ophangorgaan ontstaat dus al een aanvankelijk heffen naar de zittende stand.

De als voorbeeld in fig. 1 weergegeven band 11 heeft een uit éen stuk gevormd hoofdsteundeel 11c. Wanneer een van de weergegeven ophangorganen moet worden gebruikt voor een bekende band uit een stuk, 30 die geen steun verschaft boven de schouders van een invalide of met afzonderlijke rug- en zit/beenbanden, kan een niet weergegeven losneembare hoofdsteun worden gebruikt. Deze kan losneembaar zijn en bij gebruik vast zijn bevestigd aan de zijbenen 15, 16 op de zijarmen 55, 56.

Een hoofdsteun is bijzonder nuttig wanneer een hefinrichting wordt 35 gebruikt voor een invalide, waarvan het hoofd anders heen en weer zou bewegen, tenzij het wordt gesteund door een helper, die nu dus vrij is voor andere werkzaamheden.

40 δ ,0 r' η j» ^ ? I. : · ' Λ '«· x.»

Claims

1- Hefinrichting voor invaliden met een hefarm en een bandop-hangorgaan dat zwenkbaar is om een vaste vertikale legeras aan het einde van de arm, gekenmerkt door een bandophangorgaansteun (12 of 51) , draaibaar gemonteerd om de vertikale as (V) en een bandophangorgaan 5 (10 of 50), dat een constructie uit een stuk is, die zwenkbaar is om een horizontale as (H) ten opzichte van de bandophangorgaansteun (12 - 51) en die op afstand van elkaar liggende bandbevestigingspunten (37, 38; 39, 40) of 59, 60; 61, 62)aan weerszijden van de horizontale as (H) heeft, voor verbinding van een paar bandbevestigingsorganen aan een zijde 10 van de horizontale as (H) en voor verbinding van een tweede paar bandbevestigingsorganen aan de andere zijde van de horizontale as (H).

2. Inrichting volgens conclusie 1, met vier bandbevestigingspunten, met het kenmerk, dat de bevestigingspunten zijn aangebracht als een eerste paar (37, 38 of 59, 60) op afstand liggende bandbe- 15 vestigingspunten, gelegen aan een zijde van de horizontale as (H) en een tweede paar (39, 40 of 61, 62) bandbevestigingspunten, gelegen aan de andere zijde van de horizontale as (H).

3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de beide paren bevestigingspunten (59, 60 en 61, 62) op vrij grote afstand 20 van elkaar liggen voor de verbinding met afzonderlijke rug- en zit/been-banden of met een overeenkomstige band uit een stuk.

4. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de bevestigingspunten van een paar (37, 38) op vrij grote onderlinge afstand liggen, voor verbinding met bevestigingspunten in het schouder- 25 gebied van een band (11) uit een stuk met uitstekende beensteundelen (11b) aan het ondereinde, die bij gebruik resp. verlopen onder en dan naar omhoog tussen de dijbenen van de invalide (I), en de bevestigingspunten (39, 40) van het andere paar vrij dicht bij elkaar liggen, voor verbinding met de beensteundelen (11b) van de band. 30

5, Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat organen (26, 27 of 64, 65) zijn aangebracht voor het plaatsen van het ophangorgaan (10 of 50) in verschillende hoekstanden om de horizontale as (H).

6. Inrichting volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de 35 organen (26, 27) voor het plaatsen van het ophangorgaan (10) dit orgaan continu verstelbaar maken over een werkgebied van hoekstanden en een Q >. - · Λ --X <-= V j ·' V - 9 - wrijvingskracht verschaffen tegen beweging van het ophangorgaan (10) ora de horizontale as (H).

7. Inrichting volgens een der voorgaande conclsuies, met het kenmerk, dat de horizontale as (H) zich bevindt onder een vertikaal 5 leger (8) dat de vaste vertikale as (2) geeft, zodat het ophangorgaan (10 of 50) zich lager dan het vertikale leger (8) bevindt.

8. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de ophangorgaanconstructie uit één stuk (10 of 50) een centraal deel (13 of 54) heeft, dat uitsteekt aan één einde van het ophang- 10 orgaan (10 of 50) als handgreep (14 of 63), zodat het kan worden vastgegrepen door een helper en gebruikt als hefboom voor het draaien van het ophangorgaan (10 of 50) om de horizontale as (H).

9. Inrichting volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat het centrale deel (13 of 54) aan zijn andere einde stijf is bevestigd 15 aan of een stuk vormt met twee armen (15, 16 of 55, 56), aan de einden waarvan één paar (37, 38 of 59, 60) van op afstand liggende bandbevesti-gingspunten aanwezig is.

10. Inrichting volgens conclusies 3 en 9, met het kenmerk, dat het andere paar (61, 62) op afstand liggende bevestigingspunten aanwe- 20 zig is aan de einden van zij-armen (57, 58) die uitsteken van het centrale deel (54) op een punt halverwege de lengte daarvan.

11. Inrichting volgens conclusies 4 en 9, met het kenmerk, dat het andere paar (39, 40) bevestigingspunten is aangebracht aan de zijkanten van het centrale deel (13) zelf. 25 30 35 40 •5 3 ;;;