NL8603053A

NL8603053A - Inrichting voor het oogsten van mais.

Info

Publication number: NL8603053A
Application number: NL8603053A
Authority: NL
Original assignee: Zweegers & Zonen P J
Priority date: 1986-12-01
Filing date: 1986-12-01
Publication date: 1988-07-01
Also published as: DE3770245D1; EP0270180B1; EP0270180A1; ATE63663T1

Description

* * * -1- 26010/ev/tl

Korte Aanduiding: Inrichting voor het oogsten van mais.

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het oogsten van mais,voorzien van een gestel en van een tweetal om zich omhoog 5 uitstrekkende draaiingsassen draaibaar in het gestel gelegerde oogst-organen,die ieder zijn voorzien van een aantal in omtreksrichting op regelmatige afstand van elkaar gelegen groepen van boven elkaar geplaatste gekromde vingers, waarbij iedere groep vingers met behulp van een stuurmechanisme tijdens bedrijf heen en weer verzwenkbaar is om 10 een zich evenwijdig aan de draaiingsas van het desbetreffende oogstor-gaan uitstrekkende zwenkas,terwijl aan de buitenomtrek van het oogst-orgaan tevens een aantal op regelmatige afstand van elkaar gelegen en met het oogstorgaan verbonden messen voor het afsnijden van maissten-gels zijn aangebracnt.

15 Een dergelijke inrichting is bekend uit de Duitse octrooiaanvrage 3.406.551. Bij deze bekende inrichting wordt een oogstorgaan in hoofdzaak door een verhoudingsgewijs platte schijf gevormd ,aan de buitenomtrek waarvan de uit twee vingers bestaande groepen van vingers zijn bevestigd,waarbij de ene vinger tegen de onderzijde van het schijfvor-20 mige orgaan aanligt en de andere vinger tegen de bovenzijde van dit schijfvormige orgaan,zodat de afstand tussen de beide vingers slechts klein is. Daarnaast is de inrichting voorzien van een nabij de buitenomtrek van het schijfvormige oogstorgaan gelegen vast opgesteld tegen-mes,dat met de met het oogstorgaan meedraaiende messen samenwerkt en 25 zich daarbij langs de buitenomtrek van het oogstorgaan over een hoek van - 160° uitstrekt.

In de praktijk is de werking van deze inrichting niet tevredenstellend gebleken,daar het vaststaande tegenmes de neiging heeft om de stengels tijdens de vooruitbeweging van de inrichting weg te duwen, 30 terwijl de op korte afstand van elkaar gelegen vingers van de groepen de stengels in onvoldoende mate kunnen vasthouden. Een en ander heeft tot gevolg,dat geen regelmatig afsnijden en afvoeren van de maisstengels met behulp van de oogstorganen kan worden bewerkstelligd.

Volgens de uitvinding zijn nu de messen nabij de onderzijde van 35 een deel van het oogstorgaan uitmakende trommel aangebracht,terwijl voor de trommel enige met de messen samenwerkende tegenmessen ©60305? m η -2- 26010/CV/tl / zijn aangebracht,die gezien in dè beoogde voortbewegingsrichting van de inrichting,naast elkaar gelegen stengelgeleidingsorganen vormen,terwijl de onderste en bovenste vingers van een groep vingers op een afstand van elkaar zijn gelegen, welke tenminste gelijk is aan een kwart van de 5 buitenomtrek van de trommel van het oogstorgaan.

Bij toepassing van de constructie volgens de uitvinding zal door samenwerking van de messen en tegenmessen een effectief afsnijden van de stengels kunnen worden gewaarborgd,zonder dat daarbij de tegenmessen ongewenste verplaatsingen van de stengels bewerkstelligen, ter-10 wijl ongewenste verplaatsing van de stengels tevens wordt tegengegaan, doordat de stengels met behulp van de trommels en de daarmede samenwerkende vingers over een verhoudingsgewijs grote hoogte worden ondersteund. Dientengevolge zal een effectief afsnijden en naar achteren transporteren van de afgesneden stengels kunnen worden gewaarborgd.

15 Opgemerkt wordt,dat uit de Europeesche octrooiaanvrage 0099527 een inrichting voor het oogsten van mais bekend is,waarbij de van messen voorziene oogstorganen ook zijn voorzien van trommels. Bij deze bekende inrichting zijn aan de buitenomtrek van een trommel radiaal uitstekende vingers bevestigd waartussen de stengels moeten 20 worden opgenomen,terwijl deze stengels verder moeten worden geleid met behulp van zich min of meer concentrisch om de buitenomtrek van de oogstorganen uitstrekkende geleidingsorganen. Bij deze inrichting worden de stengels echter niet op effectieve wijze vastgehouden,zodat de stengels ongewenste bewegingen kunnen uitvoeren tijdens het door de 25 oogstorganen naar achteren verplaatsen van de stengels. Een verder nadeel van deze inrichting is dat deze constructie alleen kan worden toegepast,indien de stengels langs de van elkaar afgekeerde zijden van naast elkaar gelegen oogstorganen naar achteren worden geplaatst, hetgeen het afvoeren van de stengels aan achter de oogstorganen opge-30 stelde verdere bewerkingsorganen bemoeilijkt.

De uitvinding zal hieronder nader worden uiteengezet aan de hand van een schematisch in bijgaande figuren weergegeven uitvoerings-voorbeeld van de constructie volgens de uitvinding.

Fig. 1 toont schematisch een bovenaanzicht op een oogstmachine 35 in de vorm van een maishakselaar aangekoppeld achter een landbouwtrekker.

A

8603053 -3- 26010/CV/tl * ' w

Fig. 2 toont op grotere schaal gedeeltelijk in bovenaanzicht en gedeeltelijk in doorsnede een deel van de in fig.1 afgebeelde inrichting.

Fig. 3 toont een zijaanzicht op fig.2.

De in fig.1 weergegeven maishakselaar omvat een gestel 1 onder-5 steund door loopwielen 2. De in fig.1 weergegeven uitvoeringsvorm van de maishakselaar kan met behulp van een trekarm 3 op gebruikelijke wijze achter een landbouwtrekker 4 worden gekoppeld.

De maishakselaar is verder voorzien van een tweetal naast elkaar gelegen oogstorganen 5 en 6, die,gezien in bovenaanzicht (fig.1) zijn 10 gelegen tussen een tweetal zich tot voor de oogstorganen uitstrekkende halmver-delers 7. Tussen de beide oogstorganen 5 en 6 is een verdere zich naar voren uitstrekkende halmverdeler 8 aangebracht.

De oogstorganen 5 en 6 zijn om zich omhoog uitstrekkende draaiings-assen draaibaar in de richtingen volgens de pijl A resp.B een en ander 15 zodanig,dat afgesneden maisstengels tussen de beide oogstorganen 5 en 6 naar achteren kunnen worden gevoerd naar middelen met behulp waarvan de maisstengels eventueel gekneusd en gehakseld kunnen worden. Daar deze middelen voor het eventueel kneuzen en hakselen van de maisstengels geen deel uitmaken van de uitvinding en de voor dergelijke maishakselaars 20 gebruikelijke constructie kunnen hebben zal op de uitvoering van deze middelen niet nader worden ingegaan.

Zoals in het bijzonder uit fig.2 en 3 blijkt omvat ieder oogstor-gaan 5 resp.6 een zich concentrisch om de draaiingsas 6 van het desbetreffende oogstorgaan uitstrekkend trommelvormig lichaam 9 , waarvan de 25 buitenwand de buitenomtrek van dit oogstorgaan bepaald.

Het tromnelvormige lichaam 9 is aan de onderzijde afgesloten door een zich verticaal op de draaiingsas uitstrekkende plaat 10. Aan de bovenzijde is de trommel afgesloten door een zich evenwijdig aan de plaat 10 uitstrekkende vast aan het gestel bevestigde plaat 11 waarin een 30 aan de onderzijde van de plaat open groef 12 is aangebracht.

Tegen de onderzijde van de tijdens bedrijf met de trommel 9 meedraaiende plaat 10 zijn op regelmatige afstand van elkaar een aantal naar buiten uitstekende messen 13 bevestigd.

Ter hoogte van ieder mes 13 is in de trommel 9 een zich evenwijdig 35 aan de draaiingsas van de trommel uitstrekkende as 14 gelegen. Daarbij is de as 14 vrij draaibaar om zijn lengteas gelegerd in in het inwendige van de trommel bevestigde legers. Aan de as 14 zijn een drietal door in 8603053 c -4- 26010/CV/tl de wand van de trommel 9 aangebrachte gaten beweegbare vingers 15 bevestigd. Aan het boveneinde van iedere as 14 is verder een zich dwars op deze as 14 uitstrekkende arm 16 bevestigd. Aan het uiteinde van iedere arm 16 is een rol 17 aangebracht,die is opgenomen in de groef 12.

5 Zoals in het bijzonder uit fig.3 blijkt is de afstand tussen de buitenste vingers 5 van een groep ongeveer gelijk aan de halve hoogte van de trommel,terwijl de onderste vinger van de desbetreffende groep nabij de onderzijde van de trommel is gelegen.

Gezien in de beoogde voortbewegingsrichting volgens pijl C van de 10 inrichting zijn voor ieder oogstorgaan een aantal zich naar voren toe uitstrekkende plaatvormige stengelgeleidingsorganen 18 bevestigd op zodanige wijze ,dat deze stengelorganen als tegenmessen voor de aan de trommel bevestigde messen 13 werken,daar deze messen 13 tijdens draaiing van de trommel over deze tegenmessen 18 schuiven.

15 Zoals verder nog in fig.2 en 3 is weergegeven zijn aan de boven einden van de trommels conische tandwielen 19 bevestigd,die in ingrijping zijn met conische tandwielen 20,die zijn bevestigd aan een horizontaal verlopende as 21,die is opgenomen in een zich boven de oogstorganen 5 en 6 uitstrekkende holle gestelbalk 22. Een uiteinde van de as 21 is via 20 een in een kast 23 gelegen riem- of kettingoverbrenging 24 gekoppeld met een buiten-öe kast 23 uitstekende as 25, die via niet nader weergegeven tussenassen en tandwielkasten op gebruikelijke wijze vanaf de aftakas van | de de inrichting tijdens bedrijf voortbewegende trekker kan worden aan- gedreven.

25 Tijdens de voortbeweging van de inrichting over het veld zal een maisstengel tussen een van een tweetal naast elkaar gelegen stengelge- leidingsorganen 18 vorden opgevangen en daarop worden afgesneden door : een met een desbetreffend stengelgeleidingsorgaan samenwerkend mes 13. Gelijktijdig zal de desbetreffende stengel worden gevangen in de boven 30 de messen gelegen en met de messen meedraaiende haakvormige organen, die,zoals uit fig.2 blijkt nabij de voorzijde van de inrichting buiten de trommels uitsteken.

8 6 0 S C U 7 35 . * -5- 26010/CV/tl

Zo worden de afgesneden stengels nabij hun onderzijde overeen verhoudingsgewijs groot deel van hun lengte ondersteund door de buitenwand van de trommel 7 en daarmee samenwerkende haakvormige organen of vingers 15·

Zo worden de afgesneden stengels door de oogstorganen meegenomen en 5 tussen de oogstorganen door naar achteren verplaatst om daar ,zoals aangeduid met behulp van de pijl D te worden afgegeven aan de stengels verder verwerkende onderdelen van de maishakselaar of dergelijke.

Zoals in het bijzonder uit fig.2 duidelijk zal zijn worden daarbij de tot een groep behorende boven elkaar gelegen haakvormige vingers 15 10 met behulp van het door de groef 12 en de rol 17 gevormde stuurmechanisme geleidelijk om de hartlijn van de deze haakvormige vingers 15 dragende as 14 verzwenkt, zodanig,dat zij in het inwendige van de trommel worden losgetrokken en zodoende de maisstengels vrijgeven.

Het zal duidelijk zijn,dat op het in de figuren weergegeven en 15 hierboven beschreven uitvoeringsvoorbeeld variaties en /of wijzigingen denkbaar zijn binnen de geest en beschermingsomvang van de uitvinding.

Zo omvat in het weergegeven uitvoeringsvoorbeeld iedere groep van boven elkaar gelegen vingers drie vingers 15. Het zal echter duidelijk zijn,dat eventueel ook kan worden volstaan met twee vingers of dat 20 meer dan drie vingers kunnen worden aangebracht.

In plaats van de messen 13 vast aan de trommel te bevestigen is het ook denkbaar deze messen aan de ondereinden van de assen 14 te bevestigen, zodat zij een knippende beweging uitvoeren tijdens bedrijf.

8?"'

Claims

1. Inrichting voor het oogsten van mais,voorzien van een gestel en van een tweetal om zich omhoog uitstrekkende draaiingsassen draaibaar in het gestel gelegerde oogstorganen ,die ieder zijn voorzien van een aantal in omtreksrichting op regelmatige afstand van elkaar 5 gelegen groepen van boven elkaar geplaatste gekromde vingers,waarbij iedere groep vingers met behulp van een stuurmechanisme tijdens bedrijf heen en weer verzwenkbaar is om een zich evenwijdig aan de draaiingsas van het desbetreffende oogstorgaan uitstrekkende zwenkas, terwijl aan de buitenomtrek van het oogstorgaan tevens een aantal op 10 regelmatige afstand van elkaar gelegen en me£ het oogstorgaan verbonden messen voor het afsnijden van maisstengels zijn aangebracht,met het kenmerk,dat de messen nabij de onderzijde van een aeel van het oogstorgaan uitmakende trommel zijr. aangebracht, terwijl voor ae trommel enige met de messen samenwerkenae tegenmessen zijn aangebracht,die 15 gezien in de beoogde voortDewegingsrichting van de inrichting naast elkaar gelegen stengelgeleidingsorganen vormen terwijl de onderste er bovenste vingers van een groep vingers op een afstand van elkaar zijn gelegen, welke tenimste gelijk is aan een kwart van de diameter van de trommel van het oogstorgaan.

2. Inrichting volgens conclusie 1,met het kenmerk,dat de hoogte van een trommel althans nagenoeg gelijk is aan de diameter van de trommel.

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2,met het kenmerk,dat de bovenste vinger van een groep vingers ongeveer ter halver hoogte van 25 de trommel is gelegen.

4. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies,met het kenmerk, dat voor een trommel 5- 7 stengelgeleidingsorganen zijn aangebracht .

5. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies,met het ken-30 merk,dat een mes vast is verbonden met een groep vingers. 8603053