NL8104685A

NL8104685A - Spreidanker.

Info

Publication number: NL8104685A
Application number: NL8104685A
Authority: NL
Original assignee: Maechtle Werkzeugfab Fritz
Priority date: 1980-07-08
Filing date: 1981-10-15
Publication date: 1983-04-18
Also published as: GB2106209A; FR2513331A1; FR2513331B1; US4519735A; DE3025816A1; CH656192A5; BE890756A; GB2106209B; JPS5857512A; JPH0250324B2; DE3137226A1

Description

* » 'jt

Spreidanker

Gebruikelijke spreidankers omvatten.een spreidhuls, een door de spreidhuls heen gaand schroefanker, dat de te bevestigen last vasthoucE; zomede een op het schroefanker geschroefde spreidconus, die de spreidhuls radiaal verwijdfcen de spreidranden daarvan tegen de wand 5 van het cilindrische boorgat drukt. Het is echter gebleken, dat in veel toepassingsgevallen, in het bijzonder in de reactorbouw, de met dergelijke spreidankers bereikbare vasthoudkrach'ten . niet toereikend zijn.

Uit het Duitse Offenlegungsschrift 28 19 289 is een 10 spreidanker bekend, dat in aanvulling op een door de spreidconus te verwijden spreidhuls een ringvormige grendeldrager voor drie radiaal neerklapbare grendels heeft, welke door middel van een bijkomende spreidconus bij het spannen van het spreidanker door middel van een door de spreidhuls, de beide spreidconussen en de grendeldrager heen ' 15 gaand schroefanker uitgeklapt kunnen worden. Het anders cilindrische boorgat is van een eveneens cilindrische verwijding van grotere diameter voorzien. De uitgeklapte grendels grijpen achter de aan de zijde van de boorgatmonding gelegen kraag van de verwijding. De kegelhoek van de spreidconus, die de grendels uitspreidt is groter dan de kegelhoek van' 20 de spreidhuls, zodat bij het spannen van het spreidanker eerst de speidhuls uitgespreid en dan pas de grendels uitgeklapt worden. De met hun vrije einden naar de boorgatmonding wijzende grendels zijn afzon-derlijk door schamieren met de grendeldrager verbonden. Daar de uitgeklapte grendels van het bekende spreidanker echter alleen langs hun 25 kanten tegen de wanden van de verwijding van het boorgat aanliggen, kunnen deze, in het bijzonder bij ongelijkmatig geboorde en verwijde boorgaten, uit de grendeldrager breken, waarmee het spreidanker uit het boorgat getrokken zou kunnen worden.

Een ander spreidanker is uit het Duitse Offenlegungsschrift 30 23 31 467 bekend. Het heeft een hulsvormige grendeldrager, waarvan naar de boorgatbodem toe spreidranden afstaan. Een door middel van een schroefbout tussen de spreidranden in getrokken spreidconus drukt de spreidranden in vlak aanliggend verband met een conische verwijding 8104685

w V

, · - 2 - van het boorgat. Om te verhinderen, dat de spreidconus door de grendel-drager heen uitgetrokken wordt, wanneer in de ondergrond door het boorgat lopende scheuren ontstaan mochten, is de grendeldrager als huls in een stuk uitgevoerd en de spreidconus in een stuk tot aan de 5 boorgatmonding reikende verlenghuls aangebracht. Dergelijke maatrege-len zijn constructief duur.

De uitvinding beoogt een constructief eenvoudig spreid-anker te verschaffen, waarbij de spreidconus ook bij naderhand in de boorgatondergrond optredende scheuren niet door de grendeldrager heen 10 getrokken kan worden.

Dit oogmerk is bij een spreidanker van het in het voor-gaande vermelde type gerealiseerd doordat aan de spreidconus een naar de monding van het boorgat wijzend aanslagvlak en aan de grendeldrager of zijn grendels een in de uittrekweg van de spreidconus stekend, 15 tegengesteld gericht aanslagvlak aangebracht is. Dergelijke aanslag-vlakken laten zich zonder problemen aanbrengen. De spreidconus steunt zich zelfs dan nog veilig op de grendels resp. de grendeldrager af, wanneer scheuren. tot een radiale verwijding van het boorgat geleid hebben.

20 Bij een eerste uitvoeringsvorm heeft de spreidconus aan een zijn kopzijde van grotere diameter'radiaal naar buiten stekende, flensvormige rand, die achter de vrije einden van de grendels in de uitgespreide toestand grijpt. Een dergelijke spreidconus kan, in het bijzonder bij gedeelde grendeldragers resp. spreidhulzen, niet tussen 25 de grendels door uitgetrokken worden.

Bij een tweede uitvoeringsvorm kan aan de grendeldrager of zijn grendels tenminste een radiaal naar binnen stekende, voor de kopzijde van kleinere diameter van de spreidconus grijpende kraag aangebracht zijn. Ook deze uitvoeringsvormen zijn in het bijzonder 30 bij gedeelde , uit een aantal schalen opgebouwde grendeldragers van belang, daar dergelijke grendeldragers door koud hameren op eenvoudige wijze van de aanslagkragen voorzien kunnen worden.

De grendels zijn bij voorkeur uitgevoerd als spreidranden, die door tussenkomst van een als klapschamier werkende omtreksgroef 8104585 > i - 3 - met een huls verbonden zijn. Een dergelijk spreidanker kan niet zonder vemieling van de boorgatwanden uit het boorgat getrokken worden.

Daarbij kunnen de grendeis door aan de zijde van de boorgatbodem gelegen, uitklapbare verlengstukken van spreidranden van een spreid-5 huls gevormd zijn, zodat het spreidanker in aanvulling op de vasthoud-kracht van de grendeis nog door de spreidkrachten van de bij het uit-klappen van de grendeis in het cilindrische boorgatdeel uitgespreide spreidranden versterkt wordt.

De klaphoek van de grendeis moet zo groot mogelijk zijn.

10 De grendeis moeten derhalve een axiale langsdoorsnede beschouwd een constante wanddikte hebben. Naast de wanddikte^vorm van de grendeis wordt de klaphoek door de kegelhoek van de spreidconus beinvloed . De kegelhoek is bij voorkeur groter dan 5° en bedraagt op doelmatige wijze ca. 8° tot 10°, in het bijzonder 9°, telkens gemeten tussen de 15 kegelas en de kegelmantel.

Om de volledig uitgespreide grendeis geheel vlak te kunnen ondersteunen, is de kegelhoek van de spreidconus bij voorkeur in hoofdzaak gelijk aan de kegelhoek van de conische verwi-jding gekozen. Evenzo is de lengte van de grendeis in hoofdzaak gelijk aan de mantel-20 lengte van de spreidconus bemeten.

Qm de spreidwerking van de spreidconus zo goed mogelijk te kunnen benutten, moet de radiale dikte van de grendeis zo goed mogelijk aan het radiale spreidvermogen van de spreidconus aangepast zijn.

Optimale verhoudingen verkrijgt men, wanneer in de niet gespreide 25 toestand de grootste diameter van de spreidconus in hoofdzaak gelijk is aan de diameter van de buitenomtrek van de om de spreidconus heen aangebrachte grendeis en de diameter van de kopzijde van kleinere diameter van de spreidconus in hoofdzaak gelijk is aan de diameter van de binnenomtrek van de naar de spreidconus toegekeerde kopzijde van de 30 grendeis. De grootste diameter van de spreidconus moet zo groot gekozen zijn, dat deze nog net samen met de grendeldrager in het cilindrische deel van het boorgat ingebracht kan worden. De grootst moge-lijke verwijding ontstaat, wanneer in hoofdzaak de gehele conushoogte voor het spreidproces van de grendeis ter beschikking staat, dus geen 35 zich over aanzienlijke axiale lengten van de grendeis uitstrekkende 81 0 4 S 8 5 - 4 - binnenconusvlakkenaan'. de grendels aangebracht zijn. De grendels hebben bij voorkeur over hun gehele lengte dezelfde dikte.

De grendeldrager steunt zich bij voorkeur direct of door tussenkomst van een afstandshuls op het te bevestigen bouwdeel of 5 een buiten het boorgat gelegen kop van het schroefanker af. Voor de afstandsvereffening bij het spannen van het spreidanker kan tussen de grendeldrager en een aan de zijde van de boorgatmonding gelegen afstandshuls een bijkomende conushuls aangebracht zijn. Bij een verkies-lijke uitvoeringsvorm is het schroefanker gevoerd door een tussen de 10 spreidconus en de boorgatmonding aangebracht, van een omtreksgroef voorzien hulsdeel, waarvan de wanddikte in het bereik van de omtreksgroef in zodanige mate verkleind is, dat het zich na het aanvankelijk grijpen van het spreidanker in het boorgat axiaal vervormt. Het in het bijzonder uit metaal bestaande hulsdeel neernt axiale krachten bij het 15 indrijven van het spreidanker in het boorgat zonder problemen op. De omtreksgroef is bij voorkeur in de binnenmantel van het hulsdeel aangebracht, daar dan de zich bij het spannen van het spreidanker vervormende bodem van de omtreksgroef niet tot aan het schroefanker toe vervormen en de spanbeweging van het schroefanker belemmeren kan. Een dergelijke 20 omtreksgroef is niet alleen bij het in het voorgaande toegelichte spreidanker van belang, maar kan ook bij andere uitvoeringsvormen · van spreidankers en deuvels aangebracht worden. De omtreksgroef kan aan een afzonderlijk, bijv. als afstandshuls dienende huls aangebracht zijn. De uitdrukking hulsdeel moet echter ook uit een aantal schalen 25 samengestelde hulsen omvatten. De omtreksgroef heeft bij voorkeur een in hoofdzaak rechthoekige doorsnede, waarbij de groefbodem in hoofdzaak evenwijdig aan de tegenoverliggende hulswand is.

In het volgende worden uitvoeringsvoorbeelden van de uit-vinding aan de hand van tekeningen nader toegelicht.

30 Fig. 1 is een gedeeltelijke axiale doorsnede over een - eerste uitvoeringsvorm van een in een boorgat ingezet spreidanker en fig. 2 is een gedeeltelijke voorstelling van een andere uitvoeringsvorm van een spreidanker.

Ter bevestiging van een bouwdeel 1 Is in fig. 1 in doorsteek-35 montage een spreidanker 3 in een cilindrisch boorgat 5 ingezet, dat in 8104685 * Έ - 5 - het bereik van zijn boorgatbodem 7 een naar de boorgatmonding toe conisch toelopende verwijding 9 heeft. De conische verwijding 9 is door middel van een uitspreidbaar frees- of slijpwerktuig naderhand in de wand van het cilindrische boorgat 5 ingewerkt.

5 Op een schroefspil 11 zitten achtereenvolgens een zeskante moer 13, een onderlegschijf 15, een afstandshuls 17, een spreidhuls 21 en een conusmoer 23. De spreidhuls 21 bestaat uit een aantal, in omtreksrichting van elkaar gescheiden schalen, die door middel van een veerring 25 in het bereik van het aan de zijde vein de boorgat-10 monding gelegen einde bijeengehouden worden. In het bereik van de overgang van kleinere diameter tussen de cilindrische boring 5 en de conische verwijding 9 zijn de schalen van de spreidhuls 21 van een in de buitenmantel rondlopende ringgroef 29 voorzien. De van de om-treksgroef 29 naar de boorgatbodem 7 toe afstaande delen van de 15 schalen vormen grendels 31, die door middel van de conusmoer 23 in de conische verwijding 9 uitgeklapt worden, wameerhet spreidanker 3 gespannen wordt. De grendels 31 grijpen zodoende achter het aan de zijde van de boorgatmonding gelegen deel van het cilindrische boorgat 5, zodat het spreidanker 3 alleen onder vemieling van de boorgatwand 20 uitgetrokken kan worden.

De conusmoer 23 is toelopend naar de boorgatmonding toe.

Zijn conushoek bedraagt ca. 8° tot 10°en is in hoofdzaak gelijk aan de conushoek van de verwijding 9. De grendels 31 hebben in axiale richting een constante wanddikte, om een zo groot mogelijke spreidhoek 25 te verkrijgen. Aan de kopzijde van grotere diameter van de conusmoer 23 is een radiaal naar buiten stekende ringflens 33 aangebracht, die achter de aan de zijde van de boorgatbodem gelegen vrije rand 32 van de grendels 31 grijpt. Zelfs bij met overmaat geboord boorgat kan de conusmoer 23 niet door de spreidhuls 21 heen uitgetrokken worden. De 30 buitendiameter van de ringflens 33 correspondeert in hoofdzaak met de buitendiameter van de grendels 31 resp. de spreidhuls 21 in de niet gespannen toestand. De diameter van de kopzijde van kleinere diameter van de conusmoer 23 is in hoofdzaak geleid aan de binnendiameter van de grendels 31 in het bereik van hun vrije kopzijde gekozen. Daarmee 35 staat de nagenoeg gehele conushoogte van de conusmoer 23 voor het 8104685 - 6 - uitbrengproces van de grendels 31 ter beschikking. De radiale hoogte van de ringflens 33 is kleiner dan de halve radiale dikte van de grendels 31. De uit metaal bestaande afstandshuls 17 is in zijn binnen-mantel van een rechthoekige, rondlopende ringgroef 34 voorzien, die 5 een afstandsvereffeningselement vormt. Het spreidanker kan zonder ver-vorming van het door de ringgroef 34 verzwakte wandgedeelte van de afstandshuls 17 star zittend in het boorgat 7 ingedreven worden. De resterende wanddikte van de afstandshuls 17 in het bereik van de ora-treksgroef 34 is zo gekozen, dat de afstandshuls 17 bij het sparmen 10 van het spreidanker pas dan vervormd wordt, wanneer de grendels 31 tenminste gedeeltelijk reeds in de verwijding 9 uitgeklapt zijn. De omtreksgroef 34 kan ook, wat niet nader voorgesteld is, in de schalen van de spreidhuls 21 aangebracht zijn.

In plaats van de omtreksgroef 34 kan ook een ander axiaal 15 meegevend afstandselement, bijv. een elastische ring of dergelijke tussen de afstandshuls 17 en de spreidhuls 21 aangebracht worden.

Evenzo kan in plaats van een uit een aantal schalen gevormde spreidhuls een in έέη stuk uitgevoerde, door axiale langssleuven in de spreidrahden onderverdeelde spreidhuls aangebracht zijn. De grendels 20 31 kunnen daarenboven door gescheiden constructiedelen gevormd zijn, die door klapscharnieren of steekorganen met een huls- of ringvormige grendeldrager verbonden zijn.

In aanvulling op of in plaats van de het klapscharnier van de grendels 31 vormende groef 29 kunnen in de schalen van de 25 spreidhuls 21 in omtreksrichting verlopende sleuven ingewerkt zijn, zoals deze in fig. 1 bij 35 gestippeld getekend zijn. De sleuven 35 verlopen bij voorkeur van de langskanten van de schalen symmetrisch naar het midden van de schalen toe en laten in het middenlangsvlak van de schalen een als klapscharnier werkende ribbe, waarmee de gren-30 del 31 in een stuk aan de schalen vastgehouden wordt. Een dergelijke ribbe is in fig·, 1 bij 37 aangeduid. De laatstgenoemde uitvoeringsvorm maakt in omtreksrichting betrekkelijk brede grendels mogelijk, die op grond van hun welving bij een bepaalde stand in de conische verwijding 9 van het boorgat geklapt kunnen worden.

35 Fig. 2 toont een andere uitvoeringsvorm van een spreid- 8104685 - 7 - anker, die zich van de uitvoeringsvorm volgens fig. 1 alleen door de aaribrenging van de aanslagen onderscheidt, wat het uittrekken van de in fig. 2 met 39 aangegeven conusmoer uit de met 41 aangegeven spreidhuls verhindert. De weer uit een aantal axiaal gedeelde schalen 5 opgebouwde spreidhuls draagt langs zijn binnenmantel een radiaal naar binnen stekende ringkraag 43, die in de uittrekweg van het met kleinere diameter uitgevoerde kopvlak 45 van de conusmoer 39 steekt. Het voor-deel van deze uitvoeringsvorm is, dat de gehele axiale lengte van de conusmoer voor het uitspreiden van de grendels 37 ter beschikking 10 staat, waarmee bijzonder goede spreidwaarden verkregen worden.

Kort samengevat is in het voorgaande een spreidanker be-schreven ter bevestiging in een in hoofdzaak cilindrisch boorgat, dat op afstand van zijn monding een naar zijn boorgatbodem breder wordende conische verwijding heeft, en dat aan een huls- of ringvormige grendel-15 drager tenrainste twee naar de boorgatbodem toe afstaande, in de verwijding uit te zwenken grendels heeft. Op een door de grendeldrager gevoerd schroefanker is een naar de monding van het boorgat toelopende spreidconus geschroefd, door middel waarvan de grendel in vlak aan-liggend verband met de conische verwijding van het boorgat gebracht 20 kan worden. Aan de spreidconus is een naar de monding van het boorgat verwijzend aanslagvlak eri aan de grendeldrager of zijn grendels een in de uittrekweg van de spreidconus stekend, tegengesteld gericht aanslagvlak aangebracht, zoals met name in fig. 1 gezien wordt.

8104685

Claims

1. Spreidanker ter bevestiging in eeh in hoofdzaak cylindrisch boorgat, dat op afstand van zijn monding een naar zijn boorgatbodem breder wordende, conische verwijding heeft, met een in het boorgat te steken huls- of ringvormige grendeldrager, waardoor 5 tenminste twee naar de boorgatbodem toe afstaande, in de verwijding uit te zwenken grendels over de omtrek verdeeld vastgehouden worden, met een door de grendeldrager gevoerd schroefanker en met een op het schroefanker geschroefde, naar de monding van het boorgat toelopende spreidconus, door middel waarvan de grendels in vlak aanliggend ver-_ 10 band met de conische verwijding van het boorgat te brengen zijn, gekenmerkt doordat aan de spreidconus (23; 39) een naar de monding van het boorgat (7) wijzend aanslagVlak en aan de grendeldrager (41) of zijn grendels (31) een in de uittrekweg van de spreidconus (2-3; 39) stekend, tegengesteld gericht aanslagvlak (32) aangebracht is.

2. Spreidanker volgens conclusie 1, gekenmerkt doordat de spreidconus (23) aan zijn kopzijde van grotere diameter een radiaal naar buiten stekende, flensvormige rand (33) heeft, die achter de vrije einden van de grendels (31) in de uitgespreide toestand grijpt.

3. Spreidanker volgens conclusie 1, gekenmerkt doordat de 20 grendeldrager (41) of zijn grendels tenminste een radiaal naar binnen stekende, voor de kopzijde van kleinere diameter van de spreidconus (39) grijpende kraag (43) hebben.

4. Spreidanker volgens conclusie 1, gekenmerkt doordat de grendels (31) uitgevoerd zijn als spreidranden, die door tussenkomst 25 van een als klapschamier werkende omtreksgroef (29) met een huls (21) verbonden zijn.

5. Spreidanker volgens conclusie 1, gekenmerkt doordat de grendels (31) uitgevoerd zijn als spreidranden, die telkens door tussenkomst van tenminste edn als klapschamier werkende, door omtrekssleu-30 ven in de hulswand genoemde ribbe met een huls (21) verbonden zijn.

6. Spreidanker volgens conclusie 5, gekenmerkt doordat de ribben in het langsmiddenvlak van de spreidranden verlopen.

7. Spreidanker volgens conclusie 4 of 5, gekenmerkt doordat de grendels (31) door aan de zijde van de boorgatbodem gelegen, uit- 8104685 - 9 - klapbare verlengstukken van spreidranden van een spreidhuls (21) ge-vormd zijn.

8. Spreidanker volgens conclusie 1, gekenmerkt doordat de grendels (31) in axiale langsdoorsnede beschouwd een constante wand- 5 dikte hebben.

9. Spreidanker volgens conclusie 1, gekenmerkt doordat de kegelhbek van de spreidconus (23) ca. 7° tot 11° bedraagt.

10. Spreidanker volgens conclusie 9, gekenmerkt doordat de kegelhoek van de spreidconus (23) ca. 9° bedraagt.

11. Spreidanker volgens conclusie 1, gekenmerkt doordat de kegelhoek van de spreidconus (23) in hoofdzaak gelijk is aan de kegelhoek van de conische verwijding (9).

12. Spreidanker volgens conclusie 1, gekenmerkt doordat de lengte van de grendels (31) in hoofdzaak gelijk is aan de mantellengte 15 van de spreidconus (23).

13. Spreidanker volgens conclusie 1, gekenmerkt doordat in de diet gespreide toestand de grootste diameter van de spreidconus (23; 39) in hoofdzaak gelijk is aan de diameter van de buitenomtrek van de om de spreidconus (23; 39) heen aangebrachte grendels (31; 47) 20 en de diameter van de kopzijde van kleinere diameter van de spreidconus (23; 39) in hoofdzaak gelijk is aan de diameter van de binnen-omtrek van de naar de spreidconus (23; 39) toegekeerde kopzijde van de grendels (31; 47).

14. Spreidanker volgens conclusie 1, gekenmerkt doordat het 25 schroefanker (11) gevoerd is door een tussen de spreidconus (23) en de boorgatmonding aangebracht, van een omtreksgroef -(34) voorzien hulsdeel (17)v waarvan de wanddikte in het bereik van de omtreksgroef (34) in zodanige mate verkleind is, dat het zichna het aanvankelijk grijpen van het spreidanker in het boorgat axiaal vervormt.

15. Spreidanker volgens conclusie 14, gekenmerkt doordat de omtreksgroef (34) in de binnenmantel van het hulsdeel (17) aangebracht is.

16. Spreidanker volgens conclusie 14, gekenmerkt doordat de omtreksgroef (34) in een tussen de grendeldrager en de boorgat- 35 monding aangebrachte afstandshuls (17) aangebracht is. 8104685 p - 10 -

17. Spreidanker volgens conclusie 14, gekenmerkt doordat de omtreksgroef in de grendeldrager aangebracht is.

18. Spreidanker volgens conclusie 1, gekenmerkt doordat ' ‘..... de grendeldragern (21) bestaat uit een aantal, in de omtr'eksrichting 5 van elkaar gescheiden schalen, die door een elastische ring (25) bij-eengehouden worden.

19. Inrichting, in hoofdzaak zoals voorgesteld in de beschrijving en/of tekeningen. ft 8104685