NL1012228C2 - Wagen. - Google Patents

Description

I I

Korte aanduiding: Wagen.

De uitvinding heeft betrekking op een wagen voorzien van een door loopwielen ondersteund en met menskracht voort te bewegen 5 gestel, waarbij draaiingsassen van een tweetal aan weerszijden van het gestel aangebrachte loopwielen tenminste nagenoeg in eikaars verlengde zijn gelegen en ieder van dit tweetal wielen is voorzien van een remmechanisme die onderling zijn gekoppeld, waarbij de remmechanismen nagenoeg tegelijkertijd beide in werking worden gesteld of beide worden 10 uitgeschakeld.

Dergelijke wagens, zoals bijvoorbeeld kinderwagens, loopwagentjes voor minder validen of rolstoelen, worden in het algemeen ondersteund door een drietal of meer op afstand van elkaar opgestelde wielen, waarvan in vele gevallen een meer of wielen zogenaamde zelf-15 instellende wielen zijn.

Bij stilstaande wagen is het gewenst, dat tenminste een tweetal op afstand van elkaar gelegen wielen zijn afgeremd omdat, in het geval dat slechts een wiel zou zijn afgeremd het gevaar bestaat, dat de wagen om het steunpunt van dit afgeremde wiel op de grond gaat 20 verzwenken. Om te bereiken, dat bij gebruik van een dergelijke wagen de remmechan ismen ook daadwerkelijk in werking worden gesteld indien de wagen tot stilstand wordt gebracht is het gewenst, de bediening van dergelijke remmechanismen zo eenvoudig mogelijk uit te voeren.

Bij een dergelijk, uit US-A-4.567.964 bekende wagen 25 is één remmechanisme voorzien van een bedieningsorgaan met behulp waarvan de bij beide wielen gelegen remmechanismen in werking worden gesteld of worden uitgeschakeld. Hiertoe is het bedieningsorgaan via een kabel verbonden met een met het andere remmechanisme samenwerkend overbreng-mechanisme. Doordat met behulp van het bedieningsmechanisme zowel de 30 remmechanisme in werking dient te worden gesteld als te worden uitgeschakeld, is het bedieningsorgaan relatief gecompliceerd. Bovendien dient men voor het in werking stellen en uitschakelen van de remmechanismen andersoortige handelingen uit te voeren. Zo dient men bij het inschakelen van de remmechan ismen een voetpedaal in een horizontaal vlakte verplaatsen 35 en vervolgens een opwaartse beweging te laten uitvoeren terwijl bij het uitschakelen van de remmechanismen het voetpedaal enkel in een neerwaartse 10 1 2 22 8 4 2 richting moet worden verplaatst. Dergelijke onderscheidende handelingen kunnen tot verwarring bij de gebruiker leiden.

De uitvinding beoogt een wagen te verschaffen waarbij op eenvoudige wijze beide remmechan ismen nagenoeg tegel ijkertijd in werking 5 worden gesteld of worden uitgeschakeld.

Volgens de uitvinding kan dit worden bereikt, doordat nabij elk wiel een bedieningsorgaan voor het daarbij behorende remme-chanisme is voorzien, waarbij de bedieningsorganen zodanig onderling en met de remmechanismen zijn gekoppeld, dat bij bedienen van het ene bedie-10 ningsorgaan de beide remmechanismen in werking worden gesteld en bij bedienen van het andere bedieningsorgaan de beide remmechanismen worden uitgeschakeld.

Door toepassing van de constructie volgens de uitvinding behoeft dus telkens slechts een enkel bedieningsorgaan te worden bediend 15 om hetzij de remmechanismen in werking te stellen, hetzij de remmechanismen buiten werking te stellen. Hierbij kunnen de bedieningsorganen zodanig zijn uitgevoerd dat elk bedieningsorgaan op eenzelfde wijze dient te worden bekrachtigd, bijvoorbeeld door het met behulp van een voet in neerwaartse richting verplaatsen daarvan.

20 Bij koppeling van de bedieningsorganen door middel van een flexibel koppelorgaan zoals bijvoorbeeld een in de buis gelegen kabel, heeft het gebruik van twee bedieningsorganen bovendien als voordeel dat zowel bij het in werking stellen als het uitschakelen van de remmechanismen de kabel op trekkracht kan worden belast, waardoor een goede krachtdoorlei-25 ding van het ene bedieningsorgaan altijd andere bedieningsorgaan wordt gewaarborgd.

Bij de uit US-A-4.567.964 bekende wagen dient voor het verkrijgen van een goede krachtdoorleiding door de kabel gebruik te worden gemaakt van diverse voor te spannen veren, hetgeen de wagen relatief gecom-30 pliceerd maakt.

Een eenvoudige uitvoeringsvorm van de constructie volgens de uitvinding kan worden verkregen indien de bedieningsorganen zodanig met elkaar zijn gekoppeld, dat bij bedienen van de bedieningsorganen de bedieningsorganen tegengesteld aan elkaar ten opzichte van het 35 gestel bewegen.

Bij voorkeur zijn daarbij de bedieningsorganen 1012226 3 verschuifbaar in het gestel gelegen.

Door de bedieningsorganen te koppelen door een flexibel koppelorgaan, zoals bijvoorbeeld een in een buis gelegen kabel, kan de constructie volgens de uitvinding ook op eenvoudige wijze worden toegepast 5 bij wagens, die zijn voorzien van een samen te vouwen gestel.

Een bijzonder gebruiksvriendelijke uitvoering wordt verkregen, indien de bedieningsorganen zodanig zijn aangebracht, dat zij met de voet in werking te stellen zijn door bedieningsorganen, die met de voet naar beneden te drukken zijn. Met de voet kan men op eenvoudige 10 wijze voldoende kracht uitoefenen voor het in werking stellen resp. uit werking stellen van de remmechanismen, terwijl schade aan het schoeisel wordt vermeden, doordat men de schoen slechts met de zool op het bedieningsorgaan behoeft te plaatsen om het bedieningsorgaan te bedienen.

De uitvinding zal hieronder nader worden uiteengezet 15 aan de hand van een in bijgaande figuren schematisch weergegeven uitvoeringsvorm van de constructie volgens de uitvinding.

Figuur 1 toont schematisch een deel van een gestel van een wagen met dit gestel ondersteunende loopwielen.

Figuur 2 toont enige van de in figuur 1 weergegeven 20 onderdelen in de ongeremde stand van de loopwielen en onder weglating van andere onderdelen.

Figuur 3 toont een aan een zijkant van het gestel van de wagen opgesteld loopwiel in de stand, waarin het remmechanisme draaiing van het loopwiel blokkeert.

25 Figuur 4 toont een met figuur 3 overeenkomende afbeelding waarin het remmechanisme in de het loopwiel niet blokkerende stand is.

Figuren 5 en 6 tonen met figuren 3 en 4 overeenkomende afbeeldingen van een nabij een andere zijkant van het gestel aangebracht 30 loopwiel.

Opgemerkt wordt dat in de figuren 2-6 slechts de velgen van de loopwielen zijn weergegeven onder weglating van op deze velgen aangebrachte banden.

In figuur 1 zijn een tweetal zich evenwijdig aan elkaar 35 uitstrekkende gestelbalken 1 en 2 van een voertuig, bijvoorbeeld een kinderwagen of rolstoel weergegeven, die op niet nader weergegeven wijze 10 1 2228 Λ 4 onderling en met verdere gestel del en van de wagen zijn verbonden. Een dergelijke kinderwagen of rolstoel kan daarbij iedere gebruikelijke opbouw hebben. Daarbij zullen gestel bal ken 1 en 2 tijdens gebruik van de kinderwagen of rolstoel een vaste stand ten opzichte van elkaar innemen, 5 zoals bijvoorbeeld weergegeven in figuur 1. Bij eventueel opvouwbare wagens kan de uitvoering zodanig zijn, dat de gesteldelen 1 en 2 voor een opslagstand bijvoorbeeld naar elkaar toe kunnen worden bewogen.

Aan hun ondereinden worden de gestel bal ken 1 en 2 ieder ondersteund door een paar loopwielen 3, 4 resp. 5, 6. De loopwielen 3 en 10 4 zijn draaibaar om in eikaars verlengde gelegen assen 7 waarmede de loopwielen 3 en 4 zijn gekoppeld met een tussen de loopwielen 3 en 4 gelegen en de loopwielen ondersteund huis 8. Op soortgelijke wijze zijn de loopwielen 5 en 6 met behulp van in eikaars verlengde gelegen assen 9 verbonden met een tussen de loopwielen 5 en 6 gelegen huis 10.

15 Zoals in het bijzonder uit figuur 2 blijkt zijn de huizen 8 en 10 voorzien van kokervormige delen 11 resp. 12 voor het opnemen van de ondereinden van de gestelbalken 1 en 2.

Verder zijn de huizen 8 en 10 voorzien van kokervormige delen 13 resp. 14 waarin langwerpige, in hoofdzaak een vierkante doorsnede 20 bezittende schuifstukken 15 (figuren 3, 4) resp. 16 (figuren 5, 6) in ongeveer verticale richting verschuifbaar zijn opgenomen.

Aan hun boveneinden zijn aan de schuifstukken 15 en 16 voetpedalen 17 resp. 18 bevestigd. Aan de ondereinden van de schuifstukken 15, 16 zijn zich ongeveer loodrecht op de lengterichting van deze 25 schuifstukken loodrecht uitstrekkende oren 19 resp. 20 bevestigd. Door in deze oren 19 en 20 aangebrachte gaten 21 resp. 22 zijn de uiteinden gevoerd van een trekkabel 23. Deze flexibele trekkabel 23 is geleid door een eveneens flexibele beschermhuls 24, die zich gedeeltelijk tussen de gesteldelen 1 en 2 (figuur 4) en gedeeltelijk door deze gesteldelen 1 en 30 2 uitstrekt en met zijn uiteinden een vaste stand ten opzichte van deze gesteldelen inneemt.

Aan de onder de oren 19 en 20 uitstekende uiteinden van de trekkabel 23 zijn aanslagorganen 25 resp. 26 bevestigd. Ter wille van de duidelijkheid zijn deze aanslagorganen 25 en 26 op enige afstand 35 onder de onderzijde van de oren 19 resp. 20 weergegeven, maar in werkelijkheid zullen deze aanslagorganen 25 en 26 aanliggen tegen de 10 1 2228 5 onderzijden van de oren 19 resp. 20.

Zoals verder in figuren 3 en 4 is weergegeven is in de naaf van een aan een zijkant van het gestel van de wagen gelegen wiel 4 een inwendige tandkrans 27 aangebracht.

5 Een overeenkomstige tandkrans is aangebracht in het in de figuren 3 en 4 niet weergegeven loopwiel 3, dat zoals weergegeven in figuur 1 aan de van het wiel 4 afgekeerde zijde van het kokervormige deel 13 is gelegen.

Aan het schuifstuk 15 is een zich tenminste nagenoeg 10 evenwijdig aan de draaiingsas van het loopwiel 4 uitstrekkende pen 28 bevestigd.

In een hoogste stand van het schuifstuk 15 zal het ene vrije uiteinde van de pen 28 zijn gelegen in een tandkuil van de tandkrans 27, zodat het door de tandkrans 27 en de pen 28 gevormde 15 remmechanisme het wiel 4 tegen verdraaiing zal blokkeren. Het andere vrije uiteinde van de pen 28 zal op soortgelijke wijze samenwerken met de tandkrans van wiel 3 om dit wiel 3 eveneens te blokkeren. Om het remmechanisme buiten werking te stellen kan met de voet een drukkracht op het voetpedaal 17 worden uitgeoefend, zodat het schuifstuk 15 in het 20 huis 8 naar beneden wordt geschoven en zodoende de pen 28 uit de tandkuil van de tandkrans 27 en de tandkrans van wiel 3 wordt verwijderd en in de in figuur 4 weergegeven stand wordt gebracht, waarin de loopwielen 3 en 4 vrij draaibaar zijn.

Een soortgelijk remmechanisme is aangebracht voor het 25 aan de andere zijde van het gestel gelegen loopwiel 6, zoals weergegeven in de figuren 5 en 6. Ook dit loopwiel 5 is voorzien van remmechanisme met een inwendige tandkrans 29 en een aan het schuifstuk 16 bevestigde, met deze tandkrans 29 samenwerkende pen 30, die ook zal samenwerken met een tandkrans van wiel 5.

30 In tegenstelling met de pen 28, die aan het schuif stuk 15 is bevestigd in een boven de draaiingsas van het loopwiel 4 gelegen stand is de pen 30 echter aan het schuifstuk 16 bevestigd in een onder de draaiingsas van het loopwiel 5 resp. 6 gelegen stand. Het zal duidelijk zijn, dat zodoende de uiteinden van de pen 30 met de tandkransen van de 35 wielen 5 en 6 in ingrijping zullen worden gebracht indien het schuifstuk 16 door het uitoefenen van een met de voet op het voetpedaal 18 uitgeoefende 101 2 2 2 s

* P

6 drukkracht naar beneden wordt geschoven in de in figuur 5 weergegeven stand waarin het door de pen 30 en de tandkransen gevormde remmechanisme een draaien van de loopwielen 5 en 6 blokkeert.

Om het remmechanisme van de loopwielen 5 en 6 buiten 5 werking te stellen zal het schuif stuk 16 met de daaraan bevestigde pen 30 omhoog moeten worden geschoven naar de in figuur 6 weergegeven stand.

Zoals hierboven reeds beschreven zijn nu de beide schuifstukken 15 en 16 met elkaar gekoppeld met behulp van de kabel 23. Daarbij is de uitvoering zodanig, dat indien het remmechanisme van de 10 wielen 3 en 4 zich in de in de figuur 3 weergegeven stand bevindt waarin het uiteinde van de pen 28 in ingrijping zijn in een van de tandkuilen van de tandkransen van de wielen 3 en 4 het remmechanisme van de wielen 5 en 6 zich in de in figuur 5 weergegeven stand bevindt, waarin de uiteinden van de pen 30 in ingrijping is in tandkuilen van de tandkransen 15 van de wielen 5 en 6, terwijl, zoals hierboven reeds vermeld, daarbij de aanslagorganen 25 en 26 aanliggen tegen de onderzijden van de uitstekende oren 19 resp. 20 van de desbetreffende schuifstukken 15 en 16. Voor het buiten werking stellen van de remmechanismen kan men nu met de voet een drukkracht uitoefenen op het voetpedaal 17 waardoor het schuifstuk 15 in 20 het desbetreffende huis 8 naar beneden zal worden gedrukt en naar beneden te schuiven om de pen 28 vrij te maken van de desbetreffende tandkransen 27. Het zal duidelijk zijn, dat daarbij het schuifstuk 15 via het aanslagorgaan 25 een trekkracht uitoefent op de trekdraad 23. Dientengevolge zal via de trekdraad 23 en het aan het uiteinde van de trekdraad 25 aangebrachte aanslagorgaan 26 een gezien in figuur 5 omhoog gerichte trekkracht op het schuifstuk 16 worden uitgeoefend, zodat dit schuifstuk 16 in het desbetreffende huis 10 omhoog schuift. Daarbij worden de uiteinden van de pen 30 vrijgemaakt van desbetreffende vertandingen 29. Door het uitoefenen van een drukkracht op het voetpedaal 17 worden dus gelijktijdig 30 de remmechanismen van de wielen 3-6 buiten werking gesteld.

Om de beide wielen weer te blokkeren kan men met de voet een drukkracht uitoefenen op het voetpedaal 18, waardoor het schuifstuk 16 in het huis 10 naar beneden zal worden geschoven en de uiteinden van de pen 30 weer in ingrijping zullen worden gebracht met de inwendige 35 tandkransen 29 van de wielen 5 en 6. Het zal duidelijk zijn, dat bij het naar beneden schuiven van het schuifstuk 16 via de trekkabel 23 op het to 1 2 228 * 9> 7 schuifstuk 15 een gezien in figuur 4 opwaarts gerichte kracht zal worden uitgeoefend waardoor de aan het schuifstuk 15 bevestigde pen 28 weer omhoog zal worden geschoven naar de in figuur 3 weergegeven stand waarin de uiteinden van de pen 28 weer in ingrijping zijn met de tandkransen van 5 de wielen 3 en 4. Door het uitoefenen van een duwkracht op het voetpedaal 18 worden dus de remmechanismen van de wielen 3-6 gelijktijdig in werking gesteld.

Doordat slechts een bedieningsorgaan in de vorm van een voetpedaal 17 behoeft te worden bediend voor het buiten werking stellen 10 van de remmechanismen van de wielen en slechts een bedieningsorgaan in vorm van een voetpedaal 18 in werking behoeft te worden gesteld voor het in werking stellen van de remmechanismen van de wielen is dus een zeer eenvoudige en gebruiksvriendelijke bediening van de remmechanismen verkregen. Voor het bedienen van de door de voetpedalen 17 en 18 gevormde 15 bedieningsorganen behoeft men slechts het bedieningsorgaan naar beneden te drukken, zodat men voor het bedienen van de remmechanismen slechts de zool van het schoeisel op het bedieningsorgaan behoeft te plaatsen en men niet, zoals in vele gevallen met de bovenzijde van het schoeisel het bedieningsorgaan omhoog moet trekken hetgeen tot beschadiging van het 20 schoeisel kan leiden.

Uiteraard is verder de uitvinding niet beperkt op de hierboven beschreven en in de figuren afgebeelde uitvoeringsvorm. Zo zal het bijvoorbeeld denkbaar zijn om in plaats van bedieningsorganen in de vorm van voetpedalen met de hand bedienbare bedieningsorganen aan te 25 brengen. In plaats van verschuifbare bedieningsorganen zijn ook verzwenkbare bedieningsorganen denkbaar.

10 1 2 228

Claims (8)

1. Wagen voorzien van een door loopwielen ondersteund en met menskracht voort te bewegen gestel, waarbij draaiingsassen van een 5 tweetal aan weerszijden van het gestel aangebrachte loopwielen tenminste nagenoeg in eikaars verlengde zijn gelegen en ieder van dit tweetal wielen is voorzien van een remmechanisme die onderling zijn gekoppeld, waarbij de remmechanismen nagenoeg tegelijkertijd beide in werking worden gesteld of beide worden uitgeschakeld, met het kenmerk, dat nabij elk wiel een 10 bedieningsorgaan voor het daarbij behorende remmechanisme is voorzien, waarbij de bedieningsorganen zodanig onderling en met de remmechanismen zijn gekoppeld, dat bij bedienen van het ene bedieningsorgaan de beide remmechanismen in werking worden gesteld en bij bedienen van het andere bedieningsorgaan de beide remmechanismen worden uitgeschakeld.

2. Wagen volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de be dieningsorganen zodanig met elkaar zijn gekoppeld, dat bij bedienen van de bedieningsorganen de bedieningsorganen tegengesteld aan elkaar ten opzichte van het gestel bewegen.

3. Wagen volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat 20 de bedieningsorganen verschuifbaar in het gestel zijn gelegerd.

4. Wagen volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de bedieningsorganen zijn gekoppeld door een flexibel koppel orgaan.

5. Wagen volgens een der voorgaande conclusies, met het 25 kenmerk, dat de bedieningsorganen zodanig zijn aangebracht, dat zij met de voet in werking te stellen zijn door het met de voet naar beneden drukken van de bedieningsorganen.

6. Wagen volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de remmechanismen zijn voorzien van met de wielen verbonden 30 tandkransen en met behulp van de bedieningsorganen in een richting loodrecht op de draaiingsassen van de wielen verschuifbare, met de tandkransen samenwerkende blokkeerorganen, waarbij de blokkeerorganen van de beide aan weerszijden van het gestel aangebrachte wielen, gezien in de richting van de draai ingsassen van de desbetreffende loopwielen ongeveer 35 diametraal tegenover elkaar zijn opgesteld.

7. Wagen volgens een der voorgaande conclusies, met het 101 2228 » Μ kenmerk, dat met de bedieningsorganen de blokkeerorganen dragende schuifstukken zijn verbonden, welke schuifstukken verschuifbaar zijn opgenomen in de loopwielen ondersteunende huizen.

8. Wagen volgens een der voorgaande conclusies, met het 5 kenmerk, dat de bedieningsorganen nabij de met de remmech an ismen uitgeruste loopwielen zijn opgesteld. 1012228