NL1000966C1 - Werkwijze en inrichting voor het beladen van een houder. - Google Patents

Description

WERKWIJZE EN INRICHTING VOOR HET BELADEN VAN EEN HOUDER

De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze en inrichting voor het beladen van een houder met individuele objecten.

Het met individuele objecten, in het bijzonder met 5 niet vormvaste objecten, beladen van een houder vindt veelal handmatig plaats. Een voorbeeld hiervan is het handmatig beladen van rolcontainers met aardappelzakken. Dergelijke containers worden van een distributiepunt, waar de aardappels doorgaans worden afgevuld in zakken voor kleinverbruik 10 (anderhalf, twee-en-half en vijf kilo verpakkingen zijn standaard), en na te zijn gevuld gewoonlijk afgevoerd naar verkooppunten zoals supermarkten. Bij het beladen van de container dient rekening gehouden te worden met de gevoeligheid van aardappelen voor vallen. Bovendien is een aardappelzak niet 15 vormvast waardoor het in bepaalde gevallen nodig is om een reeds op de container geplaatste zak te verplaatsen of deze te vervormen door er bijvoorbeeld een klap op te geven. De beschreven werkwijze is arbeidsintensief, monotoon en zwaar.

De onderhavige uitvinding heeft tot doel een 20 werkwijze en inrichting te verschaffen voor het mechaniseren van het met individuele objecten beladen van een houder.

De uitvinding verschaft daartoe een werkwijze omvattende achtereenvolgens de stappen: a) het in een gewenst patroon op een plateau plaatsen van 25 objecten, b) het boven de houder brengen van het plateau, en c) het in hoofdzaak evenwijdig aan het vlak door het plateau terugtrekken van het plateau van de positie boven de houder naar een positie naast de houder, en het gelijktijdig in 30 tegengestelde richting, met in hoofdzaak dezelfde snelheid als het terugtrekken van het plateau, van het plateau afvoeren van de objecten.

10 0 0 9 6 6 2

De uitvinding omvat tevens een inrichting voor het uitvoeren van deze werkwijze, omvattende: - een plateau dat in langsrichting evenwijdig aan het plateauvlak beweegbaar is, 5 - een met het plateau verbonden transporteur waarvan de transportrichting evenwijdig is aan de bewegingsrichting van het plateau, en - aandrijfmiddelen voor het aandrijven van het plateau en de transporteur.

10 Door deze werkwijze en inrichting worden de objecten niet in de houder geworpen maar gevleid. Dit leidt ertoe dat de objecten geen voorwaartse snelheid bezitten. Het op het plateau aangebrachte patroon zal dus niet of nagenoeg niet worden verstoord. Dit maakt zelfs het beladen van niet-vormvaste 15 objecten in een gewenste vorm en patroon mogelijk. Aangezien de objecten geen voorwaartse snelheid bezitten tijdens het beladen bevatten deze ook relatief weinig kinetische energie waardoor de objecten beschadigd zouden kunnen worden.

De houder is bij voorkeur verticaal beweegbaar. Door 20 het verticaal bewegen van de houder is het mogelijk een houdervlak waarop de objecten geladen dienen te worden of de bovenzijde van de reeds geladen objecten waarop een volgende laag objecten geladen dient te worden nagenoeg op dezelfde hoogte te plaatsen als de onderzijde van het plateau. Op deze 25 wijze wordt bereikt dat de objecten na het verlaten van het plateau slechts een zeer korte afstand naar beneden bewegen. Hierdoor wordt het op het plateau aangebrachte patroon minimaal verstoord en tevens wordt voorkomen dat de objecten over grote afstand naar beneden vallen waardoor zij bijvoorbeeld 30 beschadigd kunnen raken.

Het op het plateau plaatsen van de individuele objecten vindt bij voorkeur plaats in de naast de houder gelegen positie door het van een naast het plateau gelegen positie op het plateau schuiven van de objecten. Op deze wijze 35 is ook het beladen van het plateau te mechaniseren, waardoor de behoefte aan handmatige arbeid verder wordt teruggedrongen.

Bij voorkeur is voor het terugtrekken van het plateau en het van het plateau afvoeren van de objecten tussen de houder en het plateau een geleider plaatsbaar. De geleider 1000 906 3 voorkomt een ongewenste positionering van de geladen objecten. Bijvoorbeeld een object dat de neiging heeft buiten de door de houder bepaalde omtrek te schuiven zal door de geleider worden tegengehouden.

5 De inrichting is bij voorkeur voorzien van hefmiddelen voor het in hoofdzaak verticaal doen bewegen van de houder. De voordelen van het verticaal verplaatsen van de houder zijn reeds beschreven. Daarbij dient echter tevens opgemerkt te worden dat de hefmiddelen zodanig kunnen zijn 10 uitgerust dat zij de houder laten trillen. Dit bevordert de meer compacte belading van de houder.

De inrichting is bij voorkeur voorzien van toevoermiddelen voor het op een plateau plaatsen van de objecten. In de voorkeursuitvoering bestaan de toevoermiddelen 15 uit een boven een transportband voor het aanvoeren van objecten geplaatste evenwijdig aan het vlak van de transportband in hoofdzaak loodrecht op de transportband beweegbare opduwer.

Deze maatregelen maken het mogelijk het plateau automatisch te beladen zonder het uitoefenen van aanzienlijke krachten op de 20 objecten. In het bijzonder bij niet vormvaste objecten kan met genoemde voorkeursuitvoering voorkomen worden dat deze van vorm wijzigen bij het op het plateau plaatsen.

In de transportband voor het toevoeren van objecten zijn bij voorkeur weegmiddelen opgenomen voor het controleren 25 van het gewicht van de getransporteerde objecten en is bij voorkeur met de weegmiddelen een uitwerper verbonden voor het uitwerpen van afgekeurde objecten. Met behulp van deze maatregel kan automatisch een kwaliteitscontrole worden uitgevoerd ten aanzien van het gewicht van de individuele 30 objecten. De inrichting is voor het aanvoeren van objecten bij voorkeur voorzien van een uitneeminrichting omvattende tenminste twee onder naar elkaar toe gekeerde voorspanning samenwerkende eindloze transportsnaren, waarmee een gepositioneerd object aangrijpbaar is, en middelen voor het 35 lokaal doen verminderen van de naar elkaar toe gekeerde voorspanning voor het lossen van een aangegrepen object. Met behulp van deze uitneeminrichting kunnen objecten in een geörienteerde toestand uit een voorgaande inrichting worden aangegrepen en vervolgens gelost op een positie naar keuze. In 100 0 906 4 het bijzonder wordt hierbij gedacht aan een zakkenvulinrichting waarop de beschreven uitneeminrichting is aangesloten.

De onderhavige uitvinding zal verder worden verduidelijkt aan de hand van het in navolgende figuren 5 weergegeven niet-limitatieve uitvoeringsvoorbeeld. Hierin toont:

Fig. 1 een perspektivisch aanzicht op een inrichting overeenkomstig de uitvinding en een gedeeltelijk met zakken gevulde houder, 10 Fig. 2 een perspektivisch aanzicht op een dubbel uitgevoerde inrichting overeenkomstig de uitvinding die gekoppeld is met twee eveneens weergegeven zakkenvulinrichtingen, en

Fig. 3 een gedeeltelijk opengewerkt perspektivisch 15 aanzicht op een uitneeminrichting overeenkomstig de uitvinding.

Fig. 1 toont een inrichting 1 voor het met zakken 2 beladen van een rolcontainer 3. Inrichting 1 voor het beladen is verbonden met toevoermiddelen 4 voor het mechanisch aan de inrichting 1 toevoeren van zakken 2. De beladingsinrichting 1 20 omvat een plateau 5 waaromheen een eindloze transportband 6 is aangebracht. Het plateau 5 ondersteunt op deze wijze het bovenste part van de transportband 6. Het is evenwel ook denkbaar dat het onnodig is het bovenpart van de eindloze transportband 6 te ondersteunen indien keerrollen 7 zodanig in 25 een gestel zijn opgenomen dat zij de eindloze transportband 6 met voldoende kracht kunnen opspannen dat het bovenste part ervan over voldoende draagvermogen beschikt. In dit laatste geval zijn de functie van de transportband 6 en het plateau 5 verenigd in een door een gestel opgespannen transportband 6. In 30 het plateau 5 en de transportband 6 zijn in langsrichting overeenkomstig de pijl PI heen en weer beweegbaar door een cilinder 8. De aandrijving van de transportband 6 geschiedt door een motor 9.

Door een met zakken 2 beladen plateau 5 en 35 transportband 6 van een positie gelegen boven de rolcontainer 3 terug te trekken en gelijktijdig het bovenpart van de transportband 6 naar de rolcontainer 3 toe te bewegen met een nagenoeg gelijke snelheid zullen de op de transportband 6 en het plateau 5 gelegen zakken 2 meer gevleid worden op de zich 10 0 0 90 0 5 reeds in de rolcontainer 3 bevindende zakken 2. Om te voorkomen dat er zakken 2 naar een buiten de rolcontainer 3 gelegen positie verschuiven is de inrichting 1 tevens voorzien van een raam 10 dat zodanig in een positie boven de rolcontainer 3 5 gebracht is dat de te plaatsen zakken 2 niet tot de buiten de omtrek van de rolcontainer 3 kunnen verschuiven. Het raam 10 fungeert daardaar als geleider voor zakken 2 die de neiging hebben een verkeerde positie aan te gaan nemen. Tevens zichtbaar in deze figuur zijn hefmiddelen 11 waarmee de hoogte 10 van de rolcontainer 3 ten opzichte van het plateau 5 en de transportband 6 instelbaar is. Na het plaatsen van een laag zakken 2 kan de rolcontainer 3 door de hefmiddelen 11 over een beperkte afstand naar beneden bewogen worden zodanig dat er voldoende ruimte is voor het plaatsen van een nieuwe laag 15 zakken en zonder dat de afstand waarover de zakken 2 naar beneden vallen onnodig vergroot wordt.

Fig. 1 toont tevens twee eindloze transportbanden 12 voor het aanvoeren van zakken 2. Wanneer deze via transportbanden 12 een positie bereiken nabij de boven de transportbanden 12 20 geplaatste opduwers 13 kunnen de zakken 2 wanneer het plateau 5 en de transportband 6 in een achterste en lege positie verkeren zodanig verschoven worden dat zij van de transportbanden 12 op de transportband 6 geschoven worden. Voor het doen bewegen van de opduwers 13 zijn deze voorzien van aandrijfcilinders 14. In 25 onderbroken lijnen is de transportband 6' in de meest teruggetrokken positie weergegeven. Voor het coördineren van de bewegingen van het plateau 5, de transportband 6, de hefmiddelen 11, de transportband 12 en de opduwers 13 zijn de aandrijfmiddelen van al deze elementen bij voorkeur gekoppeld 30 met centrale besturingsmiddelen.

Fig. 2 toont een totale verwerkingsstraat voor het afzakken van bij voorbeeld aardappelen en het in een rolcontainer plaatsen van de afgezakte produkten. Schematisch weergegeven zijn twee afzakinrichtingen 15 waaruit de afgezakte 35 produkten door middel van uitneeminrichtingen 16 overeenkomstig de pijlen P2 worden uitgenomen. De uitneeminrichting 16 wordt in figuur 3 nader verduidelijkt. Op een positie boven glijbanen 17 worden de zakken losgelaten door de uitneeminrichtingen 16 waardoor zij zich overeenkomstig de pijlen P3 en P4 naar 100 0 906 6 beneden verplaatsen. Aan de onderzijde van de glijbanen 17 vallen de zakken 2 zodanig naar beneden op een dubbele opvoerband 18 dat de oriëntatie van de zakken 2 vastligt. Dit is in de figuur zichtbaar aan de naar boven gekeerde bedrukking 5 19 op de zakken 2. Door de dubbele opvoerband 18 worden de zakken overeenkomstig de pijlen P5 naar rollenbanen 20 gevoerd die tevens als buffer kunnen functioneren. Na het verlaten van de rollerbanen 20 overeenkomstig de pijlen P6 worden de zakken 2 over weeginrichtingen 21 gevoerd. Bij het constateren van een 10 ongewenst gewicht kunnen achter de weeginrichtingen 21 opgestelde uitwerpers de afgekeurde produkten overeenkomstig de pijlen P7 uitwerpen. Vervolgens zullen de over de transportbanden 12 verplaatste zakken door aanduwers 23 in een vlakke configuratie worden gebracht. In plaats van aanduwers 23 15 is het bijvoorbeeld ook mogelijk een transportband 12 te laten trillen of de zakken 2 over een rollenbaan te voeren waarvan de rollen een gehoekte vorm hebben. Het moge duidelijk zijn dat deze bewerking indien overbodig ook achterwege gelaten kan worden.

20 Voor de verdere verwerking van de zakken 2 wordt verwezen naar de beschrijving bij figuur 1. De rolcontainer 3 in de hier weergegeven figuur is zojuist overeenkomstig de pijlen P8 en P9 op de hefinrichting 11 geplaatst. Voor het beladen van de rolcontainer 3 kan beginnen is het gewenst de 25 rolcontainer 3 overeenkomstig de pijl P10 naar boven te verplaatsen zodat de valhoogte van de gevulde zakken 2 beperkt blijft. Nadat een rolcontainer 3 volledig is gevuld kan deze overeenkomstig de pijl Pil worden afgevoerd.

Fig. 3 toont in detail de uitneeminrichting 11 30 waaraan afgevulde zakken overeenkomstig de pijl P12 kunnen worden toegevoerd. De uitneeminrichting 16 omvat twee onder naar elkaar toe gerichte voorspanning staande aangedreven snaren 24 waartussen een aangevoerde zak ingeklemd kan worden bijvoorbeeld op een positie nabij de felsnaad waarmee de zak 2 35 is afgedicht. De snaren 24 worden aangedreven door een gezamenlijke aandrijving 25. Zodra een uitgenomen zak is aanbeland op de uitwerppositie is het mogelijk tenminste één snaar 24 ondersteunende geleidingsblok 26 van de snaren 24 af te bewegen. Het verplaatsen van het geleidingsblok 26 is 10 0 0 9 <> 6 7 mogelijk door het aansturen van bedieningscilinders 27. Door het heen en weer bewegen van het geleidingsblok 26 overeenkomstig de pijl P13 is het mogelijk de inklemkracht waarmee een zak 2 door de snaren 24 in positie wordt gehouden 5 te verminderen of zelfs geheel weg te nemen. Door het ontbreken van de klemkracht zal de zak 2 loskomen van de snaren 24 en naar beneden vallen. Voor verdere verwerking van de zak 2 wordt verwezen naar de beschrijving behorende bij figuur 2.

***** 100 0 96 6

Claims (10)

1. Werkwijze voor het met individuele objecten beladen van een houder, omvattende achtereenvolgens de stappen: a) het in een gewenst patroon op een plateau plaatsen van objecten, 5 b) het boven de houder brengen van het plateau, en c) het in hoofdzaak evenwijdig aan het vlak door het plateau terugtrekken van het plateau van de positie boven de houder naar een positie naast de houder, en het gelijktijdig in tegengestelde richting, met in hoofdzaak dezelfde snelheid als 10 het terugtrekken van het plateau, van het plateau afvoeren van de objecten.

2. Werkwijze volgens conclusie 1, waarbij de houder verticaal beweegbaar is.

3. Werkwijze volgens conclusie 1 of 2, waarbij het op 15 het plateau plaatsen van de individuele objecten plaatstvindt in de naast de houder gelegen positie door het van een naast het plateau gelegen positie op het plateau schuiven van de objecten.

4. Werkwijze volgens één der voorgaande conclusies, 20 waarbij voor het terugtrekken van het plateau en het van het plateau afvoeren van de objecten tussen de houder en het plateau een geleider plaatsbaar is.

5. Inrichting voor het met individuele objecten beladen van een houder, omvattende: 25. een plateau dat in langsrichting evenwijdig aan het plateauvlak beweegbaar is, - een met het plateau verbonden transporteur waarvan de transportrichting evenwijdig is aan de bewegingsrichting van het plateau, en 30. aandrijfmiddelen voor het aandrijven van het plateau en de transporteur. 100 0 906

6. Inrichting volgens conclusie 5, waarbij de inrichting is voorzien van hefmiddelen voor het in hoofdzaak verticaal doen bewegen van de houder.

7. Inrichting volgens conclusie 5 of 6, waarbij de 5 inrichting is voorzien van toevoermiddelen voor het op het plateau plaatsen van de objecten.

8. Inrichting volgens conclusie 7, waarbij de toevoermiddelen bestaan uit een boven een transportband voor het aanvoeren van objecten geplaatste evenwijdig aan het vlak 10 van de transportband in hoofdzaak loodrecht op de transportband beweegbare opduwer.

9. Inrichting volgens één der conclusies 5-8, waarbij in de transportband voor het toevoeren van objecten weegmiddelen zijn opgenomen voor het controleren van het 15 gewicht van de getransporteerde objecten en met de weegmiddelen een uitwerper is verbonden voor het uitwerpen van afgekeurde objecten.

10. Inrichting volgens één der conclusies 5-9, waarbij voor het aanvoeren van de objecten de inrichting is 20 voorzien van een uitneeminrichting omvattende tenminste twee onder naar elkaar toe gekeerde voorspanning samenwerkende eindloze transportsnaren, waarmee een gepositioneerd object aangrijpbaar is, en middelen voor het lokaal doen verminderen van de naar elkaar toe gekeerde voorspanning voor het lossen 25 van een aangegrepen object. * * * * * 10 0 0 9 6 0