<Desc/Clms Page number 1>
Inrichting voor het presenteren van inslagdraden bij weefmachines.
Deze uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het presenteren van inslagdraden bij weefmachines.
Het is bekend bij weefmachines om met behulp van een inrichting voor het presenteren van inslagdraden een inslagdraad in de baan van een meeneemelement zoals een grijper te brengen. Dergelijke inrichtingen zijn voorzien van een of meedere draadpresentatieelementen die ofwel een draadoog zoals beschreven in US 4326566 en US 4964443, ofwel een draadklem zoals beschreven in US 4781226, bevatten.
Dergelijke inrichtingen bevatten tevens een mechanisme om een gewenste beweging aan de draadpresentatieelementen op te leggen teneinde gewenste inslagdraden aan het meeneemelement te presenteren. Deze bekende inrichtingen hebben als nadeel dat het voornoemde mechanisme veel elementen waaronder koppelingen bevat, waardoor het mechanisme ingewikkeld, omslachtig en omvangrijk wordt. Dit is bijzonder het geval indien bepaalde bewegingen van het draadpresentatieelement beoogt worden zoals beschreven in US 4964443 en US 4781226.
De huidige uitvinding heeft een inrichting voor het presenteren van inslagdraden bij weefmachines tot doel die de voornoemde nadelen niet vertoont.
Tot dit doel betreft de uitvinding een inrichting voor het presenteren van inslagdraden bij weefmachines waarbij
<Desc/Clms Page number 2>
minstens een draadpresentatieelement is voorzien daardoor gekenmerkt dat de inrichting voor ieder draadpresentatieelement een module bevat die hoofdzakelijk bestaat uit een stuurbare motor voorzien van een motoras, een excenter voorzien op de motoras, een door het excenter aangedreven drijfelement en een geleiding voor het drijfelement, waarbij het draadpresentatieelement voorzien is aan het drijfelement. Bij voorkeur bevat iedere module tevens-een freem en zijn middelen voorzien om de hoekverdraaiing van de motoras te beperken en/of om een referentiepositionering te bekomen.
De inrichting volgens de uitvinding biedt als voordeel dat ze een zeer kleine inertie heeft, waardoor de frequentie waarmee inslagdraden kunnen gepresenteerd worden zeer groot is, en waardoor hogere weefsnelheden kunnen bekomen worden. Tevens laat zij toe een willekeurige beweging aan het draadpresentatieelement op te leggen en dit onafhankelijk van andere weefmachineonderdelen.
Bij voorkeur worden meerdere modules in minstens een rij opgesteld zodanig dat de drijfelementen waaraan de draadpresentatieelementen zijn voorzien volgens een oppervlak zijn opgesteld. In geval twee rijen modules zijn opgesteld bevinden de drijfelementen zieh tussen de modules en bij voorkeur zodanig dat de drijfelementen van beide rijen modules volgens eenzelfde oppervlak zijn opgesteld. Dergelijke inrichting biedt als voordeel dat ze zeer compact is.
Teneinde de kenmerken volgens de uitvinding duidelijker naar voor te brengen wordt de uitvinding hieronder nader
<Desc/Clms Page number 3>
toegelicht aan de hand van tekeningen met uitvoeringsvoorbeelden, waarin : figuur l schematisch een inrichting volgens de uitvinding weergeeft ; figuur 2 een zieht weergeeft volgens pijl F2 in figuur 1 ; figuren 3 en 4 schematisch de inrichting volgens figuur 1 in een andere stand weergeven ; figuur 5 een schematische illustratie van een inrichting volgens de uitvinding in een zicht analoog als in figuur 2 weergeeft ; figuur 6 gedeeltelijk een zicht weergeeft volgens doorsnede VI-VI in figuur 5 ; figuur 7 een vergroot zicht weergeeft van het gedeelte aangeduid met F7 in figuur 6.
In figuur 1 en 2 is een inrichting 1 voor het presenteren van inslagdraden volgens de uitvinding weergegeven waarbij een module 2 voor een draadpresentatieelement 3 is voorzien. De weergegeven module 2 bevat een stuurbare motor 4 voorzien van een motoras 5, een excenter 6 voorzien op de motoras 5, een door het excenter 6 aangedreven drijfelement 7 en een geleiding 8 voor het drijfelement 7, waarbij het draadpresentatieelement 3 voorzien is aan het drijfelement 7. Het excenter 6 kan bestaan uit een kruk 9 die voorzien is van een as 10 die excentrisch ten opzichte van de motoras 5 is opgesteld en het drijfelement 7 kan bestaan uit een ronde drijfstang 11 die gelagerd is op de as 10 van de kruk 9. De kruk 9 is vast bevestigd op de motoras 5.
De geleiding 8 bestaat bijvoorbeeld uit een draaibaar opgesteld element 12
<Desc/Clms Page number 4>
waarin een opening 13 is voorzien die kan samenwerken met het drijfelement 7 en uit een as 14 die voorzien is aan het element 12. De module 2 bevat tevens een freem 15 dat bestaat uit een plaat 16 die voorzien is van een opening 17 waarin de kruk 9 zieh kan bevinden en waaraan de motor 4 langs de ene kant 18 en de geleiding 8 langs de tegenoverliggende kant 19 is voorzien. Het draadpresentatieelement 3 bestaat in de weergegeven uitvoeringsvorm uit een draadoog 21. De geleiding 8 bevindt zieh hierbij zo dicht mogelijk bij het draadoog 21.
De motor 4 wordt bevestigd aan de plaat 16 met bouten 22 en de as 14 van de geleiding 8 is via een klips 23 draaibaar bevestigd aan de plaat 16. De drijfstang 11 bevindt zieh uiteraard aan de kant 19 van de geleiding 8. De stuurbare motor 4 bestaat bijvoorbeeld uit een stappenmotor die via een pulstrein door een stuureenheid 20 wordt gestuurd.
Bij voorkeur zijn middelen 24 voorzien om de hoekverdraaiing van de motoras 5 te beperken. In de weergegeven uitvoeringsvorm bestaan die middelen 24 uit aanslagen 25 en 26 die kunnen samenwerken met de op de motoras 5 voorziene kruk 9 en die voorzien zijn ter hoogte van de opening 17 in de plaat 16. Hiertoe heeft deze opening 17 een zodanige vorm dat de kruk 9 slechts over een beperkte hoek kan verdraaid worden.
De aanslagen 25 en 26 worden bij voorkeur zodanig voorzien dat wanneer de kruk 9 in kontakt is met een van de aanslagen 25 of 26, de kruk 9 en de drijfstang 11 nagenoeg in elkaars verlengde staan.
Volgens een niet in de figuren weergegeven variante kan de
<Desc/Clms Page number 5>
positie van de aanslagen instelbaar gemaakt worden. Hiertoe kunnen de aanslagen 25 en 26 bijvoorbeeld gevormd worden door het uiteinde van een instelschroef die voorzien is in de plaat 16.
In figuur 1 zijn tevens schematisch een inslagdraad 30, een meeneemelement 31 zoals een grijper 32, een vast opgesteld draadoog 33 waarlangs de inslagdraad 30 passeert-en het weefvak 34 weergegeven.
De werking van de inrichting volgens de uitvinding wordt hieronder nader toegelicht aan de hand van de figuren l en 3.
Wanneer het draadpresentatieelement 3 geen inslagdraad 30 presenteert bevindt het zich in een rusttoestand zoals weergegeven in figuur 1. Wanneer men het draadpresentatieelement 3 wil presenteren, stuurt de stuureenheid 20 de motor 4 zodanig dat deze een rotatie volgens pijl P uitvoert tot het draadpresentatieelement 3 zich in een presentatietoestand zoals weergegeven in figuur 3 bevindt. Om het draadpresentatieelement 3 terug in rusttoestand te brengen stuurt de stuureenheid 20 de motor 4 zodanig dat deze een rotatie volgens pijl Q uitvoert tot het draadpresentatieelement 3 zich terug in de voornoemde rusttoestand bevindt.
Door het rechtstreeks voorzien van het draadpresentatieelement 3 op een drijfstang 11 die via een kruk 9 en een motor 4 wordt aangedreven wordt het voordeel bekomen dat de inertie van dit geheel gering is, hetgeen hogere snelheden of het gebruik van minder krachtige motoren toelaat.
<Desc/Clms Page number 6>
Door het feit dat de motor 4 door een stuureenheid 20 stuurbaar is, kan het draadpresentatieelement 3 op elk ogenblik in een gewenste positie gebracht worden, onafhankelijk van de positie van andere weefmachineonderdelen zoals ladeaandrijving, kaderaandrijving en andere aandrijvingen. Dit laat toe de beweging van het draadpresentatieelement 3 afhankelijk te kiezen van het'soort te presenteren inslagdraad, het annuleren van een inslagdraad, het in een willekeurige positie brengen van het draadpresentatieelement 3 zowel tijdens een insertie als tijdens een weefmachinestilstand.
In geval de motor 4 een stappenmotor is, wordt deze gestuurd door een pulstrein afkomstig van de stuureenheid 20. De pulstrein kan zodanig gekozen worden dat de kruk 9 tegen de aanslag 25 of 26 gedrukt wordt en waardoor twee stabiele posities van het draadpresentatieelement 3 kunnen bekomen worden.
Bij voorkeur zal men de pulstrein naar de stappenmotor zodanig kiezen dat de kruk 9 niet in kontakt met de aanslag 25 of 26 gebracht wordt. Dit kan door gepaste keuze van het aantal stappen waarmee de motor 4 verdraaid wordt. Het draadpresentatieelement 3 kan hierbij in een willekeurige rusttoestand of willekeurige presentatietoestand gehouden worden door een zogenaamde houdstroom aan de stappenmotor 4 op te leggen, zodanig dat die positionering niet beinvloed wordt door trillingen van de weefmachine en krachten die de inslagdraad 30 uitoefent op het draadpresentatieelement 3.
<Desc/Clms Page number 7>
In geval de kruk 9 en de drijfstang 11 in rusttoestand en/of presentatietoestand nagenoeg in elkaars verlengde staan, worden krachten uitgeoefend door de inslagdraad 30 op de drijfstang 11 nagenoeg niet doorgegeven naar de kruk 9 zodanig dat slechts een beperkte houdstroom noodzakelijk is.
Daar in voornoemd geval bij het starten van een beweging vanuit rusttoestand of presentatietoestand een zekere hoekverdraaiing van de kruk 9 slechts een kleine verplaatsing van het op de drijfstang 11 voorzien draadpresentatieelement 3 voor gevolg heeft, wordt de bijhorende inslagdraad 30'niet bruusk verplaatst en worden inslagdraadbreuken vermeden. Dit biedt tevens als voordeel dat de stroomtoevoer om motor 4 te starten beperkt is. Hetzelfde geldt bij het afremmen van de beweging naar rusttoestand of presentatietoestand.
Wanneer het draadpresentatieelement 3 zich in rusttoestand bevindt, kan men na een bepaald aantal inserties de kruk 9 in kontakt brengen met de aanslag 25 van de middelen 24 die een referentiepositie van de motoras 5 bepaalt om een referentiepositie voor de kruk 9 en/of om een referentiepositionering van de kruk 9 te bekomen. Uiteraard kan de referentiepositionering ook bekomen worden met behulp van een positionering ten opzichte van een detectieelement zoals een nabijheidsschakelaar of ten opzichte van de aanslag 26.
In geval de motor 4 een servomotor is waarvan de motoras 5 gekoppeld is met een hoekencoder wordt deze motor 4 zodanig gestuurd door de stuureenheid 20 dat de motoras 5 een gewenste hoekpositie inneemt, waarbij deze hoekpositie gemeten wordt door de hoekencoder.
<Desc/Clms Page number 8>
Om inslagdraadbreuken te vermijden kan de stuureenheid 20 tevens een veranderlijke draaisnelheid opleggen aan de motor 4 zodanig dat het begin en het einde van de beweging traag verloopt en het midden van de beweging vlug verloopt. Hiertoe is de stuureenheid 20 voorzien van middelen die een veranderlijke draaisnelheid kunnen opleggen aan de motor 4.
Bij toepassing van een stappenmotor kan de stuureenheid 20 hiertoe een pulstrein met een variabele frequentie genereren.
Bij toepassing van een servomotor kan de stuureenheid 20 tevens stroom met variabele frequentie genereren.
Volgens een variante kan nadat een door het draadpresentatieelement 3 gepresenteerde inslagdraad 30 door een meeneemelement 31 is meegenomen het draadpresentatieelement 3 in een derde positie gebracht worden zoals weergegeven in figuur 4. Deze derde positie is zodanig dat de wrijving van de inslagdraad 30 met het draadoog 21 zo gering mogelijk is tijdens het verder in het weefvak 34 brengen van een inslagdraad 30. Deze positie wordt gekozen in functie van de positie van het vast draadoog 33 ten opzichte van het weefvak 34 zodanig dat de inslagdraad 30 zo weinig mogelijk omgebogen wordt ter hoogte van het draadoog 21. Door het toepassen van deze werkwijze ontstaan minder inslagdraadbreuken. Indien de volgend in te brengen inslagdraad terug dezelfde inslagdraad is, dient het draadpresentatieelement 3 dan slechts een beperkte weg af te leggen.
Uiteraard kan volgens een andere mogelijkheid tijdens het inbrengen van een inslagdraad het draadoog 21 kontinue verplaatst worden zodanig dat de wrijving van de inslagdraad
<Desc/Clms Page number 9>
30 in het draadoog 21 zo gering mogelijk is.
Het is duidelijk dat de presentatiepositie van het draadpresentatieelement 3 zodanig kan gekozen worden dat de inslagdraad 30 optimaal door het meeneemelement 31 kan meegenomen worden.
Zoals schematisch weergegeven in figuren 5 tot 7 kan de inrichting voor het presenteren van inslagdraden meerdere modules 2A-2E met draadpresentatieelementen 3A-3E bevatten.
Duidelijkheidshalve zijn in figuur 5 slechts twee modules 2A, 2B, 2D-2C, 2E weergegeven. In figuur 6 zijn de motoren 4A-4E niet weergegeven en zijn slechts de openingen 17C, 17E van de platen van de modules 2C, 2E weergegeven zodat de openingen 17A-17E-van alle modules 2A-2E zichtbaar worden.
Hierbij bevat de inrichting 1 voor ieder draadpresentatieelement 3A-3E een module 2A-2E die hoofdzakelijk bestaat uit een stuurbare motor 4A-4E voorzien van een motoras 5A-5E, een excenter 6A-6E voorzien op de motoras 5A-5E, een door het excenter 6A-6E aangedreven drijfelement 7A-7E en een geleiding 8A-8E voor het drijfelement 7A-7E, waarbij het draadpresentatieelement 3A-3E voorzien is aan het drijfelement 7A-7E. De modules 2A-2E worden bij voorkeur opgesteld zodanig dat de drijfelementen 7A-7E waarvan de draadpresentatieelementen 3A-3E deel uitmaken volgens een oppervlak, dat bijvoorbeeld vlak is, zijn opgesteld.
Teneinde meerdere draadpresentatieelementen 3A-3E dicht bijeen te kunnen voorzien, worden modules 2A-2E horende bij
<Desc/Clms Page number 10>
een draadpresentatieelement 3A-3E in twee rijen 40 en 41 opgesteld. De modules 2A-2E zijn zodanig opgesteld dat de verschillende draadpresentatieelementen 3A-3E zich in gepresenteerde toestand, zoals aangeduid in dunne lijn in figuur 6 of 7, dicht bij elkaar bevinden, waardoor het voordeel wordt bekomen dat een meeneemelement 31 zoals een kleine grijper kan gebruikt worden om verschillende gepresenteerde inslagdraden tegelijkertijd mee tewnemen. De rij 40 bevat een plaat 42 waaraan de modules 2A, 2B en 2D zijn bevestigd, terwijl rij 41 een plaat 43 bevat waaraan modules 2C en 2E zijn bevestigd.
De platen 42 en 43 worden via tussenbalken 44 aan elkaar bevestigd zodanig dat beide platen 42 en 43 zich nagenoeg evenwijdig aan elkaar bevinden.
Beide platen 42 en 43 kunnen aan het weefmachinefreem 45 bevestigd worden. Zoals schematisch weergegeven in figuur 5 worden de motoren 4A-4E hierbij buiten beide platen 42-43 bevestigd terwijl de drijfelementen 7A-7E en hun geleidingen 8A-8E zich tussen beide platen 42-43 bevinden. De afstand tussen beide platen 42 en 43 wordt zodanig gekozen dat de drijfelementen 7A-7E waarvan de draadpresentatieelementen 3A-3E deel uitmaken volgens een oppervlak, dat bijvoorbeeld vlak is, zijn opgesteld. Deze opstelling biedt als voordeel dat de draadpresentatieelementen 3A-3E in een enkel oppervlak zijn opgesteld, zelfs in geval twee rijen 40-41 modules 2A-2E worden voorzien. Dit laat toe dat de draadpresentatieelementen 3A-3E zeer compact opgesteld worden. Het is duidelijk dat wanneer het voornoemde oppervlak vlak is, dat de platen 42 en 43 eveneens vlak zijn.
Daar de draadpresentatieelementen 3A-3E bij hun beweging een
<Desc/Clms Page number 11>
EMI11.1
boogvorm 27 zoals weergegeven in figuur 7 beschrijven, is het noodzakelijk om botsingen van drijfelementen 7A-7E voorzien van draadpresentatieelementen 3A-3E te vermijden, dat ieder draadpresentatieelement 3A-3E eenzelfde boogvorm 27 beschrijft. Door de opstelling van de motoren 4A-4E in twee rijen 40-41 is het hiertoe vereist dat de draairichting van de motoren 4A-4E horende bij eenzelfde rij modules 2A-2E aan elkaar gelijk is en dat die van de motoren 4A-4Ehorende bij een verschillende rij modules 2A-2E tegengesteld.
Hiertoe worden de openingen 17A-17E in de platen 16A-16E die de middelen bevatten die een referentiepositie van de motoras bepalen en/of die de hoekverdraaiing van de motoras beperken voor alle modules 2A-2E van eender welke rij 40-41 met eenzelfde orientatie opgesteld, zoals weergegeven in figuur 6. Opgemerkt wordt hierbij dat de platen 16A-16E voor beide rijen 40-41 modules 2A-2E met draadpresenatieelementen 3A-3E dezelfde vorm hebben, met andere woorden de motor 4A-4E en geleiding 8A-8E kunnen langs beide kanten 18 of 19 voorzien worden. Het is duidelijk dat de motoren 4A-4E en de geleidingen 8A-8E zieh steeds langs een verschillende kant van de platen 16A-16E bevinden.
Door het gebruik van modules 2A-2E bij de inrichting volgens de uitvinding is het mogelijk snel en eenvoudig meer of minder modules 2A-2E met een draadpresentatieelement 3A-3E te voorzien. Bovendien kan een bepaalde module 2A-2E met een draadpresentatieelement 3A-3E bij defekt eenvoudig vervangen worden. Door het feit dat de motoren 4A-4E buiten beide platen 42-43 bevestigd worden kunnen deze motoren 4A-4E bij defect tevens snel vervangen worden. De modules 2A-2E kunnen
<Desc/Clms Page number 12>
hierbij willekeurig door schroefmiddelen 46 aan de platen 42-43 bevestigd worden zodanig dat een individuele regeling van de positie van iedere module 2A-2E ten opzichte van de platen 42-43 mogelijk is.
De platen 42-43 kunnen ook willekeurig door schroefmiddelen 47 aan het weefmachinefreem 45 bevestigd worden zodanig dat een gezamelijke regeling van de positie van alle modules 2A-2E mogelijk is.
Het is duidelijk dat de draadpresentatieelementen 3A-3E zich in gepresenteerde toestand niet noodzakelijk dicht bij elkaar dienen te bevinden maar dat de draadpresentatieelementen 3A-3E in gepresenteerde toestand zich nagenoeg in eenzelfde punt of verder uit elkaar kunnen bevinden.
Daar de beweging van de draadpresentatieelementen onafhankelijk van de beweging van andere weefmachineonderdelen gebeurt, wordt het voordeel bekomen dat na een draadbreuk terug het gewenste draadpresentatieelement kan gepresenteerd worden zonder de noodzaak de synchronisatie met andere weefmachineonderdelen in te stellen waardoor geen bewegingen vooruit of achteruit van andere machineonderdelen noodzakelijk zijn, wat ook inslagstrepen in het weefsel kan vermijden. Tevens kan bij het vaststellen van een draadbreuk het draadpresentatieelement dat een volgende inslagdraad zou presenteren in rusttoestand gehouden worden of kan een draadpresentatieelement dat een volgende inslagdraad reeds presenteert in rusttoestand gebracht worden vooraleer het meeneemelement 31 de volgende inslagdraad zou meenemen.
Dit laatste heeft als voordeel dat geen zogenaamde inslagannulatieinrichting meer noodzakelijk is. Door de hoge
<Desc/Clms Page number 13>
snelheid waarmee de inrichting 1 volgens de uitvinding kan bewogen worden, wordt tevens het voordeel bekomen dat geen volgende inslagdraad meegenomen wordt, zelfs als de vaststelling van een gebroken inslagdraad laattijdig gedurende de vorige insertie werd vastgesteld, wat tevens inslagstrepen in het weefsel kan vermijden.
De inrichting volgens de uitvinding laat ook toe in geval van een inslagbreuk dat het draadpresentatieelement 3 in een positie gebracht wordt die een gemakkelijke bedrading toelaat. Hiertoe kan, zoals weergegeven in figuur 2, tevens een drukknop 48 op iedere module 2 voorzien worden die gekoppeld is met de stuureenheid 20 zodanig dat bij indrukken van deze drukknop 48 de stuureenheid 20 het bijhorende draadpresentatieelement 3 in een gewenste positie brengt. Bij een tweede maal indrukken kan het draadpresentatieelement 3 terug in zijn oorspronkelijke positie gebracht worden. Uiteraard kan teneinde een automatische herbedrading uit te voeren de stuureenheid 20 de motor 4 zodanig sturen dat het draadpresentatieelement 3 een gewenste positie inneemt. Het is duidelijk dat hierbij tevens een houdstroom voorzien wordt.
De inrichting 1 laat tevens toe bij meerdere draadpresentatieelementen 3A-3E voor ieder draadpresentatieelement 3A-3E een ander bewegingsverloop op te leggen volgens de plaats van het draadpresentatieelement 3A-3E ten opzichte van het weefmachinefreem 45, de aard van de bijhorende inslagdraad en de weefmachinesnelheid.
Door de gepaste sturing van de motoren 4 biedt de huidige
<Desc/Clms Page number 14>
uitvinding als voordeel dat tevens de rustpositie en presentatiepositie van de draadpresentatieelementen 3 gewijzigd kan worden zonder dat een mechanische instelling aan de inrichting volgens de uitvinding gebeurt. Deze gepaste sturing kan toegevoerd worden aan de stuureenheid 20 via een toetsenbord, een module of via een communicatielijn met een centrale stuureenheid.
Het is duidelijk dat het draadpresentatieelement 3 eveneens kan bestaan uit een draadklem en dat het excenter 6 tevens uit eerder welk element kan bestaan dat een excentrische beweging aan een drijfelement 7 kan opleggen.
De inrichting voor het presenteren van inslagdraden bij weefmachines volgens de uitvinding beperkt zich uiteraard niet tot de als voorbeeld beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvormen en kan binnen het kader van de uitvinding in verschillende andere vormen en afmetingen worden verwezenlijkt.