BE1019807A3 - Inrichting en werkwijze voor het klemmen van een inslagdraad. - Google Patents

Inrichting en werkwijze voor het klemmen van een inslagdraad. Download PDF

Info

Publication number
BE1019807A3
BE1019807A3 BE2011/0444A BE201100444A BE1019807A3 BE 1019807 A3 BE1019807 A3 BE 1019807A3 BE 2011/0444 A BE2011/0444 A BE 2011/0444A BE 201100444 A BE201100444 A BE 201100444A BE 1019807 A3 BE1019807 A3 BE 1019807A3
Authority
BE
Belgium
Prior art keywords
clamping element
central
outer clamping
weft thread
clamping
Prior art date
Application number
BE2011/0444A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Picanol
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Picanol filed Critical Picanol
Priority to BE2011/0444A priority Critical patent/BE1019807A3/nl
Priority to PCT/EP2012/062833 priority patent/WO2013007551A2/en
Priority to EP12731447.4A priority patent/EP2732086B1/en
Priority to CN201280034291.5A priority patent/CN104302822B/zh
Application granted granted Critical
Publication of BE1019807A3 publication Critical patent/BE1019807A3/nl

Links

Classifications

    • DTEXTILES; PAPER
    • D03WEAVING
    • D03DWOVEN FABRICS; METHODS OF WEAVING; LOOMS
    • D03D49/00Details or constructional features not specially adapted for looms of a particular type
    • D03D49/70Devices for cutting weft threads
    • DTEXTILES; PAPER
    • D03WEAVING
    • D03DWOVEN FABRICS; METHODS OF WEAVING; LOOMS
    • D03D47/00Looms in which bulk supply of weft does not pass through shed, e.g. shuttleless looms, gripper shuttle looms, dummy shuttle looms
    • D03D47/12Looms in which bulk supply of weft does not pass through shed, e.g. shuttleless looms, gripper shuttle looms, dummy shuttle looms wherein single picks of weft thread are inserted, i.e. with shedding between each pick
    • D03D47/125Weft holding devices
    • DTEXTILES; PAPER
    • D03WEAVING
    • D03DWOVEN FABRICS; METHODS OF WEAVING; LOOMS
    • D03D47/00Looms in which bulk supply of weft does not pass through shed, e.g. shuttleless looms, gripper shuttle looms, dummy shuttle looms
    • D03D47/34Handling the weft between bulk storage and weft-inserting means
    • D03D47/38Weft pattern mechanisms

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Textile Engineering (AREA)
  • Looms (AREA)

Description

Inrichting en werkwijze voor het klemmen van een inslagdraad. Technisch gebied
De uitvinding betreft een inrichting en een werkwijze voor het klemmen van een inslagdraad bij een weefmachine, in het bijzonder bij een lansweefmachine.
Stand van de techniek
Bij het weven wordt een in de baan van een grijper gepositioneerde inslagdraad door de grijper gegrepen en in het weefvak ingebracht. De ingebrachte inslagdraad wordt aan de insertiezijde afgesneden om toe te laten een volgende inslagdraad in te brengen. Het is gekend een in te brengen inslagdraad in de baan van de grijper te positioneren door gebruik te maken van een presenteerelement van een presenteerinrichting die naast het weefvak op de weefmachine is aangebracht, bijvoorbeeld zoals beschreven in EP 0 598 264 A1.
Het is verder gekend te voorzien in een kleminrichting die aangebracht is tussen een inslagpresenteerinrichting en een inslagschaar. Bijvoorbeeld betreft EP 0 644 286 A1 een apparaat voor het presenteren van inslagdraden bij een lansweefmachine die een beweegbaar gemonteerde inslagdraadklemeenheid bevat die minstens drie inslagdraadklemmen heeft die volgens de richting van beweging van de klemeenheid van elkaar verwijderd zijn, een positioneerinrichting voor het bewegen van elke van de inslagdraadklemmen in een referentievlak, welk positioneerinrichting een stappenmotor bevat.
EP 0 421 349 A1 beschrijft een kleminrichting voor een lansweefmachine. De kleminrichting bevat een eerste en een tweede grijplichaam, die op en neer beweegbaar zijn en gedwongen worden in een richting naar een middelste positie, en een grijpelement, dat op en neer beweegbaar is tussen het eerste en het tweede grijplichaam, waarbij het grijpelement in staat is contact te maken met het eerste en tweede grijplichaam, wanneer gepositioneerd in de middelste positie tussen het eerste en tweede grijplichaam, en in staat is om contact te maken met één van de grijplichamen zodat een open gedeelte wordt bepaald tussen het grijpelement en het andere grijplichaam wanneer gepositioneerd tegen één van de grijplichamen. De aandrijfmiddelen voor het op en neer bewegen van het grijpelement zijn uitgevoerd als een nok en een hefboom, twee spoelen of een elektrische aandrijving.
Samenvatting van de uitvinding
Het is het doel van de uitvinding te voorzien in een inrichting en een werkwijze voor het klemmen van een ingebrachte inslagdraad die een betrouwbare klemming van een ingebrachte inslagdraad toelaat.
Dit doel wordt opgelost met een inrichting voor het klemmen van een inslagdraad in een weefmachine, meer in het bijzonder in een lansweefmachine, de inrichting bevat een centraal klemelement, een eerste buitenste klemelement en een tweede buitenste klemelement, waarbij het centraal klemelement in twee tegengestelde klemrichtingen gedwongen wordt naar een tussenliggende positie, waarbij het centraal klemelement is ingeklemd tussen het eerste buitenste klemelement en het tweede buitenste klemelement wanneer het centraal klemelement in de tussenliggende positie,gepositioneerd is, de inrichting bevat verder een aandrijfinrichting aangepast voor het verplaatsen van het centraal klemelement vanuit de tussenliggende positie volgens twee klemrichtingen, een eerste klemrichting naar minstens een eerste positie en een tweede klemrichting naar minstens een tweede positie, waarbij in de eerste positie het centraal klemelement op afstand is van het eerste buitenste klemelement en in de tweede positie het centraal klemelement op afstand is van het tweede buitenste klemelement, en waarbij de aandrijfinrichting een pneumatische cilinder bevat met minstens één zuiger, welke zuiger direct gekoppeld is met het centraal klemelement voor een overdracht van beweging.
De inrichting voor het klemmen van een inslagdraad wordt ook een kleminrichting genoemd. In de context van de uitvinding wordt met klemrichting bedoeld een bewegingsrichting waarbij de klemelementen bewegen tijdens het openen of het sluiten van de klemmen.
Een pneumatische cilinder laat toe het centraal klemelement te verplaatsen met een hoge betrouwbaarheid en met hoge snelheden. In een uitvoeringsvorm is het centraal klemelement integraal gevormd met een zuiger en/of een zuigerstang. In andere uitvoeringsvormen worden de elementen gevormd als aparte delen, die mechanisch gekoppeld worden. De mechanische koppeling is in een uitvoeringsvorm een losmaakbare verbinding, bijvoorbeeld gebruik makend van schroefelementen. In andere uitvoeringen is een permanente verbinding gekozen, bijvoorbeeld door het samen lassen of lijmen van de elementen. Wanneer een pneumatische cilinder wordt gebruikt, kunnen gewenste krachten aangewend worden. Het direct koppelen van het centraal klemelement met de zuiger laat toe een lichtgewicht inrichting te bekomen geschikt om samen te werken met een pneumatische cilinder. Hierbij is de zuiger direct gekoppeld met het centraal klemelement voor een overdracht van beweging volgens de klemrichting.
Verder kan een compacte structuur worden bekomen wanneer een pneumatische cilinder wordt voorzien. Bij afwezigheid van inslagdraad maakt het centraal klemelement contact met het eerste buitenste klemelement en met het tweede buitenste klemelement wanneer het centraal klemelement in de tussenliggende positie gepositioneerd is.
Volgens een uitvoeringsvorm is de pneumatische cilinder een dubbel werkende pneumatische cilinder, meer in het bijzonder een dubbel werkende pneumatische cilinder die in een eerste positie, een tweede positie en een derde tussenliggende positie kan gehouden worden. De zuiger van de pneumatische cilinder is beweegbaar volgens de klemrichting. Het voorzien van een dubbel werkende pneumatische cilinder laat de zuiger toe drie posities in te nemen en daardoor ook het centraal klemelement direct te koppelen met de zuiger om drie posities in te nemen. In een voorkeurdragende uitvoeringsvorm wordt de zuiger verticaal of wezenlijk verticaal opgesteld. Met deze opstelling, kan de zuiger een eerste bovenste zuigerpositie innemen wanneer alleen de onderste kamer van de pneumatische cilinder onder druk is, een tweede onderste zuigerpositie innemen wanneer alleen de bovenste kamer van de pneumatische cilinder onder druk is, en een derde tussenliggende zuigerpositie innemen wanneer de belastingen uitgeoefend op de zuiger in evenwicht zijn. Bij voorkeur worden de uitgeoefende belastingen op de zuiger gebalanceerd wanneer geen van de twee kamers onder druk is. In dit geval zal het centraal klemelement een tussenliggende positie innemen wanneer geen fluïdum onder druk is toegevoerd. Niettemin, in andere oplossingen, kan de tussenliggende positie ingenomen worden wanneer de beide kamers onder druk zijn.
In een uitvoeringsvorm bevat de pneumatische cilinder minstens een veer, bij voorkeur twee veren, die de zuiger belasten. De veren zijn aangepast om de zuiger in de derde tussenliggende zuigerpositie te houden, waarbij ook het centraal klemelement in zijn tussenliggende positie is. Bij gebruik van twee veren zijn in de derde tussenliggende positie de belastingen uitgeoefend door de twee veren in evenwicht. Bij gebruik van slechts één veer is de belasting uitgeoefend door deze veer in de derde tussenliggende positie bijvoorbeeld nagenoeg verwaarloosbaar.
In voorkeurdragende uitvoeringsvormen bevat de kleminrichting een eerste krachtelement dat het eerste buitenste klemelement dwingt naar het centraal klemelement, een tweede krachtelement dat het tweede buitenste klemelement dwingt naar het centraal klemelement, en minstens één aanslagelement voor het beperken van een verplaatsing van het eerste en het tweede buitenste klemelement veroorzaakt door de verplaatsing van het centraal klemelement en een kracht respectievelijk uitgeoefend door het eerste en het tweede krachtelement op het eerste en het tweede buitenste klemelement. Het eerste en de tweede krachtelement zijn bij voorkeurdragende uitvoeringsvormen gerealiseerd als veerelementen. In een uitvoeringsvorm nemen de eerste en de tweede krachtelementen de functies waar van de veren van de pneumatische cilinder, waarbij de veren van de pneumatische cilinder kunnen weggelaten worden. In andere uitvoeringsvormen werken de krachtelementen samen met de veren van de pneumatische cilinder, waarbij de belastingen uitgeoefend door de krachtelementen bij voorkeur kleiner gekozen worden dan de krachten uitgeoefend door de veren van de pneumatische cilinder.
Volgens een andere uitvoeringsvorm is minstens één aanslagelement aangebracht tussen het eerste en het tweede buitenste klemelement, waarbij een hoogte van het centraal klemelement groter is dan een totale hoogte van het minstens één aanslagelement. In de context van de uitvinding is de totale hoogte van het minstens één aanslagelement aangebracht tussen het eerste en het tweede buitenste klemelement bepaald als de afstand tussen twee aanslagvlakken die een beweging naar elkaar van de eerste en de tweede buitenste klemelementen beperken. Als slechts één aanslagelement is voorzien, is de totale hoogte gelijk aan de hoogte van dit aanslagelement. In voorkeurdragende uitvoeringsvormen is het minstens één aanslagelement gecentreerd met het centraal klemelement wanneer het centraal klemelement in de tussenliggende positie is opgesteld. In andere uitvoeringsvormen is het minstens één aanslagelement een weinig uit center in één van de twee klemrichtingen. In beide gevallen, is de totale hoogte van het minstens één aanslagelement kleiner dan de hoogte of de dikte van het centraal klemelement om toe te laten dat zowel het eerste en het tweede buitenste klemelement aanslaan tegen het centraal klemelement in een tussenliggende positie. Door die kleinere hoogte van het minstens één aanslagelement wordt een speling bekomen tussen de klemelementen en het minstens één aanslagelement die voordelig is om de klemmen in de tussenliggende positie gesloten te houden, met andere woorden tegen het centraal klemelement, hetgeen toelaat een inslagdraad steeds te klemmen, zelfs indien de klemelementen wegens hun plotse bewegingen iets op en neer bewegen of trillen, meer in het bijzonder trillen na het contact maken van een klemelementen met het centraal klemelement, dit betekent na het sluiten van een klem. In dit geval kunnen alle klemelementen samen over die speling trillen zonder dat één van de klemmen zich opent en een inslagdraad vrij laat.
Volgens een uitvoeringsvorm zijn het eerste buitenste klemelement en/of het tweede buitenste klemelement gevormd als een plaat die bevestigd is aan een geleidingsstaaf. De lengte van de geleidingsstaven is in een uitvoeringsvorm gekozen om een beweging van de buitenste klemelementen te beperken. De geleidingsstaven kunnen daarom het functie van het minstens één aanslagelement waarnemen. In andere uitvoeringsvorm werken de geleidingsstaven samen met een aanslagelement dat voorzien is tussen de buitenste klemelementen. De platen voorzien in een lichtgewicht oplossing.
Volgens een andere uitvoeringsvorm zijn geleidingsstaven voor het centraal klemelement, het eerste buitenste klemelement en tweede buitenste klemelement coaxiaal opgesteld. In voorkeurdragende uitvoeringsvormen fungeert de zuigerstang van de pneumatische cilinder als een geleidingsstaaf voor het centraal klemelement. De zuigerstang strekt zich uit door het centraal klemelement, het eerste buitenste klemelement en het tweede buitenste klemelement. Het centraal klemelement is aangebracht in een vaste positie op de zuigerstang of is integraal gevormd met de zuigerstang. Het eerste buitenste klemelement en het tweede buitenste klemelement zijn voorzien met doorvoeropeningen voor de zuigerstang. De geleidingsstaven voor het eerste buitenste klemelement en voor het tweede buitenste klemelement zijn gevormd als buisvormige assen die concentrisch rond de zuigerstang zijn aangebracht.
In een uitvoeringsvorm is een opneemgedeelte van de klemmen gevormd door het centraal klemelement en de buitenste klemelementen nagenoeg loodrecht op de inslagdraad opgesteld wanneer de inslagdraad opgenomen wordt door de bijhorende klem, omdat een dergelijke opstelling voordelig is voor het vangen van de inslagdraad.
In alternatief of in aanvulling volgens een andere uitvoeringsvorm vormt het distaai einde van het centraal klemelement dat gericht is naar een te klemmen inslagdraad een inlaattrechter met het distaai einde van het eerste buitenste klemelement en/of met het distaai einde van het tweede buitenste klemelement. Dit laat toe dat de inslagdraad eenvoudiger kan opgenomen worden door de kleminrichting. De kleminrichting kan aangebracht worden in een vaste positie op de weefmachine.
Volgens een uitvoeringsvorm bevat de inrichting tevens een aanslag die de beweging van het eerste buitenste klemelement in de tweede positie beperkt en/of een aanslag die de beweging van het tweede buitenste klemelement in de eerste positie beperkt. Dit beperkt trillingen die kunnen ontstaan na het bereiken van de eerste of tweede positie van de klemelementen, waardoor vermeden wordt dat een geklemde inslagdraad vrij in de klem komt te liggen, dit betekent vrij gelaten wordt, kort na het bereiken van de eerste of tweede positie.
In voorkeurdragende uitvoeringsvormen is de kleminrichting aangebracht in een module. De module laat een eenvoudige en betrouwbare positionering op de weefmachine toe. In een voordelige uitvoeringsvorm is de inrichting opgesteld in een vaste positie op de weefmachine, dit betekent in een vaste positie ten opzichte van een grijperbaan, een weefsellijn en een weefselrand. In voorkeurdragende uitvoeringsvormen is de vaste positie instelbaar en kan deze passend gekozen worden ten opzichte van de grijperbaan, de weefsellijn en de weefselrand van het geweven weefsel om ingebrachte inslagdraden te klemmen.
Volgens een uitvoeringsvorm bevat de module verder minstens een draadgeleidingselement dat volgens inbrengrichting aangebracht is stroomopwaarts van de kleminrichting volgens de uitvinding. In de context van de uitvinding wordt met inbrengrichting de richting van de grijperbeweging bedoeld. In voorkeurdragende uitvoeringsvormen, is het draadgeleidingselement dicht bij de grijperbaan opgesteld in de omgeving van een gebied waar de inslagdraad opgenomen wordt door de grijper. Het integreren van een geleidingselement in een module laat een betrouwbaar en eenvoudig geheel toe.
In een andere uitvoeringsvorm bevat de module in een alternatief of in aanvulling minstens een snij-inrichting die volgens inslagrichting aangebracht is stroomafwaarts van het centraal klemelement. Door het voorzien van een snij-inrichting in een positie nabij de weefselrand tussen de kleminrichting volgens de uitvinding en de weefselrand, kunnen ingebrachte inslagdraden in wezen op dezelfde lengte gesneden worden en kunnen de inslagdraadeinden die voorbij de weefselrand uitsteken minimaal worden gehouden. In een uitvoeringsvorm bevat de snij-inrichting een vast snijblad en een beweegbaar snijblad, bijvoorbeeld van het type getoond in WO 2009/007076 A1. De inhoud hiervan is hierbij geïncorporeerd door referentie. In voorkeurdragende uitvoeringsvormen is de module die de kleminrichting en de snij-inrichting bevat naast de weefselrand opgesteld, waarbij de inslagdraadeinden op een lengte kunnen gesneden worden kleiner dan 10mm, bijvoorbeeld op lengtes tussen 4 mm en 8 mm. Volgens een uitvoeringsvorm kunnen de snij-inrichting en de kleminrichting in een bepaalde positie opgesteld worden en tevens onderling op een bepaalde instelbare afstand van elkaar opgesteld worden. Dit instellen kan zowel volgens de inbrengrichting als volgens de ketting richting. De snij-inrichting en de kleminrichting kunnen hierbij ofwel als een eenheid ofwel afzonderlijk in een bepaalde positie opgesteld worden.
In een uitvoeringsvorm is de module aangebracht om beweegbaar te zijn naar en weg van een grijper in een vlak dat ongeveer evenwijdig of evenwijdig is met de weefselrand van het geweven weefsel. Volgens een uitvoeringsvorm is de module minstens gedeeltelijk op een draaibare as aangebracht om naar en weg van de grijper bewogen te worden. De opstelling laat toe de inrichting nabij de grijperbaan te brengen in de omgeving van een bereik waar een inslagdraad is opgenomen door de grijper, omdat een dergelijke opstelling voordelig is om een inslagdraadeinde dat uitsteekt voorbij de draadkiem in de grijper kort te houden, wat toelaat het draadeinde dat uitsteekt voorbij de weefselrand aan de tegenoverliggende zijde van het weefvak onder controle te houden, dit betekent kort.
De opgave is verder opgelost door een werkwijze voor het klemmen van een inslagdraad in een weefmachine, meer in het bijzonder in een lansweefmachine, waarbij een ingebrachte inslagdraad in een inrichting voor het klemmen van een inslagdraad is gebracht die naast een weefselrand van het geweven weefsel is opgesteld, waarbij de inrichting een centraal klemelement, een eerste buitenste klemelement en een tweede buitenste klemelement bevat, waarbij het centraal klemelement in twee tegengestelde klemrichtingen gedwongen wordt naar een tussenliggende positie, waarbij het centraal klemelement is ingeklemd tussen het eerste buitenste klemelement en het tweede buitenste klemelement wanneer het centraal klemelement in de tussenliggende positie is gepositioneerd, waarbij de inrichting verder een aandrijfinrichting bevat aangepast voor het verplaatsen van het centraal klemelement vanuit de tussenliggende positie volgens twee klemrichtingen, een eerste klemrichting naar minstens een eerste positie en een tweede klemrichting naar minstens een tweede positie, waarbij in de eerste positie het centraal klemelement op afstand is van het eerste buitenste klemelement en in de tweede positie het centraal klemelement op afstand is van het tweede buitenste klemelement, en waarbij perslucht is toegevoerd aan de aandrijfinrichting voor het verplaatsen of het bewegen van het centraal klemelement in minstens één van de tussenliggende positie, de eerste positie en de tweede positie.
Een aandrijven door het toevoeren van perslucht laat toe het centraal klemelement te verplaatsen met een hoge betrouwbaarheid en met hoge snelheden.
Volgens een uitvoeringsvorm is de aandrijfinrichting een dubbel werkende pneumatische cilinder met een eerste kamer en een tweede kamer, waarbij de eerste kamer onder druk is voor het bewegen van de zuiger naar de eerste positie en een tweede kamer onder druk is voor het bewegen van de zuiger naar de tweede positie.
De inslagdraad is geklemd door de kleminrichting vooraleer de snij-inrichting de inslagdraad snijdt. Voor de volgende insertie wordt de inslagdraad vrijgegeven door de kleminrichting. Volgens een verdere uitvoeringsvorm neemt de grijper een inslagdraad op en wordt de door de grijper opgenomen inslagdraad uit een klem van de kleminrichting getrokken terwijl de klem nog gesloten is. De klem opent alleen nadien door het toevoeren van perslucht.
Korte beschrijving van de figuren
In wat volgt worden uitvoeringsvormen van de uitvinding in detail beschreven op basis van verschillende schematische figuren. Doorheen de figuren worden dezelfde elementen aangeduid door dezelfde referentienummers.
Figuur 1 is een perspectief zicht van een inrichting voor het klemmen van een inslagdraad aangebracht op een lansweefmachine;
Figuur 2 is een bovenaanzicht van de inrichting voor het klemmen van een inslagdraad volgens figuur 1 ;
Figuur 3 is een perspectief gedetailleerd zicht van een inrichting voor het klemmen van een inslagdraad volgens figuur 1 ;
Figuur 4 is een perspectief schematisch gedeeltelijk doorgesneden en gedetailleerd zicht van een centraal klemelement van de inrichting voor het klemmen van een inslagdraad volgens figuur 1;
Figuur 5 is een perspectief gedetailleerd zicht van een buitenste klemelement van de inrichting voor het klemmen van een inslagdraad volgens figuur 1 ;
Figuur 6 is een perspectief gedetailleerd zicht van de inrichting voor het klemmen van een inslagdraad volgens figuur 1 in de tussenpositie;
Figuur 7 is een zicht van de inrichting van figuur 6 in de eerste positie;
Figuur 8 is een zicht van de inrichting van figuur 6 in de tweede positie;
Figuur 9 is een perspectief zicht van een inrichting voor het klemmen van een inslagdraad volgens een tweede uitvoeringsvorm;
Figuur 10 is een tweede perspectief zicht van de inrichting voor het klemmen van een inslagdraad volgens figuur 9;
Figuur 11 is een bovenaanzicht van nog een inrichting voor het klemmen van een inslagdraad volgens de uitvinding.
Gedetailleerde beschrijving van uitvoeringsvoorbeelden.
Figuren 1 en 2 tonen een perspectief zicht en een bovenaanzicht van een inrichting 1 voor het klemmen van inslagdraad, die aangebracht is op een lansweefmachine, ook grijperweefmachine genoemd. De lansweefmachine is slechts gedeeltelijk getoond. De lansweefmachine bevat presenteerinrichtingen 2 voor inslagdraad en een grijper 3. In de weergegeven uitvoeringsvorm zijn tevens een draadgeleidingselement 4 en een snij-inrichting 5 voor inslagdraad voorzien. In de weergegeven uitvoeringsvorm is de snij-inrichting 5 bevestigd op het gestel van de inrichting 1 voor het klemmen van inslagdraad 6 en vormt een geheel met de inrichting 1 voor het klemmen van inslagdraad 6.
Inslagdraden 6 zijn schematisch weergegeven in figuur 2.
Volgens de inbrengrichting N verloopt een inslagdraad 6 van de presenteerinrichting 2, via de grijper 3, het draadgeleidingselement 4, de inrichting 1 voor het klemmen van een inslagdraad 6 en de snij-inrichting 5 naar de weefselrand 8 en het geweven weefsel 9 met de weefsellijn 7. Het weefsel 9 kan hierbij steunen op een niet weergegeven weefselsteun. Zoals aangeduid in figuur 2 is de weefselrand 8 een zijrand van het weefsel 9 die zich uitstrekt volgens ketting richting, terwijl de weefsellijn 7 de aanslagrand van het weefsel 9 is die zich uitstrekt in inslagrichting.
Het draadgeleidingselement 4 is bij voorkeur vast bevestigd op de weefmachine. Het draadgeleidingselement 4 bevat een geleidingsplaat 11 die aangebracht is nabij de grijper 3, welke geleidingsplaat 11 gericht is volgens de inbrengrichting N. Verder is een geleidingsplaat 12 voorzien tussen de grijper 3 en de presenteerinrichting 2 die gericht is volgens de inbrengrichting N om een in te brengen inslagdraad 6 te ondersteunen nabij de presenteerinrichting 2 ter hoogte van de grijper 3.
De inrichting 1 voor het klemmen van een inslagdraad is in meer detail beschreven met referentie tot figuren 3 tot 8, die de inrichting 1 voor het klemmen van een inslagdraad en gedeelten van de inrichting 1 voor het klemmen van een inslagdraad in detail tonen.
De inrichting 1 bevat een centraal klemelement 10, dat meer in detail is getoond in figuur 4, een eerste buitenste klemelement 15 en een tweede buitenste klemelement 16, zoals zichtbaar in figuur 5. Zoals best is te zien in figuur 6, is het centraal klemelement 10 beweegbaar ondersteund, dit wil zeggen gedwongen in twee tegengestelde klemrichtingen naar een tussenliggende positie P getoond in onder meer figuur 6. Het centraal klemelement 10 is ingeklemd tussen het eerste buitenste klemelement 15 en het tweede buitenste klemelement 16 en maakt contact met het eerste buitenste klemelement 15 en het tweede buitenste klemelement 16 wanneer gepositioneerd in de tussenliggende positie P. Met andere woorden zowel de eerste klem 20 gevormd door het centraal klemelement 10 en het eerste buitenste klemelement 15 als de tweede klem 21 gevormd door het centraal klemelement 10 en het tweede buitenste klemelement 16 zijn gesloten in de tussenliggende positie P om elk een inslagdaad te klemmen. In de weergegeven uitvoeringsvorm zijn twee als veren uitgevoerde krachtelementen 18, 19 voorzien om respectievelijk het eerste buitenste klemelement 15 naar het centraal klemelement 10, en het tweede buitenste klemelement 16 naar het centraal klemelement 10 te dwingen.
De inrichting 1 bevat verder een aandrijfinrichting 22 aangepast voor het verplaatsen, dit wil zeggen het bewegen van het centraal klemelement 10 vanuit de tussenliggende positie P zoals getoond in figuur 6 in twee klemrichtingen K en L, dit is in een klemrichting K naar minstens een eerste positie en in een klemrichting L naar minstens een tweede positie, bijvoorbeeld in de ene klemrichting K naar beneden en in de andere klemrichting L naar boven in de oriëntatie van de inrichting 1 zoals weergegeven in de figuren 6 tot 8, waarbij zoals getoond in figuur 7, in de eerste positie het centraal klemelement 10 op een afstand is van het eerste buitenste klemelement 15, bijvoorbeeld bij een geopende eerste klem 20, en als getoond in figuur 8, in de tweede positie het centraal klemelement 10 op een afstand is van het tweede buitenste klemelement 16, bijvoorbeeld bij een geopende de tweede klem 21.
De aandrijfinrichting 22 is, zoals best te zien in figuur 4, een pneumatische dubbel werkende cilinder 30 die een zuiger 23 bevat, welke zuiger 23 direct gekoppeld is met het centraal klemelement 10 voor een overdracht van beweging via de zuigerstang 24 van de zuiger 23. Het centraal klemelement 10, de zuigerstang 24 en de zuiger 23 zijn mechanisch gekoppeld of als een geheel vervaardigd, zodat het centraal klemelement 10 direct door de zuiger 23 bewogen wordt. De zuiger 23 is daarbij in evenwicht gehouden door twee veren 13, 14 die elk voorzien zijn in een kamer 27 of 28, ook drukkamer genoemd, welke veren 13, 14 de zuiger 23 in een centrale positie dwingen zolang er geen perslucht gevoed wordt. Als gevolg, zonder een druktoevoer, is het centraal klemelement 10 gehouden in de tussenliggende positie. In andere uitvoeringsvormen wordt de tussenliggende positie bekomen door voeden van perslucht aan beide kamers 27, 28. In dit geval echter dient er verzekerd te worden dat geen onbalans te wijten aan drukverliezen of dergelijke effecten plaats vindt om te vermijden dat het centraal klemelement 10 in een richting gedwongen wordt, terwijl aan beide kamers 27, 28 perslucht toegevoerd wordt.
De buitenste klemelementen 15 en 16 zijn beweegbaar aangebracht en de twee krachtelementen 18, 19 verzekeren dat de eerste klem 20 en de tweede klem 21 initieel gesloten blijven bij verplaatsing van het centraal klemelement 10. De inrichting 1 bevat verder een aanslagelement 17 aangebracht tussen het eerste buitenste klemelement 15 en het tweede buitenste klemelement 16 in de bewegingsbaan van de buitenste klemelementen 15, 16, waarbij een hoogte H1 van het centraal klemelement 10 groter is dan een hoogte H2 van het aanslagelement 17, zoals is te zien in figuren 5 en 6. Het verschil in hoogte tussen H1 en H2 bepaalt de speling over dewelke de klemelementen 15 en 16, die deel uitmaken van een massa en veer systeem, kunnen bewegen of trillen zonder contact te maken met het aanslagelement 17 en zonder dat de klemmen 20 en 21 geopend worden en een inslagdraad vrij laten. De speling wordt hierbij gekozen rekening houdende met de eigenschappen van het massa en veer systeem en met de demping die aanwezig is in dit massa en veer systeem. Wanneer het centraal klemelement 10 is aangebracht in de getoonde tussenliggende positie, maakt het aanslagelement 17 geen contact met één van de buitenste klemelementen 15 of 16. Het weergegeven aanslagelement 17 heeft een vorkvorm, waarbij de twee tippen van het vorkvormig element het centraal klemelement 10 omringen zonder een beweging van het centraal klemelement 10 in de twee klemrichtingen K en L te beperken. De twee tippen van het aanslagelement 17 kunnen de beweging van de klemelementen 15 en 16 beperken door aan te slaan tegen verbredingen voorzien aan de klemelementen 15 en 16.
Volgens een niet weergegeven uitvoeringsvorm zijn twee aanslagelementen voorzien die bijvoorbeeld elk gevormd zijn door een vorkvormig element. Deze twee aanslagelementen zijn op een afstand van elkaar opgesteld en kunnen elk met een bijhorend buitenste klemelement 15 of 16 samenwerken en zodoende samen fungeren als het ééndelig aanslagelement 17.
Wanneer het centraal klemelement 10 naar beneden volgens klemrichting K bewogen wordt, belast het krachtelement 18 het eerste buitenste klemelement 15 om de beweging van het centraal klemelement 10 te volgen tot het eerste buitenste klemelement 15 aanslaat tegen het aanslagelement 17 zodat de eerste klem 20 opent, terwijl de tweede klem 21 gesloten blijft. Wanneer het centraal klemelement 10 naar boven volgens klemrichting L bewogen wordt, belast het krachtelement 19 het tweede buitenste klemelement 16 om de beweging van het centraal klemelement 10 te volgen tot het tweede buitenste klemelement 16 aanslaat tegen het aanslagelement 17, zodat de tweede klem 21 opent, terwijl de eerste klem 20 gesloten blijft. In een uitvoeringsvorm worden het aanslagelement 17 en het centraal klemelement 10 in een tussenliggende positie uitgelijnd, waarbij doorheen een gleuf 65 een positioneringschroef 29 is voorzien voor het uitlijnen van het aanslagelement 17 in relatie tot het centraal klemelement 10 in de tussenliggende positie. Zoals zichtbaar in figuur 4 is een inbusschroef 60 draaibaar in de behuizing 22 aangebracht. Door het meer of minder inschroeven van de inbusschroef 60 in de behuizing 22 kan de tussenpositie van de zuiger 23 relatief nauwkeurig ingesteld worden en kan daarbij tevens de kracht die de veren 13 en 14 uitoefenen op de zuiger 23 ingesteld worden.
Zoals hierboven vermeld, is de aandrijfinrichting 22 een pneumatisch werkende dubbele cilinder 30 die een zuiger 23 bevat, die aangebracht is tussen twee kamers 27 en 28, waarbij een veer 13, 14 is voorzien in elke kamer 27, 28. Perslucht wordt toegevoerd aan elk van de twee kamers 27, 28 via respectievelijk leidingen 31, 32 met ventielen 33, 34 voor het onderbreken van de luchttoevoer.
Door het toevoeren van perslucht via de leiding 31 en het ventiel 33 in de kamer 27 van de veer 13, worden het centraal klemelement 10 en de twee buitenste klemelementen 15, 16 naar beneden bewogen tot het eerste buitenste klemelement 15 aanslaat tegen het aanslagelement 17 zodat de eerste klem 20 opent en de tweede klem 21 gesloten blijft. Indien perslucht via de leiding 32 en het ventiel 34 in de kamer 28 van de veer 14 wordt toegevoerd, worden het centraal klemelement 10 en de twee buitenste klemelementen 15, 16 naar boven bewogen tot het tweede buitenste klemelement 16 aanslaat tegen het aanslagelement 17 zodat de tweede klem 21 opent en de eerste klem 20 gesloten blijft. Indien geen perslucht wordt geleverd, dan dwingen de veren 13, 14 het centraal klemelement 10 in zijn tussenliggende positie. De sterkte van de veren 13 en 14 is bij voorkeur hoger dan de sterkte van de krachtelementen 18, 19.
Volgens een variante uitvoeringsvorm nemen de krachtelementen 18, 19 de functie van de veren 13 en 14 over en kunnen de veren 13, 14 weggelaten worden. In dit geval, dient een evenwicht van de krachtelementen 18, 19 verzekerd te worden.
In de getoonde uitvoeringsvorm, zijn de buitenste klemelementen 15, 16 gevormd als platen die bevestigd zijn op geleidingsstaven 25, 26. De geleidingsstaven 25, 26 zijn buisvormig en coaxiaal aangebracht met de zuigerstang 24, zodat de geleidingsstaven 25, 26 de zuigerstang 24 omringen en de zuigerstang 24 verplaatsbaar is in de buisvormige geleidingsstaven 25, 26. De buisvormige geleidingstaven 25, 26 laten toe dat de buitenste klemelementen 15 en 16 coaxiaal met de geleidingsstaven 25, 26 bewegen, maar onafhankelijk van de zuigerstang 24. In de getoonde uitvoeringsvorm is de lengte van de buisvormige geleidingsstaven 25, 26 verder zodanig gekozen dat de beweging van de buitenste klemelementen 15, 16 beperkt is door additionele aanslagen 51, 52. De aanslag 51 maakt deel uit van een ringelement 66 en beperkt de beweging van het eerste klemelement 15 in de tweede positie, terwijl de aanslag 52 deel uitmaakt van een ringelement 67 en de beweging van het tweede klemelement 16 beperkt in de eerste positie. Wanneer het eerste buitenste klemelement 15 via de geleidingsstaaf 25 tegen de aanslag 51 aanslaat, kan het eerste buitenste klemelement 15 nagenoeg niet trillen, daar het eerste buitenste klemelement 15 tussen de aanslag 51 en het centraal klemelement 10 wordt gehouden, en wordt een inslagdraad met zekerheid verder door de klem 20 geklemd. Wanneer het tweede buitenste klemelement 16 via de geleidingsstaaf 26 tegen de aanslag 52 aanslaat, kan het tweede buitenste klemelement 16 nagenoeg niet trillen, daar het tweede buitenste klemelement 16 tussen de aanslag 52 en het centraal klemelement 10 wordt gehouden, en wordt een inslagdraad met zekerheid verder door de klem 21 geklemd. Ter hoogte van de buisvormige geleidingsstaven 25, 26 hebben de buitenste klemelementen 15, 16 respectievelijk een doorvoeropening 61, 62 waar doorheen de zuigerstang 24 beweegbaar is.
In een getoonde uitvoeringsvorm, is het centraal klemelement 10 voorzien van een distaai einde 53 in de vorm van een wigvormige top. Het distaai einde 54 van het eerste buitenste klemelement 15 en het distaai einde 55 van het tweede buitenste klemelement 16 zijn elk weg van het centraal klemelement 10 gebogen, meer in het bijzonder op een zodanig wijze gebogen dat de distale einden 54, 55 elk een inlaattrechter 56, 57 vormen met het distaai einde 53 van het centraal klemelement 10. De distale einden 53 en 54 vormen een opneemgedeelte 58 voor de ene inslagdraad, terwijl de distale einden 53 en 55 een opneemgedeelte 59 vormen voor de andere inslagdraad.
Zoals best te zien in figuur 3, is de inrichting 1 aangebracht in een module 35 en kan gepositioneerd worden ten opzichte van de weefmachine gebruik makend van twee positioneerelementen 36, 37. Dit laat toe een betrouwbare en gemakkelijke positionering van de inrichting 1 te bekomen. De module 35 bevat bijvoorbeeld tevens het draadgeleidingselement 4 dat volgens inbrengrichting N stroomopwaarts van het centraal klemelement 10 van de inrichting 1 is aangebracht. De module 35 bevat bijvoorbeeld tevens de snij-inrichting 5 die volgens inbrengrichting N stroomafwaarts van het centraal klemelement 10 van de inrichting 1 is aangebracht. Volgens een niet weergegeven variante kunnen alle voornoemde elementen apart aangebracht worden op een instelbare afstand van elkaar.
Figuren 9 en 10 tonen een alternatieve uitvoeringsvorm waarbij de inrichting 1 is voorzien van een module 35, welke module 35 aangebracht is om naar en weg van de grijper 3 bewogen te worden volgens pijl P in een vlak evenwijdig of nagenoeg evenwijdig met de weefselrand 8 van het geweven weefsel 9. De inrichting 1 is gelijkaardig aan de inrichting van figuren 1 tot 8 en dezelfde of gelijkaardige elementen worden aangeduid met dezelfde referentienummers. In de weergeven uitvoeringsvorm, is een arm 38 voorzien die heen en weer kan bewegen door een aandrijfmechanisme 39, zoals een nokaandrijfmechanisme, dat aangebracht is in een gestel 40. De inrichting 1 is bevestigd op de arm 38.
De arm 38 is aangebracht op een draadbare as 41, welke as 41 aangedreven wordt via een stang 42, een koppelstang 43 en een hefboom 44 door de nokken 48. De positie van de koppelstang 43 op de hefboom 44 kan aangepast worden gebruik makend van een bout 45 die aangebracht is in een sleuf 46 voorzien aan de hefboom 44 om de bewegingskoers van de inrichting 1 in te stellen. Een veer 47 dwingt de hefboom 44 in contact met de nokken 48. In voorkeurdragend uitvoeringsvormen, is de aandrijfas 49 voor de nokken 48 gesynchroniseerd met de beweging van de weefmachine, bijvoorbeeld via een mechanische koppeling of via een aandrijving door een eigen stuurbare aandrijfmotor, om te vermijden dat de inrichting 1 volgens de uitvinding in contact kan komen met een in figuur 2 weergeven riet 50 of met een weeflade 63 waarop een riet bevestigbaar is. In een alternatieve uitvoeringsvorm, kan in plaats van een aandrijfsysteem met nokken, een pneumatisch systeem en/of een elektromagnetisch systeem voorzien worden voor het bewegen van de inrichting 1 naar en weg van de grijper 3. In een uitvoeringsvorm zijn de ventielen 33, 34 voor het regelen van de toevoer van perslucht via de leidingen 31, 32 vast aangebracht op het gestel 40. Door de arm 38 volgens de draairichting R te bewegen kan de inrichting 1 volgens de uitvinding naar of weg van de grijper 3 gepositioneerd worden. Hierbij kan de inrichting 1 tijdens het opnemen van een inslagdraad door de grijper 3 nabij de grijper 3 opgesteld worden en tijdens het opnemen van een inslagdraad door de inrichting 1 weg van de grijper 3 en nagenoeg in het verlengde van de weefsellijn 7 opgesteld worden.
Volgens de uitvoeringsvorm van figuur 11 kan ter hoogte van het draadgeleidingselement 4, bijvoorbeeld aan de geleidingsplaat 11 aan de zijde van het draadgeleidingselement 4 weg gericht van de weefselrand 8, een zuigmond 64 worden aangebracht voor het vangen en houden van inslagdraden die ongewenst uit de inrichting 1 voor het klemmen van een inslagdraad vrijkomen. Dit laat toe dergelijke inslagdraden alsnog te vangen en te houden in de zuigmond 64, zodanig dat die inslagdraden nog kunnen worden opgenomen en ingebracht door de grijper 3 bij een volgende insertie en vervolgens opnieuw kunnen worden geklemd in de inrichting 1 voor het klemmen van inslagdraad volgens de uitvinding.
De inrichting 1 wordt tijdens het inbrengen van een inslagdraad in een zodanige positie gebracht dat de ingebrachte inslagdraad in een geopende klem 20 of 21 kan opgenomen worden en vervolgens door het sluiten van deze klem 20, 21 geklemd wordt. De inrichting 1 is bij voorkeur zodanig opgesteld dat tijdens het opnemen de inslagdraad zich nagenoeg loodrecht op de richting van het opnemen van de inslagdraad in de klem 20 of 21 uitstrekt. Vervolgens wordt de geklemde inslagdraad door de snij-inrichting 5 afgesneden tussen de inrichting 1 en het weefsel 9. Tijdens een volgende insertie wordt een door de presenteerinrichting 2 gepresenteerde inslagdraad door de grijper 3 opgenomen en in het weefvak gebracht, waarbij deze inslagdraad door de grijper 3 uit de inrichting 1 getrokken wordt terwijl de bijhorende klem 20, 21 bij voorkeur nog gesloten is en de inslagdraad wordt vrijgegeven door de inrichting 1. Bij voorkeur wordt de bijhorende klem 20 of 21 daarna geopend om een ingebrachte inslagdraad op te nemen.
De inrichting 1 voor het klemmen van een inslagdraad is aangepast om samen te werken met twee inslagdraden. Niettemin, in niet getoonde uitvoeringsvormen zijn verschillende dergelijke inrichtingen voor het klemmen van een inslagdraad voorzien. De inrichtingen voor het klemmen van een inslagdraad zijn bij voorkeur elk aangebracht op een beweegbaar gestel, dat dus toelaat te weven met meer dan twee inslagdraden en meer dan twee presenteerinrichtingen voor inslagdraad. In een uitvoeringsvorm, worden twee inrichtingen volgens de uitvinding gebruikt die spiegelsymmetrisch ten opzichte van elkaar zijn aangebracht. Ter hoogte van de weefselrand 8 kan het weefsel 9 door zogenaamde leno-draden ingebonden zijn die nagenoeg evenwijdig en naast de kettingdraden zijn aangebracht.
De inrichting en de werkwijze voor het klemmen van een inslagdraad volgens de uitvinding zijn niet beperkt tot de als voorbeeld weergegeven en beschreven uitvoeringsvoorbeelden, maar kunnen eveneens varianten en combinaties van die uitvoeringsvoorbeelden bevatten die onder de conclusies vallen.

Claims (16)

1. Inrichting voor het klemmen van een inslagdraad (6) in een weefmachine, de inrichting (1) bevat een centraal klemelement (10), een eerste buitenste klemelement (15) en een tweede buitenste klemelement (16), waarbij het centraal klemelement (10) in twee tegengestelde klemrichtingen (K, L) gedwongen wordt naar een tussenliggende positie (P) waarbij het centraal klemelement (10) is ingeklemd tussen het eerste buitenste klemelement (15) en het tweede buitenste klemelement (16) wanneer het centraal klemelement (10) in de tussenliggende positie (P) is gepositioneerd, de inrichting (1) bevat verder een aandrijfinrichting (22) aangepast voor het verplaatsen van het centraal klemelement (10) vanuit de tussenliggende positie (P) volgens twee klemrichtingen (K, L), een eerste klemrichting (K) naar minstens een eerste positie en een tweede klemrichting (L) naar minstens een tweede positie, waarbij in de eerste positie het centraal klemelement (10) op afstand is van het eerste buitenste klemelement (15) en in de tweede positie het centraal klemelement (10) op afstand is van het tweede buitenste klemelement (16), daardoor gekenmerkt dat de aandrijfinrichting (22) een pneumatische cilinder (30) bevat die minstens een zuiger (23) bevat, welke zuiger (23) direct gekoppeld is met het centraal klemelement (10) voor een overdracht van beweging.
2. De inrichting volgens conclusie 1, daardoor gekenmerkt dat de pneumatische cilinder (30) een dubbel werkende pneumatische cilinder is die verplaatsbaar is naar de tussenliggende positie, de eerste positie en de tweede positie.
3. De inrichting volgens conclusie 1 of 2, daardoor gekenmerkt dat de pneumatische cilinder (30) minstens een veer (13, 14) bevat, bij voorkeur twee veren, die de zuiger (23) belasten.
4. De inrichting volgens één van de conclusies 1 tot 3, daardoor gekenmerkt dat inrichting (1) verder bevat een eerste krachtelement (18) dat het eerste buitenste klemelement (15) dwingt naar het centraal klemelement (10), een tweede krachtelement (19) dat het tweede buitenste klemelement (16) dwingt naar het centraal klemelement (10), en minstens één aanslagelement (17) voor het beperken van een verplaatsing van het eerste en het tweede buitenste klemelement (15, 16) veroorzaakt door de verplaatsing van het centraal klemelement (10) en een kracht respectievelijk uitgeoefend door het eerste of het tweede krachtelement (18, 19) op het eerste en het tweede buitenste klemelement (15, 16).
5. De inrichting volgens conclusie 4, daardoor gekenmerkt dat minstens één aanslagelement (17) is aangebracht tussen het eerste en het tweede buitenste klemelement (15, 16), waarbij een hoogte (H1) van het centraal klemelement (10) groter is dan de totale hoogte (H2) van het minstens één aanslagelement (17).
6. De inrichting volgens één van de conclusies 1 tot 5, daardoor gekenmerkt dat het eerste buitenste klemelement (15) en/of het tweede buitenste klemelement (16) gevormd zijn als een plaat, welke plaat bevestigd is aan een geleidingsstaaf (25, 26).
7. De inrichting volgens één van de conclusies 1 tot 6, daardoor gekenmerkt dat de buitenste klemelementen (15, 16) een geleidingsstaaf (25, 26) bevatten die coaxiaal ten opzichte van een zuigstang (24) van de zuiger (23) is geleid.
8. De inrichting volgens één van de conclusies 1 tot 7, daardoor gekenmerkt dat het centraal klemelement (10) een distaai einde (53) bevat, waarbij het distaai einde (53) dat gericht is naar een te klemmen inslagdraad (6) een inlaattrechter (56, 57) vormt met het distaai einde (54) van het eerste buitenste klemelement (15) en/of met het distaai einde (55) van het tweede buitenste klemelement (16).
9. De inrichting volgens één van de conclusies 1 tot 8, daardoor gekenmerkt dat de inrichting (1) een aanslag (51) bevat die de beweging van het eerste buitenste klemelement (15) in de tweede positie beperkt en een aanslag (52) bevat die de beweging van het tweede buitenste klemelement (16) in de eerste positie beperkt.
10. De inrichting volgens één van de conclusies 1 tot 9, daardoor gekenmerkt dat de inrichting (1) is aangebracht in een module (35).
11. De inrichting volgens conclusie 10, daardoor gekenmerkt dat de module (35) verder minstens een draadgeleidingselement (4) bevat dat volgens inbrengrichting (N) aangebracht is stroomopwaarts van het centraal klemelement (10).
12. De inrichting volgens conclusie 10 of 11, daardoor gekenmerkt dat de module (35) minstens een snij-inrichting (5) bevat dat volgens inbrengrichting (N) aangebracht is stroomafwaarts van het centraal klemelement (10).
13. De inrichting volgens één van de conclusies 10 tot 12, daardoor gekenmerkt dat de module (35) aangebracht is om beweegbaar te zijn naar en weg van een grijper (3) in een vlak dat ongeveer evenwijdig of evenwijdig is met de weefselrand (8) van het weefsel (9).
14. Werkwijze voor het klemmen van een inslagdraad (6) in een weefmachine, waarbij een ingebrachte inslagdraad in een inrichting (1) voor het klemmen van een inslagdraad (6) is gebracht die naast een weefselrand (8) van het weefsel (9) is opgesteld, waarbij de inrichting (1) een centraal klemelement (10), een eerste buitenste klemelement (15) en een tweede buitenste klemelement (16) bevat, waarbij het centraal klemelement (10) in twee tegengestelde klemrichtingen (K, L) gedwongen wordt naar een tussenliggende positie (P) waarbij het centraal klemelement (10) is ingeklemd tussen het eerste buitenste klemelement (15) en het tweede buitenste klemelement (16) wanneer het centraal klemelement (10) in de tussenliggende positie (P) is gepositioneerd, waarbij het centraal klemelement (10) vanuit een tussenliggende positie (P) verplaatsbaar is volgens twee klemrichtingen (K, L), een eerste klemrichting (K) naar minstens een eerste positie waarbij het centraal klemelement (10) op afstand is van het eerste buitenste klemelement (15) en een tweede klemrichting (L) naar minstens een tweede positie waarbij het centraal klemelement (10) op afstand is van het tweede buitenste klemelement (16), daardoor gekenmerkt dat perslucht wordt toegevoerd aan een aandrijfinrichting (22) voor het verplaatsen van het centraal klemelement (10) in minstens één van de tussenliggende positie, de eerste positie en de tweede positie.
15. Werkwijze volgens conclusie 14, daardoor gekenmerkt dat de aandrijfinrichting (22) een dubbel werkende cilinder (30) is met een eerste kamer (27) en een tweede kamer (28), waarbij de eerste kamer (27) onder druk is voor het bewegen van de cilinder (30) naar de eerste positie en een tweede kamer (28) onder druk is voor het bewegen van de cilinder (30) naar de tweede positie.
16. Werkwijze volgens conclusie 14 of 15, daardoor gekenmerkt dat de inslagdraad (6) is opgenomen door een grijper (3) en de door de grijper (3) opgenomen inslagdraad (6) uit de klem (20,21) wordt getrokken terwijl de klem (20, 21) nog gesloten is.
BE2011/0444A 2011-07-12 2011-07-12 Inrichting en werkwijze voor het klemmen van een inslagdraad. BE1019807A3 (nl)

Priority Applications (4)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE2011/0444A BE1019807A3 (nl) 2011-07-12 2011-07-12 Inrichting en werkwijze voor het klemmen van een inslagdraad.
PCT/EP2012/062833 WO2013007551A2 (en) 2011-07-12 2012-07-02 Device and method for clamping a weft thread
EP12731447.4A EP2732086B1 (en) 2011-07-12 2012-07-02 Device and method for clamping a weft thread
CN201280034291.5A CN104302822B (zh) 2011-07-12 2012-07-02 用于夹持纬纱的装置和方法

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE2011/0444A BE1019807A3 (nl) 2011-07-12 2011-07-12 Inrichting en werkwijze voor het klemmen van een inslagdraad.
BE201100444 2011-07-12

Publications (1)

Publication Number Publication Date
BE1019807A3 true BE1019807A3 (nl) 2012-12-04

Family

ID=46456590

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
BE2011/0444A BE1019807A3 (nl) 2011-07-12 2011-07-12 Inrichting en werkwijze voor het klemmen van een inslagdraad.

Country Status (4)

Country Link
EP (1) EP2732086B1 (nl)
CN (1) CN104302822B (nl)
BE (1) BE1019807A3 (nl)
WO (1) WO2013007551A2 (nl)

Families Citing this family (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
BE1022146B1 (nl) 2014-06-13 2016-02-19 Picanol Zelfkantvormingsinrichting voor een inslagdraad
DE102015217356B3 (de) * 2015-09-10 2016-10-20 Lindauer Dornier Gesellschaft Mit Beschränkter Haftung Webmaschine mit einer Vorrichtung sowie Verfahren zum Halten, Zubringen und Eintragen von Schussfäden in ein Webfach
BE1024401B1 (nl) * 2016-07-04 2018-02-13 Picanol N.V. Naamloze Vennootschap Inrichting voor het klemmen van inslagdraden
CN114575020B (zh) * 2022-03-21 2023-05-23 武汉纺织大学 一种自动推进引纬装置的织机

Citations (2)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
EP0421349A1 (en) * 1989-10-04 1991-04-10 TSUDAKOMA Corp. Picking apparatus in rapier loom
DE102008027131A1 (de) * 2008-05-30 2009-12-03 Picanol N.V. Vorrichtung zum Trennen eines Schussfadens

Family Cites Families (7)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
CN1007742B (zh) * 1985-10-08 1990-04-25 普罗菲尔意大利有限公司 用于缝纫机的气动辅助夹持器
BE1006347A3 (nl) 1992-11-16 1994-07-26 Picanol Nv Inrichting voor het presenteren van inslagdraden bij weefmachines.
DE59306205D1 (de) 1993-09-20 1997-05-22 Rueti Ag Maschf Anordnung zum Vorlegen von Schussfäden
DE10253341A1 (de) * 2002-04-26 2003-11-13 Volkmann Gmbh Spulengatter für Textilmaschinen sowie Betätigungsventil zum Verstellen eines solchen Spulengatters
DE10255640B3 (de) * 2002-11-28 2004-01-22 Rexroth Mecman Gmbh Druckmittelzylinder, insbesondere für ein Streckwerk einer Textilmaschine
BE1017684A3 (nl) 2007-07-12 2009-03-03 Picanol Nv Werkwijze voor het inleggen van een einde van een inslagdraad in een kant van een weefsel en pneumatische kanteninlegger.
DE502008001238D1 (de) * 2007-09-10 2010-10-14 Itema Switzerland Ltd Schneidvorrichtung für eine Webmaschine und Verfahren zum Betrieb derselben

Patent Citations (2)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
EP0421349A1 (en) * 1989-10-04 1991-04-10 TSUDAKOMA Corp. Picking apparatus in rapier loom
DE102008027131A1 (de) * 2008-05-30 2009-12-03 Picanol N.V. Vorrichtung zum Trennen eines Schussfadens

Also Published As

Publication number Publication date
EP2732086B1 (en) 2019-09-11
WO2013007551A2 (en) 2013-01-17
CN104302822A (zh) 2015-01-21
EP2732086A2 (en) 2014-05-21
WO2013007551A3 (en) 2014-03-13
CN104302822B (zh) 2017-06-13

Similar Documents

Publication Publication Date Title
BE1019807A3 (nl) Inrichting en werkwijze voor het klemmen van een inslagdraad.
EP2176455B1 (en) Method for tucking an end of a weft thread into a selvedge of a fabric, and pneumatic tuck-in device
KR20120107085A (ko) 파지 부재 링키지를 갖는 재료 급송 장치 그리고 그 동작 방법
JP3413809B2 (ja) 緯糸導入装置
EP2594671B1 (en) Device and method for presenting weft threads to a gripper of a gripper weaving machine
CN1705778B (zh) 片梭织机的给料片梭
CN101466628A (zh) 捻接装置
KR20100097012A (ko) 재봉틀의 실 절단 장치
JP2009068157A (ja) 織機用の切断デバイスおよびその動作方法
US8875747B2 (en) Gripper head for the insertion of weft threads on a gripper weaving machine
CN1995516A (zh) 用于剑杆织机的引纬剑
BE1014135A3 (nl) Inrichting voor het aanreiken van inslagdraden op een grijperweefmachine.
KR20210008289A (ko) 보빈 실 도입 장치 및 그의 재봉틀
CN109415849B (zh) 用于夹紧纬线的装置
US7694697B2 (en) Apparatus for forming a selvedge on a gripper weaving machine
US5737814A (en) Junction type warp passing and drawing-in method and apparatus
BE1021697B1 (nl) Werkwijze en inrichting voor het tegelijkertijd inbrengen van twee inslagdraden
EP2440696B1 (en) Gripper unit, control system for a gripper unit and weaving machine
KR20210008290A (ko) 보빈 모듈 동작 메커니즘
BE1023036B1 (nl) Grijperopener voor een weefmachine
BE1021782B1 (nl) Gevergrijper, grijperweefmachine en werkwijze voor het inbrengen van een inslagdraad met een dergelijke gevergrijper in een dergelijke grijperweefmachine
EP3006384A1 (en) Bobbin separating device, doffing cart, and yarn winding machine
EP4172393B1 (en) Rapier weaving machine with guiding device and method for converting a rapier weaving machine
BE1010195A3 (nl) Inrichting en werkwijze voor het openen van een grijperklem.
TW201918600A (zh) 劍桿織機的投緯裝置