<Desc/Clms Page number 1>
Draadrem.
Deze uitvinding heeft betrekking op een draadrem, meer speciaal een draadrem voor weefmachines.
In het algemeen kan de draadrem voor verschillende toepassingen in weefmachines worden aangewend, doch in de eerste plaats is zij bedoeld voor het remmen van inslagdraden tussen de voorraadspoel en de middelen waarmee de inslagdraad in de gaap wordt gebracht. De draadrem heeft hierbij tot doel de inslagdraad te remmen voordat hij het einde van de gaap heeft bereikt zodat de kans dat de inslagdraad breekt op het ogenblik dat zijn beweging geblokkeerd wordt klein is.
De uitvinding heeft ook een draadrem tot doel die zeer snel reageert zodat de inslagdraad bij elke weefcyclus op het juiste ogenblik wordt afgeremd.
De uitvinding heeft eveneens een draadrem met een zeer lange levensduur tot doel.
<Desc/Clms Page number 2>
Nog een doel van de uitvinding bestaat erin een draadrem te bieden die een zeer kompakte konstruktie vertoont.
Hiertoe betreft de uitvinding een draadrem, daardoor gekenmerkt dat zij hoofdzakelijk bestaat uit een aantal vaste draadgeleidingselementen ; minstens twee verplaatsbare, op een verdraaibaar lichaam gemonteerde, draadgeleidingselementen, die door verdraaiing in tegengestelde richting doorheen de baan van een door de vaste draadgeleidingselementen geleide draad kunnen worden gebracht, zodanig dat de draad op twee plaatsen wordt omgebogen ; aanslagvormende middelen die de verdraaiing van het voornoemde lichaam bij het remmen begrenzen ; en aandrijfmiddelen om het voornoemde lichaam te verdraaien.
Bij voorkeur is het voornoemde lichaam verdraaibaar langs een draaias en bestaan de verplaatsbare draadgeleidingselementen uit pennen die op gelijke afstanden langs weerszijden van de voornoemde draaias op het lichaam zijn gemonteerd. De aandrijfmiddelen bestaan bij voorkeur uit een elektromagnetische aandrijving.
De draadrem volgens de uitvinding biedt het voordeel dat de lagering van het voornoemde lichaam en van de aandrijfmiddelen een geringe kracht dient op te vangen dank zij de symmetrische belasting, zcdat de slijtage gering is.
<Desc/Clms Page number 3>
De draadrem biedt eveneens het voordeel dat reeds bij een geringe verdraaiing een aanzienlijke remkracht wordt geboden, daar twee remzones voorhanden zijn.
Tussen de twee remzones is bovendien een zone beschikbaar die geschikt is om andere funkties te integreren.
Met het inzicht de kenmerken volgens de uitvinding beter aan te tonen, zijn hierna als voorbeelden zonder enig beperkend karakter enkele voorkeurdragende uitvoeringsvormen beschreven, met verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin : figuur 1 een draadrem volgens de uitvinding in een toepassing weergeeft ; figuur 2 een draadrem volgens de uitvinding in vooraanzicht en in doorsnede weergeeft ; figuur 3 een doorsnede weergeeft volgens lijn III-III in figuur 2 ; figuur 4 een doorsnede weergeeft volgens lijn IV-IV in figuur 3 ; figuur 5 de draadrem uit figuur 2 voor een andere stand weergeeft ; figuur 6 een variante van de uitvinding weergeeft ;
figuur 7 een doorsnede weergeeft volgens lijn VII-VII in figuur 6.
<Desc/Clms Page number 4>
Figuur 1 geeft een opstelling weer van een draadrem 1 voor het afremmen van een draad 2, in dit geval een inslagdraad van een weefmachine. Zoals bekend wordt de draad 2 hierbij van een voorraadspoel 3 afgewikkeld, in een voorafwikkelaar 4 op een trommel 5 gewikkeld door middel van wikkelarm 6, door middel van een elektromagnetisch gestuurd blokkeerelement 7 intermitterend van de trommel 5 vrijgelaten en door insertiemiddelen 8 in de gaap 9 van de weefmachine gebracht. De insertiemiddelen 8 bestaan in het geval van een luchtweefmachine doorgaans uit een vaste hulphoofdblazer 10 en een op de lade 11 van de weefmachine gemonteerde hoofdblazer 12.
De draadrem 1 is bij voorkeur aan de ingang van de hulphoofdblazer 10 gemonteerd en heeft als doel de draad 2 aan het einde van iedere insertie in de gaap 9 af te remmen zodanig dat de draad 2 bij het sluiten van het blokkeerelement 7 minder bruusk tot stilstand wordt gebracht.
Volgens de uitvinding bestaat de draadrem 1 zoals weergegeven in figuren 2 tot 5 hoofdzakelijk uit een aantal vaste draadgeleidingselementen 13,14, 15 en 16 ; minstens twee verplaatsbare, op een verdraaibaar lichaam 17 gemonteerde, draadgeleidingselementen 18 en 19 ; aanslagvormende middelen 20 die de verdraaiing van het
<Desc/Clms Page number 5>
lichaam 17 bij het remmen begrenzen ; en aandrijfmiddelen 21 om het voornoemde lichaam 17 te verdraaien.
De vaste draadgeleidingselementen 13,14, 15 en 16 staan bij voorkeur volgens een rechte lijn opgesteld. In het weergegeven voorbeeld bestaan de draadgeleidingselementen 13,14 en 15 uit draadogen, terwijl het draadgeleidingselement 16 wordt gevormd door de ingang van de hulphoofdblazer 10.
De verplaatsbare draadgeleidingselementen 18 en 19 kunnen door verdraaiing in tegengestelde richting doorheen de baan van een door de vaste draadgeleidingselementen 13-16 geleide draad 2 worden gebracht, zodanig dat de draad 2 tijdens het remmen, zoals afgebeeld in de stand van figuur 5, in twee richtingen wordt omgebogen. Hiertoe zijn de beweegbare draadgeleidingselementen 18 en 19 respektievelijk verplaatsbaar tussen de vaste draadgeleidingselementen 13-14 en 15-16. Het is duidelijk dat hetzelfde effekt wordt bekomen wanneer de draadgeleidingselementen 14 en 15 worden vervangen door een gemeenschappelijk element.
Het voornoemde lichaam 17 is gemonteerd op een as 22 die door middel van lagers 23 verdraaibaar gemonteerd is in de behuizing 24. De beweegbare draadgeleidingselementen 18 en
<Desc/Clms Page number 6>
19 bestaan bij voorkeur uit pennen, gevormd uit geplooide draden, die zieh aan weerszijden op gelijke afstanden van de draaias 25 bevinden.
Door de symmetrische opstelling valt het zwaartepunt van het lichaam 17 en de erop gemonteerde draadgeleidingselementen 18 en 19 samen met de draaias 25, hetgeen het voordeel biedt dat er geen krachten ontstaan in de lagers 23 van de as 22 die te wijten zijn aan de versnellingen en vertragingen die optreden tijdens het verdraaien van het voornoemde lichaam 17.
De draaias 25 wordt in het weergegeven voorbeeld horizontaal opgesteld zodat het sof dat ontstaat in de draadrem 1 naar beneden kan vallen en niet met de aandrijfmiddelen 21 in kontakt komt.
De aandrijfmiddelen 21 bestaan uit een elektrische aandrijving, zoals bijvoorbeeld een metalen of magnetische rotor 26 die op de as 22 is gemonteerd, en een solenoide 27 die bij bekrachtiging de rotor 26 in een draairichting V dwingt. Uiteraard kunnen de aandrijfmiddelen 21 ook gevormd worden door een andere elektrische aandrijving zoals een stapmotor of een gelijkspanningsmotor.
<Desc/Clms Page number 7>
De draadrem 1 is eveneens voorzien van terugstelmiddelen, zoals een terugstelveer 28 die het lichaam 17 doet terugdraaien nadat de bekrachtiging van de aandrijfmiddelen 21 is weggenomen. De terugstelveer 28 dwingt het lichaam 17 tegen aanslagvormende middelen 29, zoals bijvoorbeeld twee tappen 30 die kunnen samenwerken met de respektievelijke draadgeleidingselementen 18 en 19.
De voornoemde aanslagvormende middelen 20 die de verdraaiing van het lichaam 17 bij het remmen begrenzen bestaan bijvoorbeeld eveneens uit twee tappen 31 die kunnen samenwerken met de respektievelijke draadgeleidingselementen 18 en 19.
Bij voorkeur bevinden de voornoemde tappen 30 en 31 zich op gelijke afstanden van de draaias 25 van het lichaam 17 zodanig dat door deze opstelling er geen krachten ontstaan in de lagers 23 van de as 22 bij het tegen de voornoemde tappen 30 en 31 botsen van de draadgeleidingsmiddelen 18 en
EMI7.1
19.
Het is duidelijk dat volgens een variante de voornoemde aanslagvormende middelen 20 en 29 die een verdraaiing van het lichaam begrenzen eveneens kunnen voorzien zijn ter hoogte van de as 22 waarop het lichaam 17 is gemonteerd of ter hoogte van de rotor 26.
<Desc/Clms Page number 8>
Bij voorkeur is de draadrem 1 voorzien van instelmiddelen 32 die toelaten dat de remkracht van de draadrem 1 kan worden gewijzigd. Hiertoe zijn minstens de aanslagvormende middelen 20, en bij voorkeur ook de aanslagvormende middelen 29 verplaatsbaar. Hiertoe zijn de tappen 30 en 31 gemonteerd op een rond de draaias 25 verdraaibare steun 33 die door middel van een stelschroef 34 in de gewenste hoekpositie kan worden vastgeklemd.
In de zone tussen de draadgeleidingselementen 14 en 15 kan zoals weergegeven in figuren 2 en 3 een blazer 35 worden aangebracht om de draad 2 in een kanaal 36 te blazen wanneer dit gewenst is. Het kanaal 36 kan in verbinding staan met een afvalbak 37 teneinde draad 2 af te voeren.
Het is bekend dat een foutief ingebrachte inslagdraad 2 uit de gaap 9 kan worden verwijderd door deze in verbinding te laten met de voorraadspoel 3 en hierop een procedure uit te voeren zoals bijvoorbeeld is beschreven in het US 4. 898. 214. In deze procedure wordt de draad 2 ter hoogte van de insertiemiddelen 8 aangespannen. Daar de draad 2 echter niet mag breken, wordt hierbij het blokkeerelement 7 uit zijn blokkerende positie gebracht zodat een wikkeling draad 2 vrij komt. Om te verhinderen dat dit extra draadeinde in de gaap 9 terecht komt, wordt een tegenblazer voorzien die de draad 2 gespannen houdt. Volgens de huidige
<Desc/Clms Page number 9>
uitvinding wordt de funktie van de tegenblazer vervuld door de blazer 35 die de draad 2 in het kanaal 36 blaast.
Wanneer men weeft met verschillende kanalen en bij breuk overschakeld op een enkel kanaal, is het bekend na een zekere tijd de draad uit de hoofdblazer van het kanaal dat niet in werking is te verwijderen, teneinde te verhinderen dat die losgerafeld wordt en in de gaap wordt geblazen. Zoals bekend uit het US 4. 998. 567 kan hiertoe gebruik worden gemaakt van een draadverwijderingsinrichting. De funktie van zulke inrichting kan volgens de huidige uitvinding worden vervuld door de blazer 35 die de draad 2 hiertoe in het kanaal 36 blaast.
In de voornoemde zone kan ook nog een detektor 38 worden ge ntegreerd die toelaat de aanwezigheid van de draad 2 te kontroleren.
Ter hoogte van het draadgeleidingselement 13 kan een bedradingsblazer 39 worden voorzien.
In figuren 2 en 5 is nog weergegeven hoe de hulphoofdblazer 10, de blazer 35 en de bedradingsblazer 39 van perslucht kunnen worden voorzien door middel van ventielen 40,41 en 42 die door middel van een stuur-en bedieningseenheid 43
<Desc/Clms Page number 10>
worden aangestuurd. Ook de soleno de 27 wordt door middel van een stuurlijn 44 door de eenheid 43 bevolen.
De werking van de draadrem is hierna beschreven aan de hand van figuren 2 en 5. In rusttoestand neemt het verdraaibare lichaam 17 een positie in zoals weergegeven in figuur 2, waarbij de draadgeleidingselementen 18 en 19 met hun onderste uiteinde tegen de tappen 30 worden gedwongen door middel van de terugstelveer 28. In deze positie kan de draad 2 vrij doorheen de draadrem 1 passeren.
Aan het einde van elke insertie wordt de draad 2 geremd alvorens hij door het blokkeerelement 7 volledig wordt tegengehouden. Hiertoe wordt de solenoide 27 bekrachtigd, waardoor het lichaam 17 verdraait en een positie inneemt zoals weergegeven in figuur 5, waarbij de onderste uiteinden van de draadgeleidingselementen 18 en 19 kontakt maken met de tappen 31. Door de ombuiging rond de draadgeleidingselementen 18 en 19 wordt de draad 2 afgeremd. De remkracht wordt bepaald door de ingestelde positie van de tappen 31, en niet docr het koppel van de aandrijfmiddelen 21. Dit koppel is hoog ten einde een zeer snelle remming te veroorzaken.
In de uitvoeringsvorm van figuren 2 tot 5 wordt de draad 2 uitsluitend geremd door de ombuiging langs de
<Desc/Clms Page number 11>
draadgeleidingslementen 13,18, 14,15, 19 en 16. Zoals weergegeven in figuren 6 en 7 kunnen de tappen 31 ook zodanig worden geplaatst dat de draad 2 bij de bekrachtiging van de draadrem 1 tevens afgeremd wordt doordat hij tussen de draadgeleidingselementen 18 en 19 en de tappen 31 wordt geklemd. In de uitvoeringsvorm van figuren 6 en 7 zijn de aandrijfmiddelen 21 ge ntegreerd in de draaibare steun 33. Duidelijkheidshalve is de stelschroef 34 in de zichten van de figuren 6 en 7 op twee verschillende plaatsen afgebeeld.
Het is duidelijk dat de draadrem l ook kan worden aangewend in andere weefmachines dan luchtweefmachines.
Het is duidelijk dat het voornoemde element 17 eveneens kan voorzien worden van meerdere stellen van voornoemde draadgeleidingselementen 18 en 19 die respektievelijk tussen vaste draadgeleidingselementen verplaatsbaar zijn. zo kan bijvoorbeeld gebruik gemaakt worden van zes in lijn opgestelde vaste draadgeleidingselementen en vier verplaatsbare draadgeleidingselementen, waarbij ieder verplaatsbaar draadgeleidingselement kan bewegen tussen telkens twee vaste draadgeleidingselementen.
De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de als voorbeelden beschreven en in de figuren weergegeven
<Desc/Clms Page number 12>
uitvoeringsvormen, doch dergelijke draadrem kan in verschillende vormen en afmetingen worden verwezenlijkt zonder buiten het kader van de uitvinding te treden.