NL9400297A - Inrichting en werkwijze voor het doseren van silagemateriaal. - Google Patents

Description

INRICHTING EN WERKWIJZE VOOR HET DOSEREN VAN SILAGEMATERIAAL.

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het doseren van silagemateriaal, in het bijzonder een wagen voor het vervoeren, losmaken en verdelen van kuilvoer, voorzien van transportmiddelen om het silagemateriaal in de richting van tenminste één losmaakwals te stuwen, welke losmaakwals zodanig roteert dat het silagemateriaal in opwaartse richting wordt meegenomen, waarbij boven de losmaakwals en evenwijdig eraan een doseerwals is aangebracht die in dezelfde richting roteerbaar is.

Een dergelijke inrichting is beschreven in EP-A-0 032 776 en is doorgaans verrijdbaar en kan achter een trekker worden gekoppeld. Daarbij kunnen middelen aanwezig zijn om ingekuild silagemateriaal af te snijden, of in blokvorm op te nemen, en in de wagen te deponeren, waarna de inrichting naar de plaats gereden worden waar het vee wordt gevoerd.

In de inrichting wordt het silagemateriaal losgemaakt, waarna het in de juiste hoeveelheden wordt gedeponeerd op de plaatsen waar het vee het silagemateriaal tot zich neemt.

De uitvinding beoogt een inrichting voor het doseren van silagemateriaal, waarbij het silagemateriaal op effectieve wijze wordt bewerkt, zodat het in geschikte vorm en in de juiste hoeveelheden op de voerplaats kan worden gedeponeerd.

•

Hiertoe heeft volgens de uitvinding de doseerwals een oppervlak dat voorzien is van uitsparingen. Bij voorkeur bestaat het walsoppervlak uit in hoofdzaak axiaal aangebrachte spijlen, welke spijlen een in hoofdzaak rechthoekige dwarsdoorsnede kunnen hebben.

De doseerwals heeft tot doel te voorkomen dat te grote hoeveelheden silagemateriaal door de losmaakwals worden meegenomen naar de afvoerzijde van de losmaakwals, d.w.z. naar het gedeelte van de inrichting van waar het silagemateriaal aan een voederplaats kan worden afgegeven. De losmaakwals neemt het materiaal daarbij mee door het in bovenwaartse richting en vervolgens over de losmaakwals heen te verplaatsen. De doseerwals heeft daarbij tot doel te voorkomen dat te veel of niet losgemaakt materiaal door de losmaakwals wordt meegenomen en moet dit teveel aan materiaal vanuit de ruimte tussen de losmaakwals en de doseerwals verplaatsen naar de toevoerzijde van de losmaakwals, d.w.z. de zijde waar zich de transportmiddelen bevinden.

Door de doseerwals, volgens de uitvinding, uit te voeren met een walsoppervlak zonder uitstekende delen, doch met uitsparingen, wordt bereikt dat de doseerwals alleen silagemateriaal aangrijpt wanneer het met een zekere druk tegen het walsoppervlak van de doseerwals wordt geduwd. Zolang een correcte hoeveelheid silagemateriaal door de losmaakwals wordt meegenomen naar de afvoerzijde ondervindt het silagemateriaal geen hinder van de doseerwals, omdat het silagemateriaal niet of nauwelijks tegen het walsoppervlak van de doseerwals wordt gedrukt. Zodra echter een teveel aan silagemateriaal dreigt te worden meegenomen door de losmaakwals, wordt het silagemateriaal tegen het walsoppervlak van de doseerwals gedrukt, waardoor silagemateriaal door het walsoppervlak van de doseerwals wordt meegenomen en teruggevoerd naar de aanvoerzijde van de inrichting. Het silagemateriaal wordt daarbij enigszins in de uitsparingen van het oppervlak van de doseerwals geduwd, waardoor de vereiste wrijving tussen het silagemateriaal en het walsoppervlak ontstaat en het silagemateriaal wordt aangegrepen. Omdat het silagemateriaal slechts voor zover nodig wordt aangegrepen door de doseerwals, is daarvoor een minimum aan aandrijfenergie vereist.

Volgens een kenmerk van de uitvinding kan de doseerwals voorzien zijn van meerdere, zich radiaal uitstekende flenzen die over de lengte van de wals zijn verdeeld, en waaraan de spijlen die het walsoppervlak vormen zijn bevestigd. Een voordeel van een dergelijke doseerwals is de mogelijkheid om de doseerwals zodanig uit te voeren dat er doorheen gekeken kan worden. Met name wanneer de doseerwals is aangebracht op een wagen die zich achter een trekker bevindt, is het van belang dat de bestuurder van de trekker goed uitzicht op hetgeen er in de wagen gebeurt. Daardoor kan het functioneren van de walsen worden gecontroleerd evenals het deponeren van kuilvoer in de wagen.

Volgens een nader kenmerk van de uitvinding bevindt de doseerwals zich schuin boven de losmaakwals, aan de kant van de transportmiddelen, dus aan de eerder genoemde toe-voerzijde. Door op deze wijze de kneep tussen de losmaakwals en de doseerwals enigszins in de richting van de toevoerzijde te verplaatsen, blijkt de werking van de inrichting gunstig te kunnen worden beïnvloed.

Volgens een verder kenmerk van de uitvinding kan de hartafstand tussen de doseerwals en de losmaakwals instelbaar zijn, waardoor de afstand tussen de walsen kan worden ingesteld afhankelijk van de gewenste dosering en/of van de eigenschappen van het betreffende silagemateriaal.

Volgens verdere kenmerken van de uitvinding kan de diameter van de doseerwals kleiner zijn uitgevoerd dan de diameter van de losmaakwals, en kan de omtreksnelheid van de doseerwals kleiner zijn dan die van de losmaakwals.

Voorts kan volgens de uitvinding de aandrijving van de losmaakwals en van de doseerwals zodanig zijn uitgevoerd, dat de losmaakwals aan een uiteinde wordt aangedreven, terwijl de doseerwals wordt aangedreven doordat deze aandrijf-baar is verbonden met het andere uiteinde van de losmaak- wals. Op deze wijze kan de aandrijving van de twee walsen zodanig worden uitgevoerd dat aan beide uiteinden van de walsen minimale ruimte daarvoor nodig is.

Voorts kan boven de doseerwals ruimte aanwezig zijn, zodat het silagemateriaal daar doorheen kan worden gevoerd, wanneer dat silagemateriaal door de doseerwals wordt meegenomen naar de afvoerzijde. Hoewel het niet de bedoeling is dat het silagemateriaal tot boven de doseerwals wordt meegenomen, kan dit door omstandigheden het geval zijn en dient in dat geval een verstopping te worden voorkomen.

Om te voorkomen dat silagemateriaal buiten de inrichting terecht komt kan het gewenst zijn de wanden van de inrichting hoog uit te voeren. Daardoor kan het uitzicht van degene die zich op de trekker bevindt, waarachter de inrichting is aangebracht, worden beperkt. Ten einde een goed uitzicht naar het inwendige van de inrichting te waarborgen kunnen volgens de uitvinding naast de doorzichtigheid van de doseerwals ook de wanden van de inrichting, althans de wanden die evenwijdig lopen met de assen van de walsen, geheel of alleen nabij hun bovengedeelte doorzichtig gemaakt worden door uitsparingen in deze wanden aan te brengen. Volgens een nader kenmerk van de uitvinding kunnen de wanden vervaardigd zijn uit geperforeerd plaatmateriaal, dat een zeker doorzichtigheid waarborgt. Met name het bovengedeelte van de wand om de afvoerzijde van de doseerwals kan van geperforeerd plaatmateriaal zijn vervaardigd.

Volgens een verder kenmerk van de uitvinding zijn de transportmiddelen, die een bodemketting omvatten, zodanig aandrijfbaar dat de snelheid en/of de stuwkracht ervan regelbaar is. Bij voorkeur wordt de bodemketting hydraulisch aangedreven. Door het regelen van de kracht en de snelheid waarmee het kuilvoer tegen de losmaakwals wordt geduwd kan een goede werking van de inrichting worden verkregen, waarbij verstoppingen worden voorkomen.

De uitvinding heeft verder betrekking op een werkwijze voor het doseren van silagemateriaal, waarbij het silage-materiaal wordt losgemaakt en in opwaartse richting wordt verplaatst door middel van een met meeneemorganen voorziene losmaakwals, en waarbij het door de losmaakwals meegenomen silagemateriaal wordt gedoseerd door middel van een boven de losmaakwals en evenwijdig daaraan aangebrachte doseer-wals die in dezelfde richting roteert en, volgens de uitvinding, een walsoppervlak heeft zonder uitstekende delen, welk oppervlak is voorzien van uitsparingen, waardoor silagemateriaal dat tegen het oppervlak van de doseerwals wordt gedrukt door die wals wordt meegenomen. Daarbij is de mate waarin het silagemateriaal door de doseerwals wordt meegenomen afhankelijk van de kracht waarmee het silagemateriaal tegen het oppervlak van de doseerwals wordt gedrukt .

Verdere aspecten van de uitvinding zullen worden toegelicht of vermeld in de figuurbeschrijving en/of in de conclusies.

Ter verduidelijking van de uitvinding zal, onder verwijzing naar de tekening, een uitvoeringsvoorbeeld van de inrichting voor het doseren van silagemateriaal worden beschreven .

Figuur 1 toont schematisch een perspectivisch aanzicht en gedeeltelijke doorsnede van een doseerinrichting, en

Figuur 2 toont schematisch een lengtedoorsnede van de inrichting.

De figuren zijn slechts schematische weergaven van het uitvoeringsvoorbeeld, waarbij overeenkomende onderdelen met gelijke verwijzingscijfers zijn aangegeven.

Het uitvoeringsvoorbeeld is een wagen voor het vervoeren, losmaken en verdelen van kuilvoer, welke wagen achter een trekker kan worden gekoppeld. De wagen is voorzien van een onderstel met twee wielen 1. Voorts is de wagen voorzien van een laadruimte 2 die zichtbaar is omdat in figuur 1 een deel van wand 3 is weggelaten. In laadruimte 2 kan een hoeveelheid silagemateriaal worden gedeponeerd, waartoe de wagen eventueel voorzien kan zijn van middelen om het silagemateriaal uit een voorraad af te snijden, of in blokvorm op te nemen, en in de laadruimte te deponeren. De inrichting in dit uitvoeringsvoorbeeld is echter niet uitgerust met dergelijke middelen.

De bodem van de laadruimte is voorzien van een bodemketting 4 met dwarsstaven 5 die zich in de richting van pijl 6 kunnen bewegen. De bodemketting 4 wordt aangedreven door middel van een hydraulische motor 7, waarvan schematisch de hydraulische aanvoerleiding 8 en afvoerleiding 9 zijn weergegeven. Het silagemateriaal dat zich in laadruimte 2 bevindt wordt door middel van de bodemketting 4 in de richting van pijl 6 naar de losmaakwals 10 bewogen. Daarbij kan de hydraulische motor zodanig worden geregeld dat de kracht waarmee het silagemateriaal tegen losmaakwals 10 wordt geduwd instelbaar is.

Losmaakwals 10 roteert in de richting van pijl 11, zodat de meeneemorganen 12, die zich op de losmaakwals 10 bevinden, in opwaartse richting worden bewogen tegen het silagemateriaal dat door middel van bodemketting 4 tegen de losmaakwals wordt geduwd. De losmaakwals 10 wordt in dit uitvoeringsvoorbeeld aangedreven door een hydraulische motor die geïntegreerd is met hydraulische motor 7 van de bodemketting. Ook is het mogelijk, en niet. ongebruikelijk, om de losmaakwals aan te drijven via een tandwielkast die door de aftakas van de trekker wordt aangedreven. In het uitvoeringsvoorbeeld wordt via ketting 13 het kettingwiel 14 van losmaakwals 10 aangedreven. Aan het andere uiteinde van losmaakwals 10 is een kettingwiel 15 aangebracht dat met ketting 16 kettingwiel 17 aandrijft, zodat de aan dit kettingwiel 17 bevestigde doseerwals 18 in dezelfde richting roteert als de losmaakwals 10, zoals aangegeven met pijl 19.

De losmaakwals 10 en de doseerwals 18 zijn onderling evenwijdig roteerbaar gelagerd in het frame van de inrichting. Doordat de losmaakwals 10 via ketting 16 de doseerwals 18 aandrijft, kan een onderling verschil in omtreksnelheid worden tot stand gebracht door een bepaalde keuze van de kettingwielen 15 en 17. Bij voorkeur is de omtreksnelheid van de doseerwals 18 lager dan de omtreksnelheid van losmaakwals 10. Voorts kan de onderlinge afstand tussen de doseerwals en de losmaakwals worden gevarieerd door middel van niet nader aangegeven middelen. Daarbij wordt de spanning van ketting 16 in stand gehouden door middel van de schematisch weergegeven kettingspanner 20. Voorts toont de figuur dat doseerwals 18 en losmaakwals 10 niet in hetzelfde verticale vlak liggen. Zoals met 21 is aangegeven ligt de rotatieas van doseerwals 18 versprongen ten opzichte van de rotatieas van losmaakwals 10, en wel zodanig dat doseerwals 18 verplaatst is in de richting van de laadruimte 2.

Doseerwals 18 is voorzien van vier schijfvormige radiaal geplaatste flenzen 22 aan de buitenrand waarvan axiaal gerichte spijlen 23 zijn bevestigd. De spijlen 23 vormen het oppervlak van doseerwals 18, waardoor een oppervlak wordt gevormd zonder uitstekende delen, doch met uitsparingen die gevormd worden door de ruimte tussen de spijlen. De spijlen 23 hebben bijvoorbeeld een rechthoekige dwarsdoorsnede met afmetingen tussen 1 cm en 2 cm. ·

De doseerwals 18 heeft tot doel dat de meeneemorganen 12 van losmaakwals 10 niet te veel silagemateriaal uit de laadruimte 2 meenemen. Het materiaal dat door losmaakwals 10 wordt meegenomen komt terecht in de kneep tussen de losmaakwals 10 en de doseerwals 18, en indien een teveel aan silagemateriaal in deze kneep terecht komt zal het tegen het walsoppervlak van doseerwals 18 drukken, waardoor het wordt teruggevoerd naar laadruimte 2. Doordat het walsoppervlak van doseerwals 18 is uitgevoerd met axiaal gerichte spijlen waartussen zich ruimte bevindt, zal het silagemateriaal door de doseerwals 18 worden meegenomen zodra het met enige kracht tegen het walsoppervlak wordt gedrukt. Door de afstand tussen de doseerwals 18 en de losmaakwals 10 te variëren kan de hoeveelheid silagemateriaal dat de kneep tussen de beide walsen passeert worden geregeld.

Aan de andere zijde van losmaakwals 10, dat wil zeggen vanaf laadruimte 2 gezien achter losmaakwals 10, bevindt zich de ruimte waarin het gedoseerde silagemateriaal terecht komt nadat het door losmaakwals 10 is meegenomen.

Deze ruimte is voorzien van een dwars geplaatste transportband 24 die kan bewegen in beide richtingen, zoals aangegeven met pijl 25. Door middel van transportband 24 kan het gedoseerde silagemateriaal zijwaarts uit de inrichting worden geworpen, en wel op de voederplaats van een dier.

Boven doseerwals 18 is ruimte vrij gehouden zodat silagemateriaal kan passeren dat eventueel door doseerwals 18 wordt meegenomen. Hoewel dit in het algemeen niet zal gebeuren en niet de bedoeling is, kan het voorkomen dat silagemateriaal zodanig aan de doseerwals hecht dat het naar de andere zijde van de wals wordt meegenomen. Door voldoende ruimte boven de doseerwals 18 te creëren wordt voorkomen dat daarmee een verstopping ontstaat.

Om te voorkomen dat silagemateriaal buiten de inrichting terecht komt is de inrichting, met name nabij de doseerwals, voorzien van zijwanden die tot bovenaan de inrichting doorlopen. Daarbij is de wand 26, die zich aan de voorzijde van de inrichting bevindt, dat wil zeggen aan de zijde van de inrichting nabij de trekker waarachter de inrichting is gekoppeld, voorzien van uitsparingen in de vorm van gaten, waardoor die wand, althans ten dele, doorzichtig is. Hierdoor is het mogelijk dat de bestuurder van de trekker waarachter de inrichting is gekoppeld zicht heeft tot binnen de inrichting. Doordat de doseerwals met spijlen en radiaal gerichte flenzen is uitgevoerd is ook de doseerwals, althans gedeeltelijk, doorzichtig, zodat de bestuurder van de trekker tot in de laadruimte van de inrichting kan kijken.

Figuur 2 geeft een schematische langsdoorsnede van de inrichting, waarbij de bodemketting 4, de losmaakwals 10 en de doseerwals 18 in hun onderlinge relatie zijn weergegeven. Pijl 27 geeft aan hoe het silagemateriaal door de meeneemorganen 12 van losmaakwals 10 wordt meegenomen in de richting van de kneep tussen de doseerwals 18 en de losmaakwals 10 en de pijlen 28 geven aan hoe een eventueel overschot aan meegenomen silagemateriaal door middel van de doseerwals wordt teruggevoerd naar de laadruimte 2. Het gedoseerde silagemateriaal dat de kneep tussen de losmaakwals 10 en de doseerwals 18 passeert komt terecht op transportwals 24, zoals aangegeven met pijl 29.

Claims (16)

1. Inrichting voor het doseren van silagemateriaal, in het bijzonder een wagen voor het vervoeren, losmaken en verdelen van kuilvoer, voorzien van transportmiddelen om het silagemateriaal in de richting van tenminste één losmaak-wals te stuwen, welke losmaakwals zodanig roteert dat het silagemateriaal in opwaartse richting wordt meegenomen, waarbij boven de losmaakwals en evenwijdig eraan een doseerwals is aangebracht die in dezelfde richting roteerbaar is, waarbij de doseerwals een walsoppervlak heeft dat voorzien is van uitsparingen.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het walsoppervlak bestaat uit in hoofdzaak axiaal aangebrachte spijlen.

3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de spijlen bestaan uit staven met in hoofdzaak rechthoekige dwarsdoorsnede.

4. Inrichting volgens conclusie 2 of 3, met het kenmerk, dat de spijlen bevestigd zijn aan meerdere zich radiaal uitstrekkende flenzen, die over de lengte van de wals zijn verdeeld.

5. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de doseerwals zich schuin boven de losmaakwals bevindt, aan de kant van de transportmiddelen (toevoerzijde).

6. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de hartafstand tussen de doseerwals en de losmaakwals instelbaar is.

7. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de diameter van de doseerwals kleiner is dan de diameter van de losmaakwals.

8. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de omtreksnelheid van de doseerwals kleiner is dan die van de losmaakwals.

9. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de losmaakwals aan één uiteinde wordt aangedreven, terwijl het andere uiteinde ervan aandrijvend is verbonden met de doseerwals.

10. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat boven de doseerwals ruimte aanwezig is waardoor silagemateriaal kan worden gevoerd dat eventueel door de doseerwals wordt meegenomen.

11. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat wanden van de inrichting, die evenwijdig lopen met de assen van de walsen, althans nabij hun bovengedeelte, doorzichtig gemaakt zijn door middel van uitsparingen.

12. Inrichting volgens conclusie 11, met het kenmerk, dat de wanden, althans gedeeltelijk, zijn vervaardigd uit geperforeerd plaatmateriaal.

13. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de transportmiddelen een bodemketting omvatten, waarvan de snelheid en/of de stuwkracht regelbaar is.

14. Inrichting volgens conclusie 13, met het kenmerk, dat de bodemketting hydraulisch wordt aangedreven.

15. Werkwijze voor het doseren van silagemateriaal, waarbij het silagemateriaal wordt losgemaakt en in opwaartse richting wordt verplaatst door middel van een met meeneemorga-nen voorziene losmaakwals, en waarbij het door de losmaa-kwals meegenomen silagemateriaal wordt gedoseerd door middel van een boven de losmaakwals en evenwijdig daaraan aangebrachte doseerwals die in dezelfde richting roteert en die een walsoppervlak heeft zonder uitstekende delen, welk oppervlak is voorzien van uitsparingen, waardoor silagemateriaal dat tegen het oppervlak van de doseerwals wordt gedrukt door die wals wordt meegenomen.

16. Werkwijze volgens conclusie 15, met het kenmerk, dat de omtreksnelheid van de doseerwals kleiner is dan die van de losmaakwals.