NL9301773A - Transportinrichting. - Google Patents

Description

Korte aanduiding : Transportinrichting.

De uitvinding heeft betrekking op een transportinrichting voorzien van een gestel en een eindloos aandrijfbaar transportorgaan, dat is uitgerust met dwars op de verplaatsingsrichting van het transportorgaan en evenwijdig aan elkaar verlopende dragers, welke scharnierend zijn gekoppeld met ten minste een eindloos flexibel koppelorgaan, terwijl door althans enige van de dragers afduwschoenen worden ondersteund, welke, indien gewenst met behulp van op het gestel aangebrachte geleidingsmiddelen en met de geleidings-middelen samenwerkende, met de afduwschoenen verbonden stuurorganen nabij afvoerplaatsen langs de desbetreffende dragers verschuifbaar zijn voor het dwars op de lengterichting van het transportorgaan af voeren van op het transportorgaan rustende voorwerpen.

Dergelijke transportinrichtingen zijn bijvoorbeeld bekend uit de Europese octrooiaanvrage 0084905 of de Nederlandse octrooiaanvrage 9100562.

Bij deze bekende constructies worden de met de afduwschoenen verbonden stuurorganen veelal gevormd door aan de afduwschoenen bevestigde pennen, rollen of dergelijke, die samenwerken met geleidingsmiddelen, die verstelbaar zijn tussen een eerste stand, waarin de geleidingsmiddelen de stuurorganen ongestoord laten passeren, en een tweede stand, waarin de geleidingsmiddelen de stuurorganen dwars op de verplaatsingsrichting van het transportorgaan omleiden, ten einde te bewerkstelligen, dat de met de desbetreffende stuurorganen gekoppelde afduwschoenen langs de desbetreffende dragers worden verschoven.

Het omstellen van de geleidingsmiddelen tussen de ene stand en de andere stand vereist enige tijd en uiteraard moet er worden voorkomen, dat tijdens deze verstelling van de geleidingsmiddelen tussen de ene of andere stand een stuurorgaan met de geleidingsmiddelen in aanraking komt, daar dit ernstige schade aan de inrichting kan veroorzaken.

Nu is er echter een neiging om de werksnelheid van dergelijke transportinrichtingen meer en meer op te voeren. Een ernstige belemmering bij het opvoeren van de werksnelheid wordt echter gevormd door de tijd vereist voor het omstellen van de geleidingsmiddelen.

Met de uitvinding wordt dan ook beoogd een transportinrichting van bovengenoemde soort te verkrijgen, waarbij dit aan de bestaande transporting chtingen klevende nadeel kan worden vermeden.

Volgens de uitvinding kan dit worden bereikt doordat een stuur-orgaan ten opzichte van een desbetreffende afduwschoen verzwenkbaar is om een zwenkas tussen een eerste stand waarin het stuurorgaan wordt gegrepen door de geleidingsmiddelen en een tweede stand, waarin het stuurorgaan buiten bereik van de geleidingsmiddelen kan bewegen.

Het eventueel benodigde omstellen van de stuurorganen van op elkaar volgende afduwschoenen kan op een geschikte afstand van de desbetreffende geleidingsmiddelen plaatsvinden, zodat de stuurorganen met hoge snelheid ten opzichte van de geleidingsmiddelen kunnen worden verplaatst en daardoor de werksnelheid van de transportinrichting ten opzichte van de tot nu toe gebruikelijke transportinrichtingen aanzienlijk kan worden vergroot.

De uitvinding zal hieronder nader worden uiteengezet aan de hand van enige in bijgaande figuren schematisch weergegeven mogelijke uitvoerings-voorbeelden van de constructie volgens de uitvinding.

Figuur 1 toont schematisch een doorsnede over een drager en een door de drager ondersteunde afduwschoen.

Figuur 2 toont schematisch het met de afduwschoen verbonden mechanisme met behulp waarvan een door een wiel gevormd stuurorgaan met de afduwschoen is verbonden.

Figuur 3 toont een met figuur 2 overeenkomend aanzicht waarbij het mechanisme een andere stand inneemt.

Figuur 4 toont schematisch middelen met behulp waarvan het stuurorgaan van de ene naar de andere stand beweegbaar is.

Figuur 5 toont schematisch een zijaanzicht op figuur 4.

Figuren 6 en 7 tonen schematisch verdere middelen voor het verstellen van een stuurorgaan.

Figuren 8-10 tonen verdere mogelijkheden voor het verstelbaar aanbrengen van een stuurorgaan.

Figuur 1 toont schematisch een dwarsdoorsnede over een drager 1.

Zoals ook in de bovengenoemde publicaties is beschreven zijn een groot aantal dragers evenwijdig aan elkaar opgesteld en onderling verbonden met behulp van ten minste een eindloos flexibel koppelorgaan bijvoorbeeld een of meer kettingen, zodat de dragers als het ware een transportband vormen, die in zijn lengterichting met behulp van aandrijforganen kan worden verplaatst, en waarbij de dragers zich dan loodrecht op deze verplaatsings-richting volgens pijl A uitstrekken.

Zoals verder ook in bovengenoemde publicaties is omschreven is langs ieder van de dragers ten minste een afduwschoen 2 verplaatsbaar om op gewenste afvoerplaatsen op de drager(s) rustende voorwerpen van de dragers af te duwen. Om dit verschuiven van een afduwschoen 2 ten opzichte van een desbetreffende drager 1 te kunnen bewerkstelligen is met iedere afduwschoen een stuurorgaan gekoppeld, dat bijvoorbeeld de vorm kan aannemen van een met de afduwschoen gekoppeld wiel 3, een met de afduwschoen gekoppelde pen of dergelijke. Dergelijke stuurorganen kunnen samenwerken met zich schuin op de verplaatsingsrichting volgens pijl A uitstrekkende geleidingsmiddelen, bijvoorbeeld geleidingsrails. Indien een afduwschoen 2 langs zijn desbetreffende drager 1 moet worden verschoven moet het stuurorgaan 3 bijvoorbeeld in de in figuur 1 met getrokken lijnen en schematisch in figuur 3 weergegeven stand worden gebracht zodat dit stuurorgaan in aanraking komt met de geleidingsmiddelen.

Indien echter geen verplaatsing van de afduwschoen 2 langs zijn drager 1 wordt beoogd, moet het stuurorgaan worden gebracht in een stand, waarin het stuurorgaan de geleidingsmiddelen vrij kan passeren, bijvoorbeeld in de in figuur 1 met stippellijnen weergegeven stand 3' resp. in de in figuur 2 aangeduide stand 3', waarin het stuurorgaan over de vast in het gestel van de inrichting aangebrachte geleidingsmiddelen kan bewegen.

Om een dergelijke verplaatsing van het stuurorgaan of wiel 3, dat om een zich verticaal verlopende draaiingsas 4 vrij verdraaibaar is, mogelijk te maken, is een het wiel 3 ondersteunende draagorgaan 5 met de desbetreffende afduwschoen 2 gekoppeld met behulp van een tweetal koppelstangen 6 en 7, die ieder aan een einde met behulp van zich evenwijdig aan de lengterichting van de drager 1 uitstrekkende scharnierpennen 8 scharnierend zijn gekoppeld met het draagorgaan 5 en met hun andere einden met behulp van scharnierpennen 8 scharnierend zijn gekoppeld aan de afduwschoen 2. Daarbij is tussen een van de scharnierpennen 8 en een vast punt 9 op de afduwschoen een trekveer 10 aangebracht.

Het zal duidelijk zijn, dat bij deze uitvoeringsvorm het wiel 3 om een denkbeeldige, zich evenwijdig aan een drager 1 uitstrekkende scharnieras, die in de verplaatsingsrichting volgens pijl A voor het wiel 3 is gelegen, kan worden verzwenkt vanuit de in figuur 3 weergegeven stand naar de in figuur 2 weergegeven stand. In de in figuur 3 weergegeven stand zal bijvoorbeeld het wiel 3 in aanraking komen met zich dwars op de verplaatsings- richting uitstrekkende geleidingsmiddelen om een verschuiving van de afduw-schoen 2 ten opzichte van de drager 1 te bewerkstelligen, terwijl de in in figuur 2 weergegeven stand het wiel 3' vrij over deze geleidingsmiddelen heen kan bewegen.

Bij het bewegen van de ene stand naar de andere stand passeert de trekveer 10 het verlengde van de scharnierpen 8 met behulp waarvan de arm 6 aan de afduwschoen is gekoppeld. De veer beweegt hierbij dus als het ware door een zogenaamd dood punt, een en ander zodanig, dat de veer zowel in de in figuur 2 als de in figuur 3 weergegeven stand geneigd is om het wiel 3 in de desbetreffende stand te houden. Daarbij zullen niet nader weergegeven aanslagen zijn aangebracht, die een verdere verzwenking van de verschillende onderdelen zal tegengaan.

Voor het verstellen van het wiel 3 vanuit de in figuur 2 weergegeven niet werkzame stand naar de in figuur 3 werkzame stand kan bijvoorbeeld gebruik worden gemaakt van het schematisch in de figuren 4 en 5 weergegeven constructie.

Zoals schematisch in figuren 4 en 5 is aangeduid wordt een stripvormig wisselstuk 11, dat een enigszins gekromd geleidingsvlak vormt, gedragen door een steun 12, die bijvoorbeeld met een tweetal bladveren 13 en 14 is bevestigd aan het slechts schematisch aangeduide gestel 15 van de inrichting.

Met behulp van een verstelorgaan 16, bijvoorbeeld een verstel-cylinder of hefmagneet is het stripvormige wisselorgaan 11 heen en weer verplaatsbaar, zoals aangeduid met behulp van de pijl B. In de in figuren 4 en 5 weergegeven stand ligt daarbij dit stripvormige wisselstuk 11 in de bewegingsbaan van een bijvoorbeeld aan een uiteinde van de arm 6 bevestigde, aan weerszijden buiten de arm 6 uitstekende pen 17, zodat, zoals aangeduid in figuur 5 met behulp van pijl C de pen 17 naar beneden wordt gedrukt door het wisselstuk 11 en daarmede de rol 3 vanuit de in figuur 2 weergegeven stand wordt overgebracht naar de in figuur 3 weergegeven stand.

Doordat de pen 17 aan weerszijden uitsteekt kan de pen samenwerken met aan weerszijden van de bewegingsbaan van het wiel 3 opgestelde wissel-stukken 11.

Het zal duidelijk zijn, dat indien geen omstelling van het wiel 3 vanuit de in figuur 2 naar de in figuur 3 weergegeven stand wordt gewenst het wisselorgaan 11 met behulp van het verstelorgaan 16 buiten de bewegingsbaan van de pen 17 zal worden teruggetrokken.

Het terugstellen van het wiel 3 vanuit de in figuur 3 weergegeven naar de in figuur 2 weergegeven stand kan in het algemeen bij een vast punt van de inrichting plaatsvinden. Hiertoe kan bijvoorbeeld zoals afgebeeld, in figuur 6, een vast opgesteld geleidingsorgaan 18 aan het gestel 15 van de inrichting zijn bevestigd. Daarbij heeft dit geleidingsorgaan 18 een gekromd vlak 19, waarlangs het wiel 3 of bijvoorbeeld de met het wiel verbonden pen 17 kan worden geleid om het wiel 3 vanuit de in figuur 3 weergegeven stand weer terug te duwen naar de in figuur 2 weergegeven stand.

Een andere mogelijkheid is gebruik te maken van een roterend geleidingsorgaan 20, zoals afgebeeld in figuur 7, op de buitenomtrek waarvan weer het wiel 3 of bijvoorbeeld de pen 17 aangrijpt.

Uiteraard zijn op bovenbeschreven uitvoeringsvorm variaties en/of aanvullingen denkbaar. Zo tonen figuren 8 en 9 bijvoorbeeld een uitvoeringsvorm, waarbij een draagstuk 5 van een wiel vormig stuurorgaan 3 met een afduw-schoen 2 is gekoppeld met behulp van een zich evenwijdig aan de lengte-as van een de afduwschoen ondersteunende drager uitstrekkende scharnieras 21, die in het weergegeven uitvoeringsvoorbeeld boven het in werkzame stand zijnde stuurorgaan is gelegen. Daarbij is het wiel 3 vanuit de in figuren in getrokken lijnen weergegeven werkzame stand over 90° verzwenkbaar in de met gestippelde lijnen weergegeven niet werkzame stand waarin het stuurorgaan de geleidingsmiddelen vrij kan passeren zonder daarmee in aanraking te komen.

Zoals verder uit de figuren 8 en 9 duidelijk zal zijn kan daarbij de uitvoering zodanig zijn, dat het wiel 3 vanuit de werkzame in de niet werkzame stand verzwenkt tegen de bewegingsrichting van de drager in (figuur 8) of in de bewegingsrichting van de drager (figuur 9). Ook zal een uitvoering mogelijk zijn, waarbij beide mogelijkheden zijn gegeven. Het wiel 3 kan daarbij op soortgelijke wijze als hierboven beschreven tussen de verschillende standen worden verzwenkt.

In figuur 10 is een uitvoeringsvoorbeeld weergegeven, waarbij het wiel 3 ten opzichte van afduwschoen 2 verzwenkbaar is om een zich evenwijdig aan de verplaatsingsrichting volgens pijl A uitstrekkende zwenkas 23. Ook hier is een verplaatsing vanuit de in getrokken lijnen weergegeven werkzame stand in de ene en/of andere richting, door verdraaiing over 90°, in de niet werkzame stand te realiseren, op soortgelijke wijze als in voorgaande uit-voeringsvoorbeelden.

Claims (5)

1. Transportinrichting voorzien van een gestel en een eindloos aandrijfbaar transportorgaan, dat is uitgerust met dwars op de ver-plaatsingsrichting van het transportorgaan en evenwijdig aan elkaar verlopende dragers, welke scharnierend zijn gekoppeld met ten minste een eindloos flexibel koppelorgaan, terwijl door althans enige van de dragers afduwschoenen worden ondersteund, welke, indien gewenst, met behulp van op het gestel aangebrachte geleidingsmiddelen en met de geleidingsmiddelen samenwerkende en met met de afduwschoenen verbonden stuurorganen nabij afvoerplaatsen langs de desbetreffende dragers verschuifbaar zijn voor het dwars op de lengterichting van het transportorgaan afvoeren van op het transportorgaan rustende voorwerpen, met het kenmerk, dat een stuurorgaan ten opzichte van een desbetreffende afduwschoen verzwenkbaar is om een zwenkas tussen een eerste stand, waarin het stuurorgaan wordt gegrepen door de geleidingsmiddelen en een tweede stand, waarin het stuurorgaan buiten bereik van de geleidingsmiddelen kan bewegen.

2. Transportinrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat een stuurorgaan verzwenkbaar is om een zwenkas, die zich althans nagenoeg evenwijdig aan de lengterichting van de drager uitstrekt.

3. Transportinrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de zwenkas, gezien in de beoogde verplaatsingsrichting van het transportorgaan, voor het stuurorgaan is gelegen.

4. Transportinrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het transportorgaan wordt gevormd door een vrij draaibare rol.

5. Transportinrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het stuurorgaan bij het bewegen van de ene stand naar de andere stand door een dood punt beweegt en verende middelen zijn aangebracht, die trachten het stuurorgaan in de ene resp. de andere stand te houden.