NL9300535A - Profiel-hoofdligger. - Google Patents

Description

Prof iel-hoofdligger.

De uitvinding heeft betrekking op een profiel-hoofdligger volgens de aanhef van de hoofdconclusie/ in het bijzonder voor de vloerbekisting in het systeem van vloer-ligger-bekistingen. Een dergelijke profiel-hoofdligger is bijvoorbeeld bekend uit het Titan HV-bekistingssysteem van de firma Ischebeck. Ook is deze gedeeltelijk bekend uit de bijbehorende Ischebeck-prospectus, die het impressum "W 18.1/785/5" draagt. Hij is ook bekend uit het duitse octrooischrift 3 147 081 uit figuur 1 boven, uit figuur 2 rechtsboven, uit figuur 3 en uit figuur 4 rechtsmidden.

Het is het doel van de uitvinding, een dergelijke profiel-hoofdligger in verscheidene richtingen te verbeteren en verder ook een systeembekistingstafel en een hulpligger aan te geven, die met een dergelijke profiel-hoofdligger kan worden toegepast. Profiel-hulpliggers zijn in de bovengenoemde prospectus aangegeven en worden door de firma Ischebeck voorgebruikt.

Het doel van de uitvinding wordt bereikt door de uit het kenmerkende deel van de hoofdconclusie blijkende maatregelen.

In de tekening toont: figuur 1 een afgebroken perspectiefaanzicht van een profiel-hoofdligger, op schaal afgebeeld, figuur 2 een verticale doorsnede door figuur 1, maar met ingehangen hulpdelen in een afbeelding op schaal, figuur 3 de doorgesneden, afgebroken hoofdligger met ingehangen hulpligger in zijn inlegdeel, figuur 4 een afbeelding als figuur 3, maar met de hulpligger in zijn andere stand en figuur 5 de dwarsdoorsnede van de hulpligger.

De figuren zijn op schaal, op welke omstandigheid speciaal gewezen wordt. De horizontale bovenwand van de hoofdligger is 10 cm breed, zodat alle andere maten hiervan kunnen worden afgeleid.

Een profiel-hoofdligger 11 omvat een strengpersprofiel 12 van aluminium, dat overal dezelfde doorsnede bezit. Het is 2 m lang. Op de aan de eindzijden gelegen kopvlakken is een afsluitplaat-inrichting 13 vastgelast, die eveneens bestaat uit een strenggeperst, in doorsnede overal gelijk aluminiumprofiel. Het strengpersprofiel 12 bestaat uit één stuk en met betrekking tot het middenvlak 14 symmetrisch. Boven bezit het een bovenwand 16, waarvan de bovenzijde 17 loodrecht op het middenvlak 14 staat. Rechts en links zijn aanslagvlakken 18, 19 verschaft, die evenwijdig lopen aan het middenvlak 14. De bovenwand 16 is ongeveer 5 mm dik. Een overeenkomstige hoogte hebben ook de aanslagvlakken 18, 19, die daarmee onder bedrijfsomstandigheden zuivere, rechte, moeilijk te vernielen aanslagvlakken 18, 19 opleveren.

Ruwweg op twee derde tot de helft naar binnen toe versprongen beginnen de zijwanden 21, 22. Deze hebben boven een geringe afstand, verwijden zich dan kegelvormig in toenemende mate en lopen vanaf hun breedste punt 23, 24 naar beneden naar elkaar toe. Ruwweg ziet men bij het bekijken van de doorsnede twee op elkaar geplaatste afgeknotte kegels. De deelwanden 26, 27 staan licht naar buiten hellend van de onderzijde 28 van de bovenwand 16. Er volgt een verdere deelwand 29, 31, die zich onder een grotere, getekende hoek naar beneden uitstrekt. De aldus ontstane taille wordt verbonden door een dwarswand 32, die loodrecht op het middenvlak 14 staat. Op iets minder dan de helft van de hoogte van het strengpersprofiel 12 verbindt een tweede dwarswand 33 de plaatsen 23, 24. Van. daaruit versmallen de zijwanden 21, 22 zich tot de gedaante van een vergelijkenderwijs spits toelopende deelwand 34, 26, die met elkaar zijn verbonden door een derde dwarswand 37, die loodrecht op het middenvlak 14 staat. De dwarswand 37 bevindt zich op een hoogte, waarin twee steunwanden 38, 39 uitkomen, die schuin naar links- respectievelijk rechtsboven lopen. Het ondereinde van de deelwanden 34, 36 is verbonden door een vierde, loodrecht op het middenvlak 14 liggende, verhoudingsgewijs dikke dwarswand 41. Deze dwarswand 41 werkt samen met drie holle kamers 42, 43, 44, waarvan de doorsnede dikker is dan die van de zijwanden 21, 22, maar niet zo dik als de bovenwand 16. Alle drie de holle kamers 42, 43, 44 hebben op hun onderzijde een vlak 46, dat loodrecht op het middenvlak 14 staat. In de breedte gezien zijn de buitenste holle kamers 42, 44, resp. de wanden ervan ongeveer net zo breed als de plaatsen 23, 24 uit elkaar liggen. De wanden ervan hebben boven een grote straal 47, 48 die handvriendelijk rond is, en naar beneden toe kleinere stralen 50, 55, die echter nog steeds handvriendelijk rond zijn. De holle kamers 42, 44 vormen dus onderliggende, overlangs verlopende, stabiele kragen.

De holle kamer 43 heeft de getekende hoekige doorsnede, staat loodrecht op het middenvlak 14 en heeft naar beneden toe een langssleuf 49. Hierdoor kan de schacht van een kopschroef heengaan, waarvan de kopvleugels in aangedraaide toestand dan op een lijst 51, 52 ligt, die een aanzienlijke afstand tot het vlak 46 heeft, zodat zich daartussen een hoog belastbare aluminiummassa bevindt.

Ongeveer op de hoogte tussen de dwarswanden 33, 37 bevinden zich - symmetrisch zoals boven vermeld - twee inhanggeulen 53, 54. Zij steken in de breedte 'gezien tenminste gedeeltelijk tot voorbij de aanslagvlakken 18, 19 uit. Voor de verbinding van deze inhanggeulen 53, 54 met het uit de zijwanden en dwarswanden gevormde lichaam zijn de steunwanden 38, 39 verschaft, die rond onder een hoek van 60° ten opzichte van het middenvlak 14 naar links- en rechtsboven weglopen en in het inwendige, onderste hoekge-bied 56, 57 van de inhanggeulen 53, 54 onder materiaalopho-ping weer bij elkaar komen. De steunwanden 38, 39 zijn iets dikker dan de zijwanden 21, 22, zodat zij druk kunnen opnemen en daarbij niet bol gaan staan. Ook de diverse dwarswanden 32, 33,. 37 en 41 voorkomen het bol gaan staan. Vanaf de plaatsen 23, 24 lopen vlak naar boven vleugels 58, 59 weg, die vergelijkenderwijs kort en daarmee buigbestendig zijn, zich onder materiaalophoping verenigen met het bovenste, binnenliggende hoekgebied 61, 62 van de inhanggeulen 53, 54 en samen met het onderste gebied van de deelwanden 29, 31 vuilgoten 63, 64 vormen, waarvan de hoogte enkele millimeters bedraagt en het vuil (betonpap of dergelijke) tot aan de hoogte van de hoek 66, 67 kunnen opnemen.

Vanaf de hoek 66, 67 naar beneden loodrecht en evenwijdig aan het middenvlak 14 is een positioneringsvlak 68, 69 aangebracht, dat in de orde van grootte van 1 cm ligt. Daarop volgt een terugspringend deel 71, 72, zodat de wand daar dunner wordt en overgaat in de verticale, binnenste geulwand 93- Deze komt beneden samen met het hoekgebied 56, 57. Naar buiten toe gaat dit hoekgebied 56, 57 over in een geulbodem 73, 74, die binnen een hoger niveau 76, 77 heeft, dat ongeveer tot aan het midden van de geulbodem 73, 74 reikt en dan met een kleine trap daalt naar een lager niveau 78, 79. Daarna loopt een buitenwand 81, 82 onder een hoek van iets meer dan 90° naar boven. De niveau's 76, 79 staan ongeveer loodrecht op het middenvlak 14. Ongeveer ter hoogte van het terugspringend deel 71, 72 eindigt de buitenwand 81, 82 met een korte, buiten afgebogen, horizontale lijst 83, 84, waarvan de bovenzijde dichter bij het terugspringend deel 71, 72 dan bij de hoek 66, 67 ligt.

De afsluitplaat-inrichting 13 heeft een bevestigings-wand 86, die zo breed is als de bovenwand 16, en de inhang-geulen 53, 54 niet af dekt, maar nog tot aan de binnenste geulwand 87, 88 reikt, zoals figuur 1 toont. Volgens figuur 1 rechtsvoor en volgens figuur 2 rechts, strekt zich vanaf de bevestigingswand 86 een vakwerkinrichting 89 uit, die beneden een vierkante holle kamer 91, daarin boven aansluitend een driehoekige holle kamer 92 en daarboven een boven ondersteunde driehoekige holle kamer 93 bezit. De holle kamers 91 en 92 brengen naar boven op de bevestigingswand 86 krachten over, die door een haaklijst 94 naar boven worden ingeleid. Deze haaklijst 94 heeft een verticale schacht 96 en een naar de bevestigingswand 86 gericht haakeinde 97, dat afgerond is. Het haakeinde 97 vertoont tot de bevestigingswand een afstand 98, die groot genoeg is, opdat daar de buitenwand 81 ruimte heeft, evenals de lijst 83, welke geometrische verhoudingen figuur 2 toont. De onderste wand 99 van de holle kamer 91 loopt horizontaal en op afstand van de lijst 83. Ten opzichte van de buitenwand 101 is de schacht 96 iets naar de bevestigingswand 86 toe versprongen, zodat deze gedefinieerd alleen met een kort stuk tegen het positioneervlak 68 aanligt,· het geheel natuurlijk alleen dan, wanneer zoals figuur 2 links toont, een hoofdligger in een hoofdligger gehangen is en logisch hetzelfde wanneer de hoofdligger 11 in een steunkop gehangen is, die overeenkomstig ten opzichte van de buitenwanden 81, 82 naar boven afgebogen vlakken bezit.

De bodem van de bovenste driehoekige holle kamer 93 heeft boven een horizontale, vlakke wand 102, die in lijn ligt met de bovenzijde 17 van de bovenwand 16 en met de bovenzijde van zijn eigen bovenwand, en in gemonteerde toestand loodrecht op het middenvlak 14 staat. De wand 102 gaat met een korte, verticale afvlakking 103 over in de aansluitende, schuine, naar de bevestigingswand 86 toe lopende steunwand 104. De afvlakking 103 vormt het contra-aanslagvlak voor het aanslagvlak 18.

In figuur 2 rechts is boven een afgebroken bekistings-laag 106 getekend, die door een gesloten bekistingstafel-profiel 107 bestaande uit een aluminium strengpersprofiel als raamwerk wordt omzoomd.

Deze constructie is ontleend aan de constructie volgens het duitse octrooischrift 2 848 154. Ook is voorzien in de daaruit bekende randverstijving 108. De buitenwand 109 heeft hier een naar binnen gerichte afbuiging 111, zodat een druipneus 112 ontstaat, die in gemonteerde toestand in de vuilgeul 64 valt. Na de afbuiging 111 kan ook hier de voortzetting van de buitenwand 109 tegen het positioneervlak 69 worden gepositioneerd. In de volgens figuur 2 linkse, onderste hoek ontstaat een haaklijst 113, gelijk aan de haaklijst 94 met dezelfde functie en afmeting. Het bekistingstafelpro-fiel 107 vormt een vierhoekig raamwerk. De afmeting is zo, dat de bovenzijde 114 van de bekistingslaag 106 in lijn ligt met de bovenzijde 17 van de bovenwand 16 en eventueel daarmee natuurlijk ook met de bovenzijde van een andere ingehangen hoofdligger. Het naar buiten gerichte vlak van het vattingsuitsteeksel 116 vormt voor het aanslagvlak 19 een gedefinieerde, verregaand vloeistofdichte aanslag, wat ook geldt met betrekking tot 18 en 103.

Volgens de figuren 3 tot 5 heeft een hulpligger 117 een balkprofiel 118, dat een H-vorm heeft. In zijn beide eindka-mers 119, 121, die ongeveer vierkante volumes hebben, zitten nagellijsten 122, 123. De hoofdligger 11 bezit zulke nagel-lijsten niet. Tussen de eindkamers 119, 121 is een holle kamer 124 aangebracht. Wanneer hier wordt gesproken van "kamers”, dan worden daarmee natuurlijk ook de deze volgens de tekening omgevende wanden bedoeld. Buiten en aan het buiteneinde van de eindkamers 119, 121 zijn kraagkamers 126, 127, 128, 129 aangebracht, zoals men ze al kent van de holle kamers 42, 44 van de hoofdligger 11 en waarmee ze ook de congruente gedaante, tenminste in de buitenomtrek gemeenschappelijk hebben, en hier komen de vlakken 131, 132 overeen met het vlak 46.

Aan beide einden van het balkprofiel 118 is een af-sluitplaat-inrichting 133 aangebracht. De bevestigingswand 134 daarvan is aan het loodrecht afgesneden kopvlak 136 vastgelast en is zo breed, dat deze ook de kraagkamers 126, 127, 128, 129 afsluitend en aangelast afdekt. De afsluit-plaatinrichting 133 is een aluminium strengpersprofiel met een doorsnede volgens figuur 3 of 4. Uit de bevestigingswand 134 steekt een vakwerkinrichting 137, die bestaat uit een rechthoekprofiel met kruisschoor. Volgens figuur 3 is het horizontale middenvlak 138 van de vakwerkinrichting 137 ten opzichte van het horizontale middenvlak 139 van het balkprofiel 138 versprongen over de dikte van een schaal 141. Uit de buitenste hoekgebieden van de vakwerkinrichting 113 steken in beide richtingen voor wat betreft de gedaante uit het bovenstaande bekende haaklijsten 142, 143 uit, die niet nogmaals beschreven worden. Aangezien de haaklijsten 142, 143 congruent zijn, maar door de verspringing van de vakwerkinrichting 137 versprongen 2ijn, en wel over de dikte van de schaal 141, ligt het vlak 131 eenmaal in lijn met de bovenzijde 17 in het geval van figuur 3 en ligt bij een over 180° gedraaide inhanging het vlak 132 in lijn met de onderzijde van de schaal 141, waarvan de bovenzijde echter wederom in lijn met de bovenzijde 17 tussen de haaklijst 143 en de onderzijde van de schaal 141 is de getekende, volgens figuur 4 toereikende afstand, zodat het vlak 132 en niet de haaklijst 143 draagt. Zoals in figuur 4 is getekend, stoot de ene kant van de schaal 141 enigszins vloeistofdicht tegen het aanslagvlak 19 aan.

Uiteraard is het mogelijk, aan de hoofdligger uitsluitend hulpliggers 117 op te hangen of op de ene zijde hoofdliggers en op de andere zijde hulpliggers en/of bekistings-tafelprofielen 107 van elementbekistingen, enz.

Claims (43)

1. Strenggeperste profiel-hoofdligger, die met betrekking tot zijn hoog middenvlak symmetrisch is, met een door wanden bepaald kastprofiel, met een horizontale bovenwand, met zijwanden, met twee zijdelings verlopende, horizontale inhanggeulen, met een afsluitplaat-inrichting aan elk einde van de hoofdligger, evenals met een steunkop-standvlak in het onderste gebied en een steunkop-aanslagvlak in het bovenste gebied van de afsluitplaat-inrichting, gekenmerkt door de volgende maatregelen: a) de bovenwand sluit de hoofdligger naar boven af, is buigstijf massief en steekt tenminste boven het bovenste gebied van de zijwanden uit. b) de inhanggeulen zijn vanaf de zijwanden naar buiten elk afgezet door een vuilgeul, die tenminste een V-vormige doorsnede heeft. c) de vuilgeulen liggen hoger dan de inhanggeulen.

2. Hoofdligger volgens conclusie l, met het kenmerk, dat de vuilgeulen een wand bezitten, die schuin naar buiten en boven loopt.

3. Hoofdligger volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de wand vlak is.

4. Hoofdligger volgens conclusie 2 of 3, met het kenmerk, dat de zijwanden tenminste in het gebied van de vuilgeulen vlak zijn.

5. Hoofdligger volgens één of meer der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de V-vormige doorsnede een hoek van ongeveer 90’ maakt.

6. Hoofdligger volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de wand onder een hoek van 10e - 45°, bij voorkeur van 15° - 35° ten opzichte van de horizontaal loopt.

7. Hoofdligger volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de inhanggeulen elk een bodemwand bezitten, die in de lengte twee verschillende niveau's hebben, en dat het hogere niveau een standvlak voor andere liggers is en het lagere niveau een verdringingsplaats voor betonpap is.

8. Hoofdligger volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat het hogere niveau verder naar binnen ligt dan het lagere niveau.

9. Hoofdligger volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de binnenste, tenminste in hoofdzaak verticale wand van de inhanggeulen een uitkragend aanslaguitsteeksel bezitten, dat naar buiten gericht is.

10. Hoofdligger volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat het aanslaguitsteeksel in het bovengebied van de wand is aangebracht en overgaat in de vuilgeul.

11. Hoofdligger volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de inhanggeulen in hun vrije eindgebied een naar buiten weggedraaide, smalle lijst bezitten.

12. Hoofdligger volgens conclusie 11, met het kenmerk, dat de lijst ongeveer op die hoogte ligt, waarop het aanslaguitsteeksel begint.

13. Hoofdligger volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat van de onderzijde van de bovenwand af het lichaam van de hoofdligger zich tot aan de inhanggeulen kegelvormig verwijdt en zich vanaf de grootste verwijding af naar beneden toe kegelvormig versmalt.

14. Hoofdligger volgens conclusie 13, met het kenmerk, dat ongeveer ter hoogte van de grootste verwijding een eerste, horizontale, verbindende trek-/drukwand is aangebracht, die de zijwanden verbindt.

15. Hoofdligger volgens conclusie 13, met het kenmerk, dat tussen de eerste trek-/drukwand en de bovenwand een tweede, dito trek-/drukwand is aangebracht.

16. Hoofdligger volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat van het onderste, binnenste hoekgebied van de inhanggeulen uit een druksteun schuin naar binnen beneden naar het lichaam toe loopt.

17. Hoofdligger volgens conclusie 16, met het kenmerk, dat een derde, dito trek-/drukwand is aangebracht, die de zijwanden ongeveer ter hoogte van de uitmonding van de druksteunen in dé zijwanden met elkaar verbindt.

18. Hoofdligger volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat helemaal beneden daaraan een horizontaal, buigstijf massief holle kamer-profiel is aangebracht, dat op de onderzijde een horizontaal vlak bezit, dat drie holle kamers bezit, waarvan de binnenste een naar beneden open T-doorsne- de heeft, die een hamerkopuitsparing vormt.

19. Hoofdligger volgens conclusie 18, met het kenmerk, dat het een DIN-haraerkopuitsparing is.

20. Hoofdligger volgens conclusie 18, met het kenmerk, dat de beide buitenste holle kamers naar boven en buiten toe afgeronde kraagwanden bezitten, die zijdelings boven het lichaam uitsteken.

21. Hoofdligger volgens conclusie 20, met het kenmerk, dat de buitenste holle kamers minder ver uitsteken dan de inhanggeulen.

22. Hoofdligger volgens conclusie 21, met het kenmerk, dat de buitenste holle kamers ongeveer zo ver naar buiten steken, als het lichaam op zijn breedste punt breed is.

23. Hoofdligger volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat hij af gezien van de af sluitplaten uit een integraal strengpersprofiel bestaat.

24. Hoofdligger volgens conclusie 23, met het kenmerk, dat het een aluminiumprofiel is.

25. Hoofdligger volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de afsluitplaten op lengte gesneden strengpersprofielen zijn.

26. Hoofdligger volgens conclusie 25, met het kenmerk, dat het holle kamer-profielen zijn.

27. Hoofdligger volgens conclusie 25, met het kenmerk, dat de afsluitplaten beneden ten hoogste tot aan het horizontale holle kamer-profiel reiken.

28. Hoofdligger volgens conclusie 25, met het kenmerk, dat deze ten hoogste zo breed zijn, dat de overlangse toegang tot de inhanggeulen vrij blijft,

29. Hoofdligger volgens conclusie 23, met het kenmerk, dat het holle kamer-profiel ter hoogte van de inhanggeulen een naar beneden gericht verlengsel bezit, waarvan de onderzijde ter hoogte van het standvlak ligt, dat van boven in de inhanggeul te zetten is, waarvan het wortelgebied een aan-slagvlak voor het aanslaguitsteeksel bezit en op druk belastbaar is.

30. Hoofdligger volgens conclusie 29, met het kenmerk, dat het holle kamer-profiel een verticale bevestigingswand bezit, waarmee het aan de kopzijde stijf bevestigd is aan kopvlakken van tenminste het lichaam, en dat het verlengsel door middel van een vakwerkinrichting aan de bevestigings-wand is bevestigd.

31. Hoofdligger volgens conclusie 30, met het kenmerk, dat de vakwerkinrichting daar hoger is dan het vrije eindge-bied van de inhanggeul, waar een vakwerkinrichting van een andere hoofdligger dit zou kunnen aanraken.

32. Hoofdligger volgens conclusie 30, met het kenmerk, dat de vakwerkinrichting in het onderste gebied een rechthoekig holle kamer-profiel omvat, dat boven overgaat in een driehoekig holle kamer-profiel.

33. Hoofdligger volgens conclusie 25 tot 32, met het kenmerk, dat de afsluitplaten boven een horizontale, vlakke wand bezitten, waarvan de bovenzijde in lijn ligt met de bovenzijde van de bovenwand en zich zo ver naar buiten uitstrekt, dat in ingehangen toestand zijn vrije kopvlak tegen het zijdelingse kopvlak aanstoot, wanneer het wortel-gebied van het verlengsel tegen het aanslaguitsteeksel aanslaat.

34. Hoofdligger volgens conclusie 33, met het kenmerk, dat de horizontale, vlakke wand via een kruisschoor naar beneden door de bevestigingswand wordt ondersteund.

35. Systeem-bekistingstafel met een raamprofiel, dat een vattingsrand voor een bekistingsplaat bezit en binnen een rondom lopende randverstijving bezit, voor het inhangen, positioneren en dragen op een profiel-hoofdligger volgens één of meer der conclusies 1 tot 34, met het kenmerk, dat hij een verlengsel en een aanslagvlak voor het aanslaguitsteeksel bezit, net als de profiel-hoofdligger.

35. Systeem-bekistingstafel volgens conclusie 35, met het kenmerk, dat de buitenwand van het raamprofiel boven de vuilgeul een naar binnen gerichte afbuiging in de zin van een druipneus bezit.

37. Systeem-bekistingstafel volgens conclusie 35, met het kenmerk, dat het raamprofiel met uitzondering van diens verlengsel nergens op de inhanggeul rust.

38. Hulpligger met een balkprofiel, dat in hoofdzaak een H-profiel is, tussen een van zijn langsgroeven een nagellijst bezit en met een afsluitplaat-inrichting in de inhanggeul van de hoofdligger kan worden gehangen, gekenmerkt door de volgende maatregelen: a) beide langsgroeven hebben een voor een nagellijst noodzakelijke hoogte. b) de afsluitplaat-inrichting heeft een naar boven en naar beneden gericht verlengsel, dat in de inhanggeul van de profiel-hoofdligger gehangen kan worden. c) het ene verlengsel is in de hoogteligging dichter bij de hoge bovenzijde van het balkprofiel dan het andere verlengsel.

39. Hulpligger volgens conclusie 38, met het kenmerk, dat de verspringing in de hoogteligging eenmaal overeenkomt met de alignering van de ene bovenzijde van de balk met de bovenzijde van de horizontale bovenwand van de hoofdligger, en de andere maal overeenkomt met de verspringing in de hoogte van de andere bovenzijde van de balk met de bovenzijde van de horizontale bovenwand.

40. Hulpligger volgens conclusie 38, met het kenmerk, dat de afsluitplaat-inrichting een vakwerkinrichting en een bevestigingswand omvat.

41. Inrichting volgens één of meer der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de verlengsels gedrongen haak-langsprofielen zijn, waarvan het vrije haakeinde smaller is dan de inhanggeulen breed zijn.

42. Inrichting volgens conclusie 41, met het kenmerk, dat het haakeinde naar het middengebied van het betreffende constructiedeel gericht is.

43. Inrichting volgens conclusie 41, met het kenmerk, dat het haakeinde een buitenomtrek heeft, waarbij het tenminste niet wezenlijk in het lagere niveau van de inhanggeulen van de hoofdligger steekt.