NL9201344A - Inrichting voor het voeden van een periodiek werkende garen-verwerkende inrichting. - Google Patents

Description

Korte aanduiding: Inrichting voor het voeden van een periodiek werkende garen-verwerkende inrichting.

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het voeden van een periodiek werkende garen-verwerkende inrichting, van het type dat het te verwerken garen met behulp van een draaiend wikkelongaan tot een voorraadwikkel vormt en van deze voorraadwikkel periodiek met behulp van een vrij geef orgaan een met een voorafbepaalde lengte overeenkomend aantal garenwindingen voor aftrek en toevoer aan de garen-verwerkende inrichting vrijgeeft, waarbij in de aandrijving van het wikkelongaan middelen zijn opgencmen om het wikkelongaan bij stagnerend vrij geef orgaan snel tot stilstand te brengen.

Dergelijke inrichtingen zijn bekend en worden in het bijzonder toegepast als garen-voorbereider bij spoelloze weefimachines. Wanneer de weefmachine één soort (of kleur) inslaggaren verwerkt, zal de garen-voorbereider bij in bedrijf zijnde machine continu werken en zal het te verwerken inslaggaren continu van het stationaire garenpakket worden afgetrokken, waarbij zich in de garenloop tussen het garenpakket en de garen-voorbereider, tot aan het vrij geef orgaan een vrijwel constante lage garenspanning zal instellen.

Bij het verwerken van meerdere soorten (of kleuren) inslaggaren, waarbij de weefmachine dan voor elke soort (of kleur) inslaggaren een afzonderlijke garen-voorbereider heeft, zal de inslaggaren-levering van de verschillende garen-voorbeneiders aan de garen-inslaginrichting van de weefmachine van tijd tot tijd moeten worden onderbroken. Een van het inslagprograitma afkomstig signaal doet dan het vrij geef orgaan van de betreffende garen-voorbereider stagneren cm de vrijgave van een qp dat moment niet gewenst inslaggarenstük te beletten. Bij de moderne, met hoge toerentallen en tot 800 en meer inslagen per minuut werkende weefmachines is het daarbij van belang, dat de garenaanvoer vanaf het stationaire garenpakket naar het wikkelongaan van de garen-voorbereider snel tot stilstand kont. Tegelijk met het signaal tot stagneren van het vrijgeeforgaan gaat daarom tevens een stopsignaal naar de aarririj f-besturing van het wikkelorgaan cm dit laatste snel tot stilstand te brengen en daarmede het te vol Iepen van de de voorraadwikkel dragende trommel te voorkomen.

In de praktijk nu blijkt bij een aldus nagenoeg abrupt tot stilstand gebrachte garen-voorbereider lusvorming qp te treden in het garentraject tussen het stationaire garenpakket en het wikkelorgaan, welke lusvorming moet worden toegeschreven aan de massatraagheid van het zich bij in bedrijf zijnde garen-voorbereider met hoge snelheid van het garenpakket afwikkelende garen. Bij sterk getwijnde garens kunnen de benen van de lus bovendien ineendraaien (krinkelen).

Bij het opnieuw in werking treden van de betreffende garen-voorbereider wordt het zich in het traject tussen het garenpakket en het wikkelorgaan bevindende garenstuk abrupt versneld en strak getrokken, waarbij garenspanningen kunnen optreden, die de toelaatbare overschrijden en die het (normale) verloop van de garenspanning in de verdere garenloop naar de inslagtransporteur door het weefvak. zodanig kunnen beïnvloeden, dat weeffouten ontstaan.

Tot nu toe tracht men in dergelijke gevallen lusvorming tegen te gaan door in de garenloop tussen het garenpakket en het wikkelorgaan een garenrem aan te brengen of het garenpakket te omgeven met een af-remmende "sok".

Een dergelijke rem heeft echter een nadelige invloed op de garenspanning tijdens normaal bedrijf.

De uitvinding nu beoogt aan het genoemde bezwaar tegemoet te komen. Volgens de uitvinding wordt dit doel bereikt, doordat in de aandrij fbesturing van het wikkelorgaan voorzieningen zijn getroffen om het wikkelorgaan, na tot stilstand te zijn komen, nog over een zékere hoek met een wezenlijk lagere snelheid te doen doordraaien. Op deze wijze wordt bereikt dat de zich in de eerste fase van de stopprocedure van het wikkelorgaan ontwikkelende garenlus in de laatste fase van die procedure weer ongedaan wordt gemaakt.

Meer in het bijzonder wordt de inrichting volgens de uitvinding daardoor gekenmerkt, dat de aandrij fbesturing van het wikkelorgaan wordt gevoed door een voorstuureenheid, waaraan behalve het stopsignaal bovendien een signaal wordt toegevoerd dat gelegerd wordt door een met het wikkelorgaan samenwerkende positie-opnemer.

In een practische uitvoeringsvorm is de voorstuureenheid zo ingericht, dat deze het wikkelorgaan na het ontvangen van het laatste detectiesignaal van de positie-opnemer doet doordraaien tot in zijn met het detectiepunt corresponderende hoekpositie. Door een geschikte keuze van het positie-detectiepunt kan aldus worden bereikt, dat het wikkelorgaan tot stilstand komt in een positie, waarin de wever het beste zicht qp de garenloop door de inrichting heeft.

De uitvinding wordt hieronder aan de hand van de tekening met enkele uitvoeringsvoorbeelden nader toegelicht.

Fig. 1 toont een schematische opstelling van de voornaamste on- derdelen van het overeenkomstig de uitvinding ingerichte inslag (voorbereidings) gedeelte van een pneumatische weefirachine;

Fig IA en 1B tonen varianten op de in het cmcirkelde gebied in fig. 1 getoonde lusvorming; en

Fig. 2 toont een sterk geschematiseerd alternatief voor de bij de weefnachine volgens fig. 1 toegepaste garen-voorbereidingsinrichting.

In het schema van fig. 1 zijn van links naar rechts, in de hoofdtransportrichting van het inslaggaren gezien, de volgende onderdelen resp. inrichtingen aanwezig: een stationair opgesteld (inslag) garenpakket 1, een door een electromotor 2 aangedreven wikkelarm 3, een het door de wikkelarm 3 aangevoerde garen in de vorm van een aantal windingen verzamelende, stationair gelegerde trommel 4, een elec-trcmagnetisch werkende stopperpen 5, een windingenteller 6, een garen-geleidingsoog 7, een als garen-inslaginrichting fungerende, met druk-lutibt gevoede hoofdinj ecteur 8, een kniporgaan 9, het weefvak 10 en een met een inslagdetecrtieorgaan uitgeruste strekinj ecteur 11.

Op de hieronder nader te beschrijven positieopnemer 12 en de hiermede samenhangende speciale besturing van de electromotor 2 na komt dit schema overeen met dat van een bekende pneumatische weefma-chine (zie bijv. het Amerikaanse octrooischrift 4.848.417). In het getoonde schema is als voorbeeld een inslagvoorbereidingsinrichting 2-5 van het trommel type weergegeven, bestaande uit een een geleidingska-naal voor het inslaggaren bevattende draaiende wikkelarm 3 (de zgn. "flyer") en een stationair gelegerde wiWceltrammel 4 met periodiek werkende stopperpen 5.

In normaal bedrijf wordt het inslaggaren i continu met een snelheid van bijv. 30-40 n^/sec., van het garenpakket 1 afgetrokken en loopt dit naar en door het geleidingskanaal in de wikkelarm 3, die het garen met een toerental van bijv. 5000-6000 toererymin. op de trommel 4 wikkelt.

Periodiek wordt van de aldus op de trammel verzamelde garenvoor-raad een gedeelte voor aftrek en toevoer aan de garen-inslaginrichting vrijgegeven doordat de stopperpen 5 zich van het trammelvlak terugtrekt.

De van de trommel afgetrokken windingen passeren daarbij de windingenteller 6. Zodra nu het getelde aantal windingen correspondeert met de gewenste garenlengte, in dit geval de weefbreedte, wordt de garentrek door de naar het trammelvlak terugkerende stopperpen 5 on derbroken. Normaal trekt de stopperpen 5 zich opnieuw terug, nadat de in de weefvak gebrachte inslagdraad is gedetecteerd, gestrekt en (vrijwel) in het doek is aangeslagen en het tijdstip voor de volgende inslag is aangebroken.

Bij het weven met inslaggarens van verschillende soort of kleur echter treedt telkens bij de overgang van de ene soort (kleur) (¾) een andere soort (kleur) een onderbreking op in de behoefte aan garen van die ene soort (kleur) bij de betreffende inslaginrichting (injecteur). Op het moment, waarop zich anders de stopperpen 5 zou terugtrekken, blijft deze dan in zijn stqpstand staan. Op hetzelfde moment, dat bijv. overeenkomt met het tijdstip waarop de laatste inslag van de ene soort (kleur) is gedetecteerd, wordt de aandrijving van de wikkelarm 3 snel uitgeschakeld om te voorkomen dat de trommel 4 te vol met inslag-garen loopt. Het abrupt, dat wil zeggen in de praktijk in minder dan 0,1 sec. tot stilstand brengen van de wikkelarm 3 echter geeft aanleiding tot lusvorming in het garentraject tussen het garenpakket 1 en de ingang van het geleidingskanaal in de wikkelarm 3 (zie de gekrinkelde lus i' bij een sterk getwijnd garen in fig. 1 resp. de lus i" in fig. IA) dan wel aan de uitgang van het geleidingskanaal van de wikkelarm (zie de gekrinkelde lus i"' in fig. 1B).

Om een dergelijke lusvorming nu te voorkomen c.q. ongedaan te maken wordt de aandrij fbesturing 13 van de wikkelarm 3 gevoed door een voorstuureeriheid 14. Aan deze voorstuureenheid wordt het bijv. door het op de laatste inslag betrekking hebbende inslagdetectiesignaal ingeleid stopsignaal S toegevoerd, alsook een signaal dat geleverd wordt door de met 12 aangegeven positie-opnemer. Deze opnemer kan bijv. een optische sensor zijn en detecteert de in de uitschakelfase nog plaatsvindende rondgangen van de wikkelarm.

De voorstuureenheid 14 is nu zodanig ingericht, dat na het laatst ontvangen detectiesignaal van de opnemer 12 de motor nog over een bepaalde hoek (of aantal windingen) met verminderd toerental (van bijv. niet hoger dan 50 toeren/min.) doordraait cm de in de intussen gevormde lus (sen) aanwezige garenlengte op soepele wijze te verwerken, zodat bij het hervatten van het bedrijf van de betreffende garen-voor-bereider geen piekspanningen meer kunnen optreden. Bij voorkeur is de voorstuureenheid 14 daarbij zodanig ingericht, dat deze het wikkelor-gaan na het laatste detectiesignaal van de positie-opnemer doet doordraaien tot zijn met het detectiepunt overeenkomende hoekpositie. Aldus is het mogelijk het wikkelorgaan bij elke onderbreking in de gare- nafgifte aan de betreffende inslagtransporteur te doen stilstaan in de stand, waarin de wever een goed zicht heeft cp de garenloop door de garen-voorbereider.

In de uitvoeringsvariant volgens fig. 2 wordt gébruik gemaakt van een draaiende wikkeltrommel 4', welke wordt aangedreven door een motor 2'. Het garen i wordt in dit geval vanaf het stationaire garenpakket 1 via een garengeleider 15 direct, tangentiaal aan de trommel 4' toegevoerd. Het vrij geef orgaan is hierbij schematisch als (periodiek werkende) garenklem 5' aangegeven, doch kan ook uit een geleide-arm bestaan, die roet variërende snelheid roet de wikkeltrcramel 4' meedraait, zoals bijv. is beschreven in EE-3.142.710 en 3.417.786. Als ''positie-opnemer" is in dit geval een op de as van de roterende wik-keltmnmel 4' bevestigde schijf 12' bevestigd, die kan samenwerken met een in de tekening niet nader weergegeven optische sensor, welke één of meer cp de schijf voorkomende markeringen detecteert. Zoals in fig. 1, wordt ook in dit geval wordt de motor 2' gevoed door een (niet weergegeven) voorstuureenheid, waaraan naast het stopsignaal S ook het van de positie-opnemer 12' afkomstige detectiesignaal wordt toegevoerd.

Claims (5)

1. Inrichting voor het voeden van een periodiek werkende garen-ver-werkende inrichting, van het type dat het te verwerken garen met behulp van een draaiend wikkelorgaan tot een voorraadwikkel vormt en van deze voorraadwikkel periodiek met behulp van een vrij geef orgaan een met een voorafbepaalde lengte overeenkomend aantal garenwindingen voor aftrek en toevoer aan de garen-verwerkende inrichting vrijgeeft, waarbij in de aandrijving van het wikkelorgaan middelen zijn qpgenamen om het wikkelorgaan bij stagnerend vrij geef orgaan snel tot stilstand te brengen, met het kenmerk, dat in de aardrij fbesturing van het wikkelorgaan voorzieningen zijn getroffen om het wikkelorgaan, na tot stilstand te zijn gekomen, nog over een zekere hoek met een wezenlijk lagere snelheid te doen doordraaien.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de aan-drij fbesturing van het wikkelorgaan wordt gevoed door een voorstuur-eeriheid, waaraan behalve het stopsignaal bovendien een signaal wordt toegevoerd, dat geleverd wordt door een met het wikkelorgaan samenwerkende positie-opnemer.

3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de voor-stuureenheid zo is ingericht, dat deze het wikkelorgaan na het ontvangen van het laatste detectiesignaal van de positie-opnemer doet doordraaien tot in zijn met het detectiepunt corresponderende hoekpositie.

4. Inrichting volgens conclusies 1-3, met het kenmerk, dat het wikkelorgaan bestaat uit een met een stationair gelegerde wikkeltrammel samenwerkende wikkelarm en dat het vrij geef orgaan wordt gevormd door een aan het aftrékeinde met de stationaire trommel samenwerkende stop-perpen.

5. Inrichting volgens conclusies 1-3, met het kenmerk, dat het wikkelorgaan wordt gevormd door een met een in zijn aftrekbaan opgesteld vrij geef orgaan samenwerkende draaibare wikkeltrommel.