NL8600568A - Beveiligingsinrichting. - Google Patents

Beveiligingsinrichting. Download PDF

Info

Publication number
NL8600568A
NL8600568A NL8600568A NL8600568A NL8600568A NL 8600568 A NL8600568 A NL 8600568A NL 8600568 A NL8600568 A NL 8600568A NL 8600568 A NL8600568 A NL 8600568A NL 8600568 A NL8600568 A NL 8600568A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
cavity
security device
members
rigid
flexible
Prior art date
Application number
NL8600568A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Montalvo Corp
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Montalvo Corp filed Critical Montalvo Corp
Publication of NL8600568A publication Critical patent/NL8600568A/nl

Links

Classifications

    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F16ENGINEERING ELEMENTS AND UNITS; GENERAL MEASURES FOR PRODUCING AND MAINTAINING EFFECTIVE FUNCTIONING OF MACHINES OR INSTALLATIONS; THERMAL INSULATION IN GENERAL
    • F16DCOUPLINGS FOR TRANSMITTING ROTATION; CLUTCHES; BRAKES
    • F16D65/00Parts or details
    • F16D65/14Actuating mechanisms for brakes; Means for initiating operation at a predetermined position
    • F16D65/16Actuating mechanisms for brakes; Means for initiating operation at a predetermined position arranged in or on the brake
    • F16D65/18Actuating mechanisms for brakes; Means for initiating operation at a predetermined position arranged in or on the brake adapted for drawing members together, e.g. for disc brakes
    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F16ENGINEERING ELEMENTS AND UNITS; GENERAL MEASURES FOR PRODUCING AND MAINTAINING EFFECTIVE FUNCTIONING OF MACHINES OR INSTALLATIONS; THERMAL INSULATION IN GENERAL
    • F16DCOUPLINGS FOR TRANSMITTING ROTATION; CLUTCHES; BRAKES
    • F16D55/00Brakes with substantially-radial braking surfaces pressed together in axial direction, e.g. disc brakes
    • F16D55/02Brakes with substantially-radial braking surfaces pressed together in axial direction, e.g. disc brakes with axially-movable discs or pads pressed against axially-located rotating members
    • F16D55/04Brakes with substantially-radial braking surfaces pressed together in axial direction, e.g. disc brakes with axially-movable discs or pads pressed against axially-located rotating members by moving discs or pads away from one another against radial walls of drums or cylinders
    • F16D55/06Brakes with substantially-radial braking surfaces pressed together in axial direction, e.g. disc brakes with axially-movable discs or pads pressed against axially-located rotating members by moving discs or pads away from one another against radial walls of drums or cylinders without self-tightening action
    • F16D55/10Brakes actuated by a fluid-pressure device arranged in or on the brake
    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F16ENGINEERING ELEMENTS AND UNITS; GENERAL MEASURES FOR PRODUCING AND MAINTAINING EFFECTIVE FUNCTIONING OF MACHINES OR INSTALLATIONS; THERMAL INSULATION IN GENERAL
    • F16DCOUPLINGS FOR TRANSMITTING ROTATION; CLUTCHES; BRAKES
    • F16D55/00Brakes with substantially-radial braking surfaces pressed together in axial direction, e.g. disc brakes
    • F16D55/02Brakes with substantially-radial braking surfaces pressed together in axial direction, e.g. disc brakes with axially-movable discs or pads pressed against axially-located rotating members
    • F16D55/22Brakes with substantially-radial braking surfaces pressed together in axial direction, e.g. disc brakes with axially-movable discs or pads pressed against axially-located rotating members by clamping an axially-located rotating disc between movable braking members, e.g. movable brake discs or brake pads
    • F16D55/228Brakes with substantially-radial braking surfaces pressed together in axial direction, e.g. disc brakes with axially-movable discs or pads pressed against axially-located rotating members by clamping an axially-located rotating disc between movable braking members, e.g. movable brake discs or brake pads with a separate actuating member for each side
    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F16ENGINEERING ELEMENTS AND UNITS; GENERAL MEASURES FOR PRODUCING AND MAINTAINING EFFECTIVE FUNCTIONING OF MACHINES OR INSTALLATIONS; THERMAL INSULATION IN GENERAL
    • F16DCOUPLINGS FOR TRANSMITTING ROTATION; CLUTCHES; BRAKES
    • F16D55/00Brakes with substantially-radial braking surfaces pressed together in axial direction, e.g. disc brakes
    • F16D55/24Brakes with substantially-radial braking surfaces pressed together in axial direction, e.g. disc brakes with a plurality of axially-movable discs, lamellae, or pads, pressed from one side towards an axially-located member
    • F16D55/26Brakes with substantially-radial braking surfaces pressed together in axial direction, e.g. disc brakes with a plurality of axially-movable discs, lamellae, or pads, pressed from one side towards an axially-located member without self-tightening action
    • F16D55/28Brakes with only one rotating disc
    • F16D55/30Brakes with only one rotating disc mechanically actuated
    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F16ENGINEERING ELEMENTS AND UNITS; GENERAL MEASURES FOR PRODUCING AND MAINTAINING EFFECTIVE FUNCTIONING OF MACHINES OR INSTALLATIONS; THERMAL INSULATION IN GENERAL
    • F16DCOUPLINGS FOR TRANSMITTING ROTATION; CLUTCHES; BRAKES
    • F16D55/00Brakes with substantially-radial braking surfaces pressed together in axial direction, e.g. disc brakes
    • F16D2055/0075Constructional features of axially engaged brakes
    • F16D2055/0091Plural actuators arranged side by side on the same side of the rotor
    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F16ENGINEERING ELEMENTS AND UNITS; GENERAL MEASURES FOR PRODUCING AND MAINTAINING EFFECTIVE FUNCTIONING OF MACHINES OR INSTALLATIONS; THERMAL INSULATION IN GENERAL
    • F16DCOUPLINGS FOR TRANSMITTING ROTATION; CLUTCHES; BRAKES
    • F16D2121/00Type of actuator operation force
    • F16D2121/02Fluid pressure
    • F16D2121/12Fluid pressure for releasing a normally applied brake, the type of actuator being irrelevant or not provided for in groups F16D2121/04 - F16D2121/10
    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F16ENGINEERING ELEMENTS AND UNITS; GENERAL MEASURES FOR PRODUCING AND MAINTAINING EFFECTIVE FUNCTIONING OF MACHINES OR INSTALLATIONS; THERMAL INSULATION IN GENERAL
    • F16DCOUPLINGS FOR TRANSMITTING ROTATION; CLUTCHES; BRAKES
    • F16D2125/00Components of actuators
    • F16D2125/02Fluid-pressure mechanisms
    • F16D2125/12Membrane or diaphragm types

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • General Engineering & Computer Science (AREA)
  • Mechanical Engineering (AREA)
  • Braking Arrangements (AREA)

Description

-1- VO 7596
Beveiligingsinrichting.
De uitvinding heeft betrekking op een beveiligingsinricht-ing voor het automatisch regelen van de beweging van een roteerbaar onderdeel.
Door fluïdum bedreven remmen en koppelingen met wrijvings-onderdelen, welke naar buiten kunnen worden gedreven door een zuiger-5 cilinderstelsel, zijn beschreven in het Amerikaanse oetrooischrift 4.366.884. Schroefveren, welke zijn aangebracht om de uitwendige onder-steuningspennen van het zuiger-cilinderstelsel veroorzaken, dat het stelsel naar de oorspronkelijke niet-contacterende ontspannen toestand terugkeert wanneer de luchttoevoerdruk wordt opgeheven. In het stelsel 10 bevindt zich een vlakke schotelvormige veer, welke direct in aanraking is met een fluïdum onder druk.
De beveiligingsinrichting volgens de uitvinding is betrouwbaar, kan gemakkelijk worden vervaardigd en kan worden aangepast aan een groot aantal verschillende toepassingen. De inrichting kan worden ge-15 bruikt in vele regelsituaties, zoals die, waarbij mechanische inrichtingen zijn betrokken, meer in het bijzonder wanneer een roteerbaar onderdeel, zoals een wiel of een as wordt gebruikt.
De beveiligingsinrichting volgens de uitvinding omvat een veer-instelwrijvingsmoduul, waarvan wordt beoogd,dat deze een beveiligings-20 middel voor installatie bij bepaalde typen bekende remmen en koppelingen vormt. De inrichting heeft gewoonlijk hetzelfde voorkomen en dezelfde fysische afmetingen als de rem- of koppelingswrijvingsmoduul met normale afmetingen, teneinde ervoor te zorgen, dat de inrichting weer in een bestaande rem pf koppeling kan worden ingepast, indien dit nodig 25 of gewenst is, en volledig kan worden uitgewisseld tegen een willekeurig modulair produkt van de betreffende produktielijn.
De veerinstelwrijvingsmoduul werkt tegengesteld aan een normale pneumatische of luchtrem, waarbij luchtdruk wordt gebruikt om de rem-cilindêr te beïnvloeden teneinde de zuiger van de remcilinder naar bui-30 ten te bewegen. Bij de veerinstelwrijvingsmoduul geschiedt precies het tegengestelde doordat hier de luchtdruk wordt gebruikt om de zuiger naar binnen te bewegen. Indien in de cilinder geen voldoende luchtdruk aanwezig is om de zuiger terug te bewegen, zal de zuiger in de uitgestoken positie blijven, zodat de beveiligingsinrichting als een rem zal werken 35 en een beweging van een roteerbaar oppervlak waarbij de zuiger zich be- . -2- * ? ^ vindt zal beletten.
De beveiligingsinrichting volgens de uitvinding bezit de volgende voordelen. Indien er iets zou gebeuren met de luchtdruk in de beveiligingsinrichting volgens de uitvinding, zoals een blokkering of afsnij-5 ding van de luchttoevoerleiding, hetgeen leidt tot een sterke daling van de luchtdruk, of een verloren gaan van de gehele luchtdruk, zal de veerinstelwrijvingsmoduul, aangebracht in een rem of koppeling, in werking worden gesteld als een beveiligingsinrichting, die in de rempositie zal worden gebracht. Indien bijvoorbeeld een beveiligingsinrichting vol-10 gens de uitvinding wordt geïnstalleerd op een afwikkelkolom van een papiermachine en tengevolge van een fout van de bedienende persoon of door toevallige ongelukkige omstandigheden, alle luchtdruk bij de papiermachine verloren gaat, wordt de veerinstelbeveiligingsinrichting, welke geen luchtdruk vereist om te kunnen werken, automatisch als een rem in 15 werking gesteld teneinde het niet-roteerbare beveiligingswrijvings- lichaam daarvan in aanraking te brengen met een roteerbaar onderdeel van de machine om de werking van de machine te beëindigen.
Een ander voordeel van de beveiligingsinrichting volgens de uitvinding is het volgende. Luchtdruk, die in variërende grootte door een 20 precisie regelinrichting wordt uitgeoefend, zal de beveiligingsinrichting ook van nut als een spanrem met continue slip maken. Door de grootte van de aan de cilinder aangelegde luchtdruk te variëren, kan een variabel koppelgebied worden verkregen, waarbij nog steeds de beveiligingskenmerken van de veerinstelwrijvingsmoduul behouden blijven.
25 De beveiligingsinrichting heeft verder als voordeel, dat deze op een stationaire niet-roteerbare wijze kan worden vastgehouden om rota-tiebeweging van een onderdeel, om welk onderdeel de inrichting is opgesteld, of waarbij de inrichting zich bevindt, te beëindigen.
De veerinstelwrijvingsmoduul bestaat uit verschillende delen, 30 waaronder twee stellen veerkrachtige samendrukbare organen, zoals veren, welke in het achterste uiteinde binnen de wrijvingsmoduul zijn ondergebracht. Er is een aantal veren van één stel, dat aan elkaar gelijk is en een grotere diameter heeft, dan een groot aantal gelijke veren van een tweede stel, welke een kleinere diameter hebben. De veren rusten in 35 een holte, welke in het stationaire achtereindgedeelte van de beveiligingsinrichting is uitgespaard, waarbij meer dan één veer in elke holte is ondergebracht.
j * —-ί -3-
Gewoonlijk bevindt zich in de holte één grote veer, die langs de buitendiameter daarvan wordt vastgehouden. Gewoonlijk wordt een kleine veer binnen de grotere veer ondergebracht en door een stijl in de holte vastgehouden.
5 Bij een uitvoeringsvorm volgens de uitvinding heeft een eerste veer, welke binnen een tweede veer is opgesteld, verder het voordeel, dat een veel grotere mate van luchtdruk kan worden uitgeoefend en in een beperkt compact gebied in evenwicht kan worden gebracht, dan in het geval, dat slechts één enkele grote veer werd gebruikt. Deze uitvoerings-10 vorm van een eerste veer met een tweede veer heeft verder het voordeel, dat indien één veer wordt beschadigd of breekt, de andere veer nog steeds op een reserve beveiligingswijze kan werken.
De veren worden aan de bovenzijde daarvan op hun plaats gehouden door een cirkelvormige groef in een klein gedeelte van het stationaire 15 achtereind van de beveiligingsinrichting. Het stationaire achtereind dient om de veerstellen samen te drukken wanneer lucht onder druk wordt toegevoerd aan een kamer aan de voorzijde van een buigzaam onderdeel van . het zuiger-cilinderstelsel. Het buigzame onderdeel wordt naar achteren bewogen, waardoor het voorste uiteinde van de wrijvingsmoduul naar 20 achteren wordt bewogen om de veren samen te drukken. Wanneer de luchtdruk wordt opgeheven, kunnen de veren zich ontspannen en naar buiten uitzetten om een zuiger, welke het wrijvingslichaam ondersteunt, in een rem-positie te bewegen.
Het buigzame onderdeel, dat uit een membraan kan bestaan, dient 25 derhalve voor twee doeleinden. Het vormt niet slechts een deel van het mechanisme voor het terugtrekken en uitsteken, doch dient ook als een f1uldum-dichte afdichting tussen het stationaire achtereind en het beweegbare voorste uiteinde van de moduul.
Het achtereind en het voorste uiteinde zijn met elkaar verbonden 30 door geschikte bevestigingsorganen.
In het voorste uiteinde van de moduul zijn fluidumafdichtorganen ondergebracht, welke voorzien in een fluldum-dichte afdichting voor het voorste zuigereindgedeelte teneinde een verloren gaan van de fluïdumdruk, zoals lucht- of hydraulische druk, tijdens en na de zuigeruitsteek- en 35 terugtrekslagen te beletten. Het voorste uiteinde dient ook als een begrenzingsorgaan ten aanzien van de bewegingsbaan van de zuiger ten- * * ΐ « -4- einde te beletten, dat het zuigerstelsel te ver naar binnen wordt teruggetrokken of te ver naar buiten wordt uitgestoken, voorbij de maximale lengte van de slag van het zuigerstelsel. In het voorste uiteinde bevinden zich ook de fluïdumopeningen voor het toevoeren of afvoeren van 5 het fluïdum onder druk, zoals lucht, via twee of meer poorten, zoals fittingen met een bepaalde vorm, die in openingen in het voorste uiteinde zijn aangebracht.
In het voorste uiteinde bevindt zich een zuiger, welke één van de onderdelen van het zuiger-cilindermoduulstelsel is, omdat deze in 10 staat is het niet-roteerbare, stationaire wrijvingslichaam van de bevei-ligingsinrichting tegen het roteerbare wrijvingsoppervlak van de rem of koppeling naar buiten of naar binnen te bewegen. De vooreindzuiger, welke gewoonlijk uit een sterk en taai materiaal bestaat, bergt organen, welke het wrijvingslichaam stationair en niet-roteerbaar vasthouden en 15 welke dienen om het wrijvingslichaam terug te trekken wanneer de zuiger in de pneumatische of hydraulische cilinder wordt teruggetrokken.
Het voorste uiteinde met de zuiger en het achterste uiteinde zijn aan elkaar bevestigd door geschikte bevestigingsorganen, welke het buigzame onderdeel daartussen afdichten. Derhalve kunnen het voorste uitein-20 de en het achterste uiteinde in zijn geheel als één eenheid of moduul worden getransporteerd en ook gemakkelijk worden gedemonteerd om versleten of beschadigde onderdelen te onderzoeken of te vervangen.
De moduul bevat voorts twee koppelstijlen, bestaande uit een sterk materiaal. Deze koppelstijlen dienen om een eventuele twistbewe-25 ging van het wrijvingslichaam te beëindigen en te beletten wanneer de rem tegen een roteerbaar oppervlak wordt gebracht. Deze stijlen houden het wrijvingslichaam zo stationair mogelijk en beletten ook, dat het lichaam uit het cilinderrernstelsel valt wanneer dit zich in de teruggetrokken positie bevindt. De koppelstijlen verbinden ook koppelarm-30· vasthoudplaten met het voorste uiteinde en het achterste uiteinde van de remmoduul.
De koppelstijlen zijn in openingen gestoken, welke zich in de koppelarmplaten bevinden, en zijn tegen de achterzijde van het huis tegenover de zuiger verbreed. De koppelarmplaten dienen om het moduul-35 stelsel op de remondersteuningsarm vast te houden door geschikte bevestigingsorganen door de koppelarmplaten te steken en deze in de onder-
'· ' > λ .» ^ v -> -j v U Q
-5.-
5· S
steuningsarm te bevestigen.
In het algemeen is de beveiligingsinrichting volgens de uitvinding gericht op een veerinstelwrijvingsmoduul, waarin een fluïdum onder druk een stel veren in de moduul samendrukt teneinde een wrijvings-5 oppervlak naar achteren en op een afstand van een roteerbaar oppervlak te houden en waarbij een verlaging van deze fluidumdruk het mogelijk maakt, dat het eerder samengedrukte stel veren uitzet en het eerder teruggetrokken wrijvingsvlak met voldoende kracht in aanraking brengt met het roteerbare oppervlak om de rotatie daarvan te beëindigen.
10 Meer in het bijzonder is de uitvinding gericht op een beveili gingsinrichting voor het selectief regelen van de beweging van een beweegbaar oppervlak, door middel van een stationair oppervlak, voorzien van organen, welke een eerste holte bepalen, welke is voorzien van een' buigzaam onderdeel, dat gedeeltelijk contact maakt met een eerste stijf 15 onderdeel, waarbij het buigzame onderdeel gedeeltelijk ten opzichte van het eerste stijve onderdeel is gescheiden, organen om een fluïdum onder druk in de eerste holte te voeren, organen, welke een tweede holte bij de eerste holte bepalen, welke het buigzame onderdeel, dat gedeeltelijk contact maakt met een tweede stijf onderdeel omvat, waarbij het buigzame 20 onderdeel zich gedeeltelijk op een afstand van het tweede stijve onderdeel bevindt, een derde stijf onderdeel in de tweede holte, dat met het buigzame onderdeel contact maakt en zich op een afstand van het tweede stijve onderdeel bevindt, veerkrachtige samendrukbare organen in de tweede holte, welke zodanig zijn opgesteld, dat Zij gelijktijdig con- -25 tact maken met het tweede stijve onderdeel en het derde stijve onderdeel, en organen, welke het stationaire oppervlak met het buigzame onderdeel verbinden, een en ander zodanig, dat wanneer fluïdum onder druk in de eerste holte wordt gebracht, het buigzame onderdeel van het eerste stijve onderdeel wordt afbewogen teneinde de afmeting van de 30 eerste holte te vergroten, en het buigzame onderdeel naar het tweede stijve onderdeel wordt bewogen teneinde de afmeting van de tweede holte onder samendrukking van de veerkrachtige organen daarin te verkleinen en óp deze wijze het stationaire oppervlak van het beweegbare oppervlak af te bewegen, en zodanig, dat wanneer het fluïdum onder 35 druk uit de eerste holte wordt afgevoerd, het buigzame onderdeel naar het eerste stijve onderdeel wordt bewogen teneinde de afmeting van de . > i ' · * , 'w « -6- eerste holte te verkleinen, waarbij het buigzame onderdeel van het tweede stijve onderdeel wordt afbewogen teneinde de afmeting van de tweede holte te vergroten door een uitzetting van de veerkrachtige organen daarin, teneinde op deze wijze het stationaire oppervlak naar het 5 beweegbare oppervlak te bewegen.
De uitvinding zal onderstaand nader wordt toegelioht onder verwijzing naar de tekening. Daarbij toont: fig. 1 een bovenaanzicht van de beveiligingsinrichting volgens de uitvinding voorzien van een wrijvingslichaam; 10 fig. 2 een zijaanzicht van de beveiligingsinrichting volgens fig. 1, waarbij het wrijvingslichaam is teruggetrokken; fig. 3 een onderaanzicht van de be'veiUgingsinrichting volgens fig. 1; fig. 4 een doorsnede over de lijn IV-IV van fig. 1, waarbij het wrijvingslichaam is uitgestoken, en waarbij de doorsnede over 90° 15 in rechtse richting is geroteerd; fig. 5 een doorsnede over de lijn V-V van fig. 1, waarbij het wrijvingslichaam is teruggetrokken, en waarbij de doorsnede over 90° in rechtse zin is geroteerd; fig. 6 een bovenaanzicht van een andere uitvoeringsvorm van de beveili-20 gingsinrichting volgens de uitvinding, die op een roteerbare as is gemonteerd; fig. 7 een axiaal eindaanzicht van de beveiligingsinrichting volgens fig. 6 langs de roteerbare as; fig. 8 een doorsnede van de beveiligingsinrichting over de lijn 25 VIII-VIII van fig. 7, waarbij het wrijvingslichaam is uitgestoken; fig. 9 een doorsnede van de beveiligingsinrichting over de lijn IX-IX van fig 7, waarbij het wrijvingslichaam is teruggetrokken; fig.10 de beveiligingsinrichting volgens de uitvinding, gebruikt in combinatie met een roteerbaar wiel; 30 fig.11 een doorsnede van de combinatie over de lijn XI-XI van fig. 10; fig.12 de beveiligingsinrichting volgens de uitvinding, gebruikt in combinatie met een roteerbare schijf; fig.13 een zijaanzicht van de combinatie volgens fig. 12; fig. 14 de beveiligingsinrichting volgens de uitvinding, gebruikt in com-35 binatie met zowel een roteerbaar wiel als een roteerbare schijf; en fig.15 een zijaanzicht van de combinatie volgens fig. 14.
if * -7-
Fig. 1 toont een bovenaanzicht van de beveiligingsinrichting 1 volgens de uitvinding, voorzien van een wrijvingslichaam 2. Het wrij-vingslichaam of de schoen is tijdens het gebruik stationair en onbeweegbaar. Dit betekent, dat het lichaam 2 niet-roteerbaar is doch wel in en 5 buiten contact met een roteerbaar onderdeel heen en weer beweegbaar is. Wanneer het lichaam 2 in aanraking is met het roteerbare onderdeel, wordt het als een deel van de beveiligingsinrichting stevig op zijn plaats gehouden, een en ander zodanig, dat dit wrijvingslichaam tijdens het gebruik onbeweegbaar, stationair en niet-roteerbaar zal blijven. Het wrij-10 vingslichaam of de schoen 2 wordt gewoonlijk vervaardigd uit een kool-stofmateriaal met een grafietbasismateriaal.
Fig. 2 toont een zijaanzicht van de beveiligingsinrichting 1 volgens fig. 1, waarbij het wrijvingslichaam 2 is teruggetrokken, een en' ander zodanig, dat het wrijvingslichaam 2 nauwsluitend tegen de bovenste 15 vasthoudplaat 3 van de beveiligingsinrichting rust. Het bovenvlak 4 van het wrijvingslichaam 2 is evenwijdig aan plaat 3 en het ondervlak 5 (weergegeven in fig. 4) van het lichaam 2 is eveneens evenwijdig aan de plaat 3.
Zoals aangegeven in fig. 1, bezit het wrijvingslichaam of de 20 schoen 2 twee zijden,die in hoofdzaak evenwijdig aan elkaar zijn, en twee zijden, welke een convexe vorm hebben en de twee evenwijdige zijden met elkaar verbinden. In elk van de convexe zijden van het wrijvingslichaam is integraal een gleuf 6 gevormd.
In de gleuf 6 past een bevestigingsorgaan 7, zoals een uit koper 25 bestaande metalen koppelstijl. De koppelstijl 7 blijkt het duidelijkst uit fig. 4. Deze koppelstij len 7 dienen om de twistbeweging van het wrijvingslichaam 2 wanneer de beveiligingsinrichting op een roteerbaar oppervlak wordt gebracht, waarvan het de bedoeling is, dat de beveiligingsinrichting de beweging doet beëindigen, te beëindigen. Deze koppel-30 stijlen houden het wrijvingslichaam zo stationair mogelijk en beletten ook, dat het wrijvingslichaam uit de beveiligingsinrichting-remorganen valt wanneer deze zich in de teruggetrokken positie bevinden. Zoals weergegeven in fig. 4, verbinden deze koppelstij len 7 ook de bovenste vasthoudplaat 3 en de onderste vasthoudplaat 8 op een zodanige wijze, dat 35 daartussen alle elementen aanwezig zijn, waaruit het zuiger-cilinder-stelsel van de beveiligingsinrichting is opgebouwd. De koppelstij len 7 steken in openingen in koppelarmplaten 3 en 8 en zijn aan de achterzijde -8- * - -1 • % van de onderste vasthoudplaat 8 van de beveiligingsinrichting 1 vlak gemaakt of verbreed.
Zoals aangegeven in fig. 4 en 5 dient een afstandsorgaan 9 om de klinknagelkop van de koppelstij1 te bedekken en de achterste koppelarm 5 of de onderste vasthoudplaat 8 in één vlak met het bodemvlak van het achterste gedeelte van de beveiligingsinrichting volgens de uitvinding te monteren. Dit blijkt op een eenvoudige wijze uit de fig. 3, 4 en 5.
De beveiligingsinrichting 1 volgens de uitvinding omvat een onder veer werking staande moduul, welke bestemd is om een wrijvings-10 oppervlak te activeren, en kan als eenbeveLügingsmiddel ter installatie op bepaalde typen remmen en koppelingen worden gebruikt. De fig. 2, 4 en 5 geven aan, dat de veerinstelwrijvingsmoduul is voorzien van een voorste uiteinde 10 en een achterste uiteinde 11. Het voorste uiteinde 15 10 is dat gedeelte van de moduul, dat zich bij het wrijvingslichaam 2 bevindt. Het achterste eind 11 van de moduul is dat gedeelte, dat het verst van het wrijvingslichaam 2 is gelegen.
Fig. 4 toont een doorsnede over de lijn IV-IV van fig. 1, waarbij het wrijvingslichaam 2 van het voorvlak van de bovenplaat is 20 uitgestoken. Deze doorsnede is over 90° in rechtse richting geroteerd.
Fig. 5 toont een doorsnede over de lijn V-V van fig. 1, waarbij het wrijvingslichaam 2 is teruggetrokken en zich bij het voorvlak van de bovenplaat 3 bevindt. Deze doorsnede is over 90° in rechtse richting geroteerd.
25 Het voorste uiteinde 10 wordt van het achterste uiteinde 11 ge scheiden door een membraan 12, als weergegeven in de fig. 4 en 5.
Zoals is aangegeven in de fig. 4 en 5 omvat het voorste uiteinde 10 een zuiger 13, welke een magnetische ring 14 ondersteunt. De uit grafiet bestaande wrijvingsschoen 2 ondersteunt een stalen ring 15 langs 30 het binnenoppervlak daarvan bij de magnetische ring 14, welke dient om het wrijvingslichaam 2 stevig op zijn plaats bij de zuiger 13 te houden.
Fig. 4 toont het wrijvingslichaam 2 naar buiten van de bovenste vasthoudplaat 3 uitgestrekt en in aanraking zijnde met het oppervlak S van een roteerbaar onderdeel R, dat uit gietijzer kan bestaan. Fig, 5 35 toont het wrijvingslichaam 2 teruggetrokken naar en in aanraking met de bovenste vasthoudplaat 3.
Zoals aangegeven in de fig. 4 en 5, omvat de beveiligingsinrichting in het algemeen een orgaan, dat een eerste holte 16 bepaalt, welke wordt bepaald door een uit voor een fluïdum ondoorlaatbaar rubber of » « -9- weefsel bestaand, buigzaam membraan 12, dat gedeeltelijk contact maakt met een eerste stijf onderdeel 17, dat deel uitmaakt van het voorste uiteinde 10. Het buigzame onderdeel 12 bevindt zich gedeeltelijk op een afstand van het eerste stijve onderdeel 17 teneinde de holte 16 te vor-5 men, als aangegeven in de fig. 4 en 5. Zoals weergegeven in fig. 5 zijn organen 18 aanwezig om een hydraulische of pneumatische fluïdum, zoals lucht, onder druk aan de eerste holte 16 toe te voeren. Deze fluïdumtoevoerorganen 18 omvatten een leiding, welke aan het voorste uiteinde 10 van de beveiligingsinrichting is bevestigd en tevens is voor-10 zien van een mondstuk 19 dat in de eerste holte 16 uitkomt. De organen 18 kunnen ook worden gebruikt om fluïdum uit het binnenste van de beveiligingsinrichting af te voeren.
De beveiligingsinrichting is ook voorzien van organen, weergegeven in fig. 4 en 5, welke een tweede holte 20 bij de eerste holte 16 bepalen.
15 Deze tweede holte wordt bepaald door het buigzame membraan 12 , dat gedeeltelijk contact maakt met een tweede stijf onderdeel 21,dat deel uitmaakt van het achterste uiteinde 11. Het buigzame onderdeel 12 bevindt zich gedeeltelijk op een afstand van dit tweede stijve onderdeel 21.
Zoals aangegeven in fig. 4 en 5 bevindt zich in de tweede holte 20 20 een derde stijf onderdeel 22, dat contact maakt met het buigzame membraan 12. Het derde onderdeel 22 bevindt zich op een afstand van het tweede stijve onderdeel 21. In de tweede holte 20 bevinden zich veerkrachtige samendrukbare organen 23 en 24, welke zodanig zijn opgesteld, dat zij gelijktijdig contact maken met het tweede stijve onderdeel 21 25 en het derde stijve onderdeel 22. Deze veerkrachtige samendrukbare organen bestaan uit een stel metallische veren, die bijvoorbeeld bestaan uit met cadmium of zink geplateerde uit een drunne draad bestaande druk-veren. Gewoonlijk zijn zes veren in elk van de twee stellen aanwezig.
De zes veren 23 van één stel zijn aan elkaar gelijk en hebben een grote-30 re diameter dan de zes aan elkaar gelijk zijnde veren 24 van het tweede stel, welke een kleinere diameter hebben.
De twee stellen veren zijn ondergebracht in een holte 25, die in het stationaire achterste eindgedeelte van het stijve onderdeel 21 van de metallische moduul is gevormd, welke moduul gewoonlijk uit staal be-35 staat, waarbij de veer 24 met de kleinste diameter binnen de veer 23 met de grotere diameter is ondergebracht en beide in elke holte 25 zijn geplaatst.
j/’ » * -10-
In de- holte bevindt zich één grote veer 23 en deze wordt langs de buitendiameter daarvan vastgegrepen. Een kleinere veer 24 is ondergebracht in en wordt vastgehouden in het inwendige van de grote veer 23 en wel door een stijl 26, die tijdens de vorming van de holte is gevormd.
5 De uitvoeringsvorm met een eerste veer,welke binnen een tweede veer is ondergebracht, heeft het voordeel, dat een veel grotere veerdruk kan worden uitgeoefend en in een begrensd compact gebied kan worden tegengewerkt dan in het geval, dat slechts één van de grote veren werd gebruikt. Deze uitvoeringsvorm met een eerste veer in een tweede veer heeft 10 als‘verder voordeel, dat indien één veer zou breken of zou worden beschadigd, de andere veer nog steeds op een reserve beveiligingswijze kan functioneren.
Het tweede stijve onderdeel 21 dient om de veren 23 en 24 samen te drukken wanneer aan de holte 16 via het mondstuk 19 aan de voorzijde 15 van het membraan 12, dat deel uitmaakt van het zuiger-cilinderstelsel, lucht onder druk wordt toegevoerd. Het membraan 12 wordt naar achteren bewogen, waardoor het voorste uiteinde van de moduul naar achteren wordt . bewogen waardoor de veren tussen het tweede stijve onderdeel 21 en het derde stijve onderdeel 22 worden samengedrukt. Wanneer de luchtdruk vol-2Ό doende wordt gereduceerd, maakt dit het mogelijk, dat de veren zich ontspannen en expanderen en de zuigerdekking naar voren bewegen.
Derhalve wordt wanneer het fluïdum onder druk aan de eerste holte wordt toegevoerd het buigzame onderdeel 12 van het eerste stijve onderdeel 17 afbewogen, waardoor de afmeting van de eerste holte 16 toeneemt. 25 Deze toename in afmeting blijkt uit een vergelijking van de geringere afmeting van de holte 16 in fig. 4 met de grotere afmeting van de holte 16 in fig. 5. Het buigzame onderdeel 12 wordt naar het tweede stijve onderdeel 21 bewogen, waardoor de afmetirgvan de tweede holte 20 van de grote in fig. 4 afgebeelde afmeting tot de kleinere in fig. 5 afgeheelde 30 af meting af neemt. Door het afnemen van de afmeting van de tweede holte 20 worden ook de daarin aanwezige veren 23 en 24 samengedrukt, waardoor dit stationaire oppervlakte-wrijvingslichaam 2 van het beweegbare oppervlak S van een roteerbaar onderdeel R, zoals de in de fig. 12 tot 15 afgebeelde roteerbare schijf wordt afbewogen.
35 Wanneer het fluïdum onder druk uit de eerste holte 16 wordt afge voerd, wordt het buigzame membraan 12 naar het eerste stijve onderdeel 17 bewogen en wel door de veren 23 en 24, waardoor de. afmeting van de eerste holte 16 afneemt. Dit blijkt uit een vergelijking van de grote ' — 9 '» * -11- af meting van de eerste holte 16, aangegeven in fig. 5, welke daarna in fig. 4 is weergegeven als een holte met een veel geringere afmeting.
Terwijl een afname in de afmeting van de eerste holte 16 optreedt wanneer het membraan 12 van het tweede stijve onderdeel 21 wordt afbewogen, 5 treedt een gelijktijdige toename in de afmeting van de tweede holte 20 op. Dit blijkt uit fig. 5, waarin de geringere afmeting van de tweede holte 20 is weergegeven in vergelijking met fig. 4, waarin de grote afmeting van de tweede holte 20 is aangegeven. Derhalve treedt een toename van de afmeting van de tweede holte op door een uitzetting van de 10 veerkrachtige veren 23 en 24, welke zich in deze holte bevinden, waardoor het stationaire oppervlakte-wrijvings lichaam 2 naar het beweegbare oppervlak S van het roteerbare onderdeel R wordt bewogen, van welk onderdeel R de rotatiebeweging wordt beëindigd.
De beveiligingsinrichting bezit een heen en weer beweegbaar or-15 gaan of zuiger 13, welke het wrijvings lichaam 2 met het buigzame membraan 12 verbindt* als aangegeven in de fig. 4 en 5. Dit verbindings-orgaan, de zuiger 13, bestaat uit een Y-vormig vierde stijf onderdeel, dat een breed centraalgedeelte 27 met L-vormige armen 28 en 29 bezit, welke continu daaraan zijn bevestigd, als weergegeven in de fig. 4 en 5.
20 In werkelijkheid omvat de zuiger 13 dit centrale gedeelte 27, dat uit een cilindrische buis met een daarmede integraal gevormde schotelvormige flens bestaat en wel zodanig, dat de buitenste uiteinden naar buiten zijn gericht teneinde de L-vormige armen 28 en 29 onder een rechte hoek te vormen. Het centrale buisgedeelte van de cilinder 27 is hol en van 25 schroefdraad voorzien, zodat bevestigingsorganen 30 daarin kunnen worden ondergebracht en worden vastgehouden.
Derhalve omvat de zuiger 13 het vierde stijve onderdeel 27 met een magneet 14, die door de L-vormige armen 28 en 29 wordt ondersteund om het wrijvingslichaam 2 stationair te houden. Het voorvlak 4 moet 30 stationair worden gehouden.
De zuiger 13 omvat voorts aan het andere uiteinde daarvan organen om het membraan 12 daaraan te bevestigen. Deze bevestigingsorganen omvatten het veerkrachtige samendrukbare stel veren 23 en 24, welke tegen het derde stijve onderdeel 22 drukken, dat op zijn beurt tegen het buigzame 35 membraan 12 drukt teneinde het buigzame membraan stevig tegen het vierde stijve onderdeel 13 langs het centrale gedeelte 27 daarvan te houden.
De bevestigingsorganen omvatten voorts organen 30 om het derde stijve onderdeel 22 net het vierde stijve onderdeel 27 te koppelen teneinde ί ί -12- het buigzame onderdeel 12 daartussen te bevestigen.
Een vergelijking van de fig. 4 en 5 toont, dat wanneer lucht onder druk via het mondstuk 19 wordt toegevoerd, het buigzame membraan 12 zich naar links beweegt, als aangegeven in de fig. 4 en 5, dat wil zeggen 5 naar de achtereindwand 8, waarbij de koppelorganen 30 zich naar het achtervlak van het tweede stijve onderdeel 21 bewegen. Het eind van de koppelorganen 30 rust in een ingekeept gedeelte 31 daarvan.
Het derde stijve onderdeel 22 bezit een buitenste lip 36 en een binnenste lip 37, waartussen zich de zich binnen elkaar bevindende veren 10 23 en 24 bevinden. De buitenste lip 36 bezit een geleidelijk gebogen ge deelte, dat in aanraking is met het membraan 12.
Zoals aangegeven in fig. 4 bevindt zich tussen de buitenlip 36 en het geleidelijk gebogen gedeelte 38 van het onderdeel 21 de zoneho'lte 16 waarin een gedeelte van het membraan 12 tot een curve-lineaire vrij-15 zwevende lus 39 is gevormd en wel zodanig, dat het membraan niet in aanraking is met één van de stijve onderdelen van de beveiligingsinrichting. Deze vrij zwevende lus 39 maakt het mogelijk, dat de afmeting van de holte 16 toeneemt wanneer het wrij vingslichaam 2 door de zuiger 13 wordt teruggetrokken, als aangegeven in fig. 5, en maakt het mogelijk, dat de 20 afmeting van de holte 16 afneemt wanneer het wrijvingslichaam 2 door de zuiger 13 naar buiten wordt bewogen, als aangegeven in fig. 4.Zoals aangegeven in fig. 5 zal de lus 39 tegen de schouder 40 rusten wanneer het lichaam 2 volledig tegen de bovenste vasthoudplaat 3 is teruggetrokken.
Wanneer de zuiger 13 zich vanuit de in fig. 4 afgebeelde positie 25 daarvan naar de in fig. 5 afgebeelde positie daarvan beweegt, is de maximale afstand waarover de zuiger zich beweegt, in fig. 4 aangegeven als de lengte 32. Deze bewegingsbaan 32 is ook gelijk aan de afstand waarover het uiteinde van het verbindingsorgaan 30 zich beweegt wanneer dit het van een inkeping voorziene gedeelte 31 van het achtervlak van het 30 tweede stijve onderdeel 21 nadert. Deze bewegingsbaan 32 is ook gelijk aan de maximale afstand waarover de zuigerarmen 28 en 29 zich bewegen wanneer deze armen zich door het cilindergedeelte van de beveiligingsinrichting bewegen, als bepaald door de ruimte tussen de bovenste vasthoudplaat 3 en het voorvlak van het eerste stijve onderdeel 17. Deze 35 bewegingsbaan 32 is verder gelijk aan de maximale afstand waarover het centrale gedeelte van het membraan 12, dat met het derde stijve onderdeel 22 is verbonden, zich zal bewegen wanneer de holte 16 wordt ver- * I v ·“*» . ·; 3 * i -13- groot, als aangegeven in fig. 5.
Zoals aangegeven in fig. 5 zijn het voorste eindgedeelte 10 en het achterste eindgedeelte 11 ook met elkaar verbonden door hulpbeves-tigingsorganen 33, zoals metallische schroeven.
5 Zoals aangegeven in de fig. 1, 2 en 3 is de beveiligingsinrich ting 1 verbonden met een stationair stelsel, dat bijvoorbeeld kan bestaan uit een deel van het gestel van een machine waarbij de beveili-gingsinrichting als remcilinderstelsel moet worden gebruikt. De beveiligingsinrichting 1 kan aan dit stationaire stelsel bijvoorbeeld worden 10 bevestigd door uitwendige bevestigingsorganen 34, welke uit een bout kunnen bestaan.
Zoals aangegeven in de fig. 4 en 5 scheidt het membraan 12 in het algemeen gesproken het voorste uiteinde 10 ten opzichte van het achterste uiteinde 11 van de be veiligings inrichting. Het voorste uitein-15 de 10 bezit een uit silicon bestaande 0-ring 35, welke zich in het centrale gedeelte van de wand van het eerste stijve onderdeel 17 bevindt.
De Q-ring 35 voorziet in een fluïdumdichte afdichting voor het voorste eindgedeelte 10 om de zuiger 13 teneinde een verlies aan fluïdumdruk, zoals luchtdruk, tijdens en na de uitsteek- en terugtrekslag van de zui-20 ger 13 te beletten. Indien gebruik moet worden gemaakt van een hydraulisch fluïdum, kan in plaats van de uit silicon bestaande O-ring 35 een bekend fluïdumafdichtorgaan, dat daarvoor geschikt is, worden gebruikt.
Het voorste uiteinde van de beveiligingsinrichting dient als een baanbegrenzingsinrichting om tevens te beletten, dat de zuiger 13 zich 25 voorbij de maximale slaglengte 32 daarvan uitstrekt. Het voorste uiteinde 10 dient ook als een luchttoevoergedeelte om lucht via de twee slangfittingen18, welke in het voorste uiteinde in daarin getapte ope-ningen zijn geschroefd, toe te voeren en af te voeren. De zuiger 13 is het werkéLij ke bedrijfsonderdeel van het zuiger-c Hinder stelsel aangezien 30 deze zuiger het niet-roteerbare wrijvingslichaam 2 naar buiten en naar binnen beweegt tegen het roteerbare wrijvingsoppervlak S van rem-of koppeling.
Elk onderdeel van de beveiligingsinrichting, dat in contact moet zijn met het buigzame membraan, zal voldoende zijn afgerond en/of 35 voldoende geleidelijk verlopen om een beschadiging of insnijding van het membraan te beletten.
De beveiligingsinrichting 1 volgens de uitvinding kan worden ge-
• . « ' D
··' J J
* »· -14- fa ruikt voor het selectief onder wrijving samenwerken met een vrij roteerbaar onderdeel, zoals één van de vrij roteerbare assen en wrijvings-oppervlakken, aangegeven in de fig. 6 t/m 15, teneinde een roterend roteerbaar onderdeel volledig tot stilstand te brengen.
5 Fig. 6 toont een bovenaanzicht van een andere uitvoeringsvorm van de beveiligingsinrichting volgens de uitvinding, welke op een roteerbare as is gemonteerd. Fig. 7 toont’ een axiaal eindaanzicht van de beveiligingsinrichting volgens fig. 6 langs de roteerbare as. Fig. 8 toont een doorsnede van de beveiligingsinrichting over de lijn VIII-VIII 10 van fig. 7, waarbij het wrijvingslichaam is uitgestoken. Fig. 9 toont een doorsnede van de beveiligingsinrichting over de lijn IX-IX van fig.
7, waarbij het wrijvingslichaam is teruggetrokken.
Ten aanzien van de fig. 6, 7, 8 en 9 zijn zo mogelijk dezelfde verwijzingen als die volgens de fig. 1 tot 5 gebruikt voor dezelfde 15 onderdelen in de fig. 6 tot 9 behoudens, dat in deze fig. 6 tot 9 deze verwijzingen zijn voorzien van een prefix "200" voor dezelfde daarin afgebeelde onderdelen.
Voorts zal terwille van de kortheid een volledige opsomming en herbespreking van alle onderdelen van de fig. 6 tot 9, welke dezelfde 20 zijn als de overeenkomstige onderdelen in de fig. 1 tot 5, niet worden herhaald behoudens wat betreft de toelichting van de wijze waarop de uitvoeringsvorm volgens fig. 6 tot 9 op een andere wijze werkt dan de in fig. 1 tot 5 afgebeelde uitvoeringsvorm.
In de fig. 6 tot 9 is de beveiligingsinrichting 201 afgebeeld.
25 De beveiligingsinrichting 201 omvat ook de veerinstelbeveiligings-onderdelen van de fig. 1 tot 5. Het doel van de inrichting is hier het voorzien in een faalbestendig mechanisch orgaan om een roteerbaar mechanisme tot stilstand te brengen. In het geval van een situatie, waarbij aan de beveiligingsrem geen pneumatische druk wordt aangelegd 30 om de rem in de uit-positie te houden of niet wordt beïnvloed, zal de inrichting in werking worden gesteld, waarbij voldoende druk en koppel door middel van de ontspanning van de stellen veren wordt geleverd om het roteerbars mechanisme waarop de inrichting is gemonteerd, tot stilstand te brengen.
35 De beveiligingsinrichting 201 bestaat uit een aantal individuele onderdelen, waarvan er vele onderling verwisselbaar zijn met die van de boven besproken beveiligingsinrichting 1. Deze inrichting bezit een j*", ·> r; «**· ' . ' ? i * j> -15- cilindrisch huis 50, dat op een roteerbare as 51 is gemonteerd. Dit huis 50 wordt stationair gehouden door een spie 52 en instelschroef 53, welke in een schouder 54 van de wrijvingsschijf 55 passen en door een instel-schroefkraag 56, welke in de binnenbaan 57 van een eerste kogelleger-5 huis 58 aan het achterste uiteinde 211 van de beveiligingsinrichting 201 past. De spie 52 en de instelschroef 53 bevinden zich aan het voorste uiteinde 210.
Het voorste uiteinde 210 van de beveiligingsinrichting bevat ook een tweede kogellegerhuis 59, dat om het deel 54 past. Door de gecombi-10 neerde werking van de eerste en tweede kogellegerhuizen 58 en 59 wordt de beveiligingsinrichting 201 concentrisch ten opzichte van de as 51 gehouden, doordat eventuele inwendige componenten geen contact kunnen maken met de as. Dit blijkt uit de fig. 8 en 9, waarin de niet-contac-terende tolerantie-afstand of spleet 60 tussen de roteerbare as 51 en 15 de niet-roteerbare doch heen en weer beweegbare of wel stationaire delen van de beveiligingsinrichting worden onderhouden. Het niet-roteerbare doch heen en weer beweegbare wrijvingslichaam 202 zal onbeweegbaar en stationair worden gehouden wanneer dit tegen de remschijf 55 wordt gedrukt.
20 Terwijl de remschijf 55 zou roteren wanneer de ondersteuningsas 51 roteert, zijn alle andere componenten vast en stationair. Zoals aangegeven in fig. 9 wordt dit bewerkstelligd door een (niet weergegeven) steun tussen een stationair deel van de machine en de inrichting 201 te bevestigen. In het huis 50 zijn getapte openingen 61 en in het achter-25 einde 211 zijn openingen 62 voor dit doel aanwezig. Hierdoor kan de wrijvingsremschijf 55 tezamen met de as 51 roteren terwijl alle andere componenten in het huis 50 niet-rotationeel blijven.
Het stationaire niet-roteerbare wrijvingslichaam 202 is om het eerste beweegbare oppervlak of de as 51 en bij het tweede beweegbare 30 oppervlak of de schijfrem 55 opgesteld door middel van ten minste één of door twee van de twee stellen kogellegers in de twee huizen 58 en 59.
Zoals aangegeven in de fig. 8 en 9 is er een heen en weer beweegbaar orgaan of zuiger 213 aanwezig, welke het wrijvingslichaam 202 met het buigzame membraan 212 verbindt. De zuiger 213 bezit een centraal 35 gedeelte 227 met een volledig doorgaande concentrische boring, welke voorziet in een spelingsruimte om de roteerbare as 51, waardoor de zuiger vrij over de as heen en weer kan bewegen. Het centrale gedeelte 227
* V
-16- is aan beide uiteinden van schroefdraad voorzien, zodat daaraan bij de verbinding 63 de schotelvormige van schroefdraad voorziene flens met onder een rechte hoek verlopende L-vormige armen 228 en 229 daaraan kan worden bevestigd. Bij het andere uiteinde van het gedeelte 227 is het 5 van schroefdraad voorziene derde stijve onderdeel 222 daaraan bij de van schroefdraad voorziene verbinding 64 bevestigd.
Zoals aangegeven in fig. 8 bestaat het eerste stijve onderdeel uit het orgaan 217, het tweede stijve onderdeel uit het orgaan 221 en het derde stijve onderdeel uit het orgaan 222, terwijl het vierde stijve 10 orgaan uit de heen en weer beweegbare zuiger 213 bestaat. De van schroefdraad voorziene verbinding 64 maakt deel uit van het centrale gedeelte 227 en vormt een deel van het orgaan aan het achtereind van het vierde stijve onderdeel 213 om daaraan het buigzame membraan 212 te bevestigen. Deze van schroefdraad voorziene verbinding 64 vormt derhalve een deel 15 van het orgaan om het derde stijve onderdeel 222 met het vierde stijve onderdeel 213 te koppelen teneinde het buigzame membraan daartussen te bevestigen.
Het huis 50, dat van metaal is, kan uit aluminium'worden vervaar- digd en dient om de beveiligingsinrichting 207 stevig bijeen te houden.
20 Het huis 50 kan in axiale richting over alle daarin aanwezige componenten geleiden en wordt inwendig door de eerste en tweede ‘stellen kogellegers in de huizen 58 en 59 ondersteund. Het huis 50 wordt door de bevestigings-organen of metalen schroeven, 61, weergegeven in de fig. 6, 7 en 9 op de juiste plaats gehouden- 25 Wanneer een verandering van het wrijvingslichaam 202 nodig mocht wordt, kan de mate van wrijvingslichaamsslijtage worden waargenomen via de gleuven 65, die zich op gelijkmatige afstanden van elkaar langs de buitenzijde van het huis bevinden. Deze openingen 65 dienen ook om het mogelijk te maken, dat warmte, veroorzaakt door de wrijving tussen het 30 lichaam 202 en de schijf 55, naar buiten kan worden afgevoerd, waardoor de inwendige componenten worden gekoeld. Om de wrijvingslichamen 202 te verwisselen, worden de schroeven 61 van het huis 50 verwijderd en wordt de instelschroefkraag 56 aan het achtereinde van de as 60 gelost. De twee luchtslangfittingen 218 en het inwendige stelsel wordt vanuit de 35 binnenzijde van het huis naar buiten bewogen, waardoor men gemakkelijk toegang verkrijgt tot het wrijvingslichaam 202.
Resumerende werkt de beveiligingsinrichting 201 op dezelfde wijze
- V
-17- als de beveiligingsinrichting 1 aangezien de beide inrichtingen 1 en 201 een wrijvingsmoduul met een stel veren omvatten. De inrichtingen 1 en 201 verschillen evenwel daarin, dat de beveiligingsinrichting 1 bestemd is om te worden toegepast als een component van een rem of koppeling, 5 enkelvoudig of in een aantal eenheden voor het verkrijgen van het gewenste beveiligingsgebied of de gewenste koppelfactor. De beveiligingsinrichting 201 is een integrale eenheid, welke bestemd is om alleen bij rem- of koppelhandelingen te worden toegepast.
De beveiligingsinrichting kan worden gebruikt bij een werking met 10 continue slip, waarbij de wrijvingsmoduul met een stel veren in de teruggetrokken positie blijft wanneer luchtdruk op het membraan de veren samendrukt. Indien bijvoorbeeld een bedienende persoon van een wikkelma-chine de luchtdruk voortijdig uitschakelt of de luchttoevoer op een significante wijze reduceert, waardoor een juiste werking van de stan-15 daardhouders wordt belemmerd, hetgeen leidt tot een verloren gaan van de spanning in het gewikkelde materiaal, zal de wr ij vingsmoduul met het stel veren in werking treden en opnieuw aan de spanningseisen voldoen of een voldoende druk op het mechanisme uitoefenen om dit tot stilstand te brengen. Hierdoor wordt een eventuele beschadiging aan het produkt, dat 20 wordt afgewikkeld, of letsel aan het personeel belet tot het tijdstip, waarop de oorzaak van het probleem is gevonden en gecorrigeerd, of de machine is uitgeschakeld. De wrijvingsmodulen met een stel veren veroorzaken derhalve, dat de beveiligingsinrichting de rest van de remstelsels compenseert indien deze onoperationeel zou worden. In een zuiver op be-25 veiliging georiënteerde werking zou een rem of koppeling, welke slechts modulen met stellen veren bevatte, in rust blijven tot het geval, wanneer deze nodig is, zoals in een noodgeval. Daarna zou de inrichting in werking treden onder geregelde of niet-geregelde omstandigheden.
Fig. 10 toont de beveiligingsinrichting 1 toegepast in combinatie 30 met een roteerbaar remwiel 70. Terwijl fig. 10 het gebruik van drie verschillende beveiligingsinrichtingen 1 toont, is slechts één van deze be-veiligingsinrichtingen noodzakelijk. Fig. 10 geeft ook aan op welke wijze de beveiligingsinrichting 1 zwaaibaar naar buiten (met stippellijn IA aangegeven) van het remwiel 70 af naar buiten kan worden gezwaaid om 35 uitwendige bevestigingsorganen 34. Hierdoor kan de beveiligingsinrichting 1 op een periodieke wijze worden onderzocht,gerepareerd of vervangen. Deze zwaaibeweging van de beveiligingsinrichting 1 is ook aange- j -18- « ; geven in fig. 12 (met een stippellijn IA) . Het gleufvormige kanaal 95 in fig. 14 voorziet ook in een middel voor deze zwaaibeweging van de inrichting 1.
Fig. 11 toont een doorsnede van de combinatie van fig. 10 over 5 lijn XI-XÏ van fig. 10. Het roteerbare wiel 70 bestaat uit twee evenwijdige schijven 71 en 72, welke zodanig zijn gecentreerd, dat zij dezelfde lengte-as bezitten, en elke schijf heeft een diameter met dezelfde waarde als de andere schijf. Deze twee evenwijdige schijven 71 en 72 zijn bij het centrale gedeelte 73 van het wiel.met elkaar ver-10 enigd. Een roteerbare as 74 is in een kanaal in het midden van het centrale gedeelte 73· van het wiel bevestigd.
Er is een aantal koelvinnen 75 aanwezig, die op gelijke hoekaf-standen van elkaar zijn gelegen en zich in radiale richting naar buiten naar de oratrek van elke roteerbare schijf uitstrekken vanuit een punt, 15 dat bij benadering in het midden van elke schijf is gelegen, gemeten in radiale richting vanuit de centerlijn van de as 74.
Uitwendige bevestigingsorganen 34 voor de beveiligingsinrichting 1 omvatten een bout of pen, welke zich uitstrekt door een flens 76, die verbonden is met een onbeweegbaar stationair stelsel (niet weergegeven), 20 zoals een deel van het gestel van een machine,of een deel van een bouwwerk, bij de beveiligingsinrichting 1. Een schroefveer 77, welke optioneel om elke bout is aangebracht, dient voor het absorberen van trillingen en het tot een minimum terugbrengen van decentrering door de beveiligingsinrichting 1 tijdens het gebruik.
25 Aan de beveiligingsinrichting 1 volgens fig. 11 wordt lucht onder druk via een fluldumtoevoerleiding 78 toegevoerd. Deze beveiligingsinrichting omvat een tandemstel van rug aan rug opgestelde wrijvings-modulen met een stel veren voorzien van dubbele wrijvingslichamen 2 en 2A. Deze lichamen 2 en 2A zijn evenwijdig aan elkaar en zijn evenwijdig 30 aan respectievelijk de binnenoppervlakken van de schijven 71 en 72.
Zelfs ofschoon er dubbele beveiligingsinrichtingen en twee wrijvingslichamen aanwezig zijn, als aangegeven in fig. 11, is slechts één enkel lichaam 2 nodig om de rotatie van het wiel 70 op een adequate . wijze te doen beëindigen.
35 Wanneer in de fluldumtoevoerleiding 78 een voldoende druk aan wezig is, zullen de dubbele wrijvingslichamen 2 en 2A op een afstand van de binnenoppervlakken van de roteerbare schijven 71 en 72 zijn ge- ' ^ Λ -19- legen en buiten aanraking daarmede worden gehouden- Daardoor kunnen deze schijven vrij roteren wanneer het wiel 70 om de rotatie-as 74 daarvan roteert. Indien in de druk in de fluldumtoevoerleiding 78 een significante afname optreedt, zullen de dubbele wrijvingslichamen 2 en 2A 5 naar buiten en van elkaar af worden bewogen. De lichamen 2 en 2A zullen in niet-roteerbaar contact met de roterende binnenvlakken van de roterende schijven 71 en 72 worden gebracht en wel met een zodanige kracht, dat het roterende wiel 70 en de roterende as 74 tot stilstand worden gebracht.
10 De fig. 12 en 13 tonen de beveiligingsinrichting 1 gebruikt in combinatie met een enkele remschijf 80. De beveiligingsinrichting 1 is opgebouwd en opgesteld op de wijze van een krompasserstelsel ten opzichte van de schijf 80.
Zoals aangegeven in fig. 13 zijn er ten minste twee beveiligings-15 inrichtingen 1 aanwezig, die elk evenwijdig aan de schijf 80 en aan elkaar ter weerszijden van de schijf 80 zijn opgesteld. Uitwendige beves-tigingsorganen 34 dragen er toe bij deze beveiligingsinrichtingen 1 in deze vaste relatie te positioneren en te houden door de beveiligings-inrichtingen te bevestigen aan een L-vormige steun 81. De steun 81 is 20 verbonden met een onbeweegbaar stationair stelsel 82.
Aan de beveiligingsinrichtingen volgens fig. 13 wordt lucht onder druk via fluïdumtoevoerleidingen 78 toegevoerd. De beveiligingsinrichting omvat een paar beveiligingsinrichtingen 1, welke zodanig zijn opgesteld, dat de wrijvingslichamen 2 en 2A zich aan tegenover elkaar ge-25 legen zijden van de schijf 80 en evenwijdig aan de roteerbare oppervlakken van de schijf 80 bevinden.
Zelfs ofschoon er een paar beveiligingsinrichtingen en twee wrijvingslichamen aanwezig is, als aangegeven in fig. 13, is slechts één enkel lichaam 2 nodig om de rotatie van de schijf 80 op een adequate 30 wijze te doen beëindigen.
Wanneer in de fluïdumtoevoerleidingen 78 voldoende luchtdruk aanwezig is, zal het paar wrijvingslichamen 2 en 2A zijn teruggetrokken ten opzichte van en buiten contact worden gehouden met de tegenover elkaar gelegen zijden van de roteerbare schijf-80.Hierdoor kan de 35 schijf 80 vrij om de roteerbare as 83 daarvan roteren. Indien in de druk in de fluïdumtoevoerleidingen 78 een significante afname optreedt, zal het paar wrijvingslichamen 2 en 2A vanuit elke inrichting 1 naar buiten naar elkaar worden bewogen. De wrijvingslichamen 2 en 2A zullen -20- in niet-roteerbaar contact met de roterende tegenover elkaar gelegen zijden van de roterende schijf 80 komen en met een zodanige kracht, dat de roterende schijf 80 en de roterende as 83 tot stilstand worden gebracht» 5 De fig. 14 en 15 tonen de beveiligingsinrichtingen 1, welke in combinatie met zowel een roteerbaar wiel, overeenkomende met het wiel 70 volgens de fig. 10 en 11, als een roteerbare schijf, overeenkomende met de schijf 80 volgens de fig. 12 en 13 worden gebruikt. Het wiel 70 en de schijf 80 zijn aan elkaar bevestigd en roteren tezamen op een zodani-10 ge wijze om de as 74, dat zij coaxiaal en concentrisch ten opzichte van de as 74 zijn, welke een gemeenschappelijke rotatie-as vormt. Terwille van de kortheid zal de bovenstaande omschrijving van de werking van deze samenstellende onderdelen 70 en 80 niet worden herhaald.
De fig. 14 en 15 tonen ook, dat hetzelfde fluidumtoevoerdoseer-15 stelsel 90 kan worden gebruikt om de luchtdruk en de volumetrische stroomsnelheid gelijktijdig voor de fluidumtoevoerleidingen 78 voor de beveiligingsinrichtingen 1, die bij het wiel 70 en de schijf 80 zijn op- . gesteld, te regelen.
Het doseerstelsel 90 dient om de luchtdruk in de fluldumtoevoer-20 overdrachtsleidingen 91 en 92 te regelen. Dit geschiedt op een zodanige wijze, dat de druk in de overdrachtsleiding 91 naar de schijfdrukverde-ler 93 wordt gecoördineerd met de druk in de overdrachtsleiding 92 naar de wieldrukverdeler 94.
Lucht onder een voldoende druk stroomt via de toevoer leiding 91 25 naar de schijfdrukverdeler 93, waarin de lucht via de leidingen 78 opnieuw wordt verdeeld over de beveiligingsinrichtingen 1, welke op de wijze van een krompasser aan de tegenover elkaar gelegen oppervlakken van de schijf 80 zijn opgesteld. Lucht bij dezelfde voldoende druk stroomt via de toe voer leiding 92 naar de wieldrukverdeler 94, waarin de 30 lucht opnieuw via de leidingen 78 wordt verdeeld over de beveiligingsinrichtingen 1, welke bij de binnenoppervlakken van het wiel 70 zijn opgesteld.
Zolang als de druk van de lucht naar het regelstelsel 90 voldoende is, zullen de wrijvingslichamen 2 en 2A zijn teruggetrokken en op 35 een afstand worden gehouden van het roteerbare oppervlak waarbij de lichamen zich bevinden, waardoor een rotatie daarvan kan voortduren.
' ; o . t j -21-
Indien de luchtdruk op een significante wijze afneemt, zal het regel-stelsel 90 deze drukval zodanig coördineren, dat deze gelijk wordt gemaakt via de overdrachtsleidingen 91 en 92. Hierdoor wordt de druk in de verdelers 93 en 94 geëgaliseerd, waardoor een drukegalisatie via 5 alle leidingen 78 naar alle beveiligingsinrichtingen 1 wordt veroorzaakt. Derhalve zullen alle beveiligingsinrichtingen 1 op de drukval reageren door gelijktijdig het wrijvingslichaam naar buiten in niet-rotatie-eontact met de roterende oppervlakken te bewegen. Derhalve zal de rota-tiebeweging van de schijfrem 80, de wielrem 70 en de as 74 gelijktijdig 10 worden beëindigd.
De combinatie van beveiligingsinrichting 1 met een roteerbare wielrem 70, welke daarbij is opgesteld en/of met een roteerbare schijfrem 80, welke daarbij is opgesteld, vormt een beveiligingsstelsel. Het wiel 70 en de rem 80 dienen bij voorkeur, indien deze in combinatie 15 worden gebruikt, concentrisch zijn verenigd en coaxiaal zijn opgesteld om een gemeenschappelijke rotatie-as.
i

Claims (14)

1. Beveiligingsinrichting voor het op een selectieve wijze regelen van de beweging van een beweegbaar oppervlak door middel van een stationair oppervlak, gekenmerkt door organen, welke een eerste holte bepalen, voorzien van een buigzaam onderdeel, dat gedeeltelijk contact maakt met 5 een eerste stijf onderdeel, waarbij het buigzame onderdeel gedeeltelijk op een afstand van het eerste stijve onderdeel is gelegen, organen om een fluïdum onder druk aan de eerste holte toe te voeren, organen, welke een tweede holte bij de eerste holte bepalen, voorzien van het buigzame onderdeel, dat gedeeltelijk contact maakt met een tweede stijf onderdeel 10 en waarbij het buigzame onderdeel gedeeltelijk op een afstand van het tweede stijve onderdeel is gelegen, een derde stijf onderdeel in de tweede holte, dat contact maak met het buigzame onderdeel en op een afstand van het tweede stijve onderdeel is gelegen, veerkrachtige samendrukbare organen in de tweede holte, die zodanig zijn opgesteld, dat zij 15 gelijktijdig contact maken met het tweede stijve onderdeel en het derde stijve onderdeel,en organen, welke het stationaire oppervlak met het buigzame onderdeel verbinden, een en ander zodanig, dat wanneer een fluïdum onder druk aan de eerste holte wordt toegevoerd, het buigzame onderdeel van het eerste stijve onderdeel wordt afbewogen teneinde de 20 afmeting van de eerste holte te vergroten, en het buigzame onderdeel naar het tweede stijve onderdeel wordt bewogen teneinde de afmeting van de tweede holte te verkleinen door samendrukking van de veerkrachtige organen daarin, en op deze wijze het stationaire oppervlak van het beweegbare oppervlak af te bewegen, en een en ander zodanig, dat wanneer 25. het fluïdum onder druk uit de eerste holte wordt afgevoerd, het buigzame onderdeel naar het eerste stijve onderdeel wordt bewogen teneinde de afmeting van de eerste holte te verkleinen, en het buigzame onderdeel van het tweede stijve onderdeel wordt afbewogen teneinde de afmeting van de tweede holte te vergroten door een uitzetting van de veerkrachtige 30 organen daarin, teneinde het stationaire oppervlak naar het beweegbare oppervlak te bewegen.
2. Beveiligingsinrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de veerkrachtige samendrukbare organen veerorganen omvatten. j .J -23-
3. Beveiligingsinrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de veerorganen bestaan uit een eerste veer, welke is ondergebracht binnen een tweede veer.
4. Beveiligingsinrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat 5 de verbindingsorganen zijn voorzien van een vierde stijf onderdeel met organen om het stationaire oppervlak aan één uiteinde daarvan te ondersteunen.
5. Beveiligingsinrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de. verbindingsorganen voorts zijn voorzien van organen aan het andere 10 uiteinde van het vierde stijve onderdeel om het buigzame onderdeel daaraan te bevestigen.
6. Beveiligingsinrichting volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de organen voor het bevestigen zijn voorzien van de veerkrachtige samendrukbare organen, welke tegen het derde stijve onderdeel drukken, dat 15 op zijn beurt tegen het buigzame onderdeel drukt, teneinde het buigzame onderdeel stevig tegen het vierde stijve onderdeel te houden.
7. Beveiligingsinrichting volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat de bevestigingsorganen voorts zijn voorzien van organen om het derde stijve onderdeel met het vierde stijve onderdeel te koppelen teneinde 20 het buigzame onderdeel daartussen te bevestigen.
8. Beveiligingsinrichting volgens conclusie 1, gekenmerkt door organen om het stationaire oppervlak om een eerste beweegbaar oppervlak en bij een tweede beweegbaar oppervlak te positioneren.
9. Beveiligingsinrichting volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat 25 de positioneerorganen zijn voorzien van ten minste één stel kogellegers in een huis.
10. Beveiligingsinrichting volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat de positioneerorganen zijn voorzien van een eerste stel kogellegers in een eerste huis aan één uiteinde van de beveiligingsinrichting en een 30 tweede stel kogellegers in een tweede huis bij een ander uiteinde van de beveiligingsinrichting.
11. Beveiligingsstelsel, gekenmerkt door ten minste één beveili-ligingsinrichting volgens conclusie 1 en een roteerbaar wiel, dat zich bij de beveiligingsinrichting bevindt.
12. Beveiligingsstelsel, gekenmerkt door ten minste één beveiligings inrichting volgens conclusie 1 en een roteerbare schijf, welke zich bij de beveiligingsinrichting bevindt. * f -24-
13. Beveiligingsstelsel, gekenmerkt door ten minste twee beveiligingsinrichtingen volgens conclusie 1, een roteerbaar wiel, dat zich bij één van deze twee beveiligingsinrichtingen bevindt, en een roteerbare schijf, welke met het roteerbare wiel is verbonden en zich bij 5 de andere van de twee beveiligingsinrichtingen bevindt, waarbij het wiel en de schijf concentrisch met elkaar zijn verbonden en coaxiaal om een gemeenschappelijke rotatie-as zijn opgesteld.
14. Beveiligingsinrichting voor het selectief regelen van de beweging van een beweegbaar oppervlak door middel van een stationair oppervlak, 10 gekenmerkt door een wrijvingsmoduul met een stel veren voorzien van organen om daaraan een fluïdum onder druk toe te voeren teneinde een stel veren in de moduul samen te drukken om het stationaire oppervlak teruggetrokken en op een afstand van het beweegbare oppervlak te houden, en waarbij bij een verlaging van de druk van dit fluïdum het eerder sa-15 mengedrukte stel veren kan uitzetten en het eerder teruggetrokken 'stationaire oppervlak met voldoende kracht in aanraking met het beweegbare oppervlak kan drukken om de beweging van dit laatste te beëindigen. %
NL8600568A 1985-03-05 1986-03-05 Beveiligingsinrichting. NL8600568A (nl)

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
US70827585A 1985-03-05 1985-03-05
US70827585 1985-03-05

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL8600568A true NL8600568A (nl) 1986-10-01

Family

ID=24845125

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL8600568A NL8600568A (nl) 1985-03-05 1986-03-05 Beveiligingsinrichting.

Country Status (7)

Country Link
JP (1) JPS61201941A (nl)
AU (1) AU5263186A (nl)
DE (1) DE3600155A1 (nl)
FR (1) FR2578501A1 (nl)
GB (1) GB2172054A (nl)
IT (1) IT1208454B (nl)
NL (1) NL8600568A (nl)

Families Citing this family (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
IT1226752B (it) * 1988-08-23 1991-02-05 Brembo Spa Complesso di freno a disco.
DE4343323A1 (de) * 1993-12-18 1995-06-22 Bielomatik Leuze & Co Kraftübertragung, insbesondere für eine Stelleinrichtung
DE4418701A1 (de) * 1994-05-28 1995-11-30 Bayerische Motoren Werke Ag Bremskolben für eine Scheibenbremse in einem Kraftfahrzeug
FR3085450B1 (fr) * 2018-08-28 2020-11-06 Zodiac Actuation Systems Dispositif d'arret d'un mouvement de rotation de deux pieces l'une par rapport a l'autre

Family Cites Families (12)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
GB917703A (en) * 1958-07-01 1963-02-06 Dunlop Rubber Co Improvements in brakes and clutches
FR1332094A (nl) * 1961-07-19 1963-12-16
US3625117A (en) * 1969-11-18 1971-12-07 Bendix Westinghouse Automotive Mechanical release means for spring applied, fluid pressure released actuators
US3688878A (en) * 1970-04-10 1972-09-05 Houdaille Industries Inc Multiple disk failsafe brake for rotary hydraulic motors
US3688877A (en) * 1970-11-04 1972-09-05 Horton Mfg Co Inc Device for releasing a spring urged brake
GB1405832A (en) * 1973-04-09 1975-09-10 Automotive Prod Co Ltd Spring brake actuators
DE2453575A1 (de) * 1974-11-12 1976-05-13 Honeywell Gmbh Pneumatischer antrieb
JPS528948A (en) * 1975-07-12 1977-01-24 Kobe Steel Ltd Overhead position submerged arc welding device
JPS5310723A (en) * 1976-07-14 1978-01-31 Hitachi Zosen Corp Sealing device for cotton collector
EP0070106A1 (en) * 1981-07-14 1983-01-19 Automotive Products Public Limited Company Disc brakes
DE3366450D1 (en) * 1982-07-03 1986-10-30 Bendix Ltd Fluid pressure operable actuator
GB2141176B (en) * 1983-05-31 1986-11-26 Bendix Ltd Spring force applying tensional force actuators

Also Published As

Publication number Publication date
AU5263186A (en) 1986-09-11
IT8647717A0 (it) 1986-03-04
GB2172054A (en) 1986-09-10
GB8602725D0 (en) 1986-03-12
IT1208454B (it) 1989-06-12
FR2578501A1 (fr) 1986-09-12
JPS61201941A (ja) 1986-09-06
DE3600155A1 (de) 1986-09-11

Similar Documents

Publication Publication Date Title
CA1288454C (en) Pressure-tight plug coupling
US4682749A (en) Adjustable copyholder with articulated arms
US6119916A (en) Internal backup ring system
US9145120B2 (en) Sliding caliper parking brake having positive brake pad retraction
US6019199A (en) Hydraulic caliper disk brake for steel mill cranes
NL8600568A (nl) Beveiligingsinrichting.
CA2003809C (en) Disc brake
US2888104A (en) Hydraulic brake operating cylinder and releasing grip compensator therefor
US20120222924A1 (en) Interface member for a bicycle brake
WO1998002671A2 (en) Trailer brake system with dual piston calipers
US3465849A (en) Alligator clamp disc brake
US7857109B2 (en) Adjustable cam actuated brake assembly
US8342295B2 (en) Return spring apparatus for a bicycle brake
SE529022C2 (sv) Vals samt ring för vals innefattande ett fjäderdon
US4503950A (en) Brake actuator-adjuster mechanism
US20060278484A1 (en) Radially expanding braking device
US8651243B2 (en) Hydraulic rim brake for a bicycle
US4727973A (en) Spindle press with replaceable clutch pads
US2937723A (en) Disc brake
US3443669A (en) Compensating disk brake with active and passive caliper configuration having inboard caliper retriever and independent torque resolving members
JPH0398942A (ja) 平らな材料ウエブの巻取装置の締付固定具
JPS5834238A (ja) 摩擦結合装置
CA1174611A (en) Brake actuator-adjuster mechanism
US2266727A (en) Brake
GB1598906A (en) Slack adjusting means for brake apparatus

Legal Events

Date Code Title Description
BV The patent application has lapsed