NL8403896A - Kastplank uit laagmateriaal in het bijzonder metaalplaat. - Google Patents

Description

«ς-_ * V.Ο.6675

Titel: Kastplank uit laagmateriaal in het bijzonder metaalplaat.

De uitvinding heeft betrekking op een kastplank uit laagmateriaal , in het bijzonder metaalplaat, met door omzettingen gevormde verstijvings-profielen aan de onderzijde van zijn langs- en dwarskanten, waarbij ten minste het verstijvingsprofiel aan één van de langskanten als ten minste \ '· 5 nagenoeg gesloten buisdoorsnede gevormd is, terwijl de verstijvingspro-fielen van beide dwarskanten een hoek- of C-vormige doorsnede hebben.

Uit het DE-GM 7630741 is een kastplank van dit type reeds bekend. Voordelig is hierbij niet alleen de hoge belastbaarheid, doch ook de goede waarborg tegen verwondingen van personen of beschadigingen van voor-10 werpen, omdat geen scherpe kanten aanwezig zijn. Ook kan de verbinding met de kaststijlen zonder gebruik van extra hoekbeslag plaatsvinden zodat de kastplanken gonakkeiijk veranderbaar bevestigd kunnen wordeo-.-en daarbij, in het bijzonder in de hoekbereiken, een hoge vormvastheid heeft, welke een directe verbinding van stijl tot stijl door de plank mogelijk maakt, om-15 dat deze als schoor werkt.

Een andere uitvoeringsvorm van een dergelijke kastplank is bekend uit het DE-OS 3124922. Hierbij is ten minste het voorste langskantver-stijvingsprofiel door twee door een naar onderen open gootprofiel op afstand van elkaar gehouden, evenwijdige buisdoorsnede gevormd, waarvan de 20 op afstand tegenover elkaar gelegen wanden tegelijk de benen van het gootprofielstuk zijn.

Deze bekende uitvoeringsvorm van een kastplank van het bovenomschreven type weerstaat niet alleen het optreden van torsie-, respectievelijk wringingsvervormingen aan de verstijvingsprofielen aan de langskanten, 25 doch er ontstaat ook nog een verdere verhoging van de belastbaarheid.

De door de uitvoeringsvorm volgens DE-OS 3124922 ten opzichte van het DE-GM 7630741 bereikte voordelen geven echter een niet onaanzienlijke verhoging van het materiaalverbruik, omdat namelijk de vorming van de dubbele buisdoorsnede automatisch in de doorsnederichting een dienover-30 eenkomstig vergrote wandlengte vereist.

Het doel van de uitvinding is de onvolkomenheden van de bekende kastplanken te ondervangen. Aan de uitvinding ligt het probleem ten grondslag, een kastplank van het bovenomschreven type te verschaffen, welke zonder verhoging van het materiaalverbruik in het bereik van de langskan- 8403396 -2-

4 fS

ten-verstijvingsprofielen grotere torsie- respectievelijk wringingsver-vormingen weerstaat en ook een verhoogde belastbaarheid bereikt.

De oplossing van dit probleem wordt volgens de uitvinding verkregen doordat de buisdoorsnede van het verstijvingsprofiel ten minste aan 5 zijn onderste, naar binnen liggende langskant van een uit een trapvor-mige omzetting bestaande profielinsnoering voorzien is.

Het voordeel van deze uitvoeringsvorm ten opzichte van die volgens het DE-GM 7630741 ligt daarin, dat zonder meer gebruik aan materiaal in het bereik van de langskanten-verstijvingsprofielen een verhoogde wrin-10 gingsstijfheid en belastbaarheid bereikt wordt.

Volgens een andere uitvoeringsvorm van de uitvinding wanneer de de profielinsnoering vormende, trapvormige omzetting zich ten minste nagenoeg over een derde van de · buisdoorsnedebreedte en buisdoorsnede-hoogte uitstrekt. Er is namelijk gebleken, dat met een dergelijke uit-15 voeringsvorm van het langskantverstijvingsprofiel bijzonder gunstige waarden met betrekking tot de torsiestijfheid en belastbaarheid van de t kastplank bereikt worden.

Bij de kastplank volgens het DE-GM 7630741 zijn steeds een wand van de langskantverstijvingsprofielen vormende randzones van het bodem-20 vlak alsmede het daaraan evenwijdig lopende afkantingsgedeelte daarvan van een uitgestanst sleuf en/of gatenpatroon voorzien en beide sleuf-en/of gatenpatronen hebben daarbij een onderlinge gerichtheid. Dit - zich normaliter gelijkmatig volgens de langskanten van de plankbodem uitstrekkend - sleuf- en/of gatenpatroon wordt gebruikt om naar behoefte 25 de tussen boven elkaar liggende kastplanken gevormde vakken door het inplaatsen van verticale scheidingswanden onder te verdelen, waarbij deze scheidingswanden van rasttongen, -nokken en/of -tappen in de rastsleuven en/of gaten van de kastplanken en de verstijvingsprofielen gezet kunnen worden.

30 Ook de kastplank volgens de uitvinding kan op dienovereenkomstige wijze voor het onderverdelen van de kastvakken door verticale scheidingswanden gevormd worden. Hierbij wordt een belangrijk kenmerk van de uitvinding daarin gezien, dat de rastsleuven en/of -gaten.in de kastbodem-vlakken en in het .daaronder zich bevindende verstijvingsprofiel in een 35 bereik liggen, dat ten minste ten delg.aiB.detrapvormige omzetting van de profielinsnoering heen grijpt·.

8403896

Λ· V

-3-

Deze maatregelen maken het op bijzonder voordelige wijze mogelijk, de aan de onderkanten van de scheidingswanden zittende rasttongen -nokken en/of -tappen in twee op afstand boven elkaar liggende rast-vlakken met de rastsleuven en/of -gaten van de kastplank en zijn langs-5 kantenverstijvingsprofielen samen te doen werken, zonder dat hierbij het vrije einde van de rasttongen, -nokken en/of -tappen buiten de onderste begrenzingskant van de langskantenverstijvingsprofielen uitsteekt.

De bij de constructie volgens het DE-GM 1881677 eigen nadelen, dat namelijk de naar onderen uitstekende vrije tongen-, nokken- en/of 10 tapeinden storend werken, en verwondingen kunnen veroorzaken, zijn hierdoor doeltreffend vermeden.

Een bijzonder doelmatige verdere ontwikkeling van deze maatregelen wordt bereikt, doordat de rastsleuven zich in het verstijvingsprofiel over een nagenoeg Z-vormig profielbereik van de trapvormige omzetting uit-15 strekken .Daardoor-entstaan namelijk in het bereik van elk langskant-ver- stijvingsprofiel tot op zekere hoogte drie op afstand boven elkaar liggende insteekvlakken, waarvan de beide bovenste vlakken als voor het opnemen voor de aan de onderkant van de verticale scheidingswanden zittende rasttongen, -nokken en/of -tappen dienen, terwijl het onderste in-20 steekvlak gelijktijdig geschikt is, rasttongen, -nokken en/of -tappen op te nemen, welke zich aan de bovenkant van een verticale scheidingswand bevinden, welke op de volgende onderste kastplank rust.

Voorts is er voor gezorgd, dat de vrije lengte van de rasttongen, -nokken en/of -tappen aan de scheidingswanden kleiner dan de maximale 25 doorsnedehoogte van het langskant-versti jvingsprof iel bemeten is. Daarbij is het van bijzonder belang, dat de vrije lengte van de aan de onderkant van de scheidingswanden zittende rasttongen, -nokken en/of -tappen groter bemeten is, dan de doorsnedehoogte van het langskant-verstij-vingsprofiel in het bereik van zijn door de trapvormige omzetting gevorm-30 de profielinsnoering.

Deze maatregelen in verband met de eerder besproken maatregelen maken niet alléén het gebruik λθπ verticale scheidingswanden mogelijk, welke door middel van rasttongen, -nokken en/of -tappen in twee op afstand boven elkaar liggende kastplanken gefixeerd worden. Meer nog zijn deze 35 maatregelen op bijzonder voordelige wijze geschikt om te worden gebruikt bij de opbouw van die kasten, waarbij de tussen boven elkaar liggende S 4 0 3 0 9 δ 0 -4- ' kastplanken gevormde vakken slechts door vrijstaande scheidingswanden - zogenaamde verdelers - onderverdeeld worden.

Dergelijke vrij staande verdelers zijn uitsluitend aan hun onderkant door middel van rasttongen, -nokken en/of -tappen op de deze dragen-5 de kastplank gefixeerd, terwijl hun bovenkant een min of meer grote afstand ten opzichte van een volgende daarboven gelegen kastplank heeft.

De als zogenaamde verdeler uitgevoerde scheidingswanden kunnen uit » een aantal van dezelfde constructie of gelijksoortige deelwand-deelstukken samengesteld worden, welke door in kommen te plaatsen rasttongen, 10 -nokken en/of -tappen onderling koppelbaar zijn. Daarbij is het bijzonder voordelig, wanneer de scheidingswand-deelstukken als vormdeel uit kunststof uitgevoerd zijn, waarmee de kommen voor het opnemen van de rasttongen, -nokken en/of tappen zich aan de boven- en onderkant bevinden.

Elk·scheidingswanddeelstuk kan in het bereik van zijn bovenkant 15 van aangevormde inschuifgeleidingen voor het opnemen van markeringsdra-gers - etiketten - voorzien worden.

In de tekening is een uitvoeringsvorm van de .uitvinding als voorbeeld weergegeven. Daarin toont: fig. 1 schematisch en in een vereenvoudigd aanzicht de opbouw van 20 een kast met kastplanken volgens de uitvinding waarbij daartussen verticale scheidingswanden gezet zijn; fig. 2 op vergrote schaal een doorsnede volgens de lijn II-II van fig. 1 en fig. 3 een doorsnede volgens de lijn III-III van fig. 2.

25 De in fig. 1 getoonde kast heeft een aantal, namelijk ten minste vier, gelijke kaststijlen 1, welke ten minste aan hun binnenzijde van draag- en/of koppelelementen 2 voor de kastplanken 3 voorzien zijn. De draag- en/of koppelelementen 2 kunnen daarbij, respectievelijk uit op gelijke afstand boven elkaar, in de vorm van een rooster uitgestanste 30 tongen bestaan en in de kaststijlen 1 kunnen echter ook gatenpatronen aanwezig zijn, waarin de eveneens als drager voor de kastplanken 3 dienende hoekrails ingehangen kunnen worden.

Volgens fig. 1 zijn tussen de kaststijlen 1 op enige afstand boven elkaar drie kastplanken 3 gehangen. Tussen de onderste kastplank 3' en 35 de middelste 3" is daarbij een zich over de gehele hoogte van het kast-vak zich uitstrekkende verticale scheidingswand 4 aanwezig, terwijl tus- 8403896 -5- *= * 9 sen de middelste kastplank 3" en de bovenste kastplank 3"’ een verticale scheidingswand 5 aanwezig is, welke als zogenaamde verdeler zich niet over de gehele hoogte van het betreffende kastvak uitstrekt, doch op enige afstand van de bovenste kastplank 3" eindigt.

5 De als zogenaamde verdeler aanwezige scheidingswand 5 kan uit een aantal, respectievelijk twee, constructief gelijke of ten minste gelijksoortige scheidingswanddeelstukken 5' en 5” samengesteld worden, zodat zij op verschillende hoogten voor de kastvakken af gestemd kunnen worden.

üit fig. 2 kan uit het voorbeeld van de kastplank 3" ontnomen wor-10 den, dat de kastplanken aan hun langskanten verstijvingsprofielen 6 hebben en ook aan hun dwarskanten voorzien zijn van verstijvingsprofielen 7.

De kastplanken 3 met hun verstijvingsprofielen 6 en 7 bestaan uit laagmateriaal, in het bijzonder metaalplaat, waarbij de verstijvingsprofielen 6 en 7 door meervoudig omzetten rechtstreeks uit dit laagmateriaal 15 gevormd zijn.

Terwijl de langskant-verstijvingsprofielen 6 van de kastplank 3 door het omzetten tot een ten minste nagenoeg, bij voorkeur echter volkomen gesloten buisdoorsnede gevormd zijn, is het voor de dwarskant-ver-stijvingsprofielen 7 in de regel voldoende, wanneer zij door het omzet-20 ten tot een hoékvormige of C-vormige doorsnede gevormd worden.

De langskant-verstijvingsprofielen 6 hebben een haaks op het eigenlijke kastplankvlak 8 gericht omgezet gedeelte 9, waarop, wederom haaks, een omgezet gedeelte 10 aansluit, dat dus evenwijdig aan het vlak 8 van de kastplank gericht is. Hierop sluit onder een rechte hoek een omgezet 25 gedeelte 11 aan, waarbij dit wederom evenwijdig aan het omgezette gedeelte 9 verloopt. Dit heeft daarbij een lengte, welke ongeveer met een derde van de lengte van het omgezette gedeelte 9 overeenstemt. Als één geheel eg. onder een rechte hoek gaat van het omgezette gedeelte 11 wederom een omgezet gedeelte 12 uit, dat dus evenwijdig aan het vlak 8 van de 30 kastbodem en zich naar het omgezette gedeelte toe uitstrekt. Het omgezette gedeelte 11 heeft daarbij een lengte,· welke ongeveer half zo groot bemeten is, als de lengte van het omgezette gedeelte 10.

Vanaf het omgezette gedeelte 12 gaat wederom onder een rechte hoek en dus evenwijdig aan de omgezette gedeelten 9 en 11 een omgezet gedeel-35 te 13 uit, dat tpt tegen de onderzijde van het vlak 8 van de kastplank reikt en aldaar, in een evenwi j dig aan het vlak 8 van de bodem omgezet been 8403896 -6- ” 14 eindigt. Het been 14 van het langskant-verstijvingsprofiel 6 kan daarbij vast met het vlak 8 van de kastplank verbonden worden, respectievelijk door het aanbrengen van een voldoend aantal puntlassen.

De buisdoorsnede van het langskant-verstijvingsprofiel 6 van 5 de kastplank 3 heeft door de bijzondere constructie van de beide omgezette gedeelten 11 en 12 aan zijn onderste, binnenliggende langskant een trap-vormige profielinsnoering 15, welke ertoe leidt, dat de langskant-verstij-vingsprofielen 6 een verhoogde torsiestijfheid verkrijgen en een grotere belastbaarheid van de kastplank 3 waarborgen.

10 Bijzonder waardevol is daarbij de uitvoeringsvorm van de langs- kant-verstijvingsprofiéen 6-, waarbij de de profielinsnoering 15 vormende , trapvormige omgezette delen 11 en 12 een zodanige breedte hebben, dat de prof ielinsnoering 15 zich ten minste over een derde van de maximale buis-doorsnedebreedte en eventueel ten minste ongeveer over een derde van de 15 maximale buisdoorsnedehoogte uitstrekt.

Kastplanken 3 van de hierboven beschreven, bijzondere uitvoeringsvorm van de langskant-verstijvingsprofielen kunnen op bijzonder voordelige wijze voor de opbouw van kasten worden gebruikt, waarbij de tussen . boven elkaar liggende kastplanken 3’, 3", 3"' gevormde kastvak-20 ken door verticale scheidingswanden 4 en 5 onderverdeeld zullen of moeten worden. Opdat de scheidingswanden 4 en 5 met zekerheid in de kastvak--ken gezet kunnen worden, heeft elke kastplank 3 enerzijds in het vlak 8 van de kastplank rastsleuven en/of -gaten 16 en anderzijds ook in de langs-kant-verstijvingsprofielen 6 dienovereenkomstige rastsleuven en/of 25 -gaten 17. De rastsleuven en/of -gaten 16 en 17 bevinden zich daarbij op elkaar gericht en zijn tegelijk in vorm van een patroon langs de langs-kanten van de kastplank 3 gelijkmatig verdeeld aangebracht.

De bijzonderheid bij de kastplank 3 met de hiervoor beschreven uitvoeringsvorm van de‘langskant-verstijvingsprofielen 6 ligt daarin, 30 dat de rastsleuven en/of -gaten in.het vlak 8 van de kastplank en het zich daaronder bevindende langskant-verstijvingsprofiel 6 in een bereik leggen,dat ten minste ten dele in de trapvormige omzetting 10, 11, 12 van de profielinsnoering 15 ligt,., zoals dit duidelijk uit fig. 2 ontnomen kan worden. Hierbij is het bijzonder voordelig gebleken, wanneer de 35 rastsleuven en/of -gaten 17 zich in het langskant-verstijvingsprofiel 6 volgens een Z-vormig profielbereik uitstrekken, dat voor een gedeelte 8 4 0 3 8 9 6 -7- " van het omgezette gedeelte 10, door een gedeelte van het omgezette gedeelte 12 van het totale omgezette gedeelte 11 bepaald wordt.

Daarmee wordt bereikt, dat de rastsleuven en/of -gaten 17 zich in de dwarskantverstijvingsprofiel 6 in ten minste twee boven elkaar 5 liggende insteekvlakken bevinden, terwijl de andere rastsleuven en/of -gaten 16 zich in een derde insteekvlak bevinden.

Met de rastsleuven en/of gaten 16 en 17 van de kastplanken 3 werken de scheidingswanden 4 en 5 samen via extra rasttongen, -nokken en/of -tappen samen, waarbij de aan de onderkant van een scheidingswand 4 of 10 5 zich bevindende rasttongen, -nokken en/of -tappen 18 in fig. 2 aan de scheidingswand 5 getoond zijn.

Overeenkomstige rasttongen -nokken en/of -tappen 18 heeft echter ook de scheidingswand 4 aan zijn bovenkant.

De scheidingswand 4 is - in tegenstelling tot de scheidingswand 5 -15 ook aan zijn bovenkant van rasttongen, -nokken en/of -tappen voorzien, zoals fig. 2 dit duidelijk maakt.

Een belangrijk kriterium ligt daarin, dat de aan de onderkant van een scheidingswand 4 of 5, en wel in het bijzonder de aan de onderkant van de scheidingswand zich bevindende rasttongen, -nokken en/of -tappen 20 18 een zodanige lengteafmeting hébben, dat zij niet alleen slechts in de rastsleuven en/of -gaten 16 in het vlak 8 van de kastplank kunnen heengrijpen, doch ook met hun vrije einden tot in het insteekvlak van de rastsleuven en/of -gaten 17 naar omlaag reiken, welke door het omgezette gedeelte 12 van het langskant-verstijvingsprofiel 8 bepaald wordt.Evenzo 25 belangrifk'-is-het echter ook, dat de vrije lengte van de rasttongen, -nokken en/of -tappen 18 aan de onderkanten van de scheidingswanden 4 en 5 kleiner dan de maximale doorsnedehoogte van het langskantverstijvings-profiel 6 bemeten wordt, opdat zij niet tot in het door het omgezette gedeelte 10 van het langskantverstijvingsprofiel 9 bestemde insteekvlak 30 van de rastsleuven en/of -gaten 17 kunnen heenreiken. Zij zullen ten hoogste op de halve hoogte van het tussen de beide insteekvlakken liggende omgezette deel 11 van het langskantverstijvingsprofiel 9 eindigen, zoals dit uit fig. 2 en 3 blijkt.

Het insteekbereik van de aan de onderkanten van de scheidingswan-35 den 4 en 5 aanwezige rasttongen, -nokken en/of -tappen 5 in twee op enige afstand van elkaar liggende insteekvlakken is van bijzonder belang 8403586 J *\» -8- voor dergelijke scheidingswanden 5, die als zogenaamde verdelers in de kastvakken ingebouwd worden, dus aan een bovenste begrenzingskant geen vasthoudmogelijkheid op de daarboven liggende kastplank 3" vinden, zoals dat uit fig. 1 blijkt.Anderzijds'is het echter ook van belang, dat 5 de aan de onderkanten van de scheidingswanden 4 en 5 zich bevindende rasttongen, -nokken en/of -tappen 18 het insteken van de rasttongen, -nokken en/of -tappen 19 in het onderste insteekvlak van de rastsleuven en/of -gatenl.7 mjet hinderen, wanneer op dezelfde plaats scheidingswanden 4 vastgezét moeten worden, welke de rasttongen, -nokken en/of -tappen 19 10 aan hun bovenbegrenzingskanten hebben, zoals dit eveneens uit de fign. 2 en 3 blijkt.

De aan de onderkant van de scheidingswanden 4 en 5 aanwezige rasttongen, -nokken en/of -tappen 18 en de aan de bovenkant van de scheidingswand 4 aanwezige rasttongen, -nokken en/of -tappen 19 kunnen, afwij-15 kend van de in fig. 2 getoonde constructie, ook zover zijdelings ten opzichte van elkaar verzet aangebracht worden, dat zij binnen de rastsleuven en/of -gaten van het langskantverstijvingsprofiel 6 naast elkaar komen te liggen. De rasttongen, -nokken en/of -tappen 18 kunnen daarbij in het bereik van het bovenste insteekvlak van de rastsleuven en/of 20 -gaten 17 liggen, terwijl de rasttongen, -nokken en/of -tappen zich slechts in het bereik van het onderste insteekvlak van de rastsleuven. en/of -gaten 17 bevinden. In dat geval zou het denkbaar zijn, het omgezette gedeelte 11 van de langskantverstijvingsprofielen niet te doorbreken, doch deze als geleidingsrug tussen het bovenste en het onderste 25 horizontale deel van de rastsleuven en/of -gaten 17 te laten staan.

Opgemerkt zij nog, dat de zowel aan hun onderkant als aan hun bovenkant van rasttongen, -nokken en/of -tappen 18 en 19 voorziene scheidingswand 4 als uitgestanste laagdelen, respectievelijk uit harde kunststof of metaalplaat vervaardigd kunnen worden. Anderzijds is het echter 30 voordelig, de uit een aantal constructief gelijke of gelijksoortige scheidingswanddeelstukken 5' en 5" samen te stellen scheidingswanden 5 als relatief dikke spuitgietvormdelen uit kunststof te vervaardigen.

In dit geval kunnen dan namelijk van de onderkanten uitgaande kommen 20, van de bovenkant uitgaande kommen 21 ingevormd worden, welke met de 35 rasttongen, -nokken en/of -tappen samenwerken.

84 0 3 8 9 6 -9-

-5-- . V

In de kommen 20 kunnen dan namelijk de als zelfstandige vormdelen, respectievelijk uit kunststof vervaardigde rasttongen-, nokken en/of -tappen 18 door weerhaakvormige rasttanden 22 voxmsluitend worden gestoken, welke in venstervarmige uitsnijdingen 23 springen. Anderzijds maken 5 de kommen 21 het mogelijk, de vrije langsdeelstukken van de rasttongen, -nokken en/of -tappen 18 vaneen op te steken scheidingswanddeelstuk 5" op te nemen, zoals dit uit de figuren 2 en 3 ontnomen kan worden. Door het op elkaar steken van een aantal constructief gelijke of gelijksoortige scheidingswanddeelstukken 5' en 5" kunnen dan de als zogenaamde verdeler 10 te gebruiken scheidingswanden 5 op verschillende doorlaathoogten van de kastvakken worden afgestemd.

Uit fig. 4 blijkt nog, dat de afzonderlijke scheidingswanddeelstukken 5' en 5” met naar hun bovenkant toe open inschuif geleidingen 24 voorzien kunnen worden, waarin naar behoefte markeringsdragers 25, res-15 pectievelijk etiketten, gezet kunnen worden.

' 8402896

Claims (8)

1. Kastplank uit laagmetaal, in het bijzonder metaalplaat, met door omzettingen gevormde verstijvingsprofielen aan de onderzijde van zijn langs- en dwarskanten, waarbij ten minste het verstijvingsprofiel aan een van de langskanten als ten minste nagenoeg gesloten buisdoorsnede 5 gevormd is, terwijl de verstijvingsprofielen van beide dwarskanten een hoekvormige of C-vormige doorsnede hebben, met het kenmerk, dat de buisdoorsnede van het verstijvingsprofiel (6) ten minste aan zijn onderste, binnenliggende langskant van een.uit een trapvormige omzetting (11, 12) bestaande profielinsnoering (15) voorzien is.

2. Kastplank volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de de profiel insnoering 15 vormende, trapvormige omzetting (11, 12) zich ten minste over een derde van de buisdoorsnedebreedte en buisdoorsnedehoogte uitstrekt.

3. Kastplank volgens een van de conclusies 1 en 2 voor kasten, waar-15 bij de tussen boven elkaar liggen kastplanken aanwezige kastvakken door vertikale scheidingswanden onderverdeeld kunnen worden, welke met rast-tongen,' -nokken en/of -tappen in rastsleuven- en/of -gaten van de kastplank en de verstijvingsprofielen gezet kunnen worden, met het kenmerk, dat de rastsleuven en/of -gaten (16, 17) in het vlak (8) van de kast-20 plank ei het daaronder zich bevindende verstiyinsprof iel (6) in een bereik liggen, dat ten minste ten dele in de trapvormige omzetting (11, 12) van de profielinsnoering (15) gelegen is.

4. Kastplank volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de rastsleuven en/of -gaten (17) zich in het verstijvingsprofiel (6) over een ongeveer

25 Z-vormige profielbereik (10, 11, 12) van de trapvormige omzetting (11, 12) uitstrekken. c

5. Kastplank volgens conclusie 3 en4/met het kenmerk, dat de vrije lengte van de rasttongen, -nokken en/of -tappen (18) aan de scheidingswanden (4 en 5) kleiner dan de maximale doorsnedehoogte van -j. . het ver- 30 stijvingsprofiel (6) bemeten is.

6. Kastplank volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de vrije lengte van de aan de onderkant van de scheidingswanden (4, 5) zittende rasttongen, -nokken en/of -tappen (18) groter bemeten is dan de doorsnedehoogte van het verstijvingsprofiel (6) in het bereik van zijn • 84 0 3 8 9 6 -11- - door de trapvormige omzetting (11, 12) gevormde profielinsnoering (15) .

7. Kastplank volgens een van de conclusies 3 tot 6, met het kenmerk, dat de scheidingswanden (5) uit een aantal constuctief gelijke of gelijksoortige scheidingswanddeelstukken (5', 5") samengesteld kunnen worden, 5 welke via in kommen (20 en 21) te zetten rasttongen, -nokken en/of -tappen (18) met elkaar koppelbaar zijn.

8. Kastplank volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat de scheidingswanddeelstukken (5', 5”) vormdelen uit kunststof zijn, waarin de kommen (20 en 21) aan de hoven- en aan de onderkant ingevormd zijn. 8403896