NL8401042A - Machine met tenminste een aandrijfbaar harkorgaan. - Google Patents

Machine met tenminste een aandrijfbaar harkorgaan. Download PDF

Info

Publication number
NL8401042A
NL8401042A NL8401042A NL8401042A NL8401042A NL 8401042 A NL8401042 A NL 8401042A NL 8401042 A NL8401042 A NL 8401042A NL 8401042 A NL8401042 A NL 8401042A NL 8401042 A NL8401042 A NL 8401042A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
machine
machine according
rake
belts
tooth
Prior art date
Application number
NL8401042A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Lely Nv C Van Der
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Lely Nv C Van Der filed Critical Lely Nv C Van Der
Priority to NL8401042A priority Critical patent/NL8401042A/nl
Priority to EP85200474A priority patent/EP0157456A3/en
Publication of NL8401042A publication Critical patent/NL8401042A/nl

Links

Classifications

    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01DHARVESTING; MOWING
    • A01D78/00Haymakers with tines moving with respect to the machine
    • A01D78/001Side-delivery rakes
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01DHARVESTING; MOWING
    • A01D78/00Haymakers with tines moving with respect to the machine
    • A01D78/06Haymakers with tines moving with respect to the machine with tine-carrying endless chains or belts
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01DHARVESTING; MOWING
    • A01D80/00Parts or details of, or accessories for, haymakers
    • A01D80/02Tines; Attachment of tines

Landscapes

  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Environmental Sciences (AREA)
  • Soil Working Implements (AREA)

Description

fc .. ‘Z
C. van der Lely N.V., Weverskade 10, Maasland.
"Machine met ten minste één aandrijfbaar harkorgaan"
De uitvinding heeft betrekking op een machine met ten minste één aandrijfbaar harkorgaan, dat is voorzien van één of meer meeneemorganen.
Indien men met een machine van deze bekende soort 5 een grote werkbreedte wil bereiken, die nagenoeg gelijk is aan de breedte van een de machine voortbewegende trekker of groter, treedt de moeilijkheid op dat de aanpassing van een meeneemorgaan aan bodemoneffenheden veelal onvoldoende is om over de gehele relatief grote werkbreedte een goede grip op 10 het gewas te behouden. Dit is niet alleen het gevolg van de beperkte aanpassingsmogelijkheid van het harkorgaan als geheel aan zich over de gehele werkbreedte uitstrekkende bodemoneffenheden, maar ook aan de beperkte mogelijkheden van een als meeneemorgaan dienende tand. Teneinde de bodemaanpassing bij een 15 grote werkbreedte per harkorgaan zo veel mogelijk te bevorderen is men dan gedwongen om min of meer gecompliceerde tand-constructies toe te passen maar een oplossing van het probleem wordt steeds in sterke mate bemoeilijkt door de eis dat de meeneemorganen niet of nauwelijks in de grasmat mogen snijden 20 in verband met vervuiling van het verplaatste gewas.
Teneinde dit probleem op te lossen wordt volgens de uitvinding voorgesteld dat een uit rubber of kunststof gevormd meeneemorgaan aan een om ten minste twee assen draaibare band is aangebracht.
25 Hierdoor is het mogelijk om een grote werkbreedte te verkrijgen waarover de tand zich steeds in vrijwel dezêlfde stand bevindt ten opzichte van het te verplaatsen gewas, terwijl de tand zelf in deze werkzame stand niet alleen flexibel is bevestigd maar zelf ook flexibel kan zijn uitgevoerd. Indien 30 men nu de tand, gerekend in hoogterichting zodanig laag opstelt dat het werkzame deel van de tand de diepste oneffenheden kan bereiken, is het mogelijk dat al het gewas over de gehele grote werkbreedte wordt meegenomen, terwijl de flexibele tand de grasmat niet kan beschadigen.
35 De uitvinding zal nader worden toegelicht aan de hand van de volgende figuren: 8401042 - 2 - ... 9
Figuur 1 is een bovenaanzicht van een machine volgens de uitvinding.
Figuur 2 is een aanzicht volgens de pijl II in fig. 1.
5 Figuur 3 is.een doorsnede en gedeeltelijk een aan zicht volgens de lijnen III - III in fig. 2.
Figuur 4 is gedeeltelijk een aanzicht en ten dele een doorsnede volgens de lijnen IV - IV in fig. 1.
Figuur 5 is een aanzicht van een meeneemorgaan vol-10 gens de pijl V in fig. 1.
Figuur 6 is een doorsnede volgens de lijnen VI - VI in figuur 5.
Figuur 7 is een ander uitvoeringsvoorbeeld van een meeneemorgaan, gezien volgens de pijl V in fig. 1.
15 ' Figuur 8 is een doorsnede volgens de lijn VIII - VIII in fig. 7.
De inrichting omvat een bok 1, door middel waarvan de machine aan de driepuntshefinrichting van een trekker kan worden bevestigd, welke bok een. hoofdgestelbalk 2 draagt, die 20 zich in de rijrichting A uitstrekt en waaraan twee langwerpige harkorganen 3 en 4 zijn bevestigd, waarvan de grootste afmetingen zich onder een hoek. met de rijrichting A uitstrekken. Gerekend ten opzichte van de rijrichting A ligt het langwerpige harkorgaan 3 schuin vóór het langwerpige harkorgaan 25 4, zodanig, dat het door het harkorgaan 3 opgenomen gewas vanaf de naar het harkorgaan 4 gekeerde zijde van het harkorgaan· 3 aan het harkorgaan 4 wordt afgegeven. Het harkorgaan 4 transporteert het gewas verder schuin zijwaarts en achterwaarts in de richting van het van de hoofdgestelbalk 2 afge-30 legen uiteinde van het harkorgaan 4· en legt het gewas aldaar in een zwad af al of niet met behulp van een niet-getekend zwadvormend orgaan.
De hoofdgestelbalk 2 is tezamen met de harkorganen 3 en 4 ten opzichte van de bok 1 verzwenkbaar om een onge-35 veer verticaal opgestelde zwenkas 5. De hartlijn van de zwenk-as 5 ligt in een verticaal in de rijrichting A gelegen vlak dat samenvalt met het in dezelfde richting gelegen verticale symmetrievlak van de bok 1 en eveneens met dat van de trekker.
8401042 f i - 3 -
De zwenkas 5 is in de onmiddellijke nabijheid van de achterzijde van de bok 1 opgesteld. De hoofdgestelbalk 2 is samen met de harkorganen 3 en 4 vanuit de in fig. X getekende stand en zwenkend om de zwenkas 5 in meerdere standen vastzetbaar 5 door middel van een stelstang 5A die enerzijds verzwenkbaar bevestigd is aan een zijkant van de bok 1 en aan zijn andere einde bevestigbaar is in een van een aantal gaten, die in een in de lengterichting van de balk 2 opgestelde rij zijn aangebracht.
10 De langwerpige harkorganen 3 en 4 zijn elk slechts aan één van hun uiteinden aan de hoofdgestelbalk 2 bevestigd. Gezien in de rijrichting A strekt het harkorgaan 3 zich vanaf zijn buitenste, buiten het trekkerspoor uitstekende einde -binnenwaarts en in, bovenaanzicht en gerekend ten opzichte van 15 de rijrichting A, schuin achterwaarts uit tot op korte afstand voorbij de hoofdgestelbalk 2. Het harkorgaan 4 strekt zich vanaf de naar het harkorgaan 3 toegekeerde zijde van de hoofdgestelbalk 2 af zijwaarts in de van het harkorgaan 3 afgekeerde richting en tevens, gerekend ten opzichte van de rij-20 richting A, schuin achterwaarts uit, eveneens tot op afstand buiten het wielspoor van de trekker. De lengteafmetingen van de harkorganen 3 en 4 zijn in dit uitvoeringsvoorbeeld aan elkaar gelijk (maar kunnen verschillend zijn). De richtingen van de grootste afmetingen van de beide harkorganen zijn onder-25 ling evenwijdig opgesteld (maar het harkorgaan 4 kan bijvoorbeeld meer schuin achterwaarts gericht zijn dan het harkorgaan 3).
Voor de beschrijving van de harkorganen 3 en 4 wordt in hoofdzaak verwezen naar de figuren 2-4. De constructies 30 van de harkorganen 3 en 4 zijn in hoofdzaak aan elkaar gelijk, afgezien van de opstelling van de bevestigingsconstructie aan de hoofdgestelbalk 2, die bij het harkorgaan 3 aan een ander uiteinde is aangebracht dan bij het harkorgaan 4, terwijl de aandrijvingen als het ware spiegelbeeldig zijn" uitgevoerd.
35 Elk harkorgaan 3 en 4 omvat een gestel 6 dat is op gebouwd uit ongeveer twee horizontaal opgestelde, onderling evenwijdige en op afstand boven elkaar opgestelde kokervormige balken 7, die onderling verbonden zijn door nabij de einden van de balken 7 opgestelde verticale balken 8. De balken 7 en 8401042 - 4 - V ** 8 vormen, één star geheel. De beide uiteinden van de beide balken 7 van elk harkorgaan 3 en 4 dragen elk een leger voor de legering van een opwaarts gerichte aandrijfas 9, waarbij het door de bovenste balk 7 gedragen leger 10, dat nabij de 5 hoofdgestelbalk 2 is gelegen, deel uitmaakt van een tandwielkast 11 voor de aandrijving van het beschouwde harkorgaan.
Een nabij de hoofdgestelbalk 2 gelegen leger 12 (fig. 4) dat aan de onderste balk 7 is bevestigd, komt op analoge wijze voor aan de van de hoofdgestelbalk 2 afgekeerde uiteinden van 10 de balken 7. De legers 10 en 12 legeren de opwaarts gerichte as 9 die tijdens bedrijf, gerekend in opwaartse richting, enig-zins voorwaarts hellend is opgesteld en daarbij een hoek van ongeveer 54- 15° met een vertikale lijn insluit.
In het verlengde van de hartlijn van een leger 12A, 15 dat bevestigd is aan het van de hoofdgestelbalk 2 afgekeerde einde van de onderste balk 7 is aan het van de gestelbalk 2 afgekeerde einde van de bovenste balk 7 eveneens een leger 10A aangebracht, waarin een as 9A is gelegerd, die evenwijdig aan de as 9 is gericht.. De as 9 strekt zich in de werkstand 20 van de machine vanuit de tandwielkast 11 uit tot op korte afstand boven de grond. Ongeveer halverwege de lengte van het onder het leger 10 uitstekende deel van de as 9 is een riem-schijf 13 star op de as 9 aangebracht, terwijl op afstand onder de riemschijf 13 en ongeveer halverwege tussen de riem-25 schijf 13 en de grond een riemschijf 14 star aan de as 9 is bevestigd. Op analoge wijze en op dezelfde afstanden onder de tandwielkast 10A zijn op de as 9A aan het andere uiteinde van het beschouwde harkorgaan op analoge wijze riemschijven 13 en 14 star bevestigd. Om de beide riemschijven 13 resp. om 30 de beide riemschijven 14 is een band of riem 15 respectievelijk 16 gespannen waarop de nader te bespreken meeneemorganen van de machine afsteunen. Gezien in fig. 4 is de onderste balk 7, gerekend in hoogterichting, tussen de beide riemen 15 en 16 gelegen en het aan de balk 7 bevestigde leger 12 bevindt zich 35 tussen de riemschijven 13 en 14, althans gerekend in hoogterichting.
Boven de bovenste riemschijven 13 van elk der hark-organen 3 en 4 zijn een aantal, in dit geval een tweetal scherm-s'trippen 17 aangebracht, die boven elkaar zijn opgesteld en 8401042 4 - 5 - zodanig zijn gevormd dat, gezien evenwijdig aan de assen 9 en 9A van het beschouwde harkorgaan de omtrekken van de scherm-strippen 17 samenvallen en tevens ongeveer samenvallen met de buitenomtrek van elk der samenstellen van riemschijf 13 en 5 riem 15 respectievelijk riemschijf 14 en riem 16 waarvan de buitenste begrenzingslijnen eveneens onderling samenvallen.
De schermstrippen 17 zijn opgesteld teneinde te verhinderen dat tijdens bedrijf gewas boven de gewasverplaatsende organen langs (die ongeveer tot aan de bovenzijde van de band of riem 10 15 reiken) in het binnenste van het betreffende harkorgaan kan binnendringen en zich met· constructiedelen ervan kan verstrengelen. Elk der schermstrippen 17 omvat in hoofdzaak een U-vor-mige metalen strip, die zodanig is opgesteld dat de beide be--nen van de U-vorm binnenwaarts zijn gericht. De schermstrippen 15 17 zijn door middel van steunen 18 aan de verticale balken 8 van het gestelö bevestigd. De schermstrippen 17 strekken zich in het getekende uitvoeringsvoorbeeld alleen aan de, gerekend ten opzichte van de rijrichting A, voorzijde van het beschouwde harkorgaan uit en schermen de bovenste helft van de hoogte-20 afmeting van het harkorgaan tegen binnendringend gewas af.
Elk der harkorganen 3 en 4 wordt op de grond afgesteund door middel van een tweetal steunschijven 19, die aan de onderzijden van de assen 9 resp. 9A van het harkorgaan zijn opgesteld. Elke steunschijf 19 bezit de vorm van een schotel 25 waarvan de rand een hoogte bezit, die ten minste gelijk is aan een derde van de grootte van de straal van de schotel, die - gezien evenwijdig aan de as 9 resp. 9A - een cirkelvormige omtrek bezit. De steunschijf 19 bezit een op de grond steunend oppervlak dat bezien vanaf de onderzijde enigszins bol is ge-30 vormd. De bodem van het schotelvormige deel 20 van de steunschi jf 19 bezit een om de symmetrieas concentrisch’ gelegen opening en is langs de rand van deze opening door middel van bouten bevestigd aan een naaf 21 (fig. 4),.die door middel van legers 22 afsteunt op een bus 23, die aan het ondereinde van 35 de as 9 resp. 9A is aangebracht. Daartoe is de bus 23 voorzien van een inwendige schroefdraad, die passend is op een schroefdraad, die is aangebracht op het onderste deel van de as 9 resp. 9A. Op het bovenste gedeelte van de schroefdraad van elk van deze assen, die tot aan de naaf van de onderste riemschijf 14 8401042 i. *i - 6 - reikt is een moer 24 aangebracht, die de beide riemschijven 13 en 1.4 aan de onderzijde af steunt.
Op het onderste gedeelte van de schroefdraad op de assen 9 en 9A, welk gedeelte onder de onderzijde van de bus 5 23 is gelegen, is een contramoer 25 geschroefd, die tijdens bedrijf tegen de onderzijde van de bus 23 aanligt. De diameter van de onderzijde van de bus 23 is groter dan die van de moer 25 en langs de omtrek van de onderzijde van de bus 23 zijn buitenwaarts uitstekende uitsteeksels 26 aangebracht, 10 die passend zijn op een ringvormige sleutel, die vanaf de onderzijde van de steunschijf 19 om de onderzijde van de bus 23 kan worden gelegd, aangrijpende op de uitsteeksels 26.
De bus 23 en de moer 25 vormen samen een moer--contramoer combinatie. Indien de vrij om de bus 23 draaibare 15 steunschotel· 19 in hoogterichting moet worden versteld teneinde de hoogte van de machine ten opzichte van de grond in te stellen, wordt eerst de moer 25 van de onderzijde af los-gedraaid, waarbij de bus 23 door middel van de uitsteeksels 26 wordt tegengehouden. Het gereedschap kan door de opening 20 worden gestoken, die door de aan zijn onderzijde open bus-vormige naaf 21 wordt gevormd. Nadat de moer 25 verdraaid is, wordt döor middel van het op de uitsteeksels 26 aangrijpende gereedschap de bus 23 met behulp van de genoemde schroefdraad al naar wens op of neerwaarts geschroefd totdat de gewen-25 ste stand langs de lengterichting van de as 9 resp. 9A is bereikt. Hierna wordt de moer 25 weer tegen de onderzijde van . de bus 23 vastgeschroefd, zodat de bus 23 samen met de moer 25 ten opzichte van de as 9 resp. 9A niet meer kunnen verdraaien. De opening aan de onderzijde van de naaf 21 waardoor-30 heen het gereedschap kan worden gestoken, wordt, na de hoogte-ihstelling van de steunschijf 19 afgedicht door middel van een afneembaar afdekplaatje 27. Het zal duidelijk zijn. dat een dergelijke steunschijf niet alleen kan worden toegepast bij machines volgens de onderhavige soort, maar ook kan worden 35 toegepast bij anderssoortige machines, zoals cirkelhooiers, maaimachines en andere machines die tijdens bedrijf op de grond afsteunen.
De aandrijving van de beide harkorganen 3 en 4 is in fig. 3 getekend, waaruit blijkt dat de nabij elkaar gelegen 8401042 *· * - 7 - tandwielkasten 11 van de harkorganen 3 en 4 ten opzichte van de rijrichting A recht achter elkaar zijn opgesteld, De hoek tussen de rijrichting A en de richting van de bovenste balk 7 van het harkorgaan 3 bedraagt ongeveer 50-80°, in dit 5 uitvoeringsvoorbeeld ongeveer 70°, De balk 7 van het harkorgaan 4 is in dit uitvoeringsvoorbeeld evenwijdig aan de balk 7 van het harkorgaan 3 gericht, zodat de balk 7 van het hark— orgaan 4 met de rijrichting A een stompe hoek van 100 - 130°, bijvoorkeur ongeveer 110° insluit, maar — zoals reeds is ver-10 meld - is het mogelijk dat het harkorgaan 4 een grotere stompe hoek met de rijrichting. A insluit.
De tandwielkasten.11 zijn onder de in de rijrichting A gerichte hoofdgestelbalk 2 gelegen. De machine omvat -een ingaande as 28, die bij de in fig. 1 weergegeven stand 15 van de stelstang 5A in de rijrichting A is gericht en een voortzetting vormt van een in de voorste tandwielkast 11 gelegerde aandrijfas 29, die aan de achterzijde van de voorste tandwielkast uitsteekt en aldaar van axiale spiebanen is voorzien. In het verlengde van de as 29 is een aandrijfas 30 van 20 het harkorgaan 4 gelegen, die in voorwaartse richting buiten de achterste tandwielkast 11 uittreedt en waarvan de hartlijn in het verlengde van die van de as 29 ligt. Het in voorwaartse richting uittrédende deel van de as 30 is eveneens voorzien van axiale spiebanen. Het achterwaarts uittredende 25 deel van de as 29 en het aan de voorzijde van de achterste tandwielkast 11 uittredende deel van de as 30 zijn in aandrijvende zin gekoppeld door middel van een bus 31, die tussen de beide tandwielkasten 11 in is gelegen en die aan zijn binnenomtrek is voorzien van axiale spiebanen die passend zijn 30 op de spiebanen die zijn aangebracht ~p de naar elkaar toegekeerde uiteinden van de assen 29 en 30.
De as 29 is voorzien van een vast op deze as bevestigd conisch tandwiel 32, dat in aangrijping is op een conisch tandwiel 33 dat op de as 9 van het harkorgaan 3 is 35 bevestigd (zie ook fig. 4), Uit fig. 3 blijkt dat de steek-cirkel van het tandwiel 33 ongeveer drie maal groter is dan die van het aandrijvende tandwiel 32, zodat een overeenkomstige vertraging van de aandrijving naar de as 9 ontstaat.
De tandwielen in de achterste tandwielkast 11 zijn op analoge 8401042 5 *v - 8 - wijze opgesteld, zodat de vertraging en de aandrijfrichting overeenstemmen; deze tandwielen zijn met dezelfde verwij-zingscijfers aangegeven.
Tevens wordt opgemerkt dat het gehele harkorgaan 5 3 en tevens het gehele harkorgaan 4 ten opzichte van de bok 1 en de hoofdgestelbalk 2 verzwenkbaar zijn om de in eikaars verlengde liggende hartlijnen van de een centrale as vormende aandrijfas 29 en 30 daar de tandwielen 33' om de bijbehorende tandwielen 32 tijdens bedrijf kunnen afrollen, zodat, beide 10 harkorganen 3 en 4 als geheel zich tijdens bedrijf aan bodem-oneffenheden kunnen aanpassen..
In dit uitvoeringsvoorbeeld vindt verzwenking van de beide harkorganen 3 en 4 om de hartlijn van de assen 29 en 30 plaats tegen veerkracht in. Hiertoe is op de bovenzijde 15 van de hoofdgestelbalk 2 een tweetal steunen 34 aangebracht (fig. 1 en 2) waarin het uiteinde van een stang 35 voor het harkorgaan 3 en een stang 36 voor het harkorgaan 4 op en neer verzwenkbaar zijn aangebracht.. De beide stangen 35 resp. 36 strekken zich vanaf de hoofdgestelbalk 2 in de richting van 20 de legers 10A van de harkorganen 3 resp. 4 uit en zijn in bovenaanzicht boven de balken 7 van de respectievelijke harkorganen gelegen. Op afstand' van de hoofdgestelbalk 2 zijn op de bovenzijden van de balken 7 van het harkorgaan 3 resp. 4 steunen 37 aangebracht, waarin openingen zijn uitgespaard 25 waar de stangen 35 resp. 36 door heen steken.
Aan weerszijden van elke «steun 37 is op de bijbehorende Stang 35 resp. 36 een aanslag 38 resp. 39 aangebracht, waarvan de buitenste aanslag 39 in axiale richting van de stang verstelbaar is. Tussen elke aanslag 38 en de bijbehoren-30 de steun 37 en de aanslag 39 en de steun 37 zijn veren 40 resp. 41 aangebracht. De veren 40 en 41 zijn voorgespannen drukveren. Bij verzwenking van de harkorganen 3 en 4 als .geheel om de. assen 29 en 30 bewerkstelligen de veren 40 en 41 dat bij' snel rijden over oneffen terrein een rustige loop van 35 de harkorganen 3 en 4 wordt verkregen. Indien de steunschijven 19 die onder de assen 9A nabij; de vrije uiteinden van de harkorganen 3 en 4 zijn aangebracht, bodemoneffenheden ontmoeten en de vrije uiteinden van déze harkorganen. op ên neerwaarts bewegen, worden deze bewegingen door de voorgespannen veren 40 8401042 f 4 - 9 - en 41 zowel in op- als in neerwaartse richting tegengewerkt, waarbij een opspringen van de vrije uiteinden van de hark-organen 3 en 4 wordt verhinderd, zodat de nader te beschrijven bewerkingsorganen in hun gewasverplaatsende stand blijven.
5 Indien de instelbare steunen 39 in de richting van de steunen 34 worden verplaatst treedt tevens enige gewichtsontlasting van de vrije uiteinden vande harkorganen 3 en 4 op. Op deze wijze kan de machine aan de aard van het oppervlak van het te bewerken terrein worden aangepast.
10 In fig. 4 is een meeneemorgaan 42 volgens een eerste uitvoeringsvoorbeeld getekend, dat door de beide banden of riemen 15 en 16 (in dit uitvoeringsvoorbeeld in de vorm van V-riemen) wordt gedragen en waarvan de hoogte vanaf het te bewerken oppervlak tot aan de bovenzijde van de bovenste 15 riem 15 reikt, welke hoogte ongeveer overeenstemt met ongeveer de helft- van de hoogte van het betreffende harkorgaan.
Duidelijkheidshalve is in fig. 4 slechts één meeneemorgaan 42 getekend; de riemen 15 en 16 zijn echter langs hun gehele omtrek bezet met meeneemorganen 42 en de afstand tussen 20 twee naast elkaar gelegen meeneemorganen is ongeveer gelijk aan de in de lengterichting van de banden of riemen 15 en 16 gemeten breedte-afmeting van elk meeneemorgaan. Dit geldt tevens voor hierna nog te beschrijven andere uitvoeringsvormen van meeneemorganen.
25 Het meeneemorgaan 42, dat aan de buitenzijden van de riemen 15 en 16 is gelegen, is in hoofdzaak opgebouwd uit twee verenstalen tanden 43 en 44, die zich tijdens bedrijf in de richting B ten opzichte van het gestel 6 van het harkorgaan 3 resp. 4 verplaatsen. De tanden 43 en 44 zijn naar 30 de grond gericht, ten opzichte van de richting B schuin achterwaarts en ten opzichte van het overige deel van het betreffende harkorgaan schuin bu„.enwaarts gericht, zodat de tanden aan de voorzijde (gerekend ten opzichte van de rijrichting A) van de harkorganen, aan welke zijde de tanden zich in 35 de werkzame stand bevinden, in de rijrichting A enigszins naar voren zijn gericht. Gerekend vanaf de vrije uiteinden van de tanden in opwaartse richting zijn de tanden nabij de onderste riem 16 evenwijdig aan de assen 9 en 9A afgebogen en aldaar gelegerd in beugels 45, die de tanden aan de buiten- 8401042 > 'i' - 10 - zijden omsluiten» De binnenzijden van de tanden liggen ter plaatse tegen de riem 16 aan» Boven de riem 16 zijn de tanden tussen de beide riemen 15 en 16 in een richting tegengesteld aan de richting B afgebogen (delen 46) en gezien in fig. 4 5 halverwege tussen de riemen 15 en 16 vervolgens weer teruggebogen (tanddelen 47) en vervolgens ter plaatse . van de riemen 15 weer evenwijdig aan de assen 9 resp. 9A gericht waarbij deze tanddelen ter plaatse van de riem 15 ongeveer in. het verlengde van de tanddelen ter plaatse van de riem 10 16 zijn gelegen» De tanddelen ter plaatse van de riem 15 zijn door iiïiddel van beugels 48 tegen de riem 15 bevestigd. Direct boven de riem 15 (fig. 4) zijn de beide door de beugels 48 bevestigde tanddelen onderling verbonden door een tussenstuk ..
49 zodat de beide tanden 43 en 44 uit één stuk verenstaaldraad 15 zijn vervaardigd. Dit verenstaaldraad bezit bijvoorkeur een relatief geringe diameter (bijvoorkeur ongeveer 5 a 6 mm.). Ter plaatse van de onderste riem 16 liggen de beugels 45 met enige speling om de tanddelen van de tanden 43 en 44 heen zodat deze tanddelen in de beugels kunnen verdraaien ten gevolge 20 van belastingen op de tandeinden.
De1 haarspeldvormige achterwaartse afbuigingen in de vorm van de tanddelen 46 en 47 bewerkstelligen tezamen met de verzwenkbaarheid in de beugels 45 een relatief grote vervorming van de beide tanden onder torsiebelasting van de vrije 25 uiteinden zodat de tanden relatief veel kunnen uitbuigen zonder in de grasmat te snijden. De delen 46 en 47 van het mee-neemorgaan 42 bewerkstelligen tevens een afsluiting van het harkorgaan tussen de riemen 15 en 16 tegen binnendringend gewas .
30 In de figuren 5 en 6 is een tweede, uitvoeringsvorm van een meeneemorgaan 42 getekend, waarbij de rijentandeinden 50 en 51 ten opzichte van de bewegingsrichting B op dezelfde wijze neerwaarts en achterwaarts en tevens buitenwaarts zijn gericht als in het vorige uitvoeirngsvoorbeeld volgens fig.4.
35 De uit verenstaaldraad vervaardigde tandeinden 50 en 51 (diameter ongeveer 5 a 6 mm.) zijn in het uitvoeringsvoorbeeld volgens de fig. 5 en 6 ingebed in een elastisch draaglichaam 52 voor de tanden. Het draaglichaam 52 is vervaardigd uit rubber of kunststof en is derhalve elastisch vervormbaar.
8401042 - 11 -
De tandeinden 50 en 51 zetten zich binnen het materiaal van het elastische draaglichaam 52 in een richting evenwijdig aan de assen 9 en 9A voort en zijn vervolgens in de in fig, 5 zichtbare V-vorm 53 gebogen, die tevens het verbindingsstuk 5 vormt tussen de uit één stuk verenstaaldraad gevormde, tanden 50 en 51. Het V-vormige deel 53 reikt tot in de nabijheid van de onderzijde van de bovenste riem 15. Het draaglichaam 52 bezit, gezien in het aanzicht volgens fig. 5 in hoofdzaak een driehoekig deel"54, dat zich vanaf de bovenzijde van de 10 riem 16 tot aan de bovenzijde van de riem 15 uitstrekt, welk driehoekig deel 54 één geheel is met twee op afstand van elkaar gelegen neerwaarts uitstekende benen 55, waardoor de tandeinden 50 en 51 zijn geleid. Tussen de beide benen 55 bevindt.
t zich in het draaglichaam een opening, die zich tot op korte 15 afstand boven de bovenzijde van de riem 16 uitstrekt. Het draaglichaam 52 is nabij de bovenste punt van het driehoekige deel 54 door middel van slechts één bout 56 aan de riem 15 bevestigd, terwijl elk der beide benen 55 door middel van een bout 57 aan de riem 16 zijn bevestigd.
20 Tijdens bedrijf kan ten gevolge van op de tandeinden 50 en 51 optredende krachten het in het elastische materiaal van het draaglichaam 52 ingebedde deel 53 een aanzienlijke vervorming ondergaan ten gevolge van de torsiebelasting van de tandeinden, zodat de betrekkelijk dun uitgevoerde tanden, 25 evenals bij het vorige uitvoeringsvoorbeeld, slechts met ge-ringen krachten op de grasmat kunnen rusten. De elasticiteit van deze torsievervorming van de één geheel vormende tanden 50 en 51 wordt tevens verhoogd door het feit dat het vervormende deel 53 in het tussen de riemen 15 en 16 gelegen deel 30 van het elastische lichaam 52 is opgesteld en dat het draaglichaam slechts met één bout 56 aan de riem 15 is bevestigd; hierdoor kan het deel 53 in aanzienlijke mate ongehinderd vervormen. Indien het meeneemorgaan 42 volgens de fig. 5 en 6 zich langs de omtrek van de riemschijven 13 en 14 bevindt, 35 en derhalve een kromming ondergaat, is de aanwezigheid van de opening tussen de beide benen 55 en de bovenste bevestiging door middel van slechts één bout 56 van belang. Indien namelijk het draaglichaam 52 wordt gekromd en - gerekend langs de bovenomtrek van de riem 16 - vergroting van de afstand 8401042 0 'ï - 12 - tussen de beide bouten 57 optreedt, kan deze afstandsvergro-ting zonder bezwaar optreden indien de uitsparing tussen de beide benen 55 is aangebracht, zonder het materiaal van het draaglichaam zelf intermitterend te belasten. Aan de boven-5 zijde van het draaglichaam 52 treedt geen moeilijkheid op omdat het aldaar door middel van slechts één bout is bevestigd. Tussen de beide riemen 15 en 16 in kan het materiaal van het draaglichaam dat boven de opening tussen de benen 55 is gelegen, zich zonder grote vervormingen aanpassen.
10 In de fig. 7 en 8 is een derde uitvoeringsvorm van een meeneemorgaan 42 getekend, waarbij het meeneemorgaan uitsluitend uit rubber of kunststof is vervaardigd. Het meeneemorgaan 42 omvat in dit uitvoeringsvoorbeeld eveneens twee tan?? den 58 en 59, die evenals in het vorige uitvoeringsvoorbeeld 15 neerwaarts,ten opzichte van de richting B achterwaarts en ten opzichte van het overige deel van het harkorgaan schuin buitenwaarts zijn gericht. Deze - uit elastisch materiaal vervaardigde - tanden zetten zich in opwaartse richting voort als ribben 60, die in het gebied tussen de onderkant van de riem 16 20 en de bovenkant van de riem 1.5 evenwijdig aan de assen 9 resp. 9A zijn gelegen. De ribben 60 zijn in het gebied op korte afstand onder de onderzijde van de riem 16 onderling verbonden door een lijfplaat 61, die zich - gezien in het aanzicht volgens fig. 7 - uitstrekt vanaf een begrenzingslijn die op korte 25 afstand onder en evenwijdig aan de onderzijde van de riem 16 is gelegen tot aan een onderste begrenzingslijn, die op een afstand onder en evenwijdig aan de onderzijde van de riem 16 is gelegen, welke laatstgenoemde afstand gelijk is aan onge- ' veer 20. - 40% van de afstand tussen de tandpunten en de ge-30 noemde onderzijde van de riem 16. In het gebied tussen de riemen 15 en 16 zijn de ribben 60 eveneens verbonden door een lijfplaat 62, die zich - gerekend in hoogterichting - uitstrekt vanaf een bovenste begrenzingslijn die op korte afstand onder ' de onderzijde van de riem 15 is gelegen, tot aan een onderste 35 begrenzingslijn. die op korte afstand boven de bovenste begrenzingslijn van de riem 16 is gelegen. De lijfplaat 61 en 62 vormen één geheel mét het materiaal van de ribben 60 en de tanden 58 en 59. De buitenwaarts gemeten dikte van de lijf-platen 61 en 62 bedraagt, zoals uit fig. 8.blijkt, ongeveer 8401042 * - 13 - 40% van de in die richting gemeten dikte van de ribben 60 voor de lijfplaat 62, en ongeveer de helft van de dikte-afmeting van de ribben 60 voor de lijfplaat 61. Elk der ribben 60 is door middel van een bout 63 verbonden met de riem 15 en door 5 middel van een bout 64 aan de riem 16.
Tijdens bedrijf - wanneer de tanden 58 en 59 in de richting B over de grond bewegen - wordt door de elastische aard van het materiaal van het meeneemorgaan 42 een zeer grote aanpassingsmogelijkheid aan bodemoneffenheden bereikt, zodat 10 - evenals bij de vorige uitvoeringsvoorbeelden van het meeneemorgaan 42 - de gehele machine zodanig diep kan worden afgesteld, dat de tandpunten tot in de laagste punten van verdiepingen in het terrein kunnen reiken, zonder dat ten gevolge .. van de krachten van de tanden op de grond grasmatbeschadi-15 gingen kunnen ontstaan indien de tand daarna een bodemverho-ging passeert. De elasticiteit van de tanden 58 en 59 wordt tevens vergroot door de aanwezigheid van de eveneens elastische ribben 60. Onderlinge uitwijkingen van de tandpunten van de tanden 58 en 59 worden echter beperkt doordat de ribben 20 60 verbonden zijn door de lijfplaten 61 en 62. Indien het meeneemorgaan 42 aan de einden van de harkorganen 3 en 4 gekromd worden en de bevestigingspunten ter plaatse van de bouten 63 resp. 64 gemeten langs de riemomtrek een grotere onderlinge afstand innemen, kan dit geschieden zonder dat materiaal dat 25 de ribben 60 verbindt, steeds periodiek worden gerekt. Daartoe zijn tussen de beide bouten 63 en tussen de beide bouten 64 openingen in het materiaal tussen de ribben 60 aangebracht, die zich tot op korte afstand buiten de bovenste en onderste begrenzingslijnen van de riemen uitstrekken, zodat de invloed 30 van de riemkromming in het gebied tussen de boutparen wordt vermeden. In het gebied tussen de riemen 15 en 16 en in het ' gebied onder de riem 16 kunnen de lijfplaten 62 resp. 61 zich mede door hun relatief geringe dikte gemakkelijk aan de onderling kantelende ribben 60 aanpassen, waarbij slechts een relatief 35 geringe vervorming van de lijfplaten optreedt, die geen aanleiding geeft tot eventuele scheuren. Het materiaal kan zijn voorzien van een matvormige of draadvormige inleg ter versteviging.
Indien de machine door middel van een op de aftakas 8401042
» V
- 14 - van de trekker aangesloten tussenas die bevestigd is op de ingaande as 28, wordt aangedreven zullen door aandrijving van de tandwielen 32 (fig. 3) de harkorganen 3 en 4 worden aangedreven in de richting B, waarbij de tandwielen 32 door middel 5 van de tandwielen 33 de assen 9 resp. 9A aandrijven en daarmede de riemschijven 13 en 14. Hierdoor worden de riemen 15 en 16 in de richting B rondlopend aangedreven om twee assen 9 resp, 9A. Bij deze vormgeving en onderlinge opstelling van de harkorganen 3 en 4 kan een relatief grote werkbreedte wor-10 den bereikt. Gezien in de richting A beslaat de als zijaanvoer-hark werkende machine een totale werkbreedte, die aanmerkelijk groter kan zijn dan de breedte van de trekker en waarbij toch een machine met een relatief gering gewicht kan worden .. verkregen. De in de richting B'rondlopende meeneemorganen 42, 15 nemen aan de - gerekend ten opzichte van de richting A -voorzijde van de harkorganen 3 en 4 hun werkstand in waarbij reeds aan het buitenste einde van het harkorgaan 3 gewas wordt opgenomen, waarna dit gewas en aan in de rijrichting op het harkorgaan toestromend gewas aan de voorzijde van het harkor- . 20 gaan 3 in de richting B wordt verplaatst. Dit gewas wordt ter plaatse van het nabij de gestelbalk 2 gelegen uiteinde van het harkorgaan 3 tengevolge van de schuin achterwaarts en buitenwaarts gerichte opstelling van de tanden en tevens ten gevolge van de schuin opwaarts en voorwaartse richting van de 25 assen 9 resp. 9A gelost en wordt vervolgens door de voorzijde van het harkorgaan 4 overgenomen. Uiteraard neemt het harkorgaan 4 eveneens gewas op dat - gezien in de rijrichting A - reeds vóór dit harkorgaan op de grond ligt. Het over de gehele werkbreedte verzamelde gewas wordt aan het vrije uit-30 einde van het harkorgaan 4 afgelegd in de vorm van een zwad, eventueel in samenwerking met een niet-getekend zwadvormend orgaan.
Opgemerkt wordt dat de tanden van de beide harkorganen zich aan de voorzijden ervan en over de gehele breedte 35 van de harkorganen,. in steeds dezelfde stand ten, opzichte van de grond resp. het gewas bevinden, zodat over de gehele werkbreedte een optimale grasopname kan worden bereikt. Aangezien de harkorganen 3 en 4 om de hartlijn van de assen 29 en 39 vrij verzwenkbaar zijn, kunnen de harkorganen als ge- 8401042 - 15 - heel zich gemakkelijk aan een oneffen bodem aanpassen, terwijl door middel van hoogteverstelling van de be-ide steunschijven 19 van elk der harkorganen, de diepte-instelling van de tand-punten van de meeneemorganen 42 kan worden ingesteld, en wel 5 zodanig dat de tandpunten tot in de diepste punten van uithollingen in het terrein reiken, zonder bij daaropvolgende terreinverhogingen de grasmat te beschadigen, zoals hiervoor reeds is aangeduid.
De in fig. 1 getekende schuine stand van de hark-10 organen 3 en 4 ten opzichte van de rijrichting A, kan worden gewijzigd door verzwenking ;van de hoofdgestelbalk 2 ten opzichte van de bok 1 om de zwenkas 5, waarbij een nieuwe stand wordt bepaald door middel van de stelstang 5A. Deze instelling is afhankelijk van de aard van het gewas (droog, nat, groen) 15 en de aard van het terreinoppervlak.
Opgemerkt wordt dat de hiervoor beschreven en in de tekeningen toegelichte meeneemorganen 42 eveneens kunnen worden toegepast bij anderssoortige gewasverplaatsende machines. De meeneemorganen 42 kunnen bijvoorbeeld worden toegepast bij 20 cirkelhooiers bestemd voor harken en/of schudden, waarbij deze meeneemorganen eveneens door op afstand boven elkaar gelegen steunen worden afgesteund; dergelijke steunen kunnen dan elastisch zijn uitgevoerd (zoals dit in de uitvoeringsvoorbeelden door de V-riemen wordt bewerkstelligd), maar ook min of meer 25 stijve steunen kunnen worden toegepast.
-Conclusies- 8401042

Claims (22)

  1. 2. Machine volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de machine twee harkorganen omvat die om. een in de rijrichting liggende, zwenkas zwenkbaar aan een gestel van de machine zijn bevestigd* 3* Machine volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, 10 dat het harkorgaan ten opzichte van de rijrichting om een ongeveer verticale as in meerdere standen instelbaar is. 4« Machine volgens een der conclusies 1 - 3, met het kenmerk, dat de machine een zi'jaanvoerhark is, voorzien van transportbanden, die in bovenaanzicht schuin op de rijrichting 15 zijn opgesteld* 5* Machine volgens een der conclusies 1 - 4, met het kenmerk, dat het harkorgaan twee boven elkaar opgestelde V-riemen omvat waaraan meeneemorganen zijn bevestigd en de riemen voerende riemschijven ten minste tussen de riemschij-20 ven aan een gestel van het harkorgaan zijn gelegerd. 6* Machine volgens een der conclusies 1-5, met het kenmerk, dat, gerekend in de hoogterichting van het harkorgaan, de de meeneemorganen dragende riemen in de onderste helft van het harkorgaan zijn opgesteld. 25 7* Machine volgens conclusie 5 of 6, met het kenmerk, dat het meeneemorgaan een verbinding vormt tussen de twee boven elkaar gelegen V-riemen.
  2. 8. Machine met ten minste één aandrijf baar harkorgaan dat is voorzien van één of meer meeneemorganen, met het 30 kenmerk, dat een of meer tanden de verbinding vormt tussen twee boven elkaar gelegen V-riemen. 9» Machine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de machine is voorzien van een of meer het gewicht van het harkorgaan ontlastende veren. 35 10. . Machine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het meeneemorgaan ten minste één neerwaarts gerichte tand omvat. II. Machine volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat de 8401042 - 17 - tand ten opzichte van zijn aandrijf richting schuin achterwaarts is gericht.
  3. 12. Machine volgens conclusie 10 of 11, met het kenmerk, dat de tand ten opzichte van de rijrichting van de machine 5 in zijn werkzame stand schuin voorwaarts is-gericht.
  4. 13. Machine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de tand uitsluitend uit rubber of kunststof is vervaardigd. 14* Machine volgens conclusie 13, met het kenmerk, 10 dat het meeneemorgaan een opwaarts gerichte rib omvat, die een voortzetting van de gewasverplaatsende tand vormt.
  5. 15. Machine volgens conclusie 13, met het kenmerk, dat het meeneemorgaan twee tanden omvat.
  6. 16. Machine volgens conclusie 15, met het kenmerk, dat 15 de ribben door ten minste één lijf plaat zijn verbonden, die tezamen met de ribben uit één stuk flexibel materiaal is gevormd.
  7. 17. Machine volgens conclusie 16, met het kenmerk, dat de ribben en de lijf plaat zich ongeveer evenwijdig aan de 20 assen uitstrekken.
  8. 18. Machine volgens een der conclusies 15 - 17, met het kenmerk dat elk der beide ribben met behulp van slechts één bout aan elk van twee boven elkaar gelegen riemen zijn bevestigd. 25 19·· Machine volgens een der conclusies 16 — 18, met het kenmerk dat de lijfplaat gezien loodrecht' op de richting van de assen, uitsluitend in het gebied tussen de riemen is gelegen.
  9. 20. Machine volgens een der conclusies 15 — 19, met het 30 kenmerk dat een tweede lijfplaat is aangebracht die, gezien loodrecht op de richting van de assen, uitsluitend -in het gebied onder de onderzijde van de onderste riemen is gelegen.
  10. 21. Machine volgens een der conclusies 16 - 20, met het kenmerk dat, gemeten in een richting loodrecht op de 35 assen, de dikte van de lijfplaat kleiner is dan die van de ribben.
  11. 22. Machine volgens een der conclusies 1 - 12, met het kenmerk, dat het meeneemorgaan een in rubber of kunststof 8401042 ψ '5+ - 18 - ingebedde metalen tand omvat* die aan ten minste één om ten minste twee assen draaibare riem is aangebracht.
  12. 23- Machine met ten minste één aandrijf baar harkorgaan dat is voorzien van één of meer meeneemorganen, met het kenmerk dat het meeneemorgaan een in rubber of kunststof ingebedde metalen tand omvat, die aan ten minste één om ten minste twee assen draaibare riem is aangebracht.
  13. 24. Machine volgens conclusie 22 of 23, met het kenmerk, dat de tand zich ten dele in een flexibel draaglichaam bevindt die aan twee boven elkaar gelegen riemen is bevestigd. 25* Machine volgens conclusie 24, met het kenmerk, dat het meeneemorgaan,' twee gewasverplaatsende tanden omvat die door één stuk staaldraad worden gevormd en uitsluitend door · het flexibele draaglichaam worden gedragen.
  14. 26. Machine volgens conclusie 25, met het kenmerk dat een de gewasverplaatsende'tanddelen verbindend V-vormig gebogen staaldraaddeel zich tot onder de bovenste riem uitstrekt.
  15. 27. Machine volgens een der conclusies 24 — 26 met het kenmerk dat het draaglichaam met slechts, één bout aan de bovenste riem is bevestigd.
  16. 28. Machine volgens een der conclusies 24 — 27, met het kenmerk, dat het draaglichaam met twee op afstand van , elkaar gelegen bouten aan de onderste riem is bevestigd*
  17. 29. Machine volgens conclusie 28 met het kenmerk dat in het gebied tussen de bevestigingen aan de onderste riem een opening in het draaglichaam is aangebracht die zich tot nabij de bovenzijde van de onderste riem uitstrekt. 30« Machine met ten minste één aandrijf baar harkorgaan dat voorzien is van één of meer meeneemorganen met. het kenmerk, dat het meeneemorgaan een zich tussen twee boven elkaar gelegen, om twee assen draaibare riemen uitstrekkende metalen tand omvat, die tussen de riemen ten opzichte van de aandrijf-richting naar achteren is af gebogen * 3T. Machine volgens conclusie 30, met het kenmerk,- dat ie tand haarspeldvormig is gebogen.
  18. 32. Machine volgens conclusie 30 of 31, mat het kenmerk, dat de tand aan zijn bovenzijde is ingeklemd, en op afstand daaronder verzwenkbaar is ondersteund. 84 0 1 0 42. t . « - 19 - 33* Machine volgens een der conclusies 30 - 32 met het kenmerk dat het meeneemorgaan twee uit één stuk staaldraad gebogen tanden omvat waarvan de werkzame delen neerwaarts, ten opzichte van de aandrijf richting schuin achterwaarts en 5 in de werkzame stand ten opzichte van de rijrichting van de machine schuin voorwaarts zijn gericht* 34* Machine volgens een der voorgaande conclusies met het kenmerk, dat het harkorgaan een transportband omvat die door ten minste één in hoogterichting verstelbare steunschijf 10 afsteunbaar is. 35* Machine met ten minste één aandrijf baar harkorgaan dat is voorzien van één of. meer meeneemorganen met het kenmerk dat het harkorgaan een transportband omvat die door ten minste één in hoogte verstelbare steunschijf afsteunbaar" 15 is·
  19. 36. Machine volgens conclusie 34 of 35 met het kenmerk, dat de steunschijf door middel van een op een met de steunschijf verbonden as aangebrachte schroefdraad en een contramoer in hoogterichting verstelbaar en in meerdere 20 standen vastzetbaar is. 37* Machine volgens een der conclusies 34 - 36 met het kenmerk, dat de verstel organen door een in de steunschijf aangebrachte opening bereikbaar is. 38* Machine volgens conclusie 37 met het kenmerk, dat 25 de opening door een afdekplaatje afsluitbaar is. 39* Machine volgens een der voorgaande conclusies met het kenmerk dat de machine door middel van de aftakas van een trekker aandrijf baar is.
  20. 40. Machine volgens een der voorgaande conclusies met 30 het kenmerk dat de machine aan de driepuntshefinrichting van een trekker, bevestigbaar is.
  21. 41. Machine volgens een der voorgaande conclusies met het kenmerk, dat de assen opwaarts zijn gericht.
  22. 42. Machine volgens conclusie 41 met het. kenmerk dat de 35 assen, gerekend - in opwaartse richting, schuin naar voren hellend zijn opgesteld. 8401042
NL8401042A 1984-04-03 1984-04-03 Machine met tenminste een aandrijfbaar harkorgaan. NL8401042A (nl)

Priority Applications (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL8401042A NL8401042A (nl) 1984-04-03 1984-04-03 Machine met tenminste een aandrijfbaar harkorgaan.
EP85200474A EP0157456A3 (en) 1984-04-03 1985-03-28 An agricultural machine

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL8401042A NL8401042A (nl) 1984-04-03 1984-04-03 Machine met tenminste een aandrijfbaar harkorgaan.
NL8401042 1984-04-03

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL8401042A true NL8401042A (nl) 1985-11-01

Family

ID=19843747

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL8401042A NL8401042A (nl) 1984-04-03 1984-04-03 Machine met tenminste een aandrijfbaar harkorgaan.

Country Status (2)

Country Link
EP (1) EP0157456A3 (nl)
NL (1) NL8401042A (nl)

Cited By (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE3546041A1 (de) * 1985-12-24 1987-07-02 Fella Werke Gmbh Heuwerbungsmaschine

Families Citing this family (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE8912479U1 (de) * 1989-10-20 1991-02-14 H. Niemeyer Söhne GmbH & Co KG, 4446 Hörstel Heuwerbungsmaschine
FR2676327A1 (fr) * 1991-05-14 1992-11-20 Kuhn Sa Andaineuse de vegetaux perfectionnee.
CN103975700B (zh) * 2014-05-21 2015-12-02 杨田花 利用皮带驱动并且能够升降的草料翻晒装置

Family Cites Families (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US2711065A (en) * 1953-12-18 1955-06-21 Int Harvester Co Tractor mounted side delivery rake
FR1442949A (fr) * 1964-08-24 1966-06-17 Fr Vandenabeele Sa Ets Faneuse à corps rotatifs
DE3007303A1 (de) * 1980-02-27 1981-09-03 Wilhelm Stoll Maschinenfabrik Gmbh, 3325 Lengede Federzinken-anordnung an heuwerbungsmaschinen
DE3026912A1 (de) * 1980-07-16 1982-02-04 Karl Mengele & Söhne Maschinenfabrik und Eisengießerei GmbH & Co, 8870 Günzburg Rechenvorrichtung

Cited By (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE3546041A1 (de) * 1985-12-24 1987-07-02 Fella Werke Gmbh Heuwerbungsmaschine

Also Published As

Publication number Publication date
EP0157456A3 (en) 1987-10-21
EP0157456A2 (en) 1985-10-09

Similar Documents

Publication Publication Date Title
NL8400028A (nl) Maaimachine.
HU182488B (en) Swath harvesting machine connected with rough fodder processing device
EP0255458B1 (fr) Machine agricole pour déplacer latéralement et retourner des andains de fourrage
NL8401042A (nl) Machine met tenminste een aandrijfbaar harkorgaan.
NL8105770A (nl) Landbouwwerktuig.
RU2119734C1 (ru) Почвообрабатывающий комбинированный агрегат
NL8800409A (nl) Inrichting voor het verplaatsen van gewas.
NL8601048A (nl) Grondbewerkingsmachine.
NL8602289A (nl) Maaimachine.
NL8702019A (nl) Inrichting voor het bewerken van gemaaid gewas.
NL7909234A (nl) Hooibouwmachine.
NL8502803A (nl) Inrichting en werkwijze voor het maaien van te velde staand gewas.
US4362006A (en) Horizontally rotating blade-type conditioning device for swathers
US5479764A (en) Nonpowered disc scalping apparatus for sugar beets and like plants
NL8602065A (nl) Machine voor het kneuzen van gewas.
US20230371433A1 (en) Rake apparatus
NL8602066A (nl) Machine voor het bewerken van gewas.
NL8402499A (nl) Machine voor het verplaatsen van op de grond liggend gewas.
NL8402926A (nl) Maaimachine.
NL8204896A (nl) Grondbewerkingsmachine.
NL7807400A (nl) Inrichting voor het verplaatsen van op de grond lig- gend gewas.
US121005A (en) Improvement in harvesters
NL8602430A (nl) Grondbewerkingsmachine.
NL8403369A (nl) Grondbewerkingsmachine.
EP4042857A1 (fr) Machine agricole du type faucheuse

Legal Events

Date Code Title Description
BA A request for search or an international-type search has been filed
BB A search report has been drawn up
BC A request for examination has been filed
BV The patent application has lapsed