NL8005504A - Werkwijze voor het verwerken van oud papier alsmede in- richting voor het uitvoeren van de werkwijze. - Google Patents

Description

i i N.O. 29.496 1

Werkwijze voor het verwerken van oud papier alsmede inrichting voor het uitvoeren van de werkwijze.

De uitvinding heeft "betrekking op een werkwijze voor het verwerken van oud papier voor het winnen van een stofsuspensie voor het vervaardigen van nieuw papier respectievelijk karton, waarbij het oude papier in een molen ("Stofflosser) in water wordt opge-5 lost.

Bij de bekende inrichtingen van dit type, zoals bijvoorbeeld bekend uit het Oostenrijkse octrooischrift 346.170, is na de molen een secundaire molen geplaatst. Het uit de secundaire molen tredende goede materiaal ("Gutstoff") wordt aan een kostbare nabehandeling 10 onderworpen, voordat het in de papiermachine wordt geleid. Anderzijds wordt de de verontreinigingen bevattende overloop van de secundaire molen in de molen teruggevoerd. Be daarvoor noodzakelijke installatie is betrekkelijk gecompliceerd en vereist ook veel energie, omdat de totale hoeveelheid van de gewonnen stofsuspensie bij de nabe-15 handeling moet worden bewerkt en ook het terugvoeren in de molen een extra belasting van de molen betekent.

Be uitvinding heeft tot doel het verschaffen van een werkwijze ' en een inrichting waarmede het verwerken op meer eenvoudige wijze en met meer eenvoudige middelen kan plaats hebben, waarbij bovendien 20 de noodzakelijke energiebehoefte kleiner is.

Be werkwijze volgens de uitvinding waarmede dit doel wordt bereikt, heeft het kenmerk, dat uit de stofsuspensie na de molen door een zeefinrichting met geschikte perforatie alle direkt voor het vervaardigen van papier geschikte vezels worden uitgezeefd, ter-25 wijl de niet door de zeef getreden verontreinigingen en de onvolledig losgemaakte papierdelen bevattende overloop aan een mechanische verkleiningsbehandeling wordt blootgesteld waarna door een nageschakelde zeefinrichting met geschikte perforatie nogmaals alle direkt voor het vervaardigen van papier geschikte vezels worden 30 uitgezeefd.

Bij de werkwijze volgens de uitvinding wordt een zeer groot deel van het vezelmateriaal in de vorm van een reeds bruikbare stofsuspensie uit de bewerking afgescheiden zodat de nabehandeling zich tot een belangrijk kleiner deel van het te verwerken matenaal 35 kan beperken. Beze kleinere hoeveelheid stof kan daarop bij gering vermogen intensiever nabehandeld worden, waarbij eveneens het gewonnen goede materiaal direkt naar de papiermachine kan worden geleid.

80 05 50 4 2

Bij voorkeur kan ook de overloop van de tweede zeefinrichting aan een mechanische verkleiningshehandeling worden blootgesteld en daarna in een derde zeefinrichting gezeefd worden. Daardoor wordt de opbrengst aan goed materiaal uit het toegevoerde oud papier ver-5 der verhoogd.

Daarbij kan de overlopende stofsuspensie van de tweede zeefinrichting voor zijn toevoer aan de derde zeefinrichting aan een af-schuifbelasting worden onderworpen. Door de afschuifbelasting, bijvoorbeeld in een "Entstipper1* worden selectief grotere delen 10 ("Fetzen") van oud papier losgemaakt, terwijl kunststoffoliën in hoofdzaak niet verkleind blijven. Dit vergemakkelijkt het daarop volgende afscheiden van de kunststoffoliën van de papiervezels door zeven.

De inrichting volgens de uitvinding voor het uitvoeren van de 15 werkwijze is voorzien van een molen en een na de molen verplaatste secundaire molen met een huis, waarin zich een zeef en een motorisch aangedreven rotor met armen bevinden, welke armen langs de zeef beweegbaar zijn, waarbij op de zeef een uitgang voor door de zeef gestroomd goed materiaal ("Gutstoff") aansluit, en het huis 20 ten minste een uitgang voor de uit het huis getreden overloop bezit.

De inrichting volgens de uitvinding heeft het kenmerk, dat de zeef van de secundaire molen een perforatie bezit, die geschikt is voor het afscheiden van direkt voor het vervaardigen van papier bruikbare vezels, dat op de uitgang voor het goede materiaal van 25 de secundaire molen de kuip van een papiermachine is aangesloten, en dat op de uitgang *voor de overloop van de eerste secundaire molen een tweede secundaire molen is aangesloten, die eveneens een zeef met een perforatie bezit, die voor het uitzeven van alle direkt voor het vervaardigen van papier bruikbare vezels geschikt 50 is, waarbij de uitgang van de tweede secundaire molen voor het door de zeef doorgestroomde goede materiaal eveneens is aangesloten op de kuip van de papiermachine.

Bij deze inrichting bezit de op zichzelf bekende molen een nieuwe werking, omdat hij dient voor het uitzeven van het reeds 35 na de molen bruikbare vezelmateriaal op de stofsuspensie. De secundaire molen maakt op eenvoudige wijze een combinatie van het zeven en het mechanisch verkleiningseffect in een enkel huis en een enkele machine mogelijk. Yan de bekende secundaire molen onderscheidt in ieder geval de secundaire molen volgens de uitvinding zich door 40 de perforatie van de zeef, die belangrijk kleiner is dan bij de be- 80 05 50 4 3 I i kende molens. Deze zijn daarom niet geschikt de direkt voor het vervaardigen van papier geschikte vezels uit te zeven.

Het zal in elk geval duidelijk zijn dat het zeven en verkleinen in de secundaire molen slechts een bijzonder voordelige maat-5 regel vormt en dat daartoe bijvoorbeeld gescheiden dikstofsorteer-inrichtingen met bijzondere maalinrichtingen kunnen worden gebruikt.

De zeef van de eerste secundaire molen kan voor het genoemde doel bij voorkeur een perforatie bezitten met een gatdiameter liggende tussen 2 en 3 mm.

10 Bij voorkeur kan de zeef van de tweede secundaire molen even eens een perforatie met een gatdiameter liggende tussen 2 tot 3 mm bezitten. Het gaat daarbij om perforaties welke geschikt zijn het bruikbare goede materiaal af te scheiden, terwijl vezelklompen en verontreinigingen niet meer door de zeef kunnen treden en in de 15 doorloop van de betreffende molen blijven.

Op de uitgangsleiding voor de lichtere overloop van de tweede secundaire molen kan een trilinrichting ("Wuchtschüttler") aangesloten zijn. Deze trilinrichting vormt een derde zeefinrichting, die nog het winnen van bruikbare stofvezels toestaat terwijl door 20 de zeef van de trilinrichting niet doorgetreden delen uiteindelijk worden afgescheiden.

De leiding vanaf de tweede secundaire molen naar de trilinrichting kan van een door afschuifbelasting werkende "Entstippungs" inrichting zijn voorzien. Deze "Entstippungs" in-25 richting maakt de genoemde selectieve verkleining van stukjes papier mogelijk terwijl kunststoffoliën in hoofdzaak niet worden verkleind, zodat zij met behulp van de zeef van de trilinrichting kunnen worden afgescheiden.

Voor dit doel kan in de uitgangsleiding voor de lichtere over-30 loop van de tweede molen een kuip zijn aangebracht, waarbij de "Entstipper" inrichting in een rondvoerkringloop van de kuip is geschakeld. Deze schakeling maakt een scheiding van de doorstroom hoeveelheid van de "Entstipper" inrichting van de in de uitgangs-leidingstromende hoeveelheid mogelijk. Daardoor kan de "Entstipper" 35 steeds optimale werkomstandigheden aanhouden.

In bijzonder gunstige gevallen kan de doorloophouder van de tweede trilinrichting eveneens met de kuip van de papiermachine zijn verbonden. Verder is een terugvoer van de uit de doorstroom-houder tredende papiervezeDs bevattende vloeistof in een geschikt 40 deel van de inrichting mogelijk.

8005504 4

Aan de hand van een tekening, waarin schematisch een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding is weergegeven, wordt de uitvinding hierna nader besproken.

De in de tekening weergegeven inrichting omvat een op bekende 5 wijze uitgevoerde molen 1 met een huis 2 en een daarin geplaatste rotor die door een electromotor 4 wordt aangedreven. Onder de rotor 3 bevindt zich een uitgangshuis 5 dat van de resterende ruimte van het huis 7 door een zeef 6 is afgescheiden. Op het uitgangshuis 5 is een afvoerleiding 7 met een pomp 8 aangesloten, die in 10 een secundaire molen 10 uitmondt.

De secundaire molen 10 die bijvoorbeeld volgens Amerikaans octrooischrift 3*942.728, 4*135*671 of het Oostenrijkse octrooi-schrift 346.171 kan zijn uitgevoerd, omvat een huis 11 waarin zich een rotor 12 bevindt, waarvan de armen 13 langs een zeef 14 15 beweegbaar zijn, dat de binnenruimte van het huis 11 van een uit-voerhuis 15 scheidt. De rotor 12 wordt in bedrijf door een electromotor 16 aangedreven. ïïit het afvoerhuis 15 loopt een afvoerleiding 17 in een kuip 18 voor goed materiaal, die bijvoorbeeld de kuip van een niet weergegeven papiermachine kan zijn.

20 De secundaire molen 10 bezit twee afvoerleidingen en wel een leiding 20 die uit een axiale gebied ervan loopt en een afvoerleiding 21 die uit zijn buitenste gebied loopt. De leiding 20 dient voor het opnemen van stofsuspensie, die lichtere verontreinigingen bevat, de leiding 21 voor het afleiden van de stofsuspensie met 25 zware verontreinigingen.

Bij de afvoerleidingen 20 en 21 lopen in een tussenkuip 22 waaruit een leiding 23, die van een pomp 24 is voorzien, naar een hydrocycloon 25 loopt. ïïit de hydrocyeloon 25 loopt een leiding 26 in een tweede secundaire molen 30, die op gelijke wijze als de 30 molen 10 kan zijn uitgevoerd. De onderdelen ervan worden daarom met dezelfde verwijzingscijfers als bij de molen 10 aangegeven.

ïïit het afvoerhuis 15 van de tweede secundaire molen 30 loopt een leiding 31 in de kuip 18 voor goed materiaal. Een uit het centrale deel van het huis 11 van de molen komende afvoerleiding 32 35 loopt uit in een tussenkuip 33* Een vanaf de omtrek van het huis 11 van de secundaire molen 30 lopende afvoerleiding 34 voert zware ver-ontreinigingen,fclie uit de inrichting zijn afgescheiden en afgevoerd worden.

ïïit de tussenkuip 33 loopt een leiding 35 naar een trilin-40 richting 36 die een zwaaiende zeef 37 en een doorstroomhouder 38 80 05 50 4 5 t t bevat. Uit de doorstroomhouder 38 loopt een afvoerleiding 40 naar buiten, die twee takken bezit, en wel een tak 41» die in de kuip 18 voor het goede materiaal en een tak 42 die terug in de inrichting loopt en daar op een geschikte plaats kan zijn aangesloten.

5 In de molen 9 worden tijdens bedrij.f ballen B uit oud papier geworpen, waarbij tegelijkertijd het noodzakelijke water W onder eventuele toevoer van chemicaliën wordt toegevoerd. Af te scheiden zware delen kunnen uit de molen 1 door een afvoerleiding 2', die worden bijvoorbeeld een sluis kan bevatten,/afgevoerd.

10 ïïit de molen 1 komt de gewonnen stofsuspensie door de leiding 7 in de secundaire molen 10, waar hij verder wordt verwerkt. De molen 10, die met een stofdichtheid van 3 tot 5% werkt, kan door de zeef 14 met een perforatie met een diameter van 2 tot 3 mm reeds 60 tot 80% van de stofsuspensie worden afgevoerd en door de leiding 15 17 aan de kuip 18 worden toegevoerd. De betrekkelijt^ijne perforatie van de zeef 14 waarborgt daarbij dat in de houder 18 slechts volledig losgemaakte stofvezels komen, die daarom direkt zonder verdere bewerking kunnen dienen voor het vervaardigen van papier of karton.

Door de leidingen 20 en 21 kant het niet door de zeef 14 door-20 gedrongen overlopende materiaal in de tussenkuip 22 en van hieruit in de hydrocycloon 25, waarin eventueel achterblijvende zware delen worden afgescheiden. In de tweede secundaire molen 30 wordt de losmakende en zevende werking voortgezet, waarbij het gewonnen goede materiaal eveneens door een zeef 14 met een grootte van de openings 25 van 2 tot 3 mm gezeefd en door de leiding 31 in ie kuip 18 geleid wordt.

Eventueel in de secundaire molen 30 aanwezige zware delen worden door de leiding 34 uit de inrichting afgescheiden. De niet door de zeef 14 getreden suspensie met "Spuck" materiaal komt door de afvoerleiding 32 in de tweede tussenkuip 33· ïïit deze kuip 30 wordt daarop de stofvloeistof, die stukken foelie uit kunststof en eventueel resten van niet volledig losgemaakte papiervezels kan bevatten, op de schudzeef 37 gebracht. Hier volgt een scheiding van de delen met groot oppervlak van de stofsuspensie, die door de leiding 40 en de aftakking 41 ervan in de kuip 18 kan worden ge-35 leid. Er is echter ook een terugvoer in een voorste deel van de inrichting door de leiding 42 mogelijk.

Stukken met groot oppervlak kunnen vanaf de zeef 37 zoals met een pijl D is aangegeven, worden afgescheiden.

Zoals nog in de tekening is weergegeven is de tweede tussenkuip 40 33 van een kringloop voorzien, waarin zich een ’’Entstipper" 50 be- 80 0 5 50 4 6 vindt. De "Entstipper" 50, die bijvoorbeeld volgens Amerikaans octrooischrift 7*011.027 kan zijn uitgevoerd, bezit een rotor en een stator met in elkaar grijpende tandreeksen, waarbij de door de "Entstipper" 50 geleide stofvloeistof aan een afschuifbelasting 5 wordt onderworpen. Door deze afschuifbelasting worden nog niet volledig losgemaakte papierdelen en "Stippen" in de afzonderlijke vezels losgemaakt. Kunststoffoliën worden echter slechts in zeer onbelangrijke mate verkleind. De afvoerleiding 51 van de "Entstipper" loopt, als weergegeven, naar de tussenkuip 33 terug. Bovendien is 10 nog een ventiel 52 aanwezig dat het uitschakelen van de "Entstipper" 50 mogelijk maakt. Omdat de "Entstipper" 50 een bepaald pompeffekt bezit kan van het plaatsen van een pomp in de kringloop van d.e "Entstipper" 50 worden afgezien.

Zoals uit de beschrijving blijkt stroomt door de leiding 17 15 een zeer groot deel van de in de molen 1 gevormde stofsuspensie direkt in de kuip 18. Proeven hebben aangetoond dat deze hoeveelheid ligt in de orde van grootte van 60 tot 80^. Daardoor verkrijgt men een grote ontlasting van de na de secundaire molen 10 geschakelde delen, van de hydrocycloon 25, van de secundaire molen 30 en van 20 de "Entstipper" 50. Daarmede is enerzijds een verbetering van het effekt en anderzijds een besparing op energie verbonden.

Als reeds aangegeven verschaft de toepassing van secundaire molens 10 en 13 met zeven met geschikte perforatie een mogelijke en wel een de voorkeur hebbende uitvoeringsvorm van de uitvinding 25 voor. De uitvinding is echter op generlei wijze tot deze uitvoeringsvorm beperkt. Zo kunnen in plaats van de secundaire molen ook zeef-inrichtingen, zoals bijvoorbeeld op zichzelf bekende . dikstofsor-teerders, worden gebruikt, waarbij in ieder geval voor het bereiken van het verkleiningseffekt verder overeenkomstige machines moeten 30 worden verschaft. Een secundaire molen verenigt deze beide effekten op eenvoudige wijze.

80 05 50 4

Claims (10)

1. Werkwijze voor het verwerken van oud papier voor het winnen van een stofsuspensie voor het vervaardigen van nieuw papier respectievelijk karton, waarbij het oude papier in een molen in water wordt losgemaakt, met het ken m_e r k, dat de stof- 5 suspensie na de molen door een zeefinrichting met geschikte perforatie alle direkt voor het vervaardigen van papier geschikte vezels worden uitgezeefd, terwijl de niet door de zeef getreden verontreinigingen en/onvolledig opgeloste papierdelen bevattende overloop aan een mechanische verkleiningsbewerking wordt blootgesteld, 10 waarna dóór een nageschakelde zeefinrichting met geschikte perforatie nogmaals alle direkt voor vervaardigen van papier geschikte vezels uitgezeefd worden.

2. Inrichting volgens conclusie 1, m e t het kenmerk, dat de overloop van de tweede zeefinrichting aan een mechanische 15 verkleiningsbewerking wordt blootgesteld en daarna in een derde zeefinrichting wordt gezeefd.

3· Werkwijze volgens conclusie 2,met het kenmerk, dat de overlopende stofsuspensie voor zijn toevoer naar de derde zeefinrichting aan een afschuifbelasting wordt blootgesteld.

4. Inrichting voor het uitvoeren van de werkwijze volgens een of meer van de conclusies 1 tot 3> met een molen en een na de molen geschakelde secundaire molen met een huis waarin zich een zeef en een motorisch aangedreven rotor met armen bevinden, welke armen langs de zeef beweegbaar zijn waarbij op de zeef een afvoer voor 25 door de zeef getreden goed materiaal aansluit en het huis ten minste een afvoer voor de uit het huis tredende overloop bezit, met het kenmerk, dat de zeef (14) van de secundaire molen (10) een perforatie bezit, die voor het uitscheiden van direkt voor het vervaardigen van papier bruikbare vezels geschikt is, dat op 30 de uitgang (15»17) voor goed materiaal van de secundaire molen (10) de kuip (18) van de papiermachine is aangesloten, en dat op de uitgang (20,21) voor de overloop van de eerste secundaire molen (10) een tweede secundaire molen (30) is aangesloten, die eveneens een zeef (14) met een perforatie bezit, die geschikt is voor het 35 uitzeven -van -alle direkt voor het vervaardigen van papier bruikbare vezels, waarbij de afvoer (15) van de tweede secundaire molen (30) voor door de zeef (14) doorgelopen goed materiaal eveneens op de kuip (18) van de papiermachine is aangesloten. 80 05 50 4 ö

5. Inrichting volgens conclusie 4> met het kenmerk, dat de zeef (14) van de eerste secundaire molen (10) een perforatie met een gatdiameter in het gebied van 2 tot 3 mm bezit.

6. Inrichting volgens conclusie 5>met het kenmerk, 5 dat de zeef (14) van de tweede secundaire molen (30) eveneens een perforatie met een gatdiameter liggende in het gebied van 2 tot 3 mm bezit.

7· Inrichting volgens conclusie 5» met het kenmerk, dat op de uitgangsleiding (32) voor de lichtere overloop 10 van de tweede secundaire molen (30) een trilinrichting (36) is aangesloten.

8. Inrichting volgens conclusie 6,met het kenmerk, dat de leiding (35) van de tweede secundaire molen (30) voor de ^^^^^^kting (36) voorzien is van een door afschuifbelasting wer— 15 kende "Entstippungs" (50).

9· Inrichting volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat zich in de uitgangsleiding (32) voor de overloop van de tweede secundaire molen (30) een kuip (33) bevindt, en dat de "Entstipper" (50) In een kringloop van de kuip (33) ia geschakeld.

10. Inrichting volgens een of meer van de conclusies 4 tot 9, met het kenmerk, dat de doorstroomhouder (38) van de tweede trilinrichting (36) eveneens is verbonden met de kuip (18) van de papiermachine. 8. u 5 a u -