NL7909029A - Ritssluitingdraagband. - Google Patents

Description

70 fï ft .0 ft if, , ' * V W £$*

Ritssluitingdraagband.

De uitvinding heeft betrekking op een ritssluitingdraagband, bestaande uit een draagband en een reeks van sluitelementen die zijn vastgestikt aan de band langs de ene in lengterichting lopende rand door gebruik te maken van een meervoudige 5 draadkettingsteek of "dubbelvergrendelde steek".

Bij Yéi vastnaaien van een reeks van sluitelementen aan een draagband voor een ritssluiting is een van de meest toegepaste stikseltypen de meervoudige draadkettingsteek of "dubbelvergrendelde steek", die wordt gevormd met twee of meer naai-10 draden, dat wil zeggen naald- en lusdraden. Het is gebruikelijk om gesponnen of multifilamentgarens te gebruiken voor zowel de naald- als de lusdraden, omdat dergelijke non-monofilamentgarens flexibel zijn en minder rekbaar en dus het mogelijk maken om de sluitelementen stevig aan de band vast te stikken met een naaimachine 15 voor hoge snelheid zonder breuk van een naainaald.

Een gemeenschappelijk probleem dat zich voordoet bij bekende ritssluitingdraag-banden is dat, omdat het materiaal en de stofstructuur van de moderne draagband gewoonlijk van het type zijn met weinig vrijvingsveerstand, de naalddraad de 20 neiging heeft om los te komen van zijn gesneden eindgedeelten, die zijn afgesneden, terwijl de draagband van continue lengte is afge-sneden tot een ritssluitinglengte. Bij deze opstelling kan, indien de tegenover elkaar gelegen draagbanden zijdelings worden weggetrokken aan het ene einde in tegengestelde richtingen gedurende het steken 25 van een paar van de gekoppelde draagbanden door een schuif, de uiterste of twee of meer van de sluitelementen op elke band gemakkelijk worden verplaatst. Daardoor is het moeilijk en vaak onmogelijk om de schuif op de gekoppelde draagbanden te monteren.

790 9 0 29 f 2

Het Amerikaanse octrooi schrift 3 783 ^76 "beschrijft een ritssluitingdraagband met een reeks van sluitelementen die aan een draagband is bevestigd door middel van een enkelnaalds dubbel-vergrendelde steek die is gevormd met naald-en lusdraden, 5 waarbij alleen de naalddraad een monofilamentgaren omvat. De naald-draad is opgesteld aan de sluitelementzijde van de ritssluitingdraag-band en daarom moet het stikken vanaf die zijde worden uitgevoerd.

Dit vereist een speciaal ontworpen geleidingsmiddel voor het ondersteunen van de ritssluitingdraagband, zodat het vlak van de draagband 10 waarop de sluitelementen moeten worden bevestigd, in bovenwaartse richting staat gedurende het vaststikken. Met deze opstelling kan een voldoende mate van stevigheid van het stiksel moeilijk worden bereikt.

Het Amerikaanse octrooischrift 3 7^8 125 15 beschrijft een andere ritssluitingdraagband met een reeks van sluitelementen die aan de draagband is bevestigd door middel van een enkelnaalds dubbel-vergrendeld stiksel, dat is gevormd met naald- en lusdraden die elk uit een monofilamentgaren bestaan. Niet alleen omdat monofilamentgarens van nature stijf zijn, doch ook omdat lussen van 20 een dergelijke monofilamentlusdraad zich uitstrekken langs en over de sluitelementen kan een voldoende mate van flexibiliteit van de ritssluitingdraagband moeilijk worden bereikt.

De fig. 7 van de bijgaande tekening toont in dwarsdoorsnede een fragment van een paar gekoppelde ritssluiting-25 draagbanden 50, 51 van bekende uitvoering, waarbij een paar reeksen van sluitelementen 52, 53 zijn bevestigd aan een paar respectieve draagbanden 5^ en 55 door het toepassen van een enkelnaalds dubbel-vergrendeld stiksel maar met een onvoldoende mate van stevigheid. Aannemende dat de draagbanden 50 en 51 scherp in de lengterichting 30 worden gebogen, zodat het bovenvlak (ondervlak in de figuur) van de band 5*+, 55 waarop de sluitelementen 52 en 53 worden bevestigd, concaaf wordt, worden de bandranden met de naaistiksels 57 verplaatst vanaf de normale stand naar respectieve koppelgedeelten 58 van de tegenover gelegen sluitelementen 52, dat wil zéggen vanuit de stand 35 met gestreepte lijn naar de stand met getrokken lijn. Daarom zullen de 790 SO 2 9 4, 3 bekende draagbanden 50 en 51 op onbedoelde wijze van elkaar scheiden indien zij worden gebogen.

Volgens de uitvinding worden de naaisteken die de sluitelementen aan een draagband bevestigen, gevormd met een 5 naalddraad en een lusdraad. De naalddraad heeft lussen die elk gaan door de wand vanaf de onderzijde daarvan en zich uitstrekken tussen twee aangrenzende sluitelementen, terwijl de lusdraad lussen heeft die zich uitstrekken langs en over de sluitelementen op het bovenvlak van de band. De naalddraad is -verstrengeld en ineengehaakt met de lussen van 10 de lusdraad. De naalddraad bezit een monofilamentgaren met een thermische contractiecoëfficiënt, en de lusdraad omvat een niet-monofilamentgaren.

De naalddraad wordt na het aan de band naaien, door warmte gefixeerd en wordt dan wat de dimensie betreft stabiel, waarbij de naalddraad alsmede de lusdraad kunnen worden beschermd tegen losraken zelfs aan 15 de afgesneden eindgedeelten. Dit voorkomt dat de sluitelementen langs de band worden verplaatst aan het einde van de elementreeks waarop een schuif wordt aangebracht.

Volgens een tweede uitvoeringsvorm heeft de ritssluitingdraagband een antislipmiddel dat op de sluitelementen is 20 gevormd om te voorkomen dat deze op de draagband slippen.

Het is een oogmerk van de uitvinding om een ritssluitingdraagband te leveren, die een comfortabel plaatsen van een schuif mogelijk maakt.

Een ander oogmerk van de uitvinding is het 25 leveren van een ritssluitingdraagband, die niet op onbedoelde wijze zich scheidt van een bijbehorende draagband indien de gekoppelde draagbanden in de ene of andere richting worden gebogen.

Een nog ander oogmerk van de uitvinding is het leveren van een ritssluitingdraagband, die vrij goedkoop kan worden 30 vervaardigd.

De uitvinding zal hieronder nader worden toegelicht aan de hand van de tekening, waarin bij wijze van voorbeeld een aantal uitvoeringsvormen van de draagband volgens de uitvinding is weergegeven. In de tekening toont: 35 790 9 0 29 * A" k

Fig, 1 een schematisch bovenaanzicht van een paar ritssluitingdraagbanden met een fragment van een schuif die door gestreepte lijnen is aangeduid,

fig. 2 een doorsnede volgens de lijn II-II

5 van fig. 1,

fig. 3 een doorsnede volgens de lijn III-ÏII

van fig. 1,

fig. 1* een doorsnede volgens de lijn IV-IV

van fig. 1, 10 de figuren 5 en 6 de wijze waarop het samen werkende paar van ritssluitingdraagbanden op een schuif wordt verplaatst, fig. 7 een schematische dwarsdoorsnede van een bekende ritssluiting terwijl deze wordt gebogen, 15 de figuren 8 en 9 dwarsdoorsneden die gelijk zijn aan fig. 2 doch respectievelijk tweede en derde uitvoeringsvormen tonen, en fig. 10 de dwarsdoorsnedevorm van elk van de verschillende naalddraden.

20 De in de figuren 1-¾ weergegeven ritssluiting 11 omvat een paar ritssluitingdraagbanden 12 en 13 die elk een paar draagbanden 1¾ resp. 15 omvatten, die elk op en langs de ene in lengterichting lopende rand een reeks van sluitelementen of omwentelingen 16 in de vorm van een continue filamentvormige wikkeling die gemaakt 25 is van een thermoplastische kunsthars, ondersteunen. Elke reeks van sluitelementen l6 is aan de band 1k, 15 barestigd, met behulp van naaistiksels. Het stikseltype van de naaistiksels is een meerdraads-kettingsteek of "dubbel-vergrendelde steek" die is gevormd met een naalddraad 1J en een lusdraad 18. Elk van de sluitelementen 16 heeft 30 een paar van op afstand van elkaar gelegen bovenste en onderste benen 19 en 20 en een koppelkop 21 die daartussen ligt. Het onderbeen 20 van elk element ligt op het bovenvlak 23 (fig. 2 en 3) van de draagband 1 h·, 15 en is met het bovenbeen 19 van een voorgaand opvolgend element 16 verbonden door een verbindingsgedeelte 22, waarbij het bovenste 35 5 * -f elementbeen 19 op een afstand ligt van het wandvlak 23. Een kern 2b in de vom van een textielkoord loopt in de lengterichting door de reeks van sluitelementen 16 en wordt op zijn plaats gehouden door de naaistiksels tegen de verbindingsgedeelten 22 in het inwendige van de 5 sluitelementen l6,

De naalddraad 17 bestaat uit een monofilament-garen van kunsthars, zoals nylon, en heeft een thermische contractie-coëfficïënt (bij voorkeur een grote thermische contractiecoëfficiënt),

De lusdraad 18 bestaat uit een niet-monofilamentgaren, dat wil zeggen 10 een multifilament of gespannen garen dat is gemaakt van een kunsthars zoals een polyester.

Zoals in fig. 3 is weergegeven heeft de naalddraad 1f lussen 25 die elk gaan door de band 1H, 15 vanaf de onderzijde daarvan en lopen tussen twee aangrenzende sluitelementen 16. De lus-15 draad 18 heeft lussen 26 die zich uitstrekken langs en over elk van de bovenbenen 19. De lussen 25 van de naalddraad 17 zijn verstrengeld en ineengehaakt met de lussen 26 van de lusdraad 18, zodat- de ineenstren-geling en ineenhakingen 27 zich bevinden tussen aangrenzende bovenste eiementbenen 19· 20 Ha het vastnaaien van de sluitelementen 16 aan de draagband ll·, 15 op de bovenbeschreven wijze, wordt de naalddraad 17, die uit een monofilamentgaren met een coëfficiënt van thermische contractie bestaat, door warmte gefixeerd door het toevoeren van een verwarmd medium, bijvoorbeeld gedurende een nog te beschrijven verf-25 proces. Op dat moment krimpt de naalddraad 17 ten gevolge van zijn thermische contractiecoëfficiënt teneinde de ineenstrengelingen en ineenhakingen 27 te brengen naar het vlak 23 van de band 14, 15, hetgeen tot gevolg heeft dat de lusdraad 18 zich uitstrekt rond elke van de bovenste eiementbenen 19 met een verhoogde mate van stevigheid, 30 zoals is weergegeven in de fig. 3 en b. Ondertussen wordt de band 1 h-, 15 door de verstevigde naalddraad 17 gehouden tegen de onderste benen 20 van de sluitelementen 16, zodat de afzonderlijke onderste eiementbenen 20 enigszins in het bovenvlak 23 (fig. 3 en U) worden gedrukt en dus kunnen worden vastgehouden tegen verplaatsing in de lengterichting van 790 90 29 4' * " 6 de elementreeks.

Ten gevolge van het door warmte fixeren is de naalddraad 17 wat zijn dimensie betreft stabiel geworden, dat wil zeggen de gebogen configuratie 28, 29 (fig. 3 en 1+) van de naalddraad 5 17 worden gehandhaafd tegen verdere wisseling van de dimensie, zodat wordt voorkomen dat de naalddraad 17 alsmede de lusdraad 18 los gaan aan de gesneden eindgedeelten 30, 31 van de respectieve ritssluiting-draagbanden 12 en 13·

Meer in het bijzonder zal in het geval dat 10 de naalddraad 17 is afgesneden zodat zijn afgesneden einde 32 naar voren wijst (fig. 3), de naalddraad 17 niet losraken ten gevolge van de gebogen configuratie 28, die stabiel wordt gehouden. En de lussen 26 van de lusdraad 18 zullen niet losraken vanwege de gebogen configuratie 29 (las 25) van de naalddraad 17· In het geval dat de 15 naalddraad 17 zodanig is afgesneden, dat zijn gesneden einde 33 naar voren wijst (fig. 1+) > wordt de lusdraad 18 stabiel gehouden aan zijn gesneden eindgedeelte door de uiterste naalddraadlus 25 waarvan de gebogen configuratie 29 niet zal wisselen. De uiterste één of twee sluitelementen 16 kunnen daardoor goed worden belet zich af te scheiden 20 van de band 1^, 15, onafhankelijk waar het gesneden einde van de ritssluitingdraagband 12 of 13 zich bevindt.

De op deze wijze opgebouwde ritssluiting-draagbanden kunnen worden gehaald door een schuif 31+ (fig. 5 en 6) vanaf de achtereindopening 35 met maximaal gemak. Bij dit doorhalen 25 worden de samenwerkende ritssluitingdraagbanden 12 en 13 in de schuif 3l+ gestoken vanaf de achtereindmonding 35 daarvan totdat het vooreinde van de samenwerkende reeksen van sluitelementen 16 juist het front van een schuifnek 36 bereikt, zoals is weergegeven in fig. 5. Op dat moment worden de tegenover elkaar gelegen draagbanden lU en 15 30 aan de respectieve vooreinden ondersteund door de vingers. Vervolgens worden de tegenover elkaar gelegen draagbanden 1U en 15 in de richtingen die zijn aangeduid door de respectieve pijlen 37 en 38 (fig. 5) getrokken teneinde de samenwerking van de tegenover elkaar gelegen reeksen van sluitelementen 16 aan de voorgedeelten op te heffen (fig. 6). 35 790 9 0 29 t 7

Vervolgens worden de tegenover elkaar gelegen draagbanden 1U en 15 voorbij het fronteinde U1 van de schuif 3U getrokken in de richtingen van de respectievepijlen 39 en Uo. Het aanbrengen van de schuif 3^ op de gekoppelde ritssluitingdraagbanden 12 en 13 is dan voltooid.

5 Gedurende dit doorhalen kunnen de uiterste één of twee sluitelementen 16 van elke band 1U, 15 stabiel op hun plaats worden gehouden zelfs indien relatief grote trekkrachten op de tegenover elkaar gelegen draagbanden 1U, 15 worden uitgeoefend.

Teneinde de afzonderlijke sluitelementen 16 10 te beschermen tegen verplaatsing in het bijzonder in zijdelingse richting op de band 1U en 15» kunnen de sluitelementen 16 zijn voorzien van een antisliporgaan, zoals is weergegeven in de fig. 8 en 9.

In de uitvoeringsvorm van fig. 8 heeft het onderste been 20 van elk sluitelement 16 een geribbeld vfek Uo dat in 15 aanraking is met het handvlak 23.

In de uitvoeringsvorm van fig. 9 heeft het onderste been 20 van elk sluitelement 16 een geruwd vlak Ui dat in aanraking is met het handvlak 23. De geruwde vlakken Ui kunnen worden gevormd door warmtefixatie,bijvoorbeeld door het toevoeren van een 20 verwarmd medium. Bij deze uitvoeringsvorm heeft de draagband 1U, 15 een kettinggebreide opbouw met op zijn onderzijde een aantal van in zijdelingse richting op afstand van elkaar gelegen golven U2 en tussen de golven gelegen groeven U3, en de naalddraad 17 wordt ontvangen in de ene van de tussen de golven gLegen groeven U3 en stabiel 25 gehouden.

Voor het bereiken van een verhoogde mate van wrijvingsweerstand kan de naalddraad 17 een niet cirkelvormige dwarsdoorsnede hebben, zoals een ellips (a), een driehoek (b), een vierkant (c) of een rechthoek (d) (fig. 10).

30 In elk van de bovenbeschreven uitvoeringsvormen is de naalddraad 17 opgesteld op de bandzijde van de ritssluiting-draagband 12 en 13,terwijl de lusdraad 18 zich bevindt aan de sluitelement zij de. Met een dergelijke opstelling kan de ritssluitingdraag-band op een zodanige wijze worden geleid, dat het vlak 23 van de 35 draagband 1U, 15 waarop de sluitelementen 16 moeten worden bevestigd, 790 90 29 9 8 naar beneden is gericht gedurende het vaststikken, hetgeen geen speciaal ontworpen geleidingsmiddel vereist en dus geen dure en ingewikkelde naaimachine.

Binnen het kader van de conclusies vallen ook 5 andere uitvoeringsvormen dan in de tekening zijn weergegeven.

790 9 0 29

Claims (5)

1. Rits sluit ingdraagband, omvattende een draagband met een paar van tegenover elkaar gelegen vlakken en een reeks van sluitelementen die zijn vastgestikt aan de band op de ene van de vlakken daarvan langs de ene in lengterichting lopende 5 rand door gebruik te maken van enkelnaalds dubbel-vergrendelde stiksels die zijn samengesteld uit een naalddraad en een lusdraad, met het kenmerk, dat de naa.bd.raad lussen heeft die elk gaan door de band vanaf het andere vlak daarvan en zich uitstrekken tussen twee aangrenzende sluitelementen, terwijl de lusdraad lussen heeft die 10 zich uitstrekken langs en otbc de sluitelementen op het ene vlak van de band, welke naalddraad ineen is gestrengeld en ineen is gehaakt met de lussen van de lusdraad, dat de naalddraad bestaat uit een monofilamentgaren met een coëfficiënt van thermische contractie, terwijl de lusdraad bestaat uit een niet-monofilamentgaren, en dat 15 de naalddraad na het vaststikken aan de band door warmte is gefixeerd teneinde te krimpen en daardoor wat de dimensie betreft stabiel te worden.

2. Ritssluitingdraagband volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat op de sluitelementen middelen zijn aangebracht 20 om te voorkomen dat de sluitelementen op de draagband slippen,

3. Ritssluitingdraagband volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de middelen bestaan uit een gegolfd oppervlak van elk -an de sluitelementen, welke gegolfd oppervlak in aanraking is met de band. 25 h. Ritssluitingdraagband volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de middelen bestaan uit een ruw vlak van elk van de sluitelementen, welk ruw vlak in aanraking is met de band,

5. Ritssluitingdraagband volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de naalddraad een niet-cirkelvormige dwars- 30 doorsnede heeft,

6, Ritssluitingdraagband zoals weergegeven in de tekening en/of besproken aan de hand daarvan. 790 9 0 29