NL7907546A

NL7907546A - Vermogen-overbrengende koppelinrichting bij een trekker en daaraan gekoppeld werktuig.

Info

Publication number: NL7907546A
Application number: NL7907546A
Authority: NL
Original assignee: Multinorm Bv
Priority date: 1979-10-11
Filing date: 1979-10-11
Publication date: 1981-04-14
Also published as: DE3070707D1; ES8203551A1; DK153691B; AU6319980A; NZ195177A; BR8006592A; JPS5661906A; DK428380A; YU259180A; ES495807A0; DK153691C; EP0027295B1; FR2466942B1; FR2466942A1; JPH0116441B2; EP0027295A1; US4366877A

Description

-1- - -·' - -

Hw/AE/403

Vermogen-overbrengende koppelinrichting bij een trekker en daaraan gekoppeld werktuig.

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het koppelen van een over de bodem voortgetrokken werktuig aan een trekker en voor het overbrengen van aandrijfvermogen vanaf de aftakas van de trekker naar het 5 daaraan gekoppelde werktuig.

Het is gebruikelijk om werktuigen, die althans in de werkstand een vast steunpunt met de grond hebben, bijvoorbeeld wielen of sleeporganen, aan de trekhaak respectievelijk de driepuntsophanging van de trekker te 10 koppelen, waarbij de aandrijving van het landbouwwerktuig plaatsvindt via een koppel- of cardanas tussen de aftakas van de trekker en de ingaande as van het werktuig. Het bezwaar van de toepassing van een cardanas is dat het werktuig slechts onder zeer beperkte hoeken achter de trekker is 15 aan-rtebrengen, welke", hoek wordt bepaald door de of elke kruiskoppeling in de koppelas. Bij het maken van bochten hetgeen bijvoorbeeld voorkomt bij het eind van een te bewerken veld, waar de landbouwtrekker en een landbouwwerktuig een andere baan moeten volgen, moet derhalve de 20 bestuurder de aandrijving naar het landbouwwerktuig uitschakelen, teineinde schade in het aandrijfmechanisme te voorkomen. Daarbij komt dat zelfs in normaal gebruik de cardanas aan een relatief hoge slijtage onderhevig is, vanwege de voortdurende verandering van de hoek respectievelijk 25 afstand tussen 'de trekker en het landbouwwerktuig ten gevolge van oneffenheden in de bodem of ten gevolge van taludbewerking. Bij transport over de weg moet veelal de cardanas worden afgenomen.

De uitvinding beoogt om een overbrengings-30 inrichting te verschaffen, waarbij een grotere bewegingsvrijheid van'het aangekoppelde landbouwwerktuig is verzekerd, zonder dat de slijtage van de overbrenging tussen 790 7 5 46 -2- ί 7* trekker en werktuig toeneemt, maar zelfs aanzienlijk omlaag gebracht kan worden.

De inrichting volgens de uitvinding onderscheidt zich door een uit tenminste twee 'ten opzichte van elkaar cm een 5 staande aslijn draaibare delen bestaande drager voor een transmissie, waarvan de met de aftakas gekoppelde ingaande as is gelagerd in het ene deel van de drager, en waarbij het tweede deel van de drager is gekoppeld aan het 'landbouwwerktuig.

10 .De uitvindingsgedachte berust hier op het feit dat nu niet meer de trekkrachten respectievelijk de aandrijf-krachten afzonderlijk op het landbouwwerktuig worden overgedragen, maar via een een eenheid vormende inrichting, waarbij de drager bestaande uit twee scharniërbaar ten 15 opzichte van elkaar aangebrachte delen die de trekkracht opnemen en de transmissie voor het overbrengen van de aandrijfkrachten, optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd.

Teneinde de bewegingsvrijheid in vertikale zin 20 te waarborgen, verdient het de voorkeur dat de ingaande as van de transmissie is gelagerd in een steun, die is voorzien van zodanige koppelorganen dat de steun om een scharnierlijn dwars op de ingaande as kantelbaar aan de trekker te koppelen is.

25 Is de ingaande as hierbij voorzien van een kruiskoppeling dan zijn de koppelorganen volgens de uitvinding zodanig aan de steun aangebracht dat de scharnier-lij'n door of ongeveer door het hart van de kruiskqppeling loopt, waarmee wordt gewaarborgd dat de afstand tussen aftakas van 30 de trekker en de kruiskoppeling niet of nagenoet niet verandert, zodat een eventuele telescoopas daartussen’aan een minimale slijtage onderhevig is.

Bij voorkeur zijn de het scharnier vormende koppelorganen van de steun gevormd door in de ogen van de 35 onderste hefarmen van de driepuntshefinrichting van de landbouwtrekker gestoken scharnierpennen.

In een uitvoeringsvorm kan het eerste deel van de drager voor de transmissie en de,steun êén vast geheel 790 7 5 46 -¾ -3- vormen, waardoor een robuuste uitvoeringsvorm wordt verkregen.

De transmissie bevat bij voorkeur een haakse tandwieloverbrenging, waarmee grote hoekuitslagen van het 5 werktuig ten opzichte van de trekker mogelijk worden.

Voorts heeft de uitvinding betrekking op een combinatie bestaande uit de landbouwtrekker en een via de hierboven beschreven inrichting daaraan gekoppeld landbouwwerktuig. In deze combinatie stelt de uitvinding voor om 10 begrenzingsmiddelen voor het in vertikale zin begrenzen van de beweging van de steun van de overbrengingsinrichting aan te brengen. Tevens kunnen de zich aan de trekker bevindende begrenzingsmiddelen ervoor zorgen dat de onderste hefarmen van de driepuntshefinrichting in horizontale dwarsrichting 15 niet bewegen kunnen.

Tenslotte kan deze combinatie zijn voorzien van een trekboom tussen de overbrengingsinrichting en het landbouwwerktuig, welke trekboom in een uitvoeringsvorm enerzijds draaibaar in het tweede deel van de drager van 20 de transmissie is gelagerd, terwijl anderzijds deze trekboom instelbaar en vastzetbaar aan het landbouwwerktuig is bevestigd.

De uitvinding wordt nader toegelicht aan de hand van de hieronder staande figuurbeschrijving van een aantal 25 uitvoeringsvoorbeelden van de overbrengingsinrichting.

In de tekening tonen: fig.1,2 en 3 respectievelijk een zijaanzicht, bovenaanzicht en achteraanzicht van een combinatie bestaande uit een trekker met een via een overbrengingsinrichting 30 volgens de figuren 4 en 5 daaraan gekoppeld landbouwwerktuig.

/ fig.4 een perspectivisch aanzicht van een eerste uitvoeringsvorm van een overbrengingsinrichting, fig.5 een staande doorsnede van de inrichting uit figuur 4, 35 fig.6 een alternatieve uitvoering van de inrichting uit figuur 4, fig.7 een perspectivisch aanzicht van een tweede uivoeringsvorm van de overbrengingsinrichting,' fig.8 een alternatieve uitvoering van de inrichting 40 uit figuur 7. f.„:

7 Q fl 7 R AR

i * -4- fig.9 een met figuur 4 of 7 overeenkomstig perspectivisch, aanzicht van een derde uitvoeringsvorm van de overbrengingsinrichting.

De combinatie volgens de figuren 1,2 en' 3 bestaat uit een .......... landbouwtrekker 1, en een daaraan gekoppeld landbouw?- 5 werktuig 2. Aan de onderste hefarmen van de driepunts-hefinrichting 3 van de trekker is de overbrengings-1 inrichting 4 volgens de uitvinding scharnierbaar aangebracht, ' welke overbrengingsinrichting met de figuren 4 en 5 nader wordt toegelicht. Aan de overbrengingsinrichting 4 is een 10 trekboom 5 gekoppeld, waarboven een aandrijving in de j vorm van‘ een snaaroverbrenging 6 is geplaatst.

Uit de figuren 2 en 3 blijkt dat het landbouw- , werktuig 2 in diverse standen ten opzichte van de trekker 1 geplaatst moet kunnen worden, terwijl figuur 3 laat zien 15 dat het landbouwwerktuig op een talud werkzaam kan zijn.

Een en ander vraagt een alzijdig scharnierbare overbrengingsinrichting.

De inrichting volgens figuur 4 en 5 bestaat in hoofdzaak uit een drager 10 waarin een transmissie is 20 ondergebracht, welke drager bestaat -uit een eerste deel 11 en een tweede deel 12. Het eerste deel 11 is in hoofdzaak gevormd als een gesloten huis, waarin een transmissie in de vorm van een haakse overbrenging 13 is ondergebracht.

De bovenzijde van het huis 11 is verlengd en heeft een 25 cylindrische vorm. Het tweede deel 12 van de drager is uitgevoerd als een cylindrische bus, die past op het cylindrische gedeelte van het huis 11, zodanig dat het tweede deel 12 ten opzichte van het deel 11 om de lijn A-A draaibaar is.

30 De ingaande as 14 van de transmissie, is gelagerd in het eerste deel 11, waarbij de uitgaande as 15 van de transmissie is gelagerd in het cylindrische bovendeel van het huis 11.

Het huis 11 is tevens gelagerd in een . 35 steun 16 met een V-vormige gestalte. De einden van de twee benen van de V-vormige steun zijn elk voorzien van twee in eikaars verlengde liggende astappen 17, welke kunnen worden opgenomen in de ogen van de onderste hefarmen van de driepuntshefinrichting 3 van de landbouwtrekker 1.

40 Aan het van het huis 11 afgekeerde,einde van de 790 7«! 46 «' * -5- ingaande as 14 is een kruiskoppeling 18 aan de ingaande as 14 bevestigd, waarbij uit figuur 4 blijkt dat de astappen 17 met het hart van de kruiskoppeling 18 op één lijn B-B liggen.

5 Aangezien de ingaande as 14 draaibaar is gelagerd in de steun 16 kan het huis 11 kantelen om de lijn C-C in figuur 4.

Een trekboom 19 is bevestigd aan deel 12 van de drager 10, en uit de hiervoor gaande beschrijving zal 10 het duidelijk zijn dat de trekboom 19 dankzij de loodrecht op elkaar staande scharnierlijnen A-A, B-B en C-C een alzijdige bewegingsvrijheid kan hebben ten opzichte van de trekker en wel volgens de pijlen PI respectievelijk P2 en P3.

15 Dit heeft tot gevolg dat het aangekoppelde werktuig alle standen kan innemen ten opzichte van de trekker 1.

De vermogensoverdracht vanaf de trekker vindt plaats via de transmissie 13, waarbij de aftakas van de trekker via de cardanas 20 is gekoppeld aan de ingaande 20 as 14, welke ingaande as het vermogen overdraagt via de uitgaande as 15 aan een op het vrije einde van de as 15 aangebrachte snaarschijf 21, waaromheen een aantal snaren 22 zijn geslagen. De snaren lopen parallel aan de trekboom 19 en zijn bij het landbouwwerktuig 2 om een daar 25 aangebrachte snaarschijf geslagen, welke snaarschijf op willekeurige wijze het landbouwwerktuig 2 eandrijft.

De trekboom 19 is instelbaar en vastzetbaar ten opzichte van het frame van het werktuig aangebnacht, waarbij de snaarschijf van het werktuig om de scharnierlijn van de 30 trekboom 19 en het werktuig 2 draait.

Tenslotte zij vermeld dat de drager 16 is voorzien van een tweetal ogen 23, waaraan een ketting 24 zie figuur 1, te bevestigen is, welke ketting als begrenzing voor de neergaande beweging van de steun 16 35 dient. De hefarmen 3 kunnen derhalve vrij omhoog worden bewogen vanaf een door de ketting 23 bepaalde laagste stand.

Het zal duidelijk zijn dat de cardanas 20 aan een minimale slijtage onderhevig is aangezien de bij de aftakas aanwezige kruiskoppeling en de kruiskoppeling 18 40 altijd dezelfde hoek ten opzichte van de tussenas 20 zullen ondervinden, welke hoek slechts wordt bepaald door de 7 o n 7 ς 4 6 4 * • -6- hoogteinstelling van de hefinrichting 3. Aangezien het hart van de koppeling 18 op de scharnierlijn B-B ligt/ zal bovendien de tussenas 20 geen of slechts een geringe lengteverandering ondergaan/ waardoor de betreffende 5 cardanoverbrenging aan een minimale slijtage onderhevig is. Niettemin kan het landbouwwerktuig 2 elke gewenste stand ten opzichte van de trekker 1 innemen, waarbij zelfs bij een grote hoogte van het huis 11 het deel 12 zo hoog boven het bovenste punt van de trekker kan worden .10 aangebracht dat de trekker onder de trekboom 19 kan doorrijden. Met deze overbrengingsinrichting behoeft de aandrijving niet te worden stopgezet, omdat in elke stand van het werktuig ten opzichte van de trekker.de transmissie 13 werkzaam kan blijven.

ί5 Figuur 6 toont een variant van de hierboven beschreven uitvoering. Dezelfde onderdelen zijn met' dezelfde referentiecijfers aangegeveri. Als verschil in constructie is te zien dat de V-vormige drager 16 niet in de onderste hefarmen van de trekker is opgenomeh maar 20 scharnierend om de lijn B-B aan een beugel 24 is gekoppeld.

De beugel 24 is in het midden voorzien van een draaitap 25, die in het oog van de trekstang van de trekker is te steken. Ook hier zijn alle bewegingsvrijheden gewaarborgd.

De overbrengingsinrichting volgens figuur 7, 25 vertoont een drager 30 die bestaat uit een eerste’deel 31, . hetwelk aan weerszijden is voorzien van V-vormig gebogen vleugels 32, welke aan beider vrije einden een astap 33 dragen. In deze uitvoeringsvorm vormen de vleugels 32 en het deel 31 van de drager 30 tesamen de steun, welke in 30 de ogen van de onderste hefarmen van de driepuntshefinrichting van de trekker kan worden opgenomen.

De drager 30 bestaat verder uit een tweede deel 34, dat om de lijn A-A scharnierbaar met het eerste deel 31 is.

In het eerste deel is de ingaande as 35 gelagerd, 35 welke ingaande as op de met figuur 4 overeenkomstige wijze kan zijn voorzien van een koppeling van de cardanas.

. » i * t 790 7 5 46 ar Λ» -7-

De in de drager gesteunde transmissie 36 bestaat uit een viertal op elkaar afrollende conische wielen, waarbij de tussenwielen 37 draaibaar zijn rond de scharnierlijn A-A.

De uitgaande as 38 van de transmissie ligt hier tegenover 5 de ingaande as 35, en leidt naar het aan te koppelen landbouwwerktuig. In deze uitvoeringsvorm is de trekboom 39 coaxiaal met de aandrijfas 38 en draaibaar in een aan het deel 34 bevestigde bus gelagerd. In axiale zin is de trekboom 39 in de bus 40 geblokkeerd.

10 Ook deze constructie toont de alzijdige • bewegingsvrijheid, aangezien de drager 30 rond de as B-B kan kantelen in de onderste hefarmen van de trekker, terwijl de boom 39 rond de lijnen OC kan draaien ten opzichte van het tweede deel 34 van de drager 30. Hierdoor laat de 15 inrichting een beweging volgens de pijlen PI, P2 .

respectievelijk P3 toe. Het vermogen wordt via de conische overbrenging 36—vanaf de ingaande as 35 aan de uitgaande as 38 overgedragen, waarbij tijdens de zwenking van het deel 34 om de lijn A-A de tandwielen vrij op elkaar kunnen aflopen.

3» 20 Het zal duidelijk zijn dat één der. tussentandwielen kan vervallen.

Figuur 8 toont een variant van de 'uitvoering volgens figuur 7. Dezelfde referentiecijfers. zijn voor dezelfde onderdelen gebruikt. Als verschil zijn hier de 25 twee horizontaal liggende conische wielen op dezelfde as bevestigd terwijl de ingaande as 35 versprongen ligt ten opzichte van de uitgaande as 38. Met dezé overbrenging is een grotere hoekuitslag dan bij de uitvoering van figuur 7 mogelijk.

30 Se uitvoering volgens figuur 9 toont een drager 50 die bestaat uit een eerste deel 51, welke vast is verbonden met een V-vormige steun 52. De V-vormige steun is op overeenkomstige wijze als de hierboven getoonde uitoveringsvormen voorzien van astappen 53., welke een 35 zwenking rond de lijn B-B ten opzichte van de hefinrichting van de trekker toestaan. In het deel 51 is de ingaande as 54 gelagerd, welke ingaande as is voorzien van een snaarwiel 55. De drager 50 heeft een tweede deel 56 dat via de lagers 790 7 5 46 -8- 57 draaibaar is ten opzichte van het deel' 51., waardoor eeh zwenking ten opzichte van de lijn A-A mogelijk is.

In het tweede deel 56 is een uitgaande as 58 gelagerd, hetwelk, aan het vobreinde in figuur 7 eveneens een snaarwiel 59 5 draagt. De trekboom 60 is op overeenkomstige wijze als de uitvoeringsvorm in figuur 6 draaibaar aan het deel 56 bevestigd, zodat een zwenking rond de lijn C-C is gewaarborgd. De transmissie bestaat in deze uitvoeringsvorm uit een rond de wielen 55 respectievelijk. 59- geslagen 10 V-snaar 61. Afhankelijk, van de afstand tussen de wielen 55 · en 59 is de hoek van de verdraaiing rond de 'lijn A-A bepaald, aangezien in deze uitvoeringsvorm de 'snaar 61 wordt getordeerd. Niettemin blijft een' alzijdige beweegbaarheid van de inrichting mogelijk.'volgens de 15 pijlen PI, P2 respectievelijk P3.

i 790 7 5 46

Claims

1. Inrichting voor het koppelen van een over de bodem voortgetrokken werktuig aan een trekker en voor het overbrengen van aandri j fvermogen, vanaf de aftakas van de trekker naar het daaraan gekoppeld werktuig, g e k e n - 5 merkt door een uit tenminste twee ten opzichte van elkaar om een staande aslijn draaibare delen bestaande drager voor een transmissie, waarvan de met de aftakas gekoppelde ingaande 'as is gelagerd in het ene deel van de drager, waarbij het tweede deel van de drager is gekoppeld aan het 10 werktuig,

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de ingaande as van de transmissie is gelagerd in een steun, voorzien van koppelorganen, zodanig dat de steun om een scharnierlijn dwars op de ingaande as 15 kantelbaar aan de trekker te koppelen is.

3. Inrichting volgens conclusie 1 en 2, met het kenmerk, dat de ingaande as is voorzien van een kruiskoppeling, waarbij de koppelorganen zodanig aan de steun zijn aangebracht, dat de scharnierlijn door of nage- 20 noeg door het hart van de kruiskoppeling loopt.

4. Inrichting volgens conclusie 1-3, met het k e n. m e r k, dat de het scharnier vormende koppelorganen van de steun zijn gevormd door in de ogen van de onderste hefarmen van de landbouwtrekker gestoken scharnierpennen.

5. Inrichting volgens één der voorgaande conclu sies, met het kenmerk, dat het eerste deel van de drager en de steun één vast geheel vormen.

6. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies met het kenmerk, dat de transmissie een 30 haakse tandwieloverbrenging omvat.

7. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de transmissie een snaar- of kettingoverbrenging omvat.

8. Inrichting volgens één der voorgaande 35 conclusies, met het kenmerk, dat een tussen het tweede deel van de drager en het werktuig aangebrachte trekboom 790 7 5 46 -10- dr aaibaar een dat tweede deel is gelagerd.

9. Combinatie van landbouwtrekker en via de inrichting volgens de conclusies 1-7 daaraan gekoppeld landbouwwerktuig, met het kenmerk, dat begrenzings- 5 middelen voor het in vertikale en/of horizontale zin begrenzen van de'beweging van de steun zijn aangebracht.

10. Inrichting volgens conclusie 9, met het -kenmerk, dat de begrenzingsraiddelen verstelbaar zijn.

11. Combinatie volgens conclusie 9, met het 10 kenmjerk, dat de kruiskoppeling van de ingaande as een onderdeel is van de tussen die as en aftakas van de trekker opgenomen cardanas.

12. Combinatie volgens conclusie 9 en volgende, met het kenmerk, dat de trekboom qua hóek instelbaar 15 en vastzetbaar aan een landbouwwerktuig is bevestigd.

13. Combinatie volgens conclusie 12, met het kenmerk, dat de trekboom om een liggende aslijn met het werktuig is verbonden.

14. Combinatie volgens conclusie 12 of 13, met 20 het kenmerk, dat de trekboom om een staande aslijn met het werktuig is verbonden.

15. Combinatie volgens conclusie 14, met het k e hm e x k, dat de aandrijving van het werktuig door de staande aslijn gaat. 790 75 46