NL7901558A - Werplichaam. - Google Patents

Werplichaam. Download PDF

Info

Publication number
NL7901558A
NL7901558A NL7901558A NL7901558A NL7901558A NL 7901558 A NL7901558 A NL 7901558A NL 7901558 A NL7901558 A NL 7901558A NL 7901558 A NL7901558 A NL 7901558A NL 7901558 A NL7901558 A NL 7901558A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
throwing
body according
reservoir
ignition
agent reservoir
Prior art date
Application number
NL7901558A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Buck Chem Tech Werke
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Priority claimed from DE2811016A external-priority patent/DE2811016C1/de
Application filed by Buck Chem Tech Werke filed Critical Buck Chem Tech Werke
Publication of NL7901558A publication Critical patent/NL7901558A/nl

Links

Classifications

    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F42AMMUNITION; BLASTING
    • F42BEXPLOSIVE CHARGES, e.g. FOR BLASTING, FIREWORKS, AMMUNITION
    • F42B5/00Cartridge ammunition, e.g. separately-loaded propellant charges
    • F42B5/02Cartridges, i.e. cases with charge and missile
    • F42B5/145Cartridges, i.e. cases with charge and missile for dispensing gases, vapours, powders, particles or chemically-reactive substances
    • F42B5/15Cartridges, i.e. cases with charge and missile for dispensing gases, vapours, powders, particles or chemically-reactive substances for creating a screening or decoy effect, e.g. using radar chaff or infrared material
    • F42B5/155Smoke-pot projectors, e.g. arranged on vehicles
    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F42AMMUNITION; BLASTING
    • F42BEXPLOSIVE CHARGES, e.g. FOR BLASTING, FIREWORKS, AMMUNITION
    • F42B12/00Projectiles, missiles or mines characterised by the warhead, the intended effect, or the material
    • F42B12/02Projectiles, missiles or mines characterised by the warhead, the intended effect, or the material characterised by the warhead or the intended effect
    • F42B12/36Projectiles, missiles or mines characterised by the warhead, the intended effect, or the material characterised by the warhead or the intended effect for dispensing materials; for producing chemical or physical reaction; for signalling ; for transmitting information
    • F42B12/46Projectiles, missiles or mines characterised by the warhead, the intended effect, or the material characterised by the warhead or the intended effect for dispensing materials; for producing chemical or physical reaction; for signalling ; for transmitting information for dispensing gases, vapours, powders or chemically-reactive substances
    • F42B12/48Projectiles, missiles or mines characterised by the warhead, the intended effect, or the material characterised by the warhead or the intended effect for dispensing materials; for producing chemical or physical reaction; for signalling ; for transmitting information for dispensing gases, vapours, powders or chemically-reactive substances smoke-producing, e.g. infrared clouds
    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F42AMMUNITION; BLASTING
    • F42BEXPLOSIVE CHARGES, e.g. FOR BLASTING, FIREWORKS, AMMUNITION
    • F42B12/00Projectiles, missiles or mines characterised by the warhead, the intended effect, or the material
    • F42B12/02Projectiles, missiles or mines characterised by the warhead, the intended effect, or the material characterised by the warhead or the intended effect
    • F42B12/36Projectiles, missiles or mines characterised by the warhead, the intended effect, or the material characterised by the warhead or the intended effect for dispensing materials; for producing chemical or physical reaction; for signalling ; for transmitting information
    • F42B12/56Projectiles, missiles or mines characterised by the warhead, the intended effect, or the material characterised by the warhead or the intended effect for dispensing materials; for producing chemical or physical reaction; for signalling ; for transmitting information for dispensing discrete solid bodies
    • F42B12/70Projectiles, missiles or mines characterised by the warhead, the intended effect, or the material characterised by the warhead or the intended effect for dispensing materials; for producing chemical or physical reaction; for signalling ; for transmitting information for dispensing discrete solid bodies for dispensing radar chaff or infrared material
    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F42AMMUNITION; BLASTING
    • F42BEXPLOSIVE CHARGES, e.g. FOR BLASTING, FIREWORKS, AMMUNITION
    • F42B4/00Fireworks, i.e. pyrotechnic devices for amusement, display, illumination or signal purposes
    • F42B4/06Aerial display rockets

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • General Engineering & Computer Science (AREA)
  • Radar, Positioning & Navigation (AREA)
  • Remote Sensing (AREA)
  • Chemical & Material Sciences (AREA)
  • Combustion & Propulsion (AREA)
  • Air Bags (AREA)

Description

► - . , VO 7287
Buck Chemisch-Technische Werke GmbH & Co.
Bad Reich.enh.all, Bondsrepubliek Duitsland.
Herplichaam.
De uitvinding heeft betrekking op een werplichaam, voorzien van een contactkop en een daarop aangebracht, eventueel door een deksel afgesloten werpmiddelreservoir, waarbij aan de buitenmantel van de contactkop contact-5 ringen zijn aangebracht, die via ontsteekleidingen met een met een doosvormige ladingskamer voor het opnemen van een uitstootlading in de contactkop ondergebrachte ontsteek-pil zijn verbonden, de ladingskamer aan het bodemgedeelte van de contactkop door een schroefdeksel en bij de doorla-lOt ten voor de ontsteekleidingen door een afdichtmiddel prak tisch gasdicht ten opzichte van de buitenlucht is afgesloten, in het kopgedeelte van de contactkop of in de bodem van het werpmiddelreservoir als verbinding tussen de la- . ______dingskamer en het werpmiddelreservoir ten opzichte van de X.5' buitenlucht gasdicht een ontsteekvertragingssas is ondergebracht, dat met een in het werpmiddelreservoir aanwezige ontsteekverdeeleenheid met een ontsteekverdeellading voor het ontsteken van een werpmiddel en het verdelen van de wand van het werpmiddelreservoir bf met een uitdrijfladings-ZQ kamer met een uitdrijflading voor het uitdrijven van het werpmiddel onder het wegscheuren van het zich aan de kop van het werpmiddelreservoir bevindende deksel in verbinding staat, waarbij de contactkop en het werpmiddelreservoir door schroeven stevig met elkaar zijn verbonden.
25 üferplichamen, die in wezen uit een werpmiddelreser voir, dat met een bepaald werpmiddel, bijvoorbeeld een ne-velsas, is gevuld en een daarmede via een ontsteekvertra-gingssas in verbinding staande contactkop bestaan, waarin een elektrisch te ontsteken uitstootlading voor het uit-JQ stoten van het totale werplichaam uit een geschutbeker-.en 7901558
> A
2 •zsêêksssêê^ voor het ontsteken van het ontsteekvertragingssas of een ♦ met de hand te bedienen afscheurontsteekinrichting voor het ontsteken van het ontsteekvertragingssas zijn ondergebracht, zijn reeds bekend. Hiertoe wordt bijvoorbeeld gewezen op 5 de Duitse octrooischriften 1.185.510 en 1.428.657·
Verder zijn ook reeds werplichamen bekend, die als * ..
werpmiddel stoorstroken of infraroodf akkels bevatten en in het algemeen vanaf een schip worden afgeschoten om deze schepen hierdoor te beveiligen tegen vijandelijke, vliegen-1® de lichamen.
De stoorstrookwerplichamen zijn daarbij zodanig gedimensioneerd, dat zij in een zo kort mogelijke tijd, bijvoorbeeld binnen slechts vijf seconden, op een bepaalde hoogte boven de zeespiegel, bijvoorbeeld op een hoogte van 15 4o - 60 meter een stoorstrookwolk met groot oppervlak, 2 bijvoorbeeld met een oppervlak van ongeveer 300 m , vormen, die een radarreflectie-oppervlak en derhalve een echovlak voorstelt, dat een mislëidingsmiddel voor vijandelijke doelzoekinrichtingen vormt.
20 De infrarode-fakkelwerplichamen bevatten als mislei- dingsmiddel of lokmiddel een infrarode fakkel, die na het uitwerpen van de fakkel via een fakkelontsteekinrichting wordt ontstoken en aan een parachuut zweeft. De infrarode fakkel zendt daarbij thermische energie uit, die norma-25 liter boven de door het te beveiligen object uitgezonden energie is gelegen. Hierdoor worden bijvoorbeeld op infrarode straling aansprekende vliegende lichamen aangelokt en misleid. De hiertoe geschikte infrarode fakkels of een der-? gelijke infrarode straling uitzendende lichamen dienen een 30 zo lang mogelijke brandtijd, bijvoorbeeld een minimale brandtijd van 40 sec. te hebben en verder zo langzaam mogelijk te dalen, bijvoorbeeld een daalsnelheid van minder dan 2 m. per sec. te bezitten.
1 Er zijn verder ook reeds combinaties van stoorstrook- 35 werplichamen en infrarode-fakkelwerplichamen bekend, waar- __________ 7901558 V ί bij een infrarode fakkel in een wolk van stoorstroken zweeft. Dergelijke combinaties veroorzaken natuurlijk een gelijktijdige radarstoring en infrarood storing.
Inrichtingen van het bovenbeschreven type vindt men 5 bijvoorbeeld in Wehtechnik 5, 1975» pag, 217, Internationale Vehrrevue 2, 1976, pag. 217 - 220 en Internationale Wehr-revue 3, 1977, Pag. 500. In het Amerikaanse octrooischrift 3.67^»17^ is bij wijze van voorbeeld een speciale inrichting voor het verdelen van pyrotechnische blaadjes, rook-10 bussen of radar-reflecterende materialen beschreven.
De bekende werplichamen, die uit bekervormige werp· inrichtingen worden afgeschoten, bezitten evenwel een reeks bezwaren, welke veroorzaken, dat deze lichamen slechts begrensd toepasbaar zijn.
13 Een van deze bezwaren is daarin gelegen, dat het werp- middelreservoir van deze werplichamen gewoonlijk bestaat uit een uit metaalplaat vervaardigde doos, die van een omgekraalde langsrand is voorzien en waarvan de bodem op een soortgelijke wijze door omkralen moet zijn aangebracht.
20 Door de zijdelingse omkraling verkrijgt men echter geen juiste aanpassing van het werpmiddelreservoir aan de betreffende bekervormige werpinrichting en hetzelfde geldt ook voor de eveneens omgekraalde bodem, waarin bij deze bodem bovendien nog een afzonderlijke bevestigingsplaats no-25 dig is, door middel waarvan het werpmiddelreservoir stevig met de contactkop kan worden verbonden en waarin de verdere vereiste inrichtingen, bijvoorbeeld steun- of beves-tigingsorganen voor ladingen, kunnen zijn aangebracht. De vervaardiging van een dergelijk werpmiddelreservoir is der-30 halve niet slechts moeilijk, doch gaat ook gepaard met verdere bezwaren. De door de zijdelingse omkraling veroorzaakte ontbrekende juiste en derhalve ook steeds variërende pasnauwkeurigheid van het werpmiddelreservoir in de bekervormige werpinrichting vereist n.1. steeds een nooit nauw-35 keurig reproduceerbare bepaalde ringvormige spleet ttissen 790 1 5 58 ► t de buitenzijde van de mantel van bet werpmiddelreservoir en de binnenmantel van de beker, zodat bij het afschieten van een dergelijk werpmiddelreservoir steeds een bepaalde en in verband met variaties in de afmetingen van de 5 ringvormige spleet bovendien een niet-regelbare hoeveelheid verbrandingsgas ontwijkt, dat bij het ontsteken van de zich in de ladingskamer van de contactkop bevindende uitstootlading voor het uitstoten van het werpmiddelreservoir uit de beker dient. Door de door de constructie 10 vereiste ringvormige spleet verkrijgt men een verlies aan uitstootenergie. De eveneens door de constructie vereiste onnauwkeurige instelbaarheid van deze ringvormige spleet brengt echter ook nog het veel belangrijkere bezwaar met zich mede, dat de schiethoogte voor de afzonderlijke werp-15 middelreservoirs ringspleetafhankelijk en derhalve niet steeds nauwkeurig reproduceerbaar is. De verschillende werpraiddelreservoirs leiden derhalve onder overigens volledig gelijke omstandigheden tot verschillende schiethoog-ten.
20 Bijzondere bezwaren van de bekende werplichamen doen zich echter ook voor door de daaraan eigen constructie van de contactkop. Zo zijn bijvoorbeeld de contactringen niet voldoende oxydatiebestendig, waarbij de verbindingsleidingen tussen deze contactringen en de zich in het inwendige van 25 de contactkop bevindende en met de ladingskamer voor de uitstootlading in verbinding staande ontsteekmiddel bovendien geen juiste afsluiting ten opzichte van de buitenlucht mogelijk maken. Derhalve treden hierdoor dikwijls uitvallen op door het falen van het ontsteekmechanisme bij 30 een bovendien slechts begrensde opslagbestendigheid van het werplichaam als zodanig of in de betreffende beker.
Een ander belangrijk bezwaar van de werplichamen van bekend type is een gevolg van het feit, dat hierbij de ladingskamer uit het bodemgedeelte van de contactkop uit-35 steekt en verder ook nog niet-centraal is opgesteld. Dit is * .7 9 0 1 5 5 8 -β·θκ 5 * een gevolg van het feit, dat de gebruikelijke werplichamen in het bodemgedeelte van de contactkop in de regel ook nog een eveneens tiitstekende afscheurontsteekinrichting voor ontsteking met de hand bevatten. Deze beide elementen kun-5 nen tezamen derhalve slechts niet-centraal worden onge steld. Xn het vrijblijvende centrale gebied van het bodemgedeelte van een dergelijke contactkop moet daarbij het zich op de bodem van de beker bevindende afstandsorgaan kunnen rusten, dat de steeds nauwkeurige opstelling van de 10 contactringen tegen de veercontacten van de beker waarborgt.
Deze functie kan bij de bekende inrichtingen noch door de uitstekende ladingskamer, noch door de afscheurontsteekin-richting worden vervuld. De niet-centrale opstelling van de ladingskamer voor de uitstootlading in de contactkop 15 leidt verder tot het bezwaar, dat de verbrandingsgassen niet direkt in het midden van de beker kunnen aangrijpen, doch slechts zijdelings ten opzichte daarvan, hetgeen leidt tot wervelen en daardoor verschillende schietafstanden van het werpmiddelreservoir. Een centrale opstelling van de la-20 dingskamer in de contactkop zou echter, indien men de af- scheurontsteekinrichting bij dergelijke inrichtingen geheel zou weglaten, in verband met de tot nu toe gevolgde speciale constructie van deze kamers niet mogelijk zijn. De niet-centrale opstelling van de ladingskamer voert bovendien 25 nog tot het bezwaar, dat in het werpmiddelreservoir slechts door kostbare constructies inrichtingen kunnen worden ingebouwd, die via het ontsteekvertragingssas met de ladingskamer in verbinding moeten staan.
De configuratie van een volkomen anderstype van de 30 bekende werplichamen, meer in het bijzonder wat betreft het werpmiddelreservoir en de contactkop, brengt met zich mede, dat deze werplichamen voor het afschieten van brandbare, dunne blaadjes (flares) of van stoorstroken (dunne metaaldraden) niet geschikt zijn. Men moet hiertoe derhal-35 ve teruggrijpen op relatief dure constructies. Ook kan men 790 1 5 58 V * 6 geen volledig bevredigende juiste en werkzame vorming van misleidingswolken verkrijgen.
Alle bekende, eenvoudige werplichamen hebben op grond van de bovengenoemde constructieve tekortkomingen bovendien 5 nog het bezwaar, dat zij niet in de vereiste mate bestendig zijn tegen de invloed van zeewater en de hierdoor veroorzaakte meer extreme atmosferische invloeden.
De genoemde bezwaren begrenzen de toepassingsmoge-lijkheden van de bekende werplichamen zeer sterk en de 10 uitvinding stelt zich derhalve ten doel een nieuw werp-lichaam te verschaffen, dat deze bezwaren niet vertoont.
Daartoe is een werplichaam volgens de uitvinding daarin gekenmerkt, dat de ladingskamer centraal in de contact-kop is aangebracht en van een gasdicht afsluitend en aan 15 de massieve dekselrand daarvan van een schroefdraad voor-, zien schroefdeksel, dat tenminste in het centrale gebied daarvan tot een massief contraleger voor een afstandsorgaan van een schietbeker is uitgevoerd, waarbij de zich tussen de dekselrand en het contraleger bevindende dekseldelen 20 als vensterachtige vereiste breukplaatsen voor het uittre den van de uitstootgassen zijn uitgevoerd.
De contactkop en het zich daarin bevindende schroefdeksel bestaan bij voorkeur uit geschikt gevormde lichamen, die bij voorkeur door spuitgieten van hiertoe geschikte 25 kunststoffen, zoals polystyreen, kunnen worden vervaardigd.
Het zich in het schroefdeksel voor de ladingskamer van de contactkop bevindende contraleger is bij voorketir als zich van dekselrand-tot-dekselrand uitstrekkend ribbevormig uitgevoerd. De hierdoor gevormde ribbe vormt een 30 massief contraleger voor het afstandsorgaan van de beker en tegelijkertijd ook een greep voor het inschroeVen van het schroefdeksel in de centraal in de bodem van de contactkop aangebrachte ladingskamer. Om een massieve dekselrand van het schroefdeksel is bij voorkeur een afdichtring aan-35 gebracht, door middel waarvan men een gasdichte afsluiting 7901558 van de ladingskamer verkrijgt.
Tenminste het zich bij de contactringen bevindende deel van de ontsteekleidingen bestaat bij voorkeur verder uit tenminste door de bviitenmantel van de contactkop in 5 het inwendige tussen de buitenmantel van de contactkop en de mantel van de ladingskamer reikende verbindingspennen, die aan de binnenzijde van de contactringen zijn gesoldeerd. Bij voorkeur is daarbij tenminste een deel van de verbindingspennen tezamen met de naar de buitenmantel van de con-]_q tactkop gekeerde delen van de contac tringen in de buiten mantel van de contactkop ingegoten. Het, de verbindingspennen ondersteunende deel van de buitenmantel van de contactkop is daarbij in de ruimte tussen de buitenmantel van de contactkop en de mantel van de ladingskamer verder bij 15 voorkeur tenminste gedeeltelijk als een ribbe uitgevoerd.
Het oppervlak van de verbindingspennen is bij voorkeur gekarteld en de verbindingspennen zelf zijn bij voorkeur geprofileerd, waarbij deze bij voorkeur een vierkant profiel bezitten, waardoor een bijzonder goede en dichte zitting 20 van de verbindingspennen in het materiaal van de contactkop wordt gewaarborgd. Het gebruik van contactringen met reeds aangesoldeerde verbindingspennen bij het spuitgieten van het basislichaam van de contactkop leidt tot hetzelfde voordeel, n.1. een juiste en dichtsluitende passing van de-25 ze onderdelen in de contactkop. De verbindingspennen reiken bij voorkeur slechts in de ruimte tussen de buitenmantel van de contactkop en de buitenmantel van de ladingskamer en zijn dan via in doorlaten in de mantel van de ladingskamer aangebrachte draadgeleiders met de zich in de ladings-30 kamer bevindende ontsteekpil verbonden, waarbij de ladings kamer ten opzichte van het inwendige van de contactkop bij de betreffende doorlaten met een afdichtingsmiddel gasdicht is afgesloten. De, de verbindingspennen in de ruimte tussen de buitenmantel van de contactkop en de mantel van de la-35 dingskamer omvattende ribbe is zodanig uitgevoerd, dat deze 79 0 1 5 58 -Η * 8 in deze ruimte tenminste één zijde van de verbindingspennen vrijlaat, waaraan de betreffende draadgeleiders naar de zich in de ladingskamer bevindende ontsteekpil kunnen worden gesoldeerd. Aan de buitenomtrek van de contactkop zijn 5 derhalve geen soldeer- of verbindingspunten aanwezig, wel ke door de omgevingsatmosfeer kunnen worden aangetast, De verbindingspennen en de zich daarbij bevindende contact-ringen zijn bij voorkeur uit messing vervaardigd. Als beveiliging tegen corrosie zijn deze onderdelen verder bij 10 voorkeur verguld.
In het kopdeel van de contactkop is centraal een ont-steekvertragingssas aangebracht, dat de verbinding tiissen de ladingskamer in het bodemdeel van de contactkop en de bodem van het werpmiddelreservoir en derhalve een zich · 15 daarin bevindende ontsteekdeeleenheid of tiitdrijfladings kamer verschaft. Het ontsteekvertragingssas is bij voorkeur in het kopdeel van de contactkop geschroefd en hiertoe bevindt zich in de contactkop centraal bij voorkeur ook nog een geschikte, van schroefdraad voorziene huls. Verder 20 zijn in de contactkop om de ladingskamer tenminste twee boringen voor het opnemen van de schroeven voor het verbinden van de contactkop met het werpmiddelreservoir aanwezig, die bij voorkeur zodanig zijn uitgevoerd, dat daarin de schroefkoppen volledig verzinken en met het bodemdeel van 25 de contactkop in één vlak door een geschikt deksel kunnen worden afgesloten. Bij de hiertoe gebruikte deksels kan het normale polyetheen deksels betreffen. De voor het opnemen van de schroeven in de contactkop aanwezige boringen worden bij voorkeur eveneens weer gelijktijdig met het vor-30 men van de contactkop gevormd. Het bovenste deel van de buitenmantel van de contactkop is overigens bij voorkeiir zodanig uitgevoerd, dat dit in combinatie met de bodem van het werpmiddelreservoir en een zich daartussen bevindende afdichting een goede afdichting tussen de beide onderdelen 35 mogelijk maakt. Het onderdeel is hiertoe bij voorkeur ge- 7 9 0 1 5 5 8 * 9 jmÊÊÉÉÊÊE* ribbeld uitgevoerd. Tussen de mantel van de centraal in de contactkop aangebrachte ladingskamer en de buitenmantel van ' de contactkop zijn voor een wederzijdse stabilisatie bij voorkeur verbindingsribben aanwezig.
5 Bij een voorkeursuitvoeringsvorm van een werplichaam volgens de uitvinding heeft de zich tussen de contactkop en het werpmiddelreservoir bevindende afdichting de vorm van een uitstekende afdichtschijf, waarvan de buitendiame- i ter tenminste overeenkomt met de binnendiameter van de ge-10 schutbeker. Deze afdichtingsschijf veroorzaakt enerzijds een dichte afsluiting van de contactkop in de beker en verhindert anderzijds, dat de bij het ontsteken van de zich in de contactkop bevindende uitstootlading gevormde verbrandingsgassen via de, eventueel ook slechts minimale 15 ringvormige spleet tussen de wand van het werpmiddelreservoir en de binnenmantel van de beker kunnen ontwijken. Bovendien worden door de flexibiliteit van de afdichtingsschijf toleranties tussen de beker en het werpmiddelreservoir gecompenseerd. Op deze wijze wordt voor een steeds 20 zelfde blokkering van de uitstootlading en derhalve reproduceerbare schootsafstanden gezorgd. De afdichtingsschijf is bij voorkeur vervaardigd uit voor olie bestendig nitriel-ribber.
Jn de bodem van het werpmiddelreservoir is verder bij 25 voorkeur een bevestigingsplaat aangebracht door middel waarvan het werpmiddelreservoir stevig aan de contactkop kan worden geschroefd, waarbij deze plaat eventueel ook nog door een geschikte verdere uitvoering andere fimcties kan vervullen, die voorde werking van een dergelijk werplichaam 30 nodig zijn. Zo kan men op deze bevestigingsplaat bijvoorbeeld ontsteekverdeeleenheden of uitdrijfladingskamers aanbrengen. Bij een voorkeursuitvoeringsvorm is de bodem van het werpmiddelreservoir echter verdikt als bevestigingsplaat uitgevoerd, zodat een afzonderlijke bevestigings-35 plaat kan worden geëlimineerd. Wanneer men gebruik maakt 79 0 1 5 58 -β·ΒΡ> -» * · · van een werpmiddelreservoir met afzonderlijke bevestigings-piaat aan de bodem van het reservoir dan wordt tussen deze bevestigingsplaat en de eigenlijke bodem van het werpmiddelreservoir bij voorkeur nog een afdichting, bijvoorbeeld een 5 afdichtring, aangebracht, die voor een gasdichte verbinding van de beide onderdelen dient. Deze verdikte uitvoering van de bodem van het werpmiddelreservoir als bevestigingsplaat wordt mogelijk gemaakt, doordat het werpmiddelreservoir bij een voorkeursuitvoeringsvorm uit een dunwan-10 dige, getrokken aluminium doos bestaat, bij de vervaardiging waarvan door trekken de bodem van het werpmiddelreservoir zonder meer reeds verdikt als bevestigingsplaat kan worden uitgevoerd. Juist het gebruik van aluminium als materiaal voor het vormen van het werpmiddelreservoir maakt 15 de met bijzondere voordelen gepaard gaande volledig naadloze uitvoering van een dergelijk reservoir mogelijk. De betreffende dikte van de wand van het werpmiddelreservoir wordt aan de steeds beoogde, speciale functie aangepast.
Hetr werpmiddelreservoir is aan de kop daarvan normaliter 20 afgesloten door een deksel, dat bij voorkeur eveneens uit aluminium bestaat en met de kop van de aluminiumdoos door omkralen is verbonden. Afhankelijk van de beoogde toepassing van het werplichaam is de wanddikte van de aluminiumdoos zodanig gekozen, dat de mantel na het ontsteken van een 25 zich in het werpmiddelreservoir bevindende lading of zonder afstoten van het omgekraalde deksel scheurt, zodat de wand .van het werpmiddelreservoir wordt verdeeld, zoals men dit bijvoorbeeld verlangt bij een werpmiddel van brandbare, dunne blaadjes (flares), waarbij in het werpmiddelreser-30 voir dan centraal een ontsteekverdeeleenheid uit een met een ontsteekyerdeellading gevulde huls is aangebracht, 6f de wand van de als werpmiddelreservoir dienende aluminiumdoos kan ook zo dik zijn, dat de mantel bij het ontsteken van een zich in het werpmiddelreservoir bevindende lading 35 niet scherut, doch slechts het zich aan de kop bevindende 7 8 0 1 5 58 SB·*» deksel wordt weggescheurd, zodat het werpmiddel via de kop van het werpmiddelreservoir wordt afgevoerd. Xn het laatstgenoemde geval is in de bodem van het werpmiddelreservoir een uit drijfladingskamer met een geschikte uitdrijflading 5 aanwezig, die er in combinatie met geschikte inrichtingen voor zorgt, dat het werpmiddel, dat dan bij voorkeur uit stoorstroken bestaat, onder het wegscheuren van het deksel van het werpmiddelreservoir via de kop van het reservoir wordt afgevoerd. Door geschikte maatregelen kan men voor 10 de beide doeleinden echter ook gebruik maken van een alu minium doos, waarvan de dikte steeds even groot is en bijvoorbeeld 0,25 aim. bedraagt. Men werkt derhalve steeds met een aluminium doosr die voor de vereiste, bepaalde blokkering dient.
15 Afhankelijk van de beoogde functie van het werplichaam kan men derhalve twee verdere voorkeursuitvoeringsvormen van dit lichaam verkrijgen.
Bij de eerste hiervan omvat het werpmiddelreservoir een ontsteekverdeeleenheid met een ontsteekverdeellading 20 voor het ontsteken van het zich in het werpmiddelreservoir bevindende werpmiddel en/of het verdelen van de wand van het werpmiddelreservoir, waarbij deze ontsteekverdeella-ding via het ontsteekvertragingssas steeds met de zich in de ladingskamer bevindende uitstootlading in contact staat 25 en door deze laatste via het ontsteekvertragingssas wordt ontstoken. De ontsteekverdeeleenheid bestaat bij voorkeur uit een met een ontsteekverdeellading gevulde huls, die centraal in de bevestigingsplaat of de als bevestigings-plaat uitgevoerde bodem van het werpmiddelreservoir is 30 aangebracht. Bij voorkeur reikt deze ontsteekverdeeleen- eind praktisch tot het deksel van het werpmiddelreservoir,
De huls van de ontsteekverdeeleenheid bestaan daarbij evenals het werpmiddelreservoir bij voorkeur eveneens uit aluminium en bezit bijvoorbeeld een wanddikte van 0,25 mm.
35 Het gebruik van aluminium als materiaal voor de huls van 7 90 1 5 58 •w * de ontsteekverdeeleenheid en het werpmiddelreservoir, evenals het deksel van het werpmiddelreservoir brengt naast het voordeel van de gemakkelijke vervaardiging van dergelijke voorwerpen nog het voordeel met zich mede, dat deze 5 materialen de bij dergelijke inrichtingen gewenste corro- siebestendigheid en verdraagzaamheid met de meeste pyro-technische sassen vertonen, zodat een speciale corrosie-bescherming kan worden geëlimineerd. Tegelijkertijd kan het als materiaal hiervoor gebruikte aluminium tezamen met 10 de betreffende lading verbranden. Verder vertonen derge lijke getrokken bussen ten gevolge van het ontbreken van naden over de totale omtrek daarvan dezelfde vastheids-eigenschappen, hetgeen tot een bijzonder goed reprodticeer-bare functie van het betreffende werplichaam leidt, terwijl 15 dergelijke hulzen tenslotte ook met nauwkeurig reprodviceerbare binnen- en buitendiameters kunnen worden vervaardigd.
De met de ontsteekverdeellading gevuldè-Jftuls van de ontsteekverdeeleenheid is natuurlijk op een geschikte wij- ze dichtsluitend in de bodem van het werpmiddelreservoir 20 en derhalve in de bevestigingsplaat ingepast en met het ontsteekvertragingssas verbonden. Dit wordt bij voorketir verkregen doordat het met het ontsteekvertragingssas in verbinding staande open uiteinde van de huls van de ontsteekverdeeleenheid is voorzien van een omgekraalde rand 25 via welke rand de huls van onderen in het werpmiddelreservoir en de bevestigingsplaat bf in de als bevestigingsplaat uit gevoerde bodem van het werpmiddelreservoir gasdicht is geschroefd. Het open uiteinde van de huls is hierbij bij voorkeur door omkralen met een afdekschijf verbonden en 30 via deze door middel van een schroef tezamen met een ring-afdichting van onderen in het werpmiddelreservoir en de beves tigingsplaat of in de als bevestigingsplaat uitgevoerde bodem van het werpmiddelreservoir gasdicht geschroefd. De gewenste gasdichte verbinding wordt verkregen door middel 35 van een ringafdichting, die bij het aanschroeven van de 7901558 « 13 drie verschillende onderdelen wordt aangedrukt, n.1. tegen de bevestigingsplaat of de als bevestigingsplaat uitgevoerde bodem van het werpmiddelreservoir, tegen de afdek-schijf en tegen de huls. De zich in de afdekschijf bevin-ej dende boring is bij voorkeur door een folie, bij voorkeur een tinfolie, door plakken vastdicht afgesloten.
Een werplichaam met de bovenstaande uitvoering van het inwendige van het werpmiddelreservoir is meer in het bijzonder geschikt voor het vullen met een werpmiddel, uit 10 brandbare, dunne blaadjes (flares) of het vullen met een werpmiddel uit een enkel perslichaam van een reactie in staat zijnd materiaal, in het bijzonder een door het persen van lichamen uit een nevelsas op basis van rode fosfor en een granulaat uit een nevelsas op basis van rode fosfor 15 verkregen perslichaam.
De voorkeur wordt gegeven aan een vulling van het inwendige van het werpmiddelreservoir met een combinatie van brandbare dunne blaadjes en een afzonderlijk perslichaam als werpmiddel, zodat een bepaald deel van het werpmiddel-20 reservoir met brandbare dunne blaadjes is gevuld en het resterende deel hiervan met een afzonderlijk perslichaam, bij voorkeur een perslichaam van het bovenbeschreven type, is voorzien.
Bij de voor het vullen met een werpmiddel gebruikte 25 brandbare, dunne blaadjes betreft het bij voorkeur cirkelsectorvormige blaadjes, die meer in het bijzonder de vorm van een cirkelsector met een hoek van ongeveer 120° hebben. Juist deze configuratie van de cirkelsectorvormige blaadjes zorgt ervoor, dat de blaadjes na het ontsteken en uitstoten 30 daarvan uit het werpmiddelreservoir tot een juist verdeelde materiaalwolk met een geringe en regelmatige daalsnelheid leiden. Verder kunnen dergelijke blaadjes op een geschikte wijze in doosvormige werpmiddelreservoirs worden verpakt.
35 De cirkelsectorvormige blaadjes zijn, alleen reeds op 7901558 grond van hun speciale vorm, in het werpmiddelreservoir radiaal om de ontsteekverdeeleenheid aangebracht. Zij bestaan uit een geschikt steunmateriaal met een tenminste aan één zijde aangebrachte langzaam afbrandende brandlaag, be-5 staande uit een brandpasta, waarbij zij deze brandlaag xiit brandpasta bij voorkeur echter aan beide zijden bezitten.
Het voor de vervaardiging van de brandbare, dunne blaadjes gebruikte steunmateriaal kan bijvoorbeeld uit papier, een metaalfolie, zoals aluminium folie, een kunststof 10 folie of een van een metaallaag voorziene kunststof folie bestaan. Het oppervlaktegewicht van dergelijke steunma- . /2 terialen kan tot ongeveer 60 g/m bedragen. Aan het gebruik van normaal papier of steunmateriaal voor het vervaardigen van de brandbare,, dunne blaadjes wordt de voor-15 keur gegeven aangezien dit materiaal gemakkelijk van de vereiste brandlaag uit brandpasta en dergelijke materialen kan worden voorzien, gemakkelijk kan worden verwerkt en tenslotte ook goedkoop is.. Papier met een oppervlaktege- 2 wicht van 30 - 35 g/m verdient hiertoe meer in het bij-20 zonder de voorkeur.
De op de dunne blaadjes, respectievelijk de eigenlijke steunmaterialen aanwezige-brandlaag uit brandpasta dient in het algemeen relatief gemakkelijk ontsteekbaar te zijn, hetgeen plaats vindt via de in het werpmiddelreservoir 25 centraal opgestelde ontsteekverdeeleenheid, doch dient weer niet te snel af te branden, opdat de gewenste en vereiste langer aanhoudende infrarode straling optreedt. Als laag-massa's voor het aanbrengen van de betreffende brandlaag uit brandpasta op de dvinne steunmaterialen zijn in de prak-3'G tijk alle ontsteekbare en verbrandbare pastad, geschikt, die aan deze eisen voldoen.
Voor het vormen van brandlagen uit brandpasta blijken in de eerste plaats rode fosfor en in het bijzonder boor, geschikt te zijn. Omdat fosfor en boor zich echter, wat be-35 treft de ontsteekbaarheid en het afbranden daarvan op grond van verschillende activiteiten, waarbij fosfor, zoals bekend, actiever is dan boor, zich verschillend gedragen, vereisen de beide materialen bij het gebruik daarvan voor het vormen van de brandlaag uit brandpasta op de dunne 5 blaadjes, respectievelijk steunmaterialen de volgende ex tra maatregelen.
Dunne blaadjes met een brandlaag op basis van fosfor: bij dergelijke blaadjes bestaat de brandlaag uit brandpasta, bij voorkeur uit rode fosfor en een kunststof in een 10 gewichtsverhouding van 70 : 30 tot 85 : 15* Ia verband met de relatief grote activiteit van een dergelijke brandlaag dient een dergelijke brandlaag ter vermijding van een te snel verlopend afbranden tenminste gedeeltelijk te zijn voorzien van een passiveringsoppervlaktelaag. Deze passive-15 ringslaag bestaat bij voorkeur eveneens weer uit rode fos for en een kunststof, waarbij de gewichtsverhouding van deze beide essentiële componenten bij de passiveringslaag echter 5 s 95 tot 30 : 70 bedraagt. Als kunststof wordt in de beide gevallen bij voorkeur in wezen polyvinylchloride 20 gebruikt. Zowel de eigenlijke brandlaag als de passiverings laag verschillen derhalve praktisch slechts wat betreft hun procentuele samenstelling van elkaar.
In het algemeen bestaat de als laag gebruikte brandpasta op basis van fosfor uit een combinatie van kunststof-25 pasta, bij voorkeur een pasta uit tot een paste te verwer ken polyvinylchloride, een weekmaker voor polyvinylchloride, bij voorkeur diocttlfthalaat en/of difenyloctylfosfaat, een geschikt dispergeermiddel, bij voorkeur benzine met een kookgebied van l4? - 180° C en de eigenlijke brandstof, 30 bij voorkeur rode fosfor of meer in het bijzonder boor.
Bovendien kan ook uit een licht metaal bestaand poeder mede te worden gebruikt, zoals magnesiumpoeder, aluminiumpoeder of poeder van een lichte metaallegering. De brandbaarheid van dergelijke brandpasta*s kan eventueel door het toevoe-35 gen van oxydatiemiddelen, zoals anorganische nitraten of 7 9 0 1 5 58 16 metaaloxyden of gemakkelijk te ontsteken metaalpoeders , zoals mangaanpoeder, zirkoonpoeder, ceriumpoeder of boor-legeringspoeder nog verder worden verbeterd. Voor het verkrijgen van een gewenste langzaam voortschrijdende brand 5 moeten echter de kunststofpasta, de' eigenlijke brandstof en het oxydatiemiddel of dergelijke middelen in een bepaalde verhouding tot elkaar staan. De voorkeur wordt gegeven aan strijkmassa's met kunststofpasta-aandeel van 15 - 30$» een eigenlijk brandstofgehalte van 60 - 80$ en een gehalte 10 aan oxydatiemiddelen van 0 - 4o$. Het grootste gedeelte van een voor het vervaardigen van de brandlaag uit brandpasta op een blaadje geschikte laagmassa bestaat derhalve uit de eigenlijke brandstof.
Bij de flares op basis van fosfor kan de als passive-15 ringslaag gebruikte laagmassa, zoals reeds is vermeld, wat inhoud betreft, op dezelfde wijze zijn samengesteld als de laagmassa voor het vormen van de brandlaag uit brandpasta, doch eerstgenoemde bevat aanmerkelijk minder eigenlijke brandstof, waarbij het bij voorkeur weer rode fosfor be-20 treft. Voor het vormen van een dergelijke passiveringslaag wordt derhalve eveneens weer de voorkeur gegeven aan een laag massa, waarbij de kunststof in wezen uit polyvinylchloride bestaat en de eigenlijke brandstof op rood fosfor is gebaseerd. In tegenstelling met de laagmassa voor de 25 brandlaag uit brandpasta bevat de laagmassa voor de passi veringslaag echter een geringer gehalte aan eigenlijke brandstof. De passiveringslaag bestaat derhalve bij voorkeur uit rode fosfor en een kunststof, meer in het bijzonder polyvinylchloride, in een gewichtsverhouding van 30 50 : 95 tot 30 : 70.
Een voor het vormen van de brandlaag uit brandpasta op basisan rode fosfor, meer in het bijzonder met papier als stetxnmateriaal, voorkeurslaagmassa wordt bijvoorbeeld als volgt verkregen : 35 Men brengt steeds 25 delen van een weekmaker voor polyvinylchloride op basis van dioctylfthalaat en een weekmaker voor polyvinylchloride op basis van difenyloctylfos-faat in een geschikt vat en onderwerpt het geheel dan onder roeren met een intensief roerorgaan gedurende een periode 5 van ongeveer 0,25 uur aan een behandeling van 100 delen van een in een pastavorm te brengen polyvinylchloride, waarbij men bij voorkeur voor Het afvoeren van de bij het roeren optredende warmte voor een geschikte koeling zorgt.
Gescheiden van de bovenbeschreven bereiding van de 10 polyvinylchloridegrondpasta brengt men twaalf delen ben zine met een kookgebied van 1^7 - 180° C. eveneens in een geschikt vat en mengt hierop portiesgewijs onder constant voorzichtig doormengen 37»5 delen rode fosfor bij. Hierbij dient er goed op gelet te worden, dat zich geen klonten van 15 onbevochtigde rode fosfor vormen.
De polyvinylchloride grondpasta en de fosforbrij worden dan met elkaar gemengd, waarbij de hierbij gebruikte mengverhouding zich richt naar de steeds gewenste concentratie aan rode fosfor in de gereed zijnde pasta, 20 De op de bovenbeschreven wijze verkregen laagmassa voor het vormen van de brandlaag uit brandpasta op de dunne blaadjes brengt men dan onder gebruik van een rakel op geschikte banen van papier met een oppervlaktegewicht van 3D “ 35 s/m * waarop men de gevormde laag bij een tempera-25 tuur van maximaal 180° C. laat geleren. Voor het vormen van een materiaal met aan beide zijden een laag laat men het op de bovenbeschreven wijze verkregen van een laag voorziene papier onder het opbrengen van een tweede laag opnieuw door de rakel lopen.
30 In. aansluiting daarop kan men, onder bepaald.e omstan digheden, op het aan één. zijde of aan twee zijden van een laag voorziene materiaal een geschikte passiveringslaag brengen.
De bovengenoemde waarden in delen hebben betrekking op 35 gewichtsdelen.
18
Opdat de met de relatief actieve brandlaag uit brand-pasta op basis van fosfor en de hierdoor vereiste daarop aangebrachte passiveringslaag voorziene dunne blaadjes op de gewenste wijze goed en snel ontsteken, dienen dergelijke 5 aan één zijde of aan beide zijden van een brandlaag uit brandpasta en een passiveringslaag voorziene cirkelsectorvormige dunne blaadjes of aan hun naar de ontsteekverdeel-heid toegekeerde binnenste cirkelrand of aan één van de beenzijden daarvan te zijn voorzien van een niet van een ^ passiveringslaag voorziene ontsteekstroom. De voorkeur wordt gegeven aan cirkelsectorvormige blaadjes, die zowel aan de binnenste cirkelrand daarvan, n.1. de cirkelsectorvormige uitsparing voor het opnemen van de ontsteekdeeleenheid, alsook aan tenminste één van de beenzijden daarvan zijn 15 voorzien van niet van een passiveringslaag voorziene ont- steekstroken»
De op deze wijze gevormde ontsteekstroken zorgen ervoor, dat de blaadjes bij uitstoten uit het werpmiddelre-servoir via de ontsteekdeeleenheid relatief snel en een-20 voudig kunnen worden ontstoken, terwijl zij dan op grond van de zich op het hoofdoppervlak daarvan bevindende passiveringslaag of een meer passieve laag dan bij de ontsteek-stroken op de gewenste wijze langzamer afbranden.
De voor het gebruik gereed zijnde blaadjes, d.w.z.
2.5 de van een brandlaag uit brandpasta en eventuele passive ringslaag voorziene blaadjes hebben bij voorkeur een opper- 2 vlaktegewicht van maximaal ongeveer 400 g pro m . Bij blaadjes uit papier als steunmateriaal ligt dit oppervlak- tegewicht bij voorkeur tussen 135 en ^00 g pr° ni . Bij 30 blaadjes uit aluminium als steunmateriaal bedraagt het op- pervlaktegewicht in de voor het gebruik gereed zijnde t-oe- stand bij voorkeur eveneens 135 * ^00 g pro m . Voor het gebruik gereedzijnde blaadjes uit kunststof of van een me- tallaag voorziene kimststof als steunmateriaal hebben op- 2 35 pervlaktegewichten van bij voorkeur 130 - 200 g pro m .
-u 79 0 1 5 58
Als steunmateriaal voor het vervaardigen van "blaadjes uit kunststof* of* van een me taallaag voorziene kunststof kan bijvoorbeeld gebruik worden gemaakt van polyimidefolies, waarop eventueel een metaal is opgedampt.
5 Dunne blaadjes met een brandlaag op basis van boor :
Bij dergelijke blaadjes bestaat de brandlaag uit brand-pasta, bij voorkeur uit boor en/of een boorlegering met een boorgehalte van tenminste 90 gew$ en uit een kunststof met een gewichtsverhouding met een waarde, welke eveneens is 10 gelegen tussen 70 i 30 tot 85 ï 15» De kunststof is ook hier bij voorkeur in wezen polyvinylchloride. De brandpasta kan naast de bovenstaande bestanddelen nog verdere toeslagen bevatten, bijvoorbeeld maximaal 40 gew$ zuurstofdrager en/of actief metaalpoeder en/of actief metaallegeringspoe-15 der. Als een zuurstofdrager is meer in het bijzonder lood- dioxyde geschikt, terwijl als actief metaalpoeder en/of actief metaallegeringspoeder in de eerste plaats mangaan-poeder, zirkoonpoeder, ceriumpoeder en/of boorlegerings--poeder in aanmerking komen.
20 Aangezien echter brandlagen op basis van boor norma liter minder actief zijn dan die op basis van fosfor, is bij dunne blaadjes met dergelijke brandlagen in het algemeen geen afzonderlijke passiveringslaag nodig. In tegenstelling met de brandlaag op basis van fosfor kan een brand-25 laag op basis van boor echter niet zonder meer via een ont- steekdeeleenheid worden ontstoken. Op grond hiervan moeten dergelijke blaadjes met een brandlaag op basis van boor weer worden voorzien van geschikte ontsteekstroken, die echter in tegenstelling met de ontsteekstroken bij de 30 blaadjes op basis van fosfor niet uit de eigenlijke brand laag, n.1. een brandlaag op basis van boor, kunnen bestaan, doch uit een daarover ter plaatse van de ontsteekstroken aangebrachte speciale ontsteeklaag bestaan, die gemakkelijk kan worden ontstoken en brandt totdat de ontsteekenergie 35 daarvan naar de zich daaronder bevindende brandlaag op basis 1 0 1 5 58 4^·» van boor is overgedragen. Voor het vormen van de ontsteek-stroken bij de cirkelsectorvormige blaadjes met een brand-laag uit brandpasta uit boor en/of boorlegeringen en uit een kunststof is derhalve elke massa geschikt, die aan de 5 bovenstaande voorwaarden voldoet. Bij voorkeur worden de ze ontsteekstroken bij de blaadjes op basis van boor echter onder gebruik van dezelfde brandpasta als bij de blaadjes op basis van fosfor gevormd, n.1. door het aanbrengen van een brandpasta, die uit rode fosfor en een kunststof in een 10 gewichtsverhouding van 70 i 30 tot 85 : 15 bestaat, op de brandlaag uit brandpasta op basis van boor bij de steeds als ontsteekstroken gedachte randen van de cirkelsectorvormige blaadjes.
De voor deze blaadjes op basis van boor vereiste laag 15 pasta's kunnen op dezelfde wijze worden bereid als dit reeds is beschreven voor de laag pasta's op basis van fosfor,
De voor de vervaardiging van de blaadjes met een brandlaag op basis van boor gebruikte steunmaterialen en de ge-20 gevens daarvan, zoals de oppervlaktegewichten van de voor het gebruik gereed zijnde blaadjes, komen overigens overeen met de dienovereenkomstige gegeven bij de blaadjes met een brandlaag op basis van fosfor.
Naast een vulling volgens de uitvinding van het inwen-25 dige van de bovengenoemde eerste uitvoeringsvorm van het werpmiddelreservoir met brandbare dunne blaadjes als werp-middel kan in plaats daarvan het werpmiddel ook een willekeurig ander bekend werpmiddel zijn, bijvoorbeeld een normale nevelsas in of los gestorte öf min of meer sterk ver-30 dichte vorm. Tot dergelijke sassen behoren ook de z.g. pyro- technische nevelsassen, waartoe ondermeer ook nevelsaasen op basis van rode fosfor behoren. Dergelijke sassen zijn bijvoorbeeld beschreven in TECHNIK UNB VERSORGUNG 1970, pag. 63 - 68 en meer in het bijzonder op de pag. 66 en 67 35 daarvan. Op het gebruik van briketvormige (trapeziumvormige) r lichamen uit bevel- en vlamopwekkende massa's is reeds gewezen iir-het Duitse octrooischrift 1.913-790.
De gebruikelijke vormen, waarin pyrotechnische nevel-sassen worden toegepast, hebben echter het bezwaar, dat zij 5 èf te snel afbranden, zodat de gewenste nevelwand niet lang blijft bestaan, te langzaam afbranden, zodat de gewenste nevelwand niet de vereiste dichtheid heeft, bf puntvormig afbranden, zodat in het geheel geen dichte en gesloten nevelwand ontstaat, respectievelijk het ontstaan daarvan een 10 te lange tijd in beslag neemt.
De uitvinding stelt zich derhalve ten doel de zich bij als werpmiddel gebruikte bekende nevelsassen voordoende bezwaren te elimineren en een nevelwerplichaam te verschaffen, dat binnen enige seconden na het afschieten een dichte ne-15 velwand opwekt, die door een groot aantal neveldeeltjes vanaf de grond af verder wordt gevoed.
Daartoe is bij de genoemde eerste uitvoeringsvorm van het werpmiddelreservoir van het werplichaam volgens de uitvinding het werpmiddel een in het inwendige van het werp-20 middelreservoir gedeeltelijk of geheel vullend afzonderlijk perslichaam, dat door samenpersen van lichamen uit een ne-velsas op basis van rode fosfor en een granulaat uit een nevelsas op basis van rode fosfor onder een sterk onderhouden van de integriteit van het lichaam en vorming van een, 25 de afzonderlijke lichamen bevattende poreuze struktuur uit het granulaat is vervaardigd.
Het bovenstaande werpmiddel vormt bij voorkeur een perslichaam, dat het inwendige van het werpmiddelreservoir geheel vult. Het betreffende perslichaam komt derhalve sterk 30 overeen met de configuratie van het betreffende werpmiddel reservoir incltxsief het deksel en de bodem daarvan, waarbij in het centrum slechts een uitsparing voor het opnemen van de staafvormige ontsteekdeeleenheid aanwezig is, welke holte bij het persen van het betreffende perslichaam tegelijker-35 tijd mede wordt gevormd.
790 1 5 58 * * 22
Een verdere, onder bepaalde omstandigheden gunstige uitvoeringsvorm van een dergelijk werplichaam bestaat daarin, dat het werpmiddel een, het inwendige van het werpmid-delreservoir slechts gedeeltelijk vullend perslichaam is 5 en het resterende deel van het inwendige van het werpmiddel-reservoir bestaat uit brandbare, dunne blaadjes van het reeds bovenbeschreven type als werpmiddel* Een dergelijk werplichaam maakt bijvoorbeeld het verkrijgen van een com-binatie-effect uit een perslichaam op basis van fosfor en 10 brandbare dunne blaadjes mogelijk.
De in het bovengenoemde perslichaam volgens de uitvinding aanwezige bolletjes hebben bij voorkeur een diameter van ongeveer 11 mm., een hoogte van 6 mm. en een gewicht van ongeveer 1 g. De lichamen bestaan gewoonlijk 15 uit rode fosfor, koperoxydepoeder, magnesiumpoeder en een bindmiddel. Ook het in het perslichaam aanwezige granulaat bestaat gewoonlijk uit rode fosfor, koperoxydepoeder, magnesiumpoeder en bindmiddel. De in het perslichaam aanwezige lichamen beschikken normaliter over een hoger bindmid-20 delaandeel dan het daarin aanwezige granulaat, aangezien in dit geval het granulaat meer plastisch is en gemakkelijker met de lichamen kan worden geperst,
De in het perslichaam aanwezige lichamen bestaan bij voorkeur uit ongeveer 65 - 75 rode fosfor, ongeveer 25 5 - 20 gew$ koperoxydepoeder, ongeveer 3-5 gew$ magne siumpoeder en ongeveer 3 - 10 gew$ bindmiddel.
Het in het perslichaam aanwezige granulaat bestaat bij voorkeur uit ongeveer 60 - 70 gew$ rode fosfor, ongeveer 5-20 gew^ koperoxydepoeder, ongeveer 3-8 gew$ mag-30 nesiumpoeder en ongeveer 5-15 gew$ bindmiddel. Het bind middel is steeds bij voorkeur een elastomeer.
De gewichtsverhouding tussen de lichamen en het granulaat in het als werpmiddel gebruikte perslichaam is bij voorkeur 8 : 2 tot 7 t 3· 35 Het essentiële en overwegende bestanddeel van de be- 79 0 1 5 58 23 treffende nevelsassen voor het vervaardigen van de lichamen en het granulaat is rode fosfor. Bij het branden van rode fosfor ontstaat echter fosforzuur, dat voor een gering gedeelte reeds op het oppervlak van de nog niet ver-3 brande fosfor als condensaat neerslaat. Daardoor wordt de toevoer van zuurstof uit de lucht belemmerd en wordt de nevelsas gedoofd. Aan de rode fosfor moet derhalve een hoeveelheid zuurstofdragers, meestal metaaloxyden, of me-taalpoeder, welke exotherm met rode fosfor reageert, worden 10 toegevoegd, opdat de gewenste reactie onderhouden blijft.
Als zuurstofdragers worden daarbij bij voorkeur koperoxyde, mangaandioxyde of nitraten gebruikt, terwijl als metaal-poeder bij voorkeur magnesiumpoeder wordt toegepast. De hier te gebruiken nevelsassen kunnen derhalve in wezen 15 slechts uit fasfor en magnesiumpoeder en/of koperoxyde bestaan, waarbij nattiurlijk een bepaald bindmiddelgehalte nodig is.
Als bindmiddel wordt zowel bij de vervaardiging van de lichamen alsook bij de vervaardiging van het granulaat 20 een elastomeer gebruikt, bij voorkeur op basis van chloor-rubber. Het bindmiddelaandeel van het voor de bereiding van het granulaat gebruikte nevelsas is in de regel groter dan het bindmiddelaandeel van het voor het bereiden van de lichamen gebruikte nevelsas. Wezenlijk is daarbij, 25 dat het bindmiddel een grote vastheid bij grote elasticiteit van het lichaam waarborgt, zodat dit bij het samenpersen met het granulaat tot een bepaalde grens vervormbaar is, zonder daarbij echter te breken.
De tweede boven kort genoemde en bijzonder gunstige 30 uitvoeringsvorm van een werplichaam volgens de uitvinding bestaat daarin, dat in of op de bij de bodem van het werp-middelreservoir aanwezige bevestigingsplaat of de als be-vestigingsplaat uitgevoerde bodem van het werpmiddelre-servoir een uitdrijfladingskamer voor een uitririjflading 35 voor het uitdrijven van een zich in het werpmiddelreser- 7 9 0 1 5 5 8 2k voir bevindend werpmiddel onder ischeuren van het zich aan de bovenzijde van het reservoir bevindende deksel aanwezig is, die natuurlijk ook met het ontsteekvertragingssas in verbinding staat. Door geschikte maatregelen wordt bij deze 5 uitvoeringsvorm ervoor gezorgd, dat de hiertoe vereiste uitdrijfladi'ngskamer niet in direkt contact staat met de betreffende delen van de wand van het werpmiddelreservoir, zodat de bij het ontsteken van de zich in de uitdrijfla-dingskamer bevindende uitdrijflading optredende kracht in 10 wezen als schuifkracht in de richting van het deksel van het reservoir werkzaam is, waardoor het in het reservoir aanwezige en op een draagschotel aangebrachte werpmiddel, tezamen met de schotel praktisch buiten de kop van het reservoir wordt uitgestoten,.
15 De hiertoe vereiste uitdrijfladingskamer is hiertoe bij voorkeur in de bovenzijde van de bevestigingsplaat of de als bevestigingsplaat uitgevoerde bodem van het reservoir naar het inwendige van het reservoir toe open uitgevoerd, De bovenzijde van de bevestigingsplaat of de als 20 bevestigingsplaat uitgevoerde bodem is derhalve eenvoudig op de wijze van een vlakke zuiger verdiept uitgevoerd.
De rand van de hierdoor gevormde zuiger zorgt ervoor, dat de ria het ontsteken van de uitdrijflading optredende krachten niet direkt de wand van het reservoir kunnen beïnvloe-25 den.
Het werpmiddel is bij de bovenstaande voorkeursuit-voerlngsvorm van het werplichaam volgens de uitvinding op een werpmiddelsteun uit tenminste een werpmiddelsteun-schotel boven de uitdrijfladingskamer aangebracht, waarbij 30 deze werpmiddelsteun in het reservoir in de praktijk zonder verkanting wordt geleid. De werpmiddelsteunschotel en de bevestigingsplaat of de als bevestigingsplaat uitgevoerde bodem van het werpmiddelreservoir zijn hierbij bij voorkeur zodanig uitgevoerd, dat de uitdrijfladingskamer, 35 zoals reeds is vermeld, geen direkt contact maakt met de 25 ~ » « omgevende wand van het werpmlddelreservoir. De bovengenoemde verkantingsvrije geleiding van de werpmiddelsteun en derhalve ook van de werpmiddelsteunschotel in het werp-middelreservoir en de noodzaak tot het vermijden van een 5 direkt contact tussen de uitdrijfladingskamer en de omge vende wand van het werpmiddelreservoir kan men door verschillende maatregelen of een combinatie van dergelijke maatregelen bereiken- De schotel bevat hiertoe aan de buitenrand daarvan bij voorkeur tenminste een tegen de wand van 10 het reservoir gasdicht sluitende afdichtring en omvat meer in het bijzonder twee van dergelijke afdichtingsringen. Het materiaal voor deze afdichtingsringen kan weer nitriel-rubber zijn. De werpmiddelsteun heeft derhalve bij voorkeur de vorm van een naar de bodem van het reservoir toe open 15 vlakker*zuiger, waarbij de onderste buitenrand van de scho tel het best in de bovenste buitenrand van de bevestigings-plaat of de als bevestigingsplaat uitgevoerde bodem van het reservoir grijpt. Door deze combinatie verkrijgt men een goede afsluiting van de uitdrijfladingskamer ten op-20 zichte van de omgevende wand van het reservoir. De in de buitenrand van de schotel aanwezige afdichtringen zorgen voor een gasdichte afsluiting van de ladingskamer ten opzichte van de, het werpmiddel bevattende ruimte van het reservoir, maken een verkantingsvrije geleiding van de scho-25 tel in het reservoir mogelijk en zorgen verder voor een to lerant iecompensatie tussen de schotel en de wand van het reservoir. Zonder deze maatregelen zou het reservoir na het ontsteken van de uitdrijflading zijdelings kunnen worden opengescheurd, zodat niet de gewenste, juiste uitstoring 30 van het werpmiddel via de kop van het reservoir zou optre den.
De werpmiddelstexm bestaat bij de zojuist beschreven voorkeursuitvoeringsvorm van het werplichaam volgens de uitvinding uit de schotel, een daarop aangebrachte en praktisch 35 op het deksel van het reservoir reikende centrale zuil en 790 1 5 58 26 een aan de binnendiameter van het reservoir aangepaste en ' zich aan het bovenste uiteinde van de zuil bevindende dekplaat.
De dekplaat van de steun bezit in het gebied van de 5 buitenste rand daarvan bij voorkeur een rondgaande krans van boringen, die bij het vliegen van de met werpmiddel gevulde werpmiddelsteun voor een juiste stabilisatie zorgt en tegelijkertijd ervoor dient, dat het werpmiddel hierdoor praktisch uit de steun wordt geblazen en derhalve op de 10 juiste wijze wordt verdeeld.
Als werpmiddel zijn bij de zojuist beschreven voorkeursuitvoeringsvorm van het werplichaam volgens de uitvinding op de steun evenwijdig aan de lengte-as van het reservoir bij voorkeur stoorstroken aangebracht. Bij voorkeur is daar-15 bij op de steun een aantal pakketten van stoorstroken boven elkaar opgesteld, waarbij de afzonderlijke pakketten steeds door loodrecht op de centrale as van het reservoir staande scheidingsschijven van elkaar zijn gescheiden. In plaats van gehele scheidingsschijven kan deze frinctie ook worden 20 vervuld door zich steeds tot een gehele schijf aanvullende schijfsegmenten. De scheidingsschijven kunnen bijvoorbeeld uit karton of een dergelijk geschikt materiaal bestaan.
De afzonderlijke stoorstrookpakketten hebben de vorm van cirkelvormige schijven, waarvan de buitendiameter over-25 eenkomt met de binnendiameter van het reservoir. Centraal •in deze pakketten bevindt zich een huls van karton of aluminium, omdat de pakketten gemakkelijk en op de juiste wijze op de zuil van de steun kunnen worden geplaatst. De stoorstrookpakketten zijn gewoonlijk omgeven door een fo-30 lie, welke men bij het inbrengen van de afzonderlijke pak ketten in het reservoir ih tenminste drie gelijkmatig over de omtrek verdeelde punten scheidt, zodat de Ontmanteling bij het uitdrijven van de stoorstroken wegvalt.
De werking van dit werplichaam is als volgt : 35 De in de contactkop aanwezige üitstootlading wordt via 7 9 0 1 5 5 8 27 - , de contactringen en de ontsteekpil ontstoken, waardoor het werplichaam onder gelijktijdig ontsteken van het ontsteek-vertragingssas uit de beker wordt gedreven. Het ontsteek-vertragingssas ontsteekt dan na verloop van de vereiste 5 vertragingstijd de zich in het reservoir bevindende ont- steekverdeellading of de uitdrijflading. Hierdoor wordt dan öf de wand van het reservoir door de ontsteekverdeella-ding onder een gelijktijdig ontsteken van het werpmiddel opengescheurd öf wordt het in het reservoir zich op een 10 steun bevindende werpmiddel onder afscheuren van het deksel van het reservoir uit de kop van het reservoir afgevoerd. Bij beide processen verkrijgt men steeds een juiste en gelijkvormige verdeling van het werpmiddel in de gewenste mate en op de gewenste hoogte.
15 De uitvinding zal onderstaand nader worden toegelicht onder verwijzing naar de tekening. Daarbij toont : fig. 1 een vertikale doorsnede van een werplichaam volgens de uitvinding zonder speciale uitvoering van het inwendige van het werpmiddelreservoir; 20 fig. 2 een vertikale doorsnede van een werplichaam volgens fig. 1, waarbij deze doorsnede ten opzichte van de doorsnede van fig. 1 over 90° is geroteerd en het inwendige van het werpmiddelreservoir met dubbe, cirkelsectorvormige blaadjes als werpmiddel is gevuld en van een 25 ontsteekverdeeleenheid is voorzien; fig. 3 een bovenaanzicht van een volgens fig. 2 gebruikt cirkelsectorvormig blaadje in de vorm van een cir-kelsector met een hoek van 120°; fig. k een radiale doorsnede van een cirkelsectorvor-30 mig blaadje volgens fig. 3i fig. 5 een vertikale doorsnede van een werplichaam volgens de uitvinding, waarbij in het inwendige van het werpmiddelreservoir dunne, cirkelsectorvormige blaadjes als werpmiddel en verder een perslichaam uit lichamen en 35 granulaat op basis van een normale fosfornevelsas als werp- 7 9 0 1 5 rg ·* *. ... 4 28 * Η» — middel aanwezig zijn; en fig. 6 een vertikale doorsnede van een werplichaam volgens fig. 1» waarbij deze doorsnede ten opzichte van de doorsnede van fig. 1 over 90° is geroteerd en het in-5 wendige van het werpmiddelreservoir zodanig is uitgevoerd, dat dit een uitdrijfladingskamer en een werpmiddelsteun, bestaande uit werpmiddelsteunschotel, centrale zuil en dekplaat met boringen bevat, waarbij tussen scheidings-schijven steeds pakketten van stoorstroken aanwezig zijn.
10 De constructie van het werplichaam volgens fig. 1, fig. 2, fig, 5 .en fig. 6 is derhalve wat de essentiële onderdelen daarvan betreft, n.1, het werpmiddelreservoir en de daarmede via een elastische afdichtingsschijf verbonden contactkop steeds dezelfde.
15 Meer in het bijzonder toont fig. 1 een contactkop 1 met een ladingskamer 13, waarin zich in voor het bedrijf gereedzijnde toestand een uitstootlading 15 bevindt, waarin een ontsteekpil 17 is ingebed. De ladingskamer 13 is aan het bodemdeel 19 van de contactkop 1 door een schroef-20 deksel 21 afgesloten. Aan de dekselrand k7 van het schroefdeksel 21 bevindt zich een schroefdraad k9· In de bodem van het schroefdeksel 21 zijn vensterachtige, vereiste breekpunten 57 aanwezig. Het schroefdeksel 21 is voorzien van een ribvormig uitgevoerd contraleder 51 voor een af-25 standsorgaan 53 van een geschutbeker 55* Op de dekselrand k7 van het schroefdeksel 21 bevindt zich een afdichtings-ring 105 voor dit schroefdeksel 21. In het kopdeel 27 van de contactkop 1 is een ontsteekvertragingssas 31 aanwezig, welke de ladingskamer 13 met het inwendige van een werp-30 middelreservoir 3 verbindt. Het sas 31 is via een van schroefdraad voorziene huls 107 in het kopdeel 27 van de contactkop 1 geschroefd. In de mantel 6l van de ladingskamer 13 zijn doorlaten 23 aanwezig, die de ontsteekpil 17 via draadgeleiders 67i welke met een afdichtingsmiddel 35 25 zijn afgedicht, en via verbindingspennen 63, die in een * jr ribbe 65 zijn aangebracht, welke zich in het inwendige 59 tussen de mantel 61 van de ladingskamer 13 en een buitenmantel 57 van de contactkop 1 bevindt, met in de buiten-mantel 7 van de contactkop 1 aangebrachte contactringen 9 5 verbinden. De verbindingspennen 53 vormen derhalve tezamen met de leidingen 67 ontsteekleidingen 11 tussen de contactringen 9 en de ontsteekpil 17. De contactkop 1 is tezamen met het schroefdeksel 21, rekening houdende met andere onderdelen daarvan, door spuitgieten uit polysty-10 reen vervaardigd.
Tussen het kopdeel 27 en de bodem 29 van het werp-middelreservoir 3 bevindt zich een elastische afdicht-schijf 69 (in het hier beschouwde geval bestaande uit ni-trielrubber). De elastische schijf 69 zorgt voor een dich-15 te afsluiting van het werplichaam in de beker 55· In de bodem 29 van het reservoir 3 is verder een bevestigings-plaat (niet weergegeven) aangebracht öf de bodem 29 van het reservoir 3 is verdikt als bevestigingsplaat (eveneens niet weergegeven) uitgevoerd. Verder zijn in de con-20 tactkop 1 geschikte, niet-afgeheelde boringen aanwezig, door middel waarvan de bodem van het reservoir 29 via niet-aangegeven schroeven stevig met de contactkop 1 kan worden verbonden. De betreffende boringen voor de schroeven zijn aan het bodemdeel 19 van de contactkop 1 door geschikte 25 afdekkappen van kunststof (niet weergegeven) afgesloten.
De zoeven genoemde onderdelen zorgen voor een goede verbinding van de contactkop 1 met het reservoir 3-
Aan de kop van het reservoir 3 is via een geschikte omkraling een deksel 5 aangebracht. Het werplichaam is 30 via een afdekkap 111 dicht afsluitend in de beker 55 in gepast. Hierbij betreft het een afdekkap van normaal type.
Het reservoir 3 en het deksel 5 van dit reservoir 3 bestaan tezamen met de niet-aangegeven bevestigingsplaat of de eveneens niet aangegeven als bevestigingsplaat ver-35 dikt uitgevoerde bodem, uit het genoemde voorkeursmateriaal, 79 0 1 5 58 n.1. aluminium. De wanddikte van het reservoir 3 en het deksel 5 liggen bijvoorbeeld bij ongeveer 0,25 mm.
Fig. 2 toont meer gedetailleerd dezelfde onderdelen als die volgens fig. 1, die ook van dezelfde verwijzingen 5 zijn voorzien, doch toont op grond van de ten opzichte van fig. 1 over 90° geroteerde doorsnede andere onderdelen Zichtbaar en toont in het reservoir 3 verder ook nog onderdelen, die in fig. 1 niet zijn aangegeven of aanwezig zijn. Derhalve wordt afgezien van een afzonderlijke toelichting 10 op de voor de beide figuren gemeenschappelijke onderdelen.
In de contactkop 1 volgens fig. 2 bevinden zich schroeven 45, waarvan de boringen door afdekkappen 111 in het bodem-deel 19 van de contactkop 1 in één vlak liggend zijn afgesloten. De schroeven 45 leiden in een in de bodem 29 van 15 het reservoir 3 aangebrachte bevestigingsplaat 71 en verbinden op deze wijze het reservoir 3 stevig met de contactkop 1. De bevestigingsplaat 71 is via een 0-ring 113 dicht sluitend in de bodem 29 van het reservoir 3 aangebracht.
In het inwendige van het reservoir 3 bevindt zich in-20 gezet in de bevestigingsplaat 71 eer* ontsteekdeeleenheid 33· Deze eenheid 33 bestaat uit een huls 75, welke een ont-steekdeellading 35 bevat en aan het zich in de bevestigings-plaat 71 bevindende uiteinde daarvan een naar binnen omge— kraalde rand 77 bezit, die in een dekschijf 79 grijpt, via 25 welke de huls 75 door middel van een schroef 81 en een ringvormige afdichting 115 dicht afsluitend in de bevestigingsplaat 71 bij de bodem 29 van het reservoir 3 is bevestigd. De boring in de schijf 79 is met een opgeplakte folie 119, bij voorkeur een tinfolie, afgedekt en deze 30 sluit hierdoor het ontsteekverdeelsas 35 ten opzichte van het ontsteekvertragingssas 31 af. Vanuit de huls 75 van de eenheid 33 tot de rand 4.1 van het reservoir 33 strekt zich in het inwendige van het reservoir 3 een werpmiddel 73 uit, waarbij het cirkelsectorvormige blaadjes in de 35 vorm van een cirkelsector met een hoek van 120° betreft.
7 901 5 5 8 31 ^ -, - .
Deze cirkelsectorvormige blaadjes 83 zijn in het inwendige van het reservoir 3 derhalve om de huls 75 van de eenheid 33 laagvormig opgesteld, De huls 75 van de eenheid 33 bestaat bij de aangegeven uitvoeringsvorm, evenals het reser-5 voir 3 en het deksel 5 daarvan en de bevestigingsplaat 71 uit het bovengenoemde voorkeursmateriaal, n,l, aluminium.
De huls 75, het reservoir 3 en het deksel 5 hebben steeds een wanddikte van ongeveer 0,25 mm. Fig. 2 toont derhalve een van de voorkeurswerplichamen volgens de uitvinding, n.1. 10 een werplichaam voor brandbare, dunne blaadjes als werpmid-del, dat in de eerste plaats geschikt is voor het vormen van een infraroodstralende misleidingswolk voor infrarood-bestuurde doelzoekende lichamen.
Fig. 3 toont een cirkelsectorvormig blaadje 83, dat 15 de vorm van een cirkelsector met een hoek van 120° heeft.
Met 87 zijn ontsteekstroken aangeduid, welke zijn voorzien van een brandlaag 85 uit brandpasta. Deze brandlaag 85 uit brandpasta strekt zich over het totale oppervlak van de blaadjes 83 uit. Op deze brandlaag 85 uit brandpasta is 20 onder uitsparing van de ontsteekstroken 87 een passiverings-laag 86 aangebracht.
fig. k toont in detail een radiale doorsnede van een blaadje 83 volgens fig. 3, waarbij het steunmateriaal 88 voor dit blaadje met de brandlaag 85 uit brandpasta en de 25 zich daarop bevindende passiveringslaag 86 steeds aan beide zijden van een laag is voorzien. De bij een reeds gemonteerd werplichaam aan de huls 75van de eenheid 3 liggende Ontsteekstrook, welke een cirkelsectorvormige uitsparing vormt, is aangeduid met 87.
30 Bij de in fig. 3 en b afgebeelde cirkelsectorvormige blaadjes 83 is de brandlaag 85 uit brandpasta bij voorkeur gebaseerd op fosfor en hetzelfde geldt voor de hierbij in de praktijk vereiste passiveringslaag 86. De ontsteekstroken 87 worden derhalve hier automatisch door de eigenlijke 35 en voldoend actieve brandlaag 86 uit brandpasta op basis 790 1 5 58 van fosfor door het niet aanbrengen van de passiverings-laag 86 gevormd.
De cirkelseetorvormige blaadjes, waarvan de brandlaag 85 uit brandpasta, meer in het bijzonder op boor is geba-5 seerd onderscheiden zich van de in fig. 3 en ^ afgebeelde blaadjes door de brandlaag 85 van een ander type, het ontbreken van de passiveringslaag 86 en het feit, dat daarbij * de ontsteekstroken 87 worden gevormd door een op ‘de brandlaag 85 uit brandpasta op basis van boor aangebrachte, 10 speciale brandlaag (ontsteeklaag), die de zich daaronder bevindende brandlaag 85 op basis van boor kan ontsteken en bij voorkeur op dezelfde wijze is opgebouwd als de brandlaag uit brandpasta op basis van fosfor.
Het in fig. 5 afgebeelde werplichaam komt tot de moge-15 lijke extra aanwezigheid van een z.g. afstandscompensatie-schijf tussen de elastische afdichtschijf bij de contact-kop en het reservoir overeen met de vulling van een ander type van het inwendige van het reservoir, n.1. een slechts gedeeltelijke vulling met cirkelsectorvormige blaadjes en 20 een vulling met het perslichaam volgens de uitvinding, bestaande uit lichaampjes en een granulaat, dat steeds tilt een nevelsas op basis van rode fosfor bestaat, en de extra aanwezigheid van een gewelfd gevormd deksel en een afdek- -kap voor het werplichaam in de beker volgens fig. 2, waar-25 bij overeenkomstige onderdelen van dezelfde verwijzingen zijn voorzien. Verder is bij fig. 5 ook nog een geschutbe-ker aanwezig, welke overeenkomt met die volgens fig. 1 en derhalve van dezelfde verwijzing is voorzien.
Tussen het kopdeel 27 van het reservoir 3 en de zich 30 aan het kopdeel 27 van de contactkop 1 bevindende elastische afdichtschijf 69 (in het hier beschouwde geval bestaande uit nitrlelrubber) is ten opzichte van fig. 1 en fig. 2 nog een massieve afstandscompensatieschijf 121 aanwezig, waarvan de bui tendiameter kleiner is dan de btiiten-35 diameter van de elastische afdichtschijf 69 en zo groot 33 --.,..
* is, dat hierdoor een omkraling van de elastische afdicht-schijf 59 inde ringvormige spleet tussen de wand 4l van het reservoir 3 en de binnenmantel van de beker 55 wordt geëlimineerd. De elastische afdichtschijf 69 zorgt teza-5 men met de massieve afstandscompensatieschijf 121 voor een dichte afsluiting van het werplichaam 3 in de beker 55. Aan de kop 43 van het reservoir 3 is via een geschikte Omkraling weer een deksel 5 aangebracht, dat in het hier beschouwde geval voor een beter benutten van de ruimte ge-10 welfd is uitgevoerd. Vanuit de huls 75 van de eenheid 33 tot de wand 4l van het reservoir 3 strekt zich in het inwendige van het reservoir 3 in het bodemdeel daarvan een werpmiddel uit brandbare, dunne blaadjes 83 uit, waarbij het bij voorkeur cirkelsectorvormige blaadjes betreft, die 15 de vorm van een cirkelsector met een hoek van ongeveer 120^ hebben.
In het inwendige van het reservoir 3 volgens fig. 5 bevindt zich verder het wezenlijk te beschouwen afzonder-1 ijke perslichaam 123, dat door persen van lichamen 125 20 uit een nevelsas op basis van rode fosfor en een granulaat I27 uit een nevelsas op basis van rode fosfor is vervaardigd, waarbij de integriteit van lichamen 125 ia sterke mate wordt onderhouden en een, de afzonderlijke lichamen 125 omvattende poreuze structuur uit het granulaat 127 25 wordt verschaft.
Het kenmerkende van deze eerste variant van het betreffende werplichaam bestaat derhalve in de speciale opbouw van het perslichaam 123 uit de lichamen 125 en het granulaat 127.
Bij het afschieten van het werplichaam wordt naast een ont-30 steking en verdeling van de zich eventueel daarin bevindende brandbare blaadjes 83 via de eenheid 33 ook het perslichaam 123 ontstoken en verdeeld, waarbij tegelijkertijd ook de wand 4l van het reservoir 3 wordt verdeeld. Het granulaat wordt bij het verdelen van het perslichaam ver-35 stoven en direkt ontstoken. Door de zich daarbij voordoen- 79015 58 34 de vuurstoot verkrijgt men een juiste en duurzame ontsteking van de lichamen. Tegelijkertijd ontstaat daarbij een zeer dichte nevelwolk boven het te beveiligen object, welke wolk dit object tegen een eventuele aanvaller uit de lucht 5 afdekt. De naar beneden vallende, brandende lichamen vormen een nevelgordijn, dat door een verder afbranden vanaf de bodem wordt gevoed. Juist de speciale opbottw van het per-lichaam 123 uit de lichamen 125 en het granulaat 127 zorgt er derhalve voor, dat direkt na het afschieten een dicht 10 en lang aanhoudend nevelgordijn wordt gevormd, dat door de langzaam uitbrandende lichamen gedtirende een lange tijd wordt onderhouden.
Het gebruik van het hier beschouwde perslichaam is natuurlijk niet beperkt tot een speciaal werplichaam van 15 het bovenbeschreven type.. Het perslichaam kan veeleer overal-'worden toegepast waar door geschikte maatregelen voor een jxiiste verdeling van het perslichaam onder een gelijktijdig ontsteken van de bestanddelen daarvan wordt gezorgd.
Voor het vervaardigen van een perslichaam volgens de 20 uitvinding, zoals aangegevenin fig. 5, gaat men bijvoorbeeld als volgt te werk:
Voor het vervaardigen van lichamen mengt men 69,8 gew# rode fosfor, 19,4 gew$» koperoxyde, 4,8 gew# magnesium-poeder en 6,0 gew$ van een in een oplosmiddel tot een deeg 25 gekneed elastomeer bindmiddel op basis van chloorrubber innig met'elkaar, waarop men het yerkregen mengeel op normale wijze tot lichamen met een gewicht van ongeveer 1 g. en een diameter van 11 mm. en een hoogte van 6 mm. perst.
Voor het verkrijgen van het vereiste grantilaat worden 30 65,7 gew$ rode fosfor, 18,2 gewf£ koperoxyde, 4,5 gew< mag- nesiumpoeder en 11,6 gew$ van een in een oplosmiddel tot een deel gekneed elastomeer bindmiddel op basis van chloorrubber op de normale wijze tot een granulaat met een gemiddelde korrelgrootte van ongeveer 0,5 - 2 mm. gegarnu-35 leerd, 35 420 gewichtsdelen van het verkregen lichaam en l60 delen van het verkregen granulaat worden hierna met elkaar gemengd en dan onder een druk, waarbij de integriteit van het lichaam niet wordt verstoord, en welke tot een pers-5 lichaam voert, waarin de lichamen in een poreuze matrix uit het nevelsas zijn ingebed, in een vormwerktuig, dat nauwkeurig overeenkomt met het inwendige van het reservoir, tot een perslichaam samengeperst.
Pig. 6 toont de tweede voorketirsuitvoeringsvorm van 10 een werplichaam volgens de uitvinding, n.1. een werplichaam dat bijzonder goed geschikt is voor het afschieten van stoors troken.
Voor onderdelen, zoals deze reeds voorkomen in fig. 1 en 2 zijn weer dezelfde verwijzingen gebruikt, Evenals in 15 fig. 2 is ook fig. 6 een ten opzichte van fig. 1 over 90° geroteerde vertikale doorsnede volgens fig. 1. De doorsne-derichting van deze fig. 6 komt derhalve overeen met de doorsnederichting van fig. 2. De contactkop volgens fig.
6 is derhalve volledig identiek aan de contactkop volgens 20 fig. 1 en volgens fig. 2. Derhalve zal deze contactkop niet gedetailleerd nader worden toegelicht. Hetzelfde geldt ook voor het reservoir 3 en het zich daarop bevindende deksel 5· Ten opzichte van fig. 1 en 2 wijkt slechts de be-vestigingsplaat 71 in de bodem 29 van het reservoir 3 af.
25 Verder is natuurlijk ook de inhoud van het reservoir zelf op grond van de andere functie van het werplichaam volgens fig. 6 anders uitgevoerd dan bij het werplichaam volgens fig. 2.
De in de bodem 29 van het reservoir 3 aanwezige be-30 vestigingsplaat 71 is aan de bovenzijde daarvan naar het inwendige van het reservoir 3 toe open, als uitdrijfladings-kamer 37 uitgevoerd, in welke kamer zich in de voor het gebruik gereed zijnde toestand een uitdrijflading 39 bevindt. De bevestigingsplaat 71 heeft derhalve naar het-inwendige 35 van het reservoir 3 toe de vorm van een open, vlakke zui- 7 9 0 1 5 5 δ ger. De zich in de uitdrijfXadingskamer 37 bevindende uitdrijf lading 39 staat in verbinding met het ontsteekvertra-gingssas 31. De buitenste en naar de wand k\ van het reservoir 3 toegekeerde bovenste rand van de bevestigings-5 plaat 71 is voorzien van een ringvormige gleuf 117.
In het inwendige van het reservoir 3 is boven de uitdrijf ladingskamer 37 van de bevestigingsplaat 71 een werp-middelsteun 89 aangebracht. De steun 89 bestaat uit een werpmiddelsteunschotel 91> die door middel van afdichtringen 3.0 93 in het reservoir 3 wordt geleid. Deze afdichtringen be staan bij voorkeur weer uit nitrielrubber. De schotel 91 is via een centrale zuil 95 met een dekplaat 97 verbonden, waarin zich een krans van boringen 99 bevindt. De steun 89 bestaat bij de weergegeven uitvoeringsvorm der-15 halve uit deze drie genoemde onderdelen. Langs de centrale zuil 95 van de steun 89 zijn zich over de totale dwarsdoorsnede van het reservoir 3 uitstrekkende scheidingsschijven 103 aangebracht, door middel waarvan de afzonderlijke bundels van stoorstroken 101 van elkaar gescheiden worden 20 vastgehouden. De stoorstroken 101 zijn daarbij in de door de scheidingsschijven 103 steeds gevormde ruimten bundels-gewijs en evenwijdig aan de lengte-as van het werplichaam en derhalve evenwijdig aan de centrale zuil 95 verlopend aangebracht. De stoorstroken kunnen uit gemetalliseerde 25 kunststofdraden, glasdraden of metaaldraden bestaan.
Bij het ontsteken van de zich in de kamer 37 bevindende uitdrijflading 39 via het sas 31 wordt de met stoorstroken gevulde steun 89 door het afscheuren van het zich aan de kop ^3 van het reservoir 3 bevindende deksel 5 uit 30 het reservoir 3 uitgedreven, waarbij de op de steun 89 aanwezige dekplaat 97 tezamen met de daarin aanwezige boringen 99 voor een goede stabilisatie en een juiste verdeling van de zich in de steun bevindende stoorstroken zorgt. De op de schijven 103 aanwezige stoorstrooklagen 35 fladderen hierdoor in zijdelingse richting uit de steun 89.
.7 90 1 5 5 8
Het voorkeursmateriaal voor het reservoir 3 is bij de in fig. 6 weergegeven inrichting eveneens weer aluminium. Hetzelfde geldt ook voor het deksel van het reservoir 3 en voor de bevestigingsplaat 71* De wanddikte van het reservoir 5 3 en het deksel 5 van dit reservoir 3 bedraagt ook hier weer ongeveer 0,25 mm. Ook de steun is met de onderdelen daarvan bij voorkeur uit aluminium vervaardigd.
De in fig. 2 (inclusief fig. 3 en b), in fig, 5 en in fig, 6 afgeheelde werplichamen zijn, zoals reeds is vermeld, 10 meer in het bijzonder geschikt voor het afschieten van dunne blaadjes (flares), brand- en nevelmassa's op basis van rode fosfor, eventueel in combinatie met dunne blaadjes, of stoorstroken (fijne metaaldraden). De betreffende werplichamen kunnen in plaats daarvan echter evengoed ook met 15 andere werpmiddelen worden gevuld en voor dit doel kan men dan reeds het in fig. 1 in zijn basisconceptie afgebeelde werplichaam onder een geschikte aanpassing van de inwendige configuratie van het werpmiddelreservoir aan de betreffende omstandigheden met evengoed resultaat gebruiken. On-20 afhankelijk daarvan kan men in plaats van de hier gebruikte contactkop ook gebruik maken van een andere contactkop, zodat het werpmiddelreservoir volgens de uitvinding zamen met de inwendige configuratie daarvan en het betreffende werpmiddel ook met normale contactkoppen kan worden gecom-25 bineerd.
7 9 o 1; s g .

Claims (51)

  1. 38 SJSmSS CONCLUSIES :
  2. 1. Werplichaam bestaande uit een contactkop en een daaraan aangebracht, eventueel door een deksel afgesloten werp-middelreservoir, waarbij aan de buitenmantel van de con- « tactkop contactringen zijn aangebracht, die via ontsteek-5 geleiders met een in een doosvormige ladingskamer voor het opnemen van een uitstootlading in de contactkop aangebrachte ontsteekpil zijn verbonden, de ladingskamer aan het bo— demdeel van de contactkop door een schroefdeksel en bij de doorlaten voor de ontsteekgeleiders door een afdichtings-10 middel praktisch gasdicht ten opzichte van de buitenlucht is afgesloten, in het kopdeel van de contactkop of in de bodem van het werpmiddelreservoir als verbinding tussen de ladingskamer en het werpmiddelreservoir gasdicht ten opzichte van de buitenlucht een ontsteekvertragingssas is 15 aangebracht, dat met een zich in het werpmiddelreservoir bevindende ontsteekverdeeleenheid met een ontsteekverdeel-lading voor het ontsteken van een werpmiddel en het verdelen van de wand van het werpmiddelreservoir of met een uitdrijfladingskamer met een uitdrijflading vaor het uit-20 drijven van het werpmiddel onder afscheuren van het zich aan de kop van het werpmiddelreservoir bevindende deksel in verbinding staat en waarbij de contactkop evenals het werpmiddelreservoir door schroeven stevig met elkaar zijn verbonden met het kenmerk, dat de ladingskamer (13) in de 25 contactkop (l) centraal is opgesteld en voorzien is van een gasdicht afsluitend en aan de massieve dekselrand (47) daarvan van een schroefdraad (4?) voorzien schroefdeksel (21),' dat tenminste in het centrale gebied daarvan als een massief contraleger (51) voor een afstandsorgaan (53) 30 van een geschutbeker (55) is uitgevoerd, waarbij de zich tussen de dekselrand (47) en het contraleger (51) bevindende dekseldelen als vensterachtige vereiste breïikplaatsen (57) voor het uittreden van de uitstootgassen zijn uitgevoerd. 7 9 0 1 5 5 8
  3. 2. Ferplichaam volgens conclusie 1 met het kenmerk, dat in het kopdeel (27) van de contactkop (l) centraal een ont-steekvertragingssas (3l) aanwezig is.
  4. 3. Ferplichaam volgens een der voorgaande conclusies met 5 het kenmerk, dat in de bodem (29) van het werpmiddelreser- voir (3) een bevestigingsplaat (71) is aangebracht.
  5. 4. Ferplichaam volgens conclusie 3 met het kenmerk, dat de bodem (29) van het werpmiddelreservoir (3) verdikt als bevestigingsplaat (71) is uitgevoerd. 10 5» Ferplichaam volgens een der voorgaande conclusies met het kenmerk, dat het werpmiddelreservoir (3) aan de kop (43) daarvan door een deksel (5) is afgesloten. 6,. Ferplichaam volgens een der voorgaande conclusies met het kenmerk, dat het werpmiddelreservoir (3) uit een getrok-15 ken, aluminiumdoos (3) bestaat.
  6. 7. Ferplichaam volgens conclusie 6 met het kenmerk, dat de aluminiumdoos (3) aan de kop (43) daarvan door omkralen met een aluminium deksel (5) is afgesloten.
  7. 8. Ferplichaam volgens conclusie 1 - 7 met het kenmerk, 20 dat het werpmiddelreservoir (3) èen ontsteekverdeeleenheid (33) met een ontsteekverdeellading (35) voor het ontsteken van het zich in het werpmiddelreservoir (3) bevindende werpmiddel (73) en/of het verdelen van de wand (4l) van het werpmiddelreservoir (3) bevat, welke met het ontsteek-25 vertragingssas (31) id contact staat.
  8. 9. Ferplichaam volgens conclusie 8 met het kenmerk, dat de ontsteekverdeeleenheid (33) bestaat uit een met een ont-steekverdeellading (35) gevulde huls (75)» die centraal in de bevestigingsplaat (7i) of de als bevestigingsplaat (71) uit gevoerde bodem (29) van het werpmiddelreservoir (3) is aangebracht.
  9. 10. Ferplichaam volgens concltisie 8-9 met het kenmerk, dat de ontsteekverdeeleenheid (33) praktisch tot het deksel (5) van het werpmiddelreservoir (3) reikt. 35 _,
  10. 11. Ferplichaam volgens conclusie 8-10 met het kenmerk, 2 9 0 1 5 5 6 mÊÊÊK* dat de huls (75) van de ontsteekverdeeleenheid (33) uit aluminium bestaat.
  11. 12. Verplichaam volgens conclusie 8-11 met het kenmerk, dat het met het ontsteekvertragingssas (31) in verbinding 5 staande open uiteinde van de huls (75) van de ontsteekver deeleenheid (33) is voorzien van een omgekraalde rand (77)> via welke de huls (75) van onderen in het werpmiddelreser-voir 3 en de bevestigingsplaat(7I) of in de als bevesti-gingsplaat (71) uitgevoerde bodem (29) van het werpmiddel-10 reservoir (3) gasdicht is ingeschroefd.
  12. 13. Verplichaam volgens conclusie 12 met het kenmerk, dat het open uiteinde van de huls (75) door omkralen met een dekschijf (79) is verbonden en via deze schijf door middel van een schroef (81) tezamen met een ringvormige afdichting 15 (115) van onderen in het werpmiddelreservoir (3) en ie be- vestigingsplaat (7l) of in de als bevestigingsplaat (71) uitgevoerde bodem (29) van het werpmiddelreservoir (3) gasdicht is ingeschroefd.
  13. 14. Verplichaam volgens conclusie 8 - 13 met het kenmerk, 20 dat het werpmiddel (73) uit brandbare, dunne plaatjes (83) bestaat.
  14. 15. Verplichaam volgens conclusie Ik met het kenmerk,dat de blaadjes cirkelsectorvormige blaadjes (83) zijn.
  15. 16. Verplichaam volgens conclusie 15 met het kenmerk, dat 25 de cirkelsectorvormige blaadjes (83) de vorm van een cirkel- sector met een hoek>.van ongeveer 120° hebben.
  16. 17. Verplichaam volgens conclusie 15 of 16 met het kenmerk, dat de cirkelsectorvormige blaadjes (83) in het werpmiddelreservoir (3) radiaal om de ontsteekverdeeleenheid 30 (33) zijn opgesteld.
  17. 18. Verplichaam volgens conclusie 1^ - 17 mei het kenmerk, dat de plaatjes (83) uit een steunmateriaal (88) met een tenminste aan één zijde aangebrachte, langzaam afbrandende brandlaag (85) uit een brandpasta bestaan.
  18. 19. Verplichaam volgens conclusie 14 - 17 met het keniaerk, 790 1 5 58 40··* dat de blaadjes (83) uit een steumnateriaal (88) met aan beide zijden aangebrachte brandlagen (85) uit brandpasta bestaan.
  19. 20. Werplichaam volgens conclusie k4 - 19 met het kenmerk, 5 dat de blaadjes (83) uit papier als steumnateriaal (88) bestaan.
  20. 21. Verpliöxaaii volgens conclusie 14 - 19 met het kenmerk, dat de blaadjes (83) uit een metaalfolie als steunmate-riaal (88) bestaan. 10 22, Werplichaam volgens conclusie 21 met het kenmerk, dat de blaadjes (83) pit een aluminiumfolie als steumnateriaal (88) bestaan.
  21. 23. Werplichaam volgens conclusie 14 - 19 met het kenmerk, dat de blaadjes (83) uit een kunststoffolie of een van een 15 metaallaag voorziene kunststoffolie als steumnateriaal (88) bestaan,
  22. 24. Werplichaam volgens conclusie 20 - 23 met het kenmerk, dat het voor de blaadjes (83) gebruikte steunmateriaal (88) een oppervlaktegefcicht van maximaal ongeveer 60 g/m heeft.
  23. 25. Werplichaam volgens conclusie l4 - 24 met het kenmerk, dat de zich op de blaadjes (83) bevindende brandlaag (85) uit brandpasta uit rode fosfor en een kunststof in een gewichtsverhouding van 70 : 30 tot 85 : 15 bestaat.
  24. 26. Werplichaam volgens conclusie 14 - 25 met het kenmerk, 25 dat de zich op de blaadjes (83) bevindende brandlaag (85) uit brandpasta tenminste gedeeltelijk van een zich aan het oppervlak bevindende passiveringslaag (86) is voorzien. 27♦ Werplichaam volgens conclusie 26 met het kenmerk, dat de passiveringslaag (86) uit rode fosfor en een kunststof 30 in een gewichtsverhouding van 5 : 95 tot 30 : 70 bestaat.
  25. 28, Werplichaam volgens conclusie 25 of 27 met het kenmerk, dat de kunststof in wezen polyvinylchloride is.
  26. 29· Werplichaam volgens conclusie 15 - 28 met het kenmerk, dat de. cirkelaectorvormige blaadjes (83) aan de 35 naar de ontsteekverdeeleenheid (33) gekeerde binnenste 7 9 0 1 5 δ S ^M . cirkelrand daarvan zijn voorzien van een niet van een pas-siveringslaag (86) voorziene ontsteekstrook (87).
  27. 30. Werplichaam volgens conclusie 15 - 28 met het kenmerk, dat de cirkelsectorvormige blaadjes (83) aan één van de 5 beenzijden daarvan zijn voorzien van een niet van een passi- veringslaag (86) voorziene ontsteekstrook (87),
  28. 31. Werplichaam volgens conclusie 15 - 28 met het kenmerk, dat de cirkelsectorvormige blaadjes (83) zowel aan de binnenste cirkelrand daarvan alsook aan een van de beenzijden 10 daarvan niet van een passiveringslaag (86) voorziene ontsteekstrook (87) zijn voorzien,·
  29. 32. Werplichaam volgens conclusie l4 - 31 met het kenmerk, dat de voor het gebruik gereed zijnde blaadjes (83) een op-pervlaktegewicht van maximaal ongeveer 400 g/m hebben, 15 33· Werplichaam volgens conclusie 14 - 24 met het kenmerk, dat de zich op de blaadjes (83) bevindende brandlaag (85) uit brandpasta uit boor en/of b00rlegeringen met een boor-gehalte van tenminste 90 gew$ en uit een kunststof in een gewichtsverhouding van 70 : 30 tot 85 : 15 bestaat, 20 34, Werplichaam volgens conclusie 33 met het kenmerk, dat de kunststof in wezen polyvinylchloride is.
  30. 35. Werplichaam volgens co-nclusie 33 of 34 met het kenmerk, dat de brandpasta uit boor en/of boorlegeringen en uit een kunststof verder tot 40 gew$ zuurstofdrager en/of 25 actief metaalpoeder en/of actief metaallegeringspoeder bevat,
  31. 36. Werplichaam volgens conclusie 35 met het kenmerk, dat de brandpasta uit boor en een kunststof als zuurstofdrager looddioxyde bevat. 30 37, Werplichaam volgens conclusie 35 met het kenmerk, dat de brandpasta uit boor en een kunststof als actief metaalpoeder en/of actief metaallegeringspoeder, mangaanpoèder, zirkoonpoeder, ceriumpoeder en/of boorlegeringspoeder bevat. 38, Werplichaam volgens conclusie 33 - 37 met het kenmerk, 35 dat de cirkelsectorvormige blaadjes (83) aan de naar de 7 9 0 1 5 58 U3 ontsteekverdeeleenheid toegekeerde binnenste cirkelrand daarvan zijn voorzien van een ontsteekstrook (87)*
  32. 39. Tferplichaam volgens conclusie 33 ~ 37 niet het kenmerk, dat cfe cirkelsectorvormige blaadjes (83) aan één van de 5 beenzijden daarvan zijn voorzien van een ontsteekstrook (87). 4θ. Tferplichaam volgens conclusie 33 - 37 met het kenmerk, dat de cirkelsectorvormige blaadjes (83) zowel aan de bin-• nenste cirkelrand daarvan alsook aan één van de beenzijden 10 daarvan zijn voorzien van ontssteekstreken (87)* 4l. Tferplichaam volgens conclusie 33 ~ 4o met het kenmerk, dat de ontsteekstrook (87) uit een op de brandlaag (85) volgens conclusie 33 - 37 aangebrachte brandlaag uit een brandpasta uit rode fosfor en een kunststof in een gewichts-15 verhouding van 70 : 30 tot 85 : 15 bestaat. h2. Tferplichaam volgens conclusie hl met het kenmerk, dat de kunststof in %ezen een polyvinylchloride is. h3, Tferplichaam volgens conclusie 8 - 13 met het kenmerk, dat het werpmiddel een, het inwendige van het werpmiddel-20 reservoir (3) gedeeltelijk of geheel vullend, afzonderlijk perslichaam (123) is, dat door het persen van lichamen (125) uit een nevelsas op basis van rode fosfor en een granulaat (127) uit een nevelsas op basis van rode fosfor is vervaardigd, waarbij de integriteit van de lichamen (125) in 25 sterke mate wordt onderhouden en een , de afzonderlijke lichamen (125) omvattende poreuze structuur uit het granulaat (127) wordt gevormd. hh, Verplichaam volgens conclusie 43 met het kenmerk, dat het werpmiddel een, het inwendige van het werpmiddelreser-J voir (3) nauwkeurig opvullend perslichaam (123) is.
  33. 45. Verplichaam volgens conclusie 43 met het kenmerk, dat het werpmiddel een, het inwendige van het werpmiddelreser-voir (3) gedeeltelijk vullend perslichaam (123) is en het resterende deel van het inwendige van het werpmiddelreser-35 Voir (3) uit brandbare dunne blaadjes (83) volgens de con- 2 9 0 1 5 5 8 ΐ • * clusies l4 - bZ als werpmiddel bestaat.
  34. 46. Verplichaam volgens een der conclusies 43 - 45 met het kenmerk, dat de in het perslichaam (123) aanwezige lichamen (125) een diameter van ongeveer 11 mm., een hoog- ^ te van ongeveer 6 mm. en een gewicht van ongeveer 1 g. hebben.
  35. 47. Verplichaam volgens een der conclusies 43 - 46 met het kenmerk, dat de in het perslichaam (123) aanwezige lichamen (125) uit rode fosfor, koperoxydepoeder, magneto siumpoeder en een bindmiddel bestaan.
  36. 48. Verplichaam volgens een der conclusies 43 - 47 met het kenmerk, dat het in het perslichaam (123) aanwezige granulaat (127) uit rode fosfor, koperoxydepoeder, magnesiumpoeder en een bindmiddel bestaat.
  37. 49. Verplichaam volgens een der conclusies 43 - 48 met het kenmerk, dat de in het perslichaam (123) aanwezige lichamen (125) over een groter bindmiddelaandeel beschikken dan het daarin aanwezige granulaat (127).
  38. 50. Verplichaam volgens conclusie 49 met het kenmerk, dat 20 de in het perslichaam (123) aanwezige lichamen (125) uit ongeveer 65 - 75 gew$ rode fosfor, ongeveer 5 - 20 gew$ koperoxydepoeder, ongeveer 3-8 gew$ magnesiumpoeder en ongeveer 3 - 10 gew^b bindmiddel bestaan.
  39. 51. Verplichaam volgens een der conclusies 43 - 46 met 25 het kenmerk, dat het in het perslichaam (123) aanwezige granulaat (127) uit ongeveer 60 - 70 gew$ rode fosfor, ongeveer 5-20 gew$ koperoxydepoeder, ongeveer 3-8 gew$ magnesiumpoeder en ongeveer 5-15 gewfi bindmiddel bestaat.
  40. 52. Verplichaam volgens een der conclusies 43 - 51 met het kenmerk, dat het verplichaam als bindmiddel een elastomeer bevat.
  41. 53· Verplichaam volgens een der conclusies 43 - 52 met het kenmerk, dat de gewichtsverhouding van de lichamen 35 (125) en het granulaat (127) in het als werpmiddel gebruik- / 45 * te perslichaam (123) ongeveer 3 J 1 tot 2 : 1 is. 5^·. Werplichaam volgens conclusie 1-7 met het kenmerk, dat in of op de zich in de bodem (29) van het werpmiddel-reservoir (3) bevindende bevestigingsplaat (71) of de als 5 bevestigingsplaat (71) uitgevoerde bodem (29) van het werpmiddelreservoir (3) een uitdrijfladingskamer (37) voor een uitdrijflading (39) voor het uitdrijven van een zich in het werpmiddelreservoir (3) bevindend werpmiddel (73) onder afschetiren van het bij de kop (43) van het 10 werpmiddelreservoir (3) aanwezige deksel (5) is aange bracht, die met het ontsteekvertragingssas (31) in verbinding staat.
  42. 55· Werplichaam volgens conclusie 54 met het kenmerk, dat de uitdrijfladingskamer (37) in de bovenzijde van de 15 bevestigingsplaat (71) of de als bevestigingsplaat (71) uitgevoerde bodem (29) van het werpmiddelreservoir (3) naar het inwendige van het werpmiddelreservoir (3) toe Open is aangebracht.
  43. 56. Werplichaam volgens conclusie 54 of 55 met het ken-20 merk, dat het werpmiddel (73) op een werpmiddelsteun (89) uit tenminste een werpmiddelsteunschotel (91) boven de uitdrijfladingskamer (37) is opgesteld, die verkantings-vrij in het werpmiddelreservoir (3) wordt geleid.
  44. 57· Werplichaam volgens conclusie 54 - 56 met het kenmerk, 25 dat de werpmiddelsteunschotel (91) sn de bevestigingsplaat (71) bf de als bevestigingsplaat (71) uitgevoerde bodem- (29) van het werpmiddelreservoir (3) zodanig zijn uitgevoerd, dat de uitdrijfladingskamer (37) geen direkt contact maakt met de omgevende wand (4l) van het werpmiddel-30 reservoir (3).
  45. 58· Werplichaam volgens conclusie 57 met het kenmerk, dat de werpmiddelsteunschotel (91) aan de buitenrand daarvan tenminste een ten opzichte van de wand (4l) van het werpmiddelreservoir (3) gasdicht afsluitende afdicht-35 ring (93) bezit. .7 90 1 5 58 - -y / *6 _____
  46. 59, Werplichaam volgens conclusie 58 met het kenmerk, dat de werpmiddelsteunschotel (91) is voorzien van twee afdichtringen (93)·
  47. 60. Werplichaam volgens conclusie 58 - 59 met het kenmerk, 5 dat de werpmiddelsteunschotel (9I) de vorm van een naar de bodem van het werpmiddelreservoir (3) toe open vlakke ztii-ger heeft.
  48. 61. Werplichaam volgens conclusie 55 - 60 met het kenmerk, dat de onderste buitenrand van de werpmiddelsteun- 10 schotel (91) in de bovenste, buitenrand van de bevesti-gingsplaat (71) of de als bevestigingsplaat (71) uitgevoerde bodem (29) van het werpmiddelreservoir (3) grijpt.
  49. 62, Werplichaam volgens conclusie 55 “ 6l met het kenmerk, dat de werpmiddelsteun (89) uit de werpmiddelsteunschotel 15 (91), een daarop aangebrachte en praktisch tot het deksel (5) van het werpmiddelreservoir (3) reikende centrale zuil (95) en een aan de binnendiameter van het werpmiddelreser---voir-(3) aangepaste en zich aan het bovenste uiteinde van de centrale zuil (95) bevindende dekplaat (97) bestaat. 20 63· Werplichaam volgens conclusie 62 met het kenmerk, dat de dekplaat (97) van de werpmiddelsteun (89) is voorzien van een rondgaande krans van boringen (99)·
  50. 64. Werplichaam volgens conclusie 54 - 63 met het kenmerk, dat op de werpmiddelsteun (89) evenwijdig aan de lengte— 25 as van het werpmiddelreservoir (3) stoorstroken (101) zijn aangebracht. 65« Werplichaam volgens conclusie 64 met het kenmerk, dat op de werpmiddelsteun (89) een aantal pakketten van stoor— stroken (lQl) boven elkaar is aangebracht.
  51. 66. Werplichaam volgens conclusie 65 met het kenmerk,dat de afzonderlijke pakketten van stoorstroken (lOl) steeds door loodrecht op de centrale as van het werpmiddelreser— voir (3) staande scheidingsschijven (103) van elkaar zijn gescheiden.
NL7901558A 1978-03-14 1979-02-27 Werplichaam. NL7901558A (nl)

Applications Claiming Priority (4)

Application Number Priority Date Filing Date Title
DE2811016A DE2811016C1 (de) 1978-03-14 1978-03-14 Wurfkoerper
DE2811016 1978-03-14
DE19782819863 DE2819863A1 (de) 1978-03-14 1978-05-05 Wurfkoerper
DE2819863 1978-05-05

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL7901558A true NL7901558A (nl) 1985-11-01

Family

ID=25774052

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL7901558A NL7901558A (nl) 1978-03-14 1979-02-27 Werplichaam.

Country Status (6)

Country Link
BE (1) BE874835A (nl)
DE (1) DE2819863A1 (nl)
FR (1) FR2568679B1 (nl)
GB (1) GB2162621B (nl)
IT (1) IT1164670B (nl)
NL (1) NL7901558A (nl)

Families Citing this family (21)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
NO142928C (no) * 1978-03-08 1980-11-12 Raufoss Ammunisjonsfabrikker Roeykhaandgranat.
DE3617888A1 (de) * 1986-05-28 1987-12-03 Dynamit Nobel Ag Patrone oder wurfkoerper
DE3632854C1 (en) * 1986-09-26 1988-03-31 Buck Chem Tech Werke Contact head for projectiles which can be fired out of electrically operable projection containers
FR2610085B1 (fr) * 1987-01-26 1989-05-12 Matra Manurhin Defense Emetteur infrarouge, notamment a usage de leurre, et cartouche lance-leurre infrarouge pour sa mise en oeuvre
CH674742A5 (nl) * 1987-12-24 1990-07-13 Eidgenoess Munitionsfab Thun
DE3800599A1 (de) * 1988-01-12 1989-07-27 Feistel Pyrotech Fab Kontaktkopf fuer schnellnebelwurfkoerper
DE3828234C2 (de) * 1988-08-19 1997-05-22 Nico Pyrotechnik Munition aus einem Wurfbecher und einem Wirkkörper
DE4023443A1 (de) * 1990-07-24 1992-01-30 Diehl Gmbh & Co Geschoss mit einer elektronischen baugruppe
DE4101392C2 (de) * 1991-01-18 1994-05-19 Buck Chem Tech Werke Mörsergranate
DE4121887C2 (de) * 1991-07-02 1994-01-05 Buck Chem Tech Werke Adapter für Wurfkörper
GB9120803D0 (en) * 1991-10-01 1995-03-08 Secr Defence Pyrotechnic decoy flare
DE4328581A1 (de) * 1993-08-25 1995-03-02 Nico Pyrotechnik Nebelwurfkörper
DE19548436C1 (de) * 1995-12-22 1997-06-26 Buck Chem Tech Werke Schnellnebelhandgranate
GB9612655D0 (en) 1996-06-17 2003-05-28 Secr Defence Infra-red emitting decoy flare
FR2763120B1 (fr) * 1997-05-09 2001-12-28 Buck Chem Tech Werke Corps de sous-munition pour la production de brouillard
DE19914095A1 (de) 1999-03-27 2000-09-28 Piepenbrock Pyrotechnik Gmbh Pyrotechnischer Nebelsatz zur Erzeugung eines im sichtbaren, infraroten und im Millimeterwellen-Bereich undurchdringlichen Aerosols
DE10065816B4 (de) * 2000-12-27 2009-04-23 Buck Neue Technologien Gmbh Munition zur Erzeugung eines Nebels
EP1570875A1 (en) * 2004-03-04 2005-09-07 Roche Diagnostics GmbH Pyrotechnically driven needle-free liquid jet injection device with low-cost components and production
US7469640B2 (en) 2006-09-28 2008-12-30 Alliant Techsystems Inc. Flares including reactive foil for igniting a combustible grain thereof and methods of fabricating and igniting such flares
DE102017122351A1 (de) * 2017-09-26 2019-03-28 Rheinmetall Waffe Munition Gmbh Nebelkörper
US11988173B2 (en) 2020-10-21 2024-05-21 Raytheon Company Multi-pulse propulsion system with passive initiation

Family Cites Families (16)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE297973C (nl) * 1915-09-28
US2120246A (en) * 1935-11-27 1938-06-14 Max W Fischer Pyrotechnic device
US2180667A (en) * 1938-04-13 1939-11-21 Triumph Explosives Inc Parachute signal
US2785632A (en) * 1952-07-29 1957-03-19 Kilgore Inc Pyrotechnic device
GB729372A (en) * 1953-04-10 1955-05-04 Schermuly Pistol Rocket App Improvements in or relating to electrically ignited cartridges
US2913983A (en) * 1954-11-29 1959-11-24 Ardell L Lytle Rocket motor
GB863477A (en) * 1958-11-27 1961-03-22 Schermuly Pistol Rocket App Improvements in pyrotechnic devices, and electrical dischargers for use therewith
NL122448C (nl) * 1960-02-26
GB1138192A (en) * 1965-01-18 1968-12-27 Pains Wessex Ltd Improvements in and relating to pyrotechnic devices
CH460584A (de) * 1966-07-20 1968-07-31 Oerlikon Buehrle Holding Ag Leuchtgeschoss
US3712232A (en) * 1968-10-23 1973-01-23 Us Navy Variable delay fuse for aircraft parachute flare
GB1245488A (en) * 1968-12-09 1971-09-08 Raufoss Ammunisjonsfabrikker Rocket for dispersing material
DE2155787A1 (de) * 1971-11-10 1973-05-17 Messerschmitt Boelkow Blohm Druckgas speichernde bzw. erzeugende vorrichtung
US3967552A (en) * 1974-12-17 1976-07-06 The United States Of America As Represented By The Secretary Of The Army Percussion ignition system for a smokeless, flashless, low noise cartridge
DE2530057A1 (de) * 1975-07-05 1977-01-27 Dynamit Nobel Ag Strahlungskoerper
DE2811016C1 (de) * 1978-03-14 1986-07-17 Buck Chemisch-Technische Werke Gmbh & Co, 8230 Bad Reichenhall Wurfkoerper

Also Published As

Publication number Publication date
DE2819863A1 (de) 1986-07-24
GB2162621B (en) 1986-09-03
BE874835A (fr) 1985-11-18
GB2162621A (en) 1986-02-05
IT7948324A0 (it) 1979-03-13
FR2568679B1 (fr) 1987-01-23
IT1164670B (it) 1987-04-15
DE2819863C2 (nl) 1988-04-07
FR2568679A1 (fr) 1986-02-07

Similar Documents

Publication Publication Date Title
NL7901558A (nl) Werplichaam.
US5499582A (en) Projectile
US4860657A (en) Projectile
US4624186A (en) Infrared radiation-emitting decoy projectile
CA1276835C (en) Device for producing a decoy cloud, in particular an infrared decoy cloud
US4838167A (en) Method and device for protection of targets against approaching projectiles, which projectiles are provided with infrared-sensitive target finders
US8776691B2 (en) Launched smoke grenade
US5129326A (en) Ordnance device with explosion protection
US5052304A (en) Propelling charge container
US3148620A (en) Wear reduction additives
US5700971A (en) Rapid-release smoke hand grenade
GB2370625A (en) A piece of ammunition for generating a fog
US4227460A (en) Practice war head device
US9062941B2 (en) Encapsulated effect body for an infrared decoy
US10775140B2 (en) Controlled payload release mechanism for multiple stacks of pyrophoric foils to be contained in a single decoy device cartridge
US20110285088A1 (en) Pyrotechnic cassette
AU2003242677B2 (en) Smoke projectile
NO150374B (no) Roekboks eller -prosjektil
US2353934A (en) Cartridge
US727419A (en) Flying target.
US2935948A (en) Rocket igniter pellets
GB1577901A (en) Infra-red radiation device supply arrangement
CA1267037A (en) Smoke discharger grenade
CN110553552B (zh) 一种气态发射型烟花
GB2160625A (en) A propelling charge for large-calibre weapons

Legal Events

Date Code Title Description
BA A request for search or an international-type search has been filed
BB A search report has been drawn up
BC A request for examination has been filed
BV The patent application has lapsed