NL2006643C2 - Oplegger voorzien van kantelbare laadvloer met luchtbalgen. - Google Patents

Description

- 1 -

OPLEGGER VOORZIEN VAN KANTELBARE LAADVLOER MET LUCHTBALGEN

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een van een kantelbare laadvloer voorziene oplegger, en op een 5 voertuigcombinatie omvattende een trekker en een daarmee gekoppelde oplegger.

In het bijzonder heeft de uitvinding betrekking op een oplegger voorzien van: - een laadvloer die op één of meer wielassen steunt, 10 waarbij de laadvloer als geheel om een nabij de tenminste ene wielas gelegen zwaartepunt scharnierbaar is, en - aan de ene zijde van het scharnierpunt en aan de daartegenover liggende zijde aangebrachte opblaasbare luchtbalgen waarvan de luchtdrukken door middel van op de 15 aan weerszijden aanwezige luchtbalgen aangesloten regelorganen regelbaar zijn om het achterste einde van de laadvloer in gekantelde positie tot bij de bodem te laten zakken.

Dergelijke opleggers en combinaties zijn bekend.

20 Bekende kantelbare laadvloeren zijn meestal gedeeltelijk kantelbaar en hebben een achterste einde in de vorm van een als helling dienst doende lip waarvan de hoek met behulp van hydraulische organen verstelbaar is en waarbij de lip in staat is om de grond te raken. Hydraulische vloeistof en 25 organen zoals vloeistofpompen zijn niet in alle gevallen beschikbaar.

Het Duitse Gebrauchsmuster DE 20 2004 008 694 op naam van Tischer beschrijft een transportvoertuig met een aan een frame aangebracht laadvlak en een door een 30 luchtgeveerde dubbel-pendel-as gevormd assamenstel met tenminste twee pendel- of lagerdragers, waaraan telkens twee wielen van het assamenstel zijn gelegen en die tussen deze wielen om een as evenwijdig aan de wielassen zwenkbaar zijn aangebracht waarbij tussen de pendel- of lagerdragers 35 en het voertuigzijdige deel van het assamenstel telkens - 2 - tenminste twee door een luchtbalg gevormde luchtveerelementen zijn voorzien die elkaar tegenwerken met betrekking tot de zwenkbeweging, waarbij stuurmiddelen zijn voorzien waarmee de drukverdeling in de luchtveerelementen 5 voor het zwenken van het frame stuurbaar is.

Nadeel is dat in het segment van de wat minder zware voertuigen geen betaalbaar alternatief op de markt is om van de voordelen van een kantelbare laadvloer gebruik te maken.

10 Doel van de onderhavige uitvinding is het verschaffen van een lichtgewicht, eenvoudig te bedienen, weinig onderhoud vergend, betaalbaar alternatief voor kantelbare laadvloeren voor met name de wat lichtere opleggers.

15 Daartoe heeft de oplegger overeenkomstig de uitvinding het kenmerk dat de regelorganen zijn ingericht om lucht op basis van communicerende vaten uit te wisselen.

Aldus wordt tegemoet gekomen aan een ander bezwaar van luchtbalgen, namelijk hun in het algemeen trage 20 respons, als actie vereist is. Doordat eerst een luchtpomp in werking moet komen en vervolgens voldoende luchtdruk in de luchtbalgen moet worden opgebouwd om de mogelijk van lading voorziene laadvloer op te heffen en te laten scharnieren gaat kostbare tijd verloren, waardoor opnieuw 25 luchtbalgen geen goed alternatief vormen voor hydraulische cilinder-zuigersamenstellen.

Gebruik makend van het principe van de communicerende vaten bij het kantelen of terugkantelen van de daartoe weerszijden van het scharnierpunt aangebrachte luchtbalgen 30 komt lucht die in de ene balg al onder druk staat direct beschikbaar aan de balg die dan luchtdruk nodig heeft, zonder dat eerst een luchtpomp in werking hoeft te komen om luchtdruk op te bouwen. Dit leidt tot een snelle respons van de verder eenvoudig regelbare luchtbalgen. Bovendien 35 wordt in deze fase energie ten behoeve van het voeden van - 3 - de luchtpomp uitgespaard.

Een uitvoeringsvorm van de oplegger heeft volgens de uitvinding het kenmerk dat de tenminste ene luchtbalg is 5 voorzien van een eindaanslag die in uitstaande positie actief wordt en de balg begrenst op een vaste slag.

Door de eindaanslag wordt de slag van de balg begrensd, met als gevolg dat het inzakken bij bijvoorbeeld het belasten van de gekantelde laadvloer als daar lading op 10 komt wordt belet, wat de veiligheid, het optreden van trillingen en bewegingen, kortom de mechanische stabiliteit van die laadvloer ten goede komt.

Verdere mogelijke uitvoeringsvormen die in de overige 15 conclusies zijn uiteen gezet, zijn samen met de daarbij behorende voordelen in de navolgende beschrijving vermeld.

Thans zullen de oplegger en de voertuigcombinatie voorzien van een trekker en de oplegger, beide volgens de 20 onderhavige uitvinding, nader worden toegelicht aan de hand van de onderstaande figuren, waarin overeenkomstige onderdelen van dezelfde verwijzingscijfers zijn voorzien. Daarbij tonen:

Figuren IA en 1B een oplegger met een rechte en 25 respectievelijk een gekantelde laadvloer die scharnierbaar met een verlaagd gedeelte van een laadplateau van in dit geval dezelfde oplegger is gekoppeld; en

Figuren 2A en 2B een detail van de oplegger uit de figuren IA en 1B in een rijstand en respectievelijk een 30 laad/los stand.

De figuren IA en 1B tonen een voorbeeld van een oplegger 1 die is voorzien van een laadvloer 2 die in dit getoonde geval op twee verende wielassen 3-1 en 3-2 35 afsteunt. Het navolgende is qua principe ook toepasbaar op - 4 - één wielas. De laadvloer 2 is als geheel scharnierbaar uitgevoerd. Het scharnierpunt 0, tevens bij voorkeur het zwaartepunt van de lege oplegger 2, ligt bij en in het weergegeven geval tussen de beide wielassen 3-1 en 3-2; 5 hier in het bijzonder op 3/5 van de totale onderlinge afstand van de assen 3-1, 3-2 achter de voorste wielas 3-1.

Aan de ene zijde van het scharnierpunt 0 en aan de daartegenover liggende zijde zijn opblaasbare luchtbalgen 4-1, 4-2, 4-3, 4-4 aangebracht, waarvan de luchtdrukken met 10 behulp van niet weergegeven, doch algemeen bekende, regelorganen regelbaar zijn.

Figuur 2A toont de ook in figuur IA getoonde rijstand van de oplegger 1 en laadvloer 2, terwijl figuur 2B in detail de ook in figuur 1B getoonde laad- en lospositie 15 toont. Hierin is het achterste einde 5-1 van de laadvloer 2 in gekantelde positie gekomen waardoor dit tot bij de bodem B is gezakt.

In die positie kan een last bijvoorbeeld door middel van een niet weergegeven lier op de laadvloer 2 worden 20 getrokken, of met een heftruck daarop worden neergezet. Ook kan een klein voertuig de laadvloer 2 op worden gereden. De last wordt ongeacht het soort last zodanig op de laadvloer 2 geplaatst dat het zwaartepunt van last plus laadvloer bij of in dit geval tussen de wielassen 3-1, 3-2 komt te 25 liggen. Dit komt de stabiliteit van het rijgedrag ten goede en voor het kantelen van de laadvloer 2 is dan relatief weinig kracht nodig.

De kracht voor het kantelen wordt opgebracht door de verschillende luchtbalgen, algemeen aangeduid met 30 verwijzingscijfer 4, die zijn aangesloten op de regelorganen. Uitgaande van de situatie met vlakke laadvloer 2 van figuur IA, 2A wordt al enigszins onder druk staande lucht uit balg 4-2 onder iets te verhogen druk in balg 4-1 gelaten. Dit wordt door de regelorganen geregeld 35 waardoor de situatie van figuur IB, 2B wordt bereikt. Balg - 5 - 4-1 beschikt bij voorkeur over een op zichzelf bekende eindaanslag die bij het actief worden de bij de volle druk horende uitslag van de balg 4-1 handhaaft. Het veilig, en zonder het onder de druk meebewegen van de laadvloer 2 over 5 de ontstane helling rijden is daarmee mogelijk geworden.

Als de last van de laadvloer 2 is verwijderd of daar juist op is geplaatst kan gebruik makend van het principe van de communicerende vaten lucht uit de bij een gekantelde laadvloer 2 al onder druk staande balg 4-1 snel en direct 10 naar de andere balg, bijvoorbeeld 4-2, worden geleid.

In verband met de stabiliteit bevinden de luchtbalgen 4-1 en 4-2 zich aan weerszijden van het scharnierpunt O, welke nog verder verbeterd als de luchtbalgen zich achter de betreffende wielassen 3 bevinden, zoals is weergegeven. 15 Bij voorkeur strekt de laadvloer 2 zich in het vlak loodrecht op de tekening aan weerszijden tot boven de diverse met de wielas 3 gekoppelde wielen 6 uit, waardoor de laadvloer aan breedte wint en de last daar niet buiten hoeft te steken.

20 De figuren IA en 1B tonen een oplegger 2 van het type dat zelf van een laadplateau L is voorzien in de vorm van een verhoogd laadplateau LI en een verlaagd laadplateau L2. Het voorste einde 5-2 van de laadvloer 2 rust in rijstand op het verlaagde plateau L2, en in laad/losstand reikt het 25 tot aan verhoogde laadplateau LI. Hierdoor kan de last ook hier eenvoudig op en af worden getrokken of gereden.

Tussen het verlaagde gedeelte L2 van het laadplateau en de onderzijde van de laadvloer 2 zijn in de weergegeven uitvoeringsvorm van de oplegger 1 de opblaasbare regelbare 30 luchtbalg 4-3 en 4-4 aangebracht. De balgen 4-3 en 4-4 bevinden zich hier aan weerszijden van de as 7 en daarvan wordt de luchtdruk ook door de regelmiddelen, eventueel op basis van het principe van de communicerende vaten, geregeld. Als de luchtbalgen 4 tijdens het rijden onder een 35 zekere druk worden gehouden wordt met deze samenstelling - 6 - het klapperen van de laadvloer 2 voorkomen, zoals bij het overgaan van verkeersdrempels.

Als de figuren IA en 1B tonen is een horizontale as 7 tussen het verlaagde gedeelte L2 van het laadplateau en de 5 laadvloer 2 voor het onderling scharnierbaar koppelen aangebracht.

Koppeling met een niet getoonde trekker vindt hier plaats door middel van een verticaal as deel, te weten een welbekende kingpin 8.

10 Er zijn diverse voertuigcombinaties mogelijk. Zo kunnen de getoonde achterassen 3 de assen of slechts één as van een trekker zijn, waarop de kantelbare laadvloer 2 zit. Verder hoeft er geen verlaagd en/of verhoogd laadplateau L op trekker of oplegger aanwezig te zijn, maar het kan met 15 voordeel wel. In dat laatst genoemde geval kan immers via de gekantelde laadvloer 2 ook het verhoogde laadplateau LI eenvoudig worden geladen en gelost.

Verder is er de mogelijkheid om een weegsysteem te creëren. Dit kan door de balgen 4-1 en 4-2 onder druk te 20 houden, en 4-4 slap te maken, waarbij balg 4-3 via een hoogteregelaar over zekere afstand, bijvoorbeeld enkele centimeters, wordt opgepompt. De in balg 4-3 teweeg gebrachte luchtdruk is dan evenredig met de druk op de kingpin 8 of op een kogel, ingeval de laadvloer 2 via een 25 dergelijke kogel of andersoortige koppeling op bijvoorbeeld de schotel van een trekker ligt. Dit biedt een eenvoudige controle werkwijze om de kinpin- of kogeldruk te bepalen, waarbij een machinist op een metertje kan aflezen of de maximale druk op de betreffende koppeling niet wordt 30 overschreden.

In de praktijk kunnen de regelorganen zijn uitgevoerd met een handel die dan drie standen kent, te weten: een laadstand, een weegstand en een rijstand.

Het voordeel van het toepassen van luchtbalgen 4 is 35 verder dat tijdens het laden en lossen het chassis nooit - 7 - krom kan gaan staan, omdat in de praktijk de balgen 4 dan onder het gewicht van de belasting iets zullen inzakken.

Claims (10)

1. Oplegger voorzien van: - een laadvloer die op één of meer wielassen steunt, 5 waarbij de laadvloer als geheel om een nabij de tenminste ene wielas gelegen zwaartepunt scharnierbaar is, en - aan de ene zijde van het scharnierpunt en aan de daartegenover liggende zijde aangebrachte opblaasbare luchtbalgen waarvan de luchtdrukken door middel van op de 10 aan weerszijden aanwezige luchtbalgen aangesloten regelorganen regelbaar zijn om het achterste einde van de laadvloer in gekantelde positie tot bij de bodem te laten zakken, met het kenmerk, dat de regelorganen zijn ingericht om lucht op basis van communicerende vaten uit te wisselen. 15

2. Oplegger volgens conclusie 1, met het kenmerk dat de tenminste ene luchtbalg is voorzien van een eindaanslag die in uitstaande positie actief wordt en de balg begrenst op een vaste slag. 20

3. Oplegger volgens één van de conclusies 1 en 2, met het kenmerk dat de aan weerszijden van het scharnierpunt aangebrachte luchtbalgen zich elk achter de betreffende wielas/assen bevinden. 25

4. Oplegger volgens één van de conclusies 1-3, met het kenmerk dat de laadvloer zich aan weerszijden boven de met de tenminste ene wielas gekoppelde wielen uitstrekt.

5. Oplegger volgens één van de conclusies 1-4, met het kenmerk dat de oplegger van een hoger dan de laadvloer gelegen laadplateau is voorzien, en dat de oplegger zodanig is gedimensioneerd dat het voorste einde van de gekantelde laadvloer tot aan het laadplateau reikt. 35 - 9 -

6. Voertuigcombinatie omvattende een trekker met een daaraan gekoppelde oplegger volgens één van de conclusies 1-5, met het kenmerk dat de trekker van een hoger dan de laadvloer gelegen laadplateau is voorzien, en dat de 5 voertuigcombinatie zodanig is gedimensioneerd dat het voorste einde van de gekantelde laadvloer tot aan het laadplateau reikt.

7. Voertuigcombinatie volgens conclusie 6, met het 10 kenmerk dat de trekker en de oplegger door middel van een om een verticale of om een horizontale as draaibaar scharnier onderling zijn gekoppeld.

8. Voertuigcombinatie volgens conclusie 7, met het 15 kenmerk dat de verticale as deel uitmaakt van een kingpin, respectievelijk dat de horizontale as tussen de trekker en de laadvloer van de oplegger is bevestigd.

9. Voertuigcombinatie volgens conclusie 7 of 8, met 20 het kenmerk dat de horizontale as tussen een verlaagd gedeelte van het laadplateau en de laadvloer is bevestigd.

10. Voertuigcombinatie volgens conclusie 9, met het kenmerk dat de voertuigcombinatie van een tussen het 25 verlaagde gedeelte van het laadplateau en de onderzijde van de laadvloer bevestigde opblaasbare regelbare luchtbalg is voorzien.