NL194251C - - Google Patents

Description

1 194251

Laadinrichting voor schijfcassette, alsmede cassette voor toepassing in de laadinrlchtlng

De uitvinding heeft betrekking op een schijfcassette-laadinrichting voor het in een opneem- en/of weergeefinrichting positioneren van een cassette met daarin een roteerbare magneetschijf, omvattende: een 5 hoofdchassis waaraan een aandrijfspilas en een signaaltransducent zijn aangebracht; een scharnierend aan het hoofdchassis gemonteerde cassettehouder voor het plaatsen van de cassette op de aandrijfspilas en de signaaltransducent, waarbij de cassette een venster omvat, waardoorheen de signaaltransducent in contact te brengen is met de magneetschijf, welk venster afsluitbaar is met een beweegbare sluiter, en waarbij de cassettehouder middelen bevat om aan te grijpen aan de sluiter en deze te openen wanneer de cassette in 10 de cassettehouder wordt geschoven.

Aanvraagster heeft reeds in de niet-voorgepubliceerde Nederlandse aanvrage 8202392 een opneem-en/of weergeefinrichting voorgesteld die voorzien is van een cassettehouder, waarbij een cassette, omvattende een roteerbare magneetschijf, gemakkelijk en op de juiste wijze in de inrichting gebracht kan worden.

15 Bij de genoemde cassette is in een gedeelte van de cassette een kopvenster gevormd voor het verschaffen van toegang aan een signaaltransducent of magneetkop, welk venster door een sluiter wordt geopend of gesloten. In de cassette zelf zijn verende middelen aangebracht voor het te allen tijden in de sluitrichting belasten van de sluiter voor het in de gesloten toestand houden ervan.

In de cassettehouder zijn uitstekende middelen aangebracht voor het aangrijpen op de sluiter en het 20 tegen de veerkracht van de verende middelen openen ervan wanneer de cassette in de cassettehouder wordt gestoken. Wanneer de cassette uit de cassettehouder wordt getrokken wordt de sluiter automatisch gesloten onder invloed van de veerkracht van de verende middelen.

In die gevallen waarin de cassette van de magneetbladcassette niet voorzien is van dergelijke verende middelen, kan de sluiter niet automatisch worden gesloten wanneer de cassette uit de houder wordt 25 getrokken, alhoewel deze wel automatisch kan worden geopend wanneer de cassette in de cassettehouder wordt gestoken. De sluiter kan daarom openblijven zelfs wanneer de cassette uit de houder is genomen, waardoor dus een risico bestaat dat vuil en stof in de cassette dringt door het geopende venster. Het wordt dus noodzakelijk om de sluiter met de hand dicht te doen nadat de cassette uit de houder is genomen.

Er is dus sterke behoefte aan magnetische opneem en/of weergeefinrichtingen, waarbij in de cassette-30 houder middelen zijn aangebracht waarmee de sluiter automatisch wordt gesloten en grendelmiddelen worden bediend voor het in de gesloten toestand vergrendelen van de sluiter na het uit de cassettehouder halen van de cassette, zelfs In die gevallen waarin de magneetbladcassette niet voorzien is van de eerdergenoemde verende middelen.

Het is daarom een doel van de onderhavige uitvinding een nieuwe magnetische opneem- en/of 35 weergeefinrichting te verschaffen, waarbij de cassettehouder grendelmiddelen van de cassette kan vrijmaken voor het automatisch openen van de sluiter, en waarbij deze middelen ook kunnen dienen voor het automatisch sluiten van de sluiter en voor het laten werken van de grendelmiddelen van de sluiter.

Hiertoe onderscheidt de laadinrichting volgens de onderhavige uitvinding zich van de eerder voorgestelde inrichting, doordat aan de binnenzijwand van de cassettehouder een uitsteeksel is aangebracht welk 40 uitsteeksel in een goot wordt gestoken die aan één rand van de cassette is gevormd voor het ontgrendelen en openen van de sluiter van de cassette wanneer deze in de cassettehouder wordt geschoven.

De uitvinding heeft eveneens betrekking op een cassette met daarin een roteerbare buigzame magneet- ----schijf-eneendeksel-voor-toepassing-in-een-laadinriehting-zoals-hierboven-omschrevenromvattendeeenaan----- één rand van het deksel gemonteerde sluiter voor het openen of sluiten van een toegangsgat voor een 45 signaaltransducent. Een dergelijke cassette is ook beschreven in de reeds genoemde oudere Nederlandse aanvrage 8202392. De cassette volgens de uitvinding heeft het kenmerk, dat in het deksel een sluiter-vergrendeling is aangebracht en aan de sluiter een uitsteeksel is gevormd voor het aangrijpen van de sluitervergrendeling.

50 De uitvinding zal worden toegelicht aan de hand van enkele uitvoeringsvoorbeelden.

Figuur 1 is een perspectivisch aanzicht dat belangrijke delen van een cassette-laadinrichting en van een cassette toont.

Figuur 2 is een gedeeltelijk doorgesneden vergroot vooraanzicht waarin een cassette met een roteerbare magneetschijf wordt getoond.

55 Figuur 3 is een vergroot bovenaanzicht daarvan.

Figuur 4 is een vergroot gedeeltelijk vooraanzicht van een grendelorgaan voor de cassette.

Figuur 5 is een gedeeltelijk perspectivisch aanzicht met uiteengenomen delen van een cassettehouder.

194251 2

Figuur 6 is een vergroot bovenaanzicht dat belangrijke delen van de cassettehouder toont.

Figuur 7 is een zijaanzicht daarvan.

Figuren 8-12 tonen de relatie tussen de cassette en de cassettehouder, waarbij

Figuur 8 een schematisch bovenaanzicht is dat de halverwege in de houder gestoken cassette toont.

5 Figuur 9 een vergroot bovenaanzicht is dat het grendelorgaan in de in figuur 8 getoonde toestand weergeeft.

Figuur 10 een schematisch bovenaanzicht is dat een cassettesluiter toont in de geopende toestand.

Figuur 11 een schematisch bovenaanzicht is dat de geheel in de houder gestoken cassette toont.

Figuur 12 een schematisch bovenaanzicht is dat de halverwege uit de houder getrokken cassette toont. 10 Figuur 13 toont een gemodificeerde uitvoeringsvorm van een cassette in zij- en bovenaanzicht.

Figuur 14 toont belangrijke onderdelen van de houder van de cassette in voor-, boven- en zijaanzicht.

Figuur 15A toont in schematisch de halverwege in de cassettehouder gestoken cassette.

Figuur 15B is een schematisch bovenaanzicht dat het horizontale uitsteeksel toont dat veerkrachtig in aangrijping is met een uitsparing aan één zijde van de cassettehouder.

15 Figuur 16 is een schematisch bovenaanzicht dat de sluiter van de cassette toont op het moment dat deze wordt geopend.

Figuur 17 is een schematisch bovenaanzicht dat de sluiter van de cassette toont tijdens het sluiten van het venster.

Figuur 18A is een schematisch bovenaanzicht dat de door de sluiter van de cassette gesloten toestand 20 van het venster toont

Figuur 18B is een schematisch bovenaanzicht dat de cassette toont terwijl deze uit de cassettehouder wordt getrokken.

Figuur 1 toont belangrijke gedeelten van een magnetische opneem- en/of weergeefinrichting en een 25 cassette met een roteerbare magneetschijf, of magneetbladcassette in perspectivisch aanzicht. De magneetbladcassette wordt getoond in een toestand waarin deze gereed is om in de opneem· en/of weergeefinrichting aangebracht te worden. Figuur 2 is een vergroot vooraanzicht van de magneetbladcassette, waarbij een gedeelte daarvan is weggesneden. Figuur 3 is een vergroot vooraanzicht van de bladcassette. Voordat verder wordt gegaan met de beschrijving van de magnetische opneem- en/of 30 weergeefinrichting, wordt eerst een in de inrichting aan te brengen magneetbladcassette A beschreven.

In figuren 1 en 2 is te zien dat een een huis van de magneetbladcassette A vormende cassette zelf 1 van kunsthars is vervaardigd in de vorm van in hoofdzaak vierkante holle plaat met een afmeting die in de hand gehouden kan worden. Een magneetblad 2 in de vorm van een schijf is roteerbaar opgenomen in het inwendige van de cassette zelf.

35 Op een centraal gedeelte van het magneetblad 2 is een centrale naaf 4 gemonteerd in de vorm van een schijf en voorzien van een opneemgat voor een aandrijfas, waarin een roterende aandrijfas 47 van de magnetische opneem- en/of weergeefinrichting wordt opgenomen. Deze naaf 4 is gemonteerd in een opening 5 die in de cassette 1 is gemonteerd, zodat het blad 2 om de opening 5 geroteerd kan worden.

Indicatiemiddelen 6 zijn aangebracht op een geschikt gedeelte van de cassette 1 voor het aangeven van 40 het aantal op het blad 2 opgenomen ringvormige magnetische sporen. De indicatiemiddelen 6 zijn vervaardigd van een wijzer-indicatie-orgaan 8 in de vorm van een schijf met een indicatieopening 7 in de vorm van een sleutelgat, en een aanslagorgaan 11 met een aangrijpingsgedeelte 11a dat veerkrachtig in aangrijping is met een getande rand 10 van een roterend tandwiel 9 dat één geheel vormt met het indicatie-orgaan 8.

45 Aan de beide zijden van de cassette zijn vensters 12,13 gevormd waarin de beide zijden van het blad 2 gedeeltelijk worden vrijgelaten. Een magneetkop 39 van de magnetische opneem- en/of weergeefinrichting die nog zal worden beschreven, wordt in één 12 van deze vensters gestoken waarin één zijde van het magnetische blad 2 toegankelijk is. Deze magneetkop 39 kan een magnetisch spoor aftasten van concentrisch op het magneetblad 2 gevormde beeldsignalen van een aantal stilstaande beelden.

50 Een sluiter 14 die bijvoorbeeld van een metalen plaat is vervaardigd is op de cassette 1 gemonteerd voor het openen of afsluiten van de vensters 12,13. De functie van deze bedekking 14 is het beschermen van het magneetblad 2 door te voorkomen dat stof en vuil in het inwendige van de cassette 1 binnendringt. De sluiter 14 bestaat uit een paar evenwijdige sluiterplaten 15,16 met verschillende afmetingen voor het van buitenaf bedekken van de vensters 12,13 en een verbindingsgedeelte 17 dat één rand van elk van de 55 sluiterplaten 15,16 met elkaar verbindt. De sluiterplaten 15,16 zijn in de richting naar links en rechts in figuur 2 beweegbaar langs uitsparingen 18,18 die aan weerszijden van de cassette 1 zijn gevormd. Aan de onderoppervlakken van de uitsparingen 18,18 zijn geleidingsgroeven 80 gevormd in de verschuivings- 3 194251 richting van de sluiterplaten 14 (ofwel in figuur 2 in de richting naar links en rechts) voor aangrijping met uitsteeksels 19,19 die aan de binnenzijde van de sluiterplaten 15,16 zijn gevormd. De functie van deze geleidingsgroeven 80 is het vasthouden van de sluiterplaat 14 om te voorkomen dat deze loskomt van de cassette 1 tijdens de verschuiving van de sluiter 14. Het einde van de openingsbeweging van de sluiter-5 platen 15,16 wordt bepaald door contact van de randen 15A, 16A van de sluiterplaten 15,16 met linker zijvlakken 18A, 18A van de van de uitsparingen 18,18 terwijl het eind van de sluitbeweging van de sluiterplaten 5, 6 bepaald wordt door contact van de andere randen 15B, 16B van de sluiterplaten 15,16 tegen rechter zijvlakken 18B, 18B van de uitsparingen 18,18.

Het verbindingsgedeelte 17 van de sluiterplaat 14 is zodanig gemonteerd dat deze langs een uitsparing 10 of een groef 20 aan één zijrand 1A van de cassette 1 kan verschuiven. Aan één einde (in figuur 2 links) van het verbindingsgedeelte 17 is een uitstekend L-vormig aangrijpingsorgaan 21 aangebracht met een gezien in figuur 2 naar beneden gebogen einde 21a. Wanneer de sluiter 14 wordt gesloten, komt het gebogen einde 21a in aangrijping met een grendelorgaan 22 dat in het inwendige van de cassette 1 is bevestigd.

Het grendelorgaan 22 is vervaardigd van veerkrachtig materiaal zoals kunsthars en, zoals in figuur 4 15 wordt getoond, omvat deze een ondersteuningsdeel 23 dat aan de binnenzijde van het cassettehuis 11s bevestigd en een palgedeelte 24 heeft dat één geheel vormt met het ondersteuningsgedeelte 23 en een eindrand 24a heeft tegenover de ruimte tussen de sluiterplaten 15,16 van de sluiter 14. Een eerste schuin oppervlak 25 is ongeveer in het midden van een boveneindoppervlak van het palgedeelte 24 gevormd, waarbij deze omhoog loopt naar het eindrand 24a van het palgedeelte 24 toe. Een tweede hellend 20 oppervlak 26 is aan het voorste gedeelte van het bovenste eindoppervlak gevormd, welk hellende oppervlak 26 omhoog loopt naar het basiseinde 24b van de eindrand 24a. Halverwege tussen de eerste en de tweede schuine oppervlakken 25, 26 is een uitsparing of groef 27 gevormd op het boveneindoppervlak, dat bestemd is om in contact te komen met het gebogen einde 21a van het aangrijpingsorgaan 21. Een van de uitsparing 27 doorlopende geleidingsgroef 28 is gevormd op het gedeelte van de zijde 1A van de cassette 1 waar het 25 grendelorgaan 22 is aangebracht. Op het bodemoppervlak van de geleidingsgroef 28 is een langwerpige sleuf 29 gevormd. Een uitstekend gedeelte 30 dat het eerste schuine oppervlak 25 van het palgedeelte 24 omvat staat continu onder een voorspanning om in de geleidingsgroef 28 te worden gestoken door de sleuf 29 onder invloed van de eigen veerkracht van het palgedeelte 24. Opgemerkt moet worden dat het palgedeelte 24 voorzien is van een zich verticaal uitstrekkende langwerpige sleuf 31, waarin een uitstekend 30 aan de binnenzijde van het cassettehuis 1 gemonteerde pen 32 aangrijpt voor het begrenzen van de elastische beweging van het palgedeelte 24, zodanig dat dit kleiner is dan een bepaalde afstand.

In het midden van het verbindingsgedeelte 17 van de sluiter 14 is een uitsparing 34' met een openings-rand 33 die in hetzelfde vlak ligt als een bovenoppervlak 17A van het verbindingsdeel 17.

Hierna zal de magnetische opneem· en/of weergeefinrichting worden beschreven. Een cassettehouder 34 35 waarin de eerdergenoemde magneetbladcassette A wordt gestoken, kan in een deksel 35 van een kast worden opgenomen. De kastdeksel 35 en de cassettehouder 34 zijn scharnierend bevestigd aan een basisplaat 37 door middel van een scharnier 36.

Op de basisplaat 37 zijn aangebracht een draaitafel 38 waarop de centrale naaf 4 wordt opgenomen door een magnetische aantrekkingskracht, de eerdergenoemde magneetkop 39 voor het op het blad 2 40 registreren van ringvormige sporen of het weergeven van in deze sporen geregistreerde informatie zoals stilstaande beelden, een magnetische kopverschuiver 40 voor het intermitterend en automatisch in de radiale richting van het magneetblad 2 verschuiven van de magneetkop 39, en een elektrische aandrijfmotor —-—41voorhetaandrljven'van'dedraaltafel'38en'debljbehorendeonderdelen^-

Opgemerkt moet worden dat de motor 41 servo bestuurd is zodanig dat het blad 2 met een bepaalde 45 fase en met een constante snelheid wordt geroteerd.

De magneetkop 39 is halverwege op een kopverplaatsingsarm 44 van de kopverschuiver 40 gemonteerd zodanig dat dit naar het registratie-oppervlak, in dit geval de zijde 2a van het blad 2 toegekeerd is door een in een onderste basisplaat 42 die aan de basisplaat 37 is bevestigd aangebracht venster 43.

Een schroeftrekveer 45 is met één einde 45a verbonden met de toevoerarm 44 zodat de arm 44 50 constant gedwongen wordt in de richting van de pijl A in figuur 1 te roteren met een zwenkas 46 als middelpunt.

Een op ongeveer het midden van de basisplaat 37 gemonteerde aandrijfas 47 kan in het gat 3 van de centrale naaf 4 worden gestoken. De draaitafel 38 is roteerbaar om de aandrijfas 47 gemonteerd, en tussen de draaitafel 38 en een aan een aandrijfas van de elektrische aandrijfmotor aangebrachte snaarschijf 48 is 55 een snaar 49 aangebracht.

Op de basisplaat 37 is eveneens een telleraandrijfeenheid 51 gemonteerd met een telleraandrijfas 50 die opgenomen wordt in de opening 7 van het wijzerindicatie-orgaan 8 voor het doen roteren van het indicatie- 194251 4 orgaan 8. Deze telleraandrijfeenheid 51 kan ook de kopverplaatsingsarm 44 aandrijven, zodanig dat de aandrijving van het indicatie-orgaan 8 werkzaam gekoppeld is met de radiale beweging van de magneetkop 39. In andere woorden, het indicatie-orgaan 8 wordt één stap geroteerd voor één stap voortbeweging van de magneetkop 39.

5 De cassettehouder 34 wordt gevormd door een vierkant gestel 52 zoals in figuur 5 wordt getoond. Het gestel 52 wordt gevormd door geleidingssecties 53 met een U-vormige dwarsdoorsnede voor het glijdend geleiden van de zijden 1A, 1B van de cassette en verbindingsgesteldelen 55, 56 die deze geleidingssecties verbinden. De geleidingssecties 53,53 liggen tegenover elkaar.

Aan één van de geleidingssecties 53 (dat wil zeggen de geleidingssectie die de zijde 1A van de cassette 10 1 tezamen met de sluiter 14 kan geleiden) is een schuif 57 gemonteerd die dient als openingsorgaan voor de sluiter, zoals in figuur 6 wordt getoond.

De schuif 57 heeft een langwerpig horizontaal gedeelte 58 dat verschuifbaar aangebracht is op een bovenoppervlak van het gesteldeel 53. Het boveneinde 58a van het gedeelte 58 heeft, gezien in figuur 6, een verlenging naar een bovenoppervlak van het verbindingsgesteldeel 55, via een gebogen deel 59. Eén 15 einde 58a Van het platte stuk 58 heeft en langwerpige sleuf 60 waarin een eerste pen 61 is gestoken die rechtop aan het verbindingsgesteldeel 55 is gemonteerd. Het horizontale gedeelte 58 is bij een buitenrand 58c benedenwaarts gebogen voor het verkrijgen van een uitsteeksel 62 dat weer bij de onderrand omgebogen is voor het verkrijgen van een horizontaal uitsteeksel 64 dat door een langwerpig geleidings-opening _63 in een zijwand 53b van de geleidingssectie 53 in het inwendige van de geleidingssectie 53 20 steekt

Het uitsteeksel 62 wordt in contact gehouden met het oppervlak van de geleidingssectie 53 door een door middel van schroeven 65, 65 aan de geleidingssectie 53 bevestigde schuifsteunplaat 66 teneinde ongewenste verwijdering van het horizontale uitsteeksel 64 uit de geleide opening 63 te voorkomen.

De buitenzijde van de sectie 53 is voorzien van een getrapt gedeelte 67 dat bestemd is om in contact te 25 komen met een boveneinde 62a van het uitsteeksel 62. Het einde van de voorwaartse slag van de schuif 57 wordt bepaald door contact van het ene einde 62a van het verticale uitsteeksel 62 met het getrapte gedeelte 67, terwijl het einde van de tegengestelde slag van de schuif 57 wordt bepaald door contact van de pen 61 aan het boveneinde 60a van de langwerpige sleuf 60. Opgemerkt moet worden dat de afstand 1 tussen het boveneinde 62a van het verticale uitsteeksel 62 en het getrapte gedeelte 67 zodanig wordt 30 gekozen dat dit gelijk is aan de afstand tussen de pen 61 en het andere einde 60b van de sleuf 60 en dus heeft de schuif 57 een slag die gelijk is aan 1.

Een roterend paldeel 68 dat als sluitelement voor de sluiter dient is op een plaats voor of onder de schuif 57 aan de geleidingssectie 53 aangebracht, gezien in figuur 6.

Het paldeel 68 heeft een horizontaal gedeelte 69 dat op het bovenoppervlak van het gesteldeel 53 is 35 aangebracht. Het ondereinde 69a van het horizontale gedeelte 69 bevindt zich op een bovenoppervlak van het verbindingsgesteldeel 56. Aan één einde 69a van het horizontale gedeelte 69 Is een langwerpige sleuf 70 gevormd. Een tweede pen 71 is rechtop op het verbindingsgesteldeel 56 gemonteerd en in de sleuf 70 gestoken. Het horizontale gedeelte 69 is bij een buitenrand 69a naar beneden gebogen voor het verkrijgen van een opstaand uitsteeksel 72 dat weer langs de onderrand daarvan is gebogen voor het verkrijgen van 40 een horizontaal uitsteeksel 73 dat door de eerdergenoemde sleuf 63 steekt.

Het andere einde van het horizontale gedeelte 69 heeft een bekvormig einde 74 met een binnenwaarts van het vierkante gestel 52 uitstekend einddeel 74a. Dit bekvormige einde 74 is normaal in aangrijping met en wordt vastgehouden door een pen 75 die rechtop op het bovenoppervlak van de geleidingssectie 53 is aangebracht. Op deze wijze kan het paldeel 68 met de tweede pen 71 als middelpunt worden gedraaid en, 45 wanneer het palstuk 68 in figuur 6 in de richting van de klok gedraaid met de pen 71 als middelpunt, komt het uitsteeksel 73 uit de geleidingssectie 53 door de langwerpige sleuf 63.

Tussen een inwendig uitsteeksel van het horizontale gedeelte 69 en een einde 76a van een één geheel met het ondereinde 57a van de schuif 57 gevormde tong 56 is een schroeftrekveer 77 aangebracht. De veer 77 dient om de schuif 57 tijdens normaal bedrijf in de eindstand van de teruggaande slag te houden, 50 dat wil zeggen, wanneer de cassette niet in de cassettehouder is gestoken, waarbij het paldeel 68 op dit moment in een zodanige positie wordt gehouden dat het bekvormige einde 74 in aangrijping is met de uitstekende pen 75.

In figuur 6 geeft de pijl B de insteekrichting voor de cassette aan.

Nu zal aan de hand van de figuren 8-12 de werking van de schuif 57 en het paldeel 68 worden 55 beschreven. Opgemerkt moet worden dat in de magneetbladcassette A, het gebogen einde 21a van het orgaan 21 en het paldeel 24 van tevoren met elkaar in aangrijping zijn en de vensters 12,13 door de sluiterplaten 15,16 worden gesloten.

5 194251

Wanneer de cassette A langs de geleidingssecties 53, 54 van het vierkante gestel 52 is bewogen, wordt het horizontale uitsteeksel 64 dat door de geleidingssectie 53 steekt in de geleidingsgroef 28 gestoken, zoals in figuur 9 wordt getoond. Een voorrand of -hoek 64a van het uitsteeksel 64 werkt op het uitstekende gedeelte 30 om dit in het inwendige van de cassette 1 te drukken onder invloed van het palgedeelte 24, 5 terwijl het uitsteeksel 64 langs het eerste schuine oppervlak 25 van het grendelorgaan 22 wordt bewogen.

De aangrijping tussen het paldeel 24 en het omgebogen einde 21a van het orgaan 21 wordt opgeheven door het insteken van het uitstekende gedeelte 30. De voorrand 64a van het uitsteeksel 64 komt in contact -met-het gebogen einde 21a van-het orgaan 21---------

Opgemerkt moet worden dat, wanneer men begint met het insteken van de cassette A, het door de 10 geleidingssectie 53 stekende horizontale uitsteeksel 73 in figuur 8 in de richting van de klok wordt geroteerd met de tweede pen 71 als middelpunt. Het voorste gedeelte van het uitsteeksel 73 glijdt over het bovenoppervlak van het verbindingsgedeelte 17 van de sluiter 14 en komt in contact met het oppervlak op een plaats die op een afstand 1 ligt voor de uitsparing 34' of boven de uitsparing 34' zoals gezien in figuur 8.

Wanneer de cassette AS verder langs de geleidingssecties 53, 54 worden geschoven, worden de 15 vensters 12,13 geleidelijk door de sluiter 14 geopend.

De uiterste geopende stand van de sluiter 14 wordt bereikt wanneer de zijde C van het cassettehuid 1 een positie heeft bereikt op een afstand 1 voor het verbindingsgesteldeel 55 (figuur 10).

Wanneer de cassette A verder wordt geduwd totdat de zijde 1C van het cassettehuis 1 in contact komt met het verbindingsgesteldeel 55, zoals in figuur 11 wordt getoond, wordt het uitsteeksel 64 in figuur 11 20 gezien verder omhoog gedrukt door het aangrijpingsorgaan 21 van de sluiter 14. Wanneer het uitsteeksel 64 aldus omhoog wordt gedrukt, wordt de schuif 57 in zijn geheel in de richting van de pijl C geduwd tegen de kracht van de schroeftrekveer 77 in. Het einde 62a van het verticale uitsteeksel 62 van de schuif 57 komt op dit moment in contact met het getrapte gedeelte 67 van de geleidingssectie 53, terwijl het einde 60b van de sleuf 60 in het horizontale gedeelte 58 van de schuif 57 in contact komt met de eerste pen 61.

25 Op deze wijze wordt de zijde 34a van de uitsparing 34 in de sluiter 14 verschoven door de beweging van de cassette A over de afstand L, naar een positie die ingenomen wordt door het voorste gedeelte van het horizontale uitsteeksel 73. Het paldeel 68 wordt nu gezien in figuur 11 in de richting tegen de klok in geroteerd onder invloed van de veerkracht van de schroefveer 77, welke wordt versterkt door de genoemde beweging van de schuif 57, zodat het uitsteeksel 73 door een snapwerking in de uitsparing 34 valt.

30 Wanneer het uitsteeksel 73 aldus in de uitsparing 34 snapt wordt de sluiter 14 tussen de schuif 57 en het paldeel 68 in de toestand met het venster open gehouden, waardoor het ongewenst verschuiven van de sluiter 14 tijdens opname of weergave en het daaruit resulterende sluiter van de venster 12,13 wordt voorkomen.

Wanneer de cassette A geleidelijk uit het gestel 52 wordt getrokken, in een poging om de cassette A uit 35 de magnetische opneem en weergeefinrichting te verwijderen, worden de vensters 12,13 geleidelijk door de sluiter 14 gesloten daar deze laatste tussen de schuif 57 en het paldeel 68 wordt vastgehouden.

Wanneer de cassette A verder naar buiten wordt getrokken nadat de sluiter 14 de voor het venster uiterste gesloten stand heeft bereikt, komt het uitsteeksel 73 van het paldeel 68 los van de zijde 34a van de uitsparing 34 tegen de kracht van de schroefveer 77 in, en wordt de schuif 57 uit de geleidingsgroef 28 40 getrokken, zodat de op het uitstekende gedeelte 30 van het paldeel 24 van het grendelorgaan 22 werkende druk wordt weggenomen. Daar het uitstekende gedeelte 30 niet langer onder druk staat, wordt het paldeel 24 door zijn veerkracht in een richting bewogen zodanig dat het uitstekende gedeelte 30 in de geleldlngs- -groef 28valt,-waarbij-het'gebogeneinde-21a-van-het aangrijpingsorgaan 21-weerin-contact-komtmethet---— paldeel 24 voor het in de geopende toestand van het venster houden van de sluiter 14.

45 Hierna zal een gemodificeerde uitvoeringsvorm aan de hand van de figuren 13—18 worden beschreven.

Bij deze uitvoeringsvorm zullen de delen of componenten die gelijk zijn aan die van de voorgaande uitvoeringsvorm met dezelfde verwijzingscijfers zijn aangegeven, en de bijbehorende beschrijving wordt voor de eenvoud niet herhaald. Opgemerkt moet worden dat in de magneetbladcassette A het omgebogen einde 21a van het orgaan 21 en het paldeel 24 van tevoren met elkaar in contact komen en dat de vensters 12, 50 13 door de sluiterpiaten 15,16 worden gesloten net zoals in de voorgaande uitvoeringsvorm.

In de bladcassette A is een paldeel 210 aan het verbindingsdeel 17 van de sluiter 14 aangebracht, zoals in figuur 13 wordt getoond.

Het paldeel 210 van het grendelorgaan 22 is in aangrijping met de uitsparing 27 in het grendelorgaan wanneer de sluiter 14 in zijn het venster sluitende positie is.

55 Zoals In figuur 14 wordt getoond, is een schuif 78 door schroeven 79a, 79b aan de geleidingssectie 53 van het gestel 52 bevestigd. De schuif 78 heeft horizontaal uitsteeksel 64 met een hellend oppervlak 64b met een naar de voorrand benedenwaartse gradiënt, zodat een verschil in niveau wordt gecreëerd tussen 194251 6 de voorrand 64a en het achterste gedeelte 64b van het uitsteeksel 64. Door het verschaffen van dit schuine oppervlak blijft het paldeel 24 niet in de gebogen toestand wanneer de cassette A in de magnetische opneem- en/of weergeefinrichting is gestoken. Op deze wijze wordt de elasticiteitsgrens van het paldeel 24 in een kortere werkzame duur overschreden. Daar de schuif 78 is gefixeerd en de veerkracht van de 5 schroefveer 77 niet toeneemt tengevolge van beweging van de schuif 78 zoals in de voorgaande uitvoeringsvorm, moet een voldoende elastische kracht in de schroefveer 77 worden opgeslagen voor het aangrijpen van het voorste gedeelte van het uitsteeksel 73 van het paldeel 78 door een snapwerklng in de uitsparing 34....................................................... ........ ...________________

In figuur 15A is te zien dat, wanneer de cassette A langs de betreffende geleidingssecties 53, 54 van het 10 vierkante gestel 52 is bewogen, het voorste gedeelte van het horizontale uitsteeksel 73 van het veerkrachtige belaste paldeel 76 langs het bovenoppervlak 17a van het verbindingsdeel 17 van de sluiter 14 glijdt en in schuivend drukcontact daarmee wordt gehouden onder invloed van de kracht van de schroefveer 77. Wanneer de cassette A naar een in figuur 15B positie wordt geschoven, wordt het roterende paldeel 68 tegen de richting van de klok ingedraaid met de pen 71 als middelpunt, zodat het uitsteeksel 73 door 15 snapwerking in de uitsparing 34 wordt aangegrepen. De voorrand 64a van het door de geleidingssectie 53 uitstekende uitsteeksel 64 wordt langs het eerste schuine oppervlak 25 van het grendelorgaan 22 bewogen en het uitstekende gedeelte 30 wordt in de binnenzijde van de cassette 1 geduwd tegen de eigen veerkracht van het paldeel 30 in. Het paldeel 210 komt nu los uit het paldeel 24 en de voorrand 64a van het horizontale uitsteeksel 64 komt In contact met het einde 14a van de sluiter 14.

20 Wanneer de cassette A verder in de houder 34 wordt gedrukt, worden de vensters 12, 13 die in figuur 16 niet zijn getoond, geleidelijk door de sluiter 14 geopend. Opgemerkt moet worden dat voor het betrouwbaar openen van de sluiter 14 het einde van het uitsteeksel 73 in aangrijping moet komen met de uitsparing 34 voordat het paldeel 24 loskomt van de sluiter 14.

Wanneer de cassette A geleidelijk uit het gestel 52 wordt getrokken, in een poging de cassette A uit de 25 opneem- en/of weergeefinrichting te verwijderen, zorgt de sluiter 14 voor het geleidelijk sluiten van de vensters 12,13 aangezien de sluiter tussen de schuif 78 en het roterende paldeel 68 (figuur 17) wordt vastgehouden. Wanneer de cassette A naar buiten is getrokken tot het punt dat de schuif 78 loskomt uit de geleidingsgroef 28, wordt de belaste toestand van het uitstekende gedeelte 30 van het grendelorgaan 22 opgeheven. Het paldeel 210 van de sluiter 14 grijpt aan in de uitsparing 27 door het tweede schuine 30 oppervlak 26 van het paldeel 24, zodat de sluiter 14 weer In de sluitertoestand wordt gehouden (figuur 18A). Wanneer de sluiter 14 zijn het venster sluitende eindstand heeft bereikt, en de cassette A verder naar buiten wordt getrokken, komt het horizontale uitsteeksel 73 van het paldeel 68 ios uit de uitsparing 34 tegen de veerkracht van de schroefveer 77 in zodat de cassette A uit de opneem- en/of weergeefinrichting getrokken kan worden (figuur 18B).

35 Wanneer bij de onderhavige uitvoeringsvorm de magneetbladcassette A in de houder 34 is gestoken, kan het grendelorgaan 22 waarmee de de vensters 12,13 van het cassettehuis 1 sluitende stuiter 14 in de de vensters sluitende toestand wordt gehouden automatisch worden vrijgegeven terwijl de sluiter 14 wordt geopend. Wanneer de cassette A uit de houder 134 wordt getrokken kan de de vensters 12,13 openende sluiter 14 automatisch worden gesloten terwijl het grendelorgaan 22 weer in zijn sluitergrendelstand wordt 40 gebracht.

Uit het voorgaande blijkt dat het grendelorgaan 22 waarmee de sluiter 14 in de gesloten toestand wordt vergrendeld automatisch vrijkomt bij het in de houder 134 steken van de magneetbladcassette A, waarbij de sluiter 14 dan wordt geopend. Op dezelfde wijze wordt de sluiter 14 automatisch gesloten bij het uit de houder 134 trekken van de cassette A en wordt het grendelorgaan 22 weer in zijn sluitergrendelstand 45 gebracht.

Zelfs wanneer de cassette 1 dus zelf niet voorzien is van verende middelen voor het sluiten van de sluiter, kan de sluiter 14 automatisch worden gesloten, en dus zonder dat handbediening nodig is wanneer de cassette A uit de opneem- en/of weergeefinrichting is getrokken.

Opgemerkt moet worden dat de sluiter ook automatisch geopend of gesloten kan worden wanneer de 50 cassette van dergelijke verende middelen is voorzien.

Uit het voorgaande blijkt dat de beschreven constructie het mogelijk maakt om de vergrendelde toestand van de sluiter op te heffen voor het openen en in de geopende toestand houden van de sluiter bij het in de houder van de magnetische opneem- en/of weergeefinrichting steken van de magneetbladcassette, en om de sluiter automatisch te sluiten en gesloten te houden bij het uit de houder trekken van de cassette, zelfs 55 in die gevallen wanneer de cassette niet is voorzien van verende middelen voor het sluiten van de sluiter.

Claims (8)

1. Schijfcassette-laadinrichting voor het in een opneem- en/of weergeefinrichting positioneren van een cassette met daarin een roteerbare magneetschijf, omvattende: een hoofdchassis waaraan een aandrijfspi- 5 las en een signaaltransducent zijn aangebracht; een scharnierend aan het hoofdchassis gemonteerde cassettehouder voor het plaatsen van de cassette op de aandrijfspilas en de signaaltransducent, waarbij de cassette een venster omvat, waardoorheen de signaaltransducent in contact te brengen is met de magneetschijf, welk venster afsluitbaar is met een beweegbare sluiter, en waarbij de cassettehouder middelen bevat om aan te grijpen aan de sluiter en deze te openen wanneer de cassette in de cassette-10 houder wordt geschoven, met het kenmerk, dat aan de binnenzijrand van de cassettehouder een uitsteeksel (64) is aangebracht, welk uitsteeksel (64) in een goot (28) wordt gestoken die aan één rand van de cassette is gevormd voor het ontgrendelen en openen van de sluiter (14) van de cassette wanneer deze in de cassettehouder (34) wordt geschoven.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de cassettehouder (34) verder een haak (73) omvat 15 aan de rand, waar het uitsteeksel (64) is aangebracht, welke haak in aangrijping komt met de sluiter (14) voor het sluiten hiervan wanneer de cassette uit de cassettehouder (34) wordt geschoven.

3. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het uitsteeksel (64) verschuifbaar aan de cassettehouder (34) is gemonteerd.

4. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de haak (73) door een veer (77) naar de binnenzijde 20 van de cassettehouder wordt gedwongen teneinde opzij bewogen te worden wanneer de sluiter (14) wordt gesloten.

5. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat het uitsteeksel (64) verschuifbaar aan de cassettehouder is gemonteerd, en dat het uitsteeksel (64) en de haak (73) door de veer (77) met elkaar zijn verbonden.

6. Cassette met daarin een roteerbare buigzame magneetschijf en een deksel voor toepassing in een iaadinrichting volgens een der voorgaande conclusies, omvattende een aan één rand van het deksel gemonteerde sluiter voor het openen of sluiten van een toegangsgat voor een signaaltransducent, met het kenmerk, dat in het deksel (1) een sluitervergrendeling (22) is aangebracht en aan de sluiter (14) een uitsteeksel (21a) is gevormd voor het aangrijpen van de sluitervergrendeling.

7. Cassette volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat de sluitervergrendeling (22) in buitenwaartse richting door middel van een veer voorbelast is, en wanneer de sluiter (14) wordt geopend de sluitervergrendeling naar binnen wordt geduwd voor het ontkoppelen van de sluitervergrendeling met de sluiter.

7 194251

8. Cassette volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat de sluitervergrendeling (22) voorzien is van een uitstekend gedeelte (30) dat van buitenaf toegankelijk is voor het ontgrendelen van de sluitervergrendeling. Hierbij 16 bladen tekening