NL1022013C1 - Werkwijze en schakeling voor het waarnemen van een defect in een knipperlicht. - Google Patents

Werkwijze en schakeling voor het waarnemen van een defect in een knipperlicht. Download PDF

Info

Publication number
NL1022013C1
NL1022013C1 NL1022013A NL1022013A NL1022013C1 NL 1022013 C1 NL1022013 C1 NL 1022013C1 NL 1022013 A NL1022013 A NL 1022013A NL 1022013 A NL1022013 A NL 1022013A NL 1022013 C1 NL1022013 C1 NL 1022013C1
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
flashing
flashing light
detection circuit
trailer
pulse generator
Prior art date
Application number
NL1022013A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Ecs Electronics B V
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Ecs Electronics B V filed Critical Ecs Electronics B V
Priority to NL1022013A priority Critical patent/NL1022013C1/nl
Priority to PCT/NL2003/000840 priority patent/WO2004048151A1/en
Priority to AU2003289683A priority patent/AU2003289683A1/en
Application granted granted Critical
Publication of NL1022013C1 publication Critical patent/NL1022013C1/nl

Links

Classifications

    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B60VEHICLES IN GENERAL
    • B60QARRANGEMENT OF SIGNALLING OR LIGHTING DEVICES, THE MOUNTING OR SUPPORTING THEREOF OR CIRCUITS THEREFOR, FOR VEHICLES IN GENERAL
    • B60Q11/00Arrangement of monitoring devices for devices provided for in groups B60Q1/00 - B60Q9/00
    • B60Q11/005Arrangement of monitoring devices for devices provided for in groups B60Q1/00 - B60Q9/00 for lighting devices, e.g. indicating if lamps are burning or not
    • B60Q11/007Arrangement of monitoring devices for devices provided for in groups B60Q1/00 - B60Q9/00 for lighting devices, e.g. indicating if lamps are burning or not the lighting devices indicating change of drive direction

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Mechanical Engineering (AREA)
  • Lighting Device Outwards From Vehicle And Optical Signal (AREA)

Description

WERKWIJZE EN SCHAKELING VOOR HET WAARNEMEN VAN EEN DEFECT IN EEN KNIPPERLICHT
De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het waarnemen van een defect in tenminste één hulp-knipperlicht, bijvoorbeeld op een aanhanger, dat verbonden is met een hoofd-knipperlichtinstallatie, bijvoorbeeld van een 5 trekkend voertuig, welke hoofd-knipperlichtinstallatie een knipperpulsgever, tenminste één daardoor aangestuurd hoofdknipperlicht en een de toestand van het of elk hoofdknipperlicht bewakende storingsdetectieschakeling omvat, waarbij bij het vaststellen van een fouttoestand in het hulp-10 knipperlicht een foutsignaal wordt afgegeven aan de storingsdetectieschakeling van de hoofd- knipperlichtinstallatie. Een dergelijke werkwijze is bekend uit het Europese octrooi 0 501 014.
Voertuigen die voor gebruik op de openbare weg zijn j 15 toegelaten moeten voorzien zijn van knipperlichten, waarmee j een verandering van de rijrichting kan worden aangegeven. Het is voor de verkeersveiligheid van groot belang dat dergelijke knipperlichten goed functioneren, en dat in geval van storing van één of meer knipperlichten een bestuurder van het 20 motorvoertuig gewaarschuwd wordt, zodat hij voor vervanging of reparatie kan zorgdragen. De meeste motorvoertuigen zijn daartoe voorzien van een zogeheten knipperlichtautomaat, waarin de knipperpulsgever en de storingsdetectieschakeling geïntegreerd zijn. Deze knipperlichtautomaat bevat verder 25 voorzieningen voor het verhogen van de knipperfrequentie in geval van storing van één van de knipperlichten. Doordat zich in het inwendige, in het algemeen op het instrumentenpaneel van een motorvoertuig een indicatorlamp bevindt die met de knipperfrequentie wordt aangestuurd, wordt zo een storing 30 voor de bestuurder zichtbaar gemaakt. Ook vanaf de buitenzijde van het voertuig is de storing eenvoudig waarneembaar door de verhoogde frequentie waarmee nog wel functionerende lichten knipperen.
Er zijn nu situaties denkbaar waarbij extra 35 knipperlichten op een knipperlichtinstallatie dienen te 1 0220 1 3 I worden aangesloten, bijvoorbeeld in het geval dat een I aanhanger aan een motorvoertuig gekoppeld wordt. Een dergelijke aanhanger is in het algemeen voorzien van een I verlichtingssysteem, met onder meer knipperlichten, dat 5 gekoppeld wordt aan het elektrisch systeem van het trekkend voertuig, waarbij de knipperlichten van de aanhanger I verbonden worden met de knipperlichtinstallatie van het trekkend voertuig. Daarbij is het van belang dat ook storingen in de knipperlichten van de aanhanger aan de 10 bestuurder van het trekkend voertuig worden doorgegeven.
I Het is echter niet zondermeer mogelijk om voor het waarnemen van storingen van de knipperlichten van de I aanhanger gebruik te maken van de reeds aanwezige storingsdetectieschakeling van het trekkend voertuig, omdat 15 zich daarbij het probleem voordoet dat door de toename van het totale aantal met de knipperlichtautomaat verbonden lampen bij het uitvallen van één van de lampen nog steeds het voor het voertuig normale aantal lampen met de automaat verbonden blijft, zodat er geen fouttoestand waargenomen I 20 wordt.
Het is natuurlijk mogelijk een afzonderlijke storingsdetectieschakeling voor de extra knipperlichten te voorzien, die net als storingsdetectieschakeling van het trekkend voertuig verbonden wordt met de knipperpulsgever om 25 zo de pulsfrequentie te verhogen bij een storing van een knipperlicht van de aanhanger, maar dit is een omslachtige en kostbare aangelegenheid.
In het hierboven genoemde Europese octrooi 0 501 014 wordt derhalve voorgesteld telkens een van de 30 knipperlichten van het voertuig of het knipperlicht van de I aanhanger indirect met de knipperlichtinstallatie van het I trekkend voertuig te verbinden, onder tussenkomst van een bufferschakeling met een hoge weerstand. Op deze wijze zijn dus altijd slechts twee knipperlichten, hetzij de beide „ I 35 hoofd-knipperlichten of een hoofd-knipperlicht en een hulp- knipperlicht rechtstreeks met de knipperautomaat verbonden, en wordt de aanwezigheid van een extra knipperlicht voor de knipperlichtinstallatie en met name voor de -i η η o n 1 n 3 storingsdetectieschakeling als het ware "verborgen", zodat de knipperlichtinstallatie dus normaal zal functioneren. Daarbij zijn in de bufferschakeling middelen aanwezig voor het controleren van de toestand van het daarmee verbonden 5 knipperlicht, waardoor wanneer in dit knipperlicht een defect wordt vastgesteld, een van de direct met de knipperautomaat verbonden knipperlichten, een hoofd-knipperlicht of het hulp-knipperlicht, wordt omgeschakeld naar de bufferschakeling.
Het betreffende knipperlicht blijft dus op de 10 knipperlichtinstallatie aangesloten, zodat dit ook blijft werken. De storingsdetectieschakeling van de | knipperlichtinstallatie neemt echter wel een storing waar, daar immers één van de hoofd-knipperlichten defect is of uitgeschakeld lijkt, waarop deze schakeling reageert door het 15 verhogen van de knipperfrequentie. Op deze wijze wordt de bestuurder van het trekkend voertuig duidelijk gemaakt dat één van de knipperlichten van zijn voertuig of de aanhanger defect is.
De uit dit oudere octrooi bekende werkwijze heeft 20 echter het nadeel dat deze werkt met de knipperfrequentie.
Tijdens iedere "aan"-fase van de knipperlichten wordt de werking daarvan gecontroleerd en op basis daarvan eventueel één van de knipperlichten omgeschakeld van een rechtstreekse verbinding met de pulsgever naar een verbinding via de 25 bufferschakeling. Tijdens de daarop volgende "uit"-fase wordt echter de omschakeling ongedaan gemaakt en de oorspronkelijke toestand weer hersteld. Dit is een probleem wanneer de controle op de toestand van de knipperlichten niet tijdens de "aan"-fase plaatsvindt, maar op een willekeurig moment 30 tijdens het knipperen, zoals bij moderne auto's in toenemende mate het geval is. In dat geval wordt immers geen fouttoestand geconstateerd wanneer de controle tijdens een "uit"-fase plaatsvindt, waarin de oorspronkelijke toestand hersteld is en het juiste aantal werkende knipperlichten 35 rechtstreeks met de pulsgever verbonden is.
De uitvinding beoogt derhalve een verbeterde werkwijze van de hiervoor beschreven soort te verschaffen, waarbij dit nadeel zich niet voordoet. Volgens de uitvinding 1C22ö 1 , I wordt dit bereikt, doordat de werking van de knipperpulsgever wordt bewaakt, en het foutsignaal wordt aangeboden zolang de knipperpulsgever werkzaam is. Door het foutsignaal dus niet I slechts tijdens de aan-fase maar ook tijdens de uit-fase van I 5 de knipperlichten aan te bieden, neemt de I storingsdetectieschakeling onder alle omstandigheden een I fouttoestand van het hulp-knipperlicht waar, ongeacht het I moment van controleren.
I Deze werkwijze kan eenvoudig worden toegepast door 10 één van de hoofd- of hulp-knipperlichten via een I bufferschakeling en het of elk ander knipperlicht I rechtstreeks met de knipperpulsgever te verbinden, bij het I vaststellen van een fouttoestand in het via de I bufferschakeling met de knipperpulsgever verbonden I 15 knipperlicht één van de andere knipperlichten om te schakelen I van een rechtstreekse verbinding met de knipperpulsgever naar I een verbinding via de bufferschakeling, en de omschakeling in stand te houden zolang de knipperpulsgever werkzaam is.
H Er kunnen pulsen aan een uitgang van de I 20 knipperpulsgever worden waargenomen, en de omschakeling kan I in stand gehouden worden zolang deze knipperpulsen elkaar met I een bepaalde frequentie opvolgen. Zo kan eenvoudig worden I gewaarborgd dat een fouttoestand in een knipperlicht te allen tijde wordt opgemekrt.
25 Een eenvoudige manier om een voortdurende H omschakeling te bereiken is dat de omschakeling gedurende een bepaalde vertragingsperiode in stand gehouden wordt, en de vertragingsperiode telkens opnieuw ingaat wanneer voor afloop I daarvan een knipperpuls wordt waargenomen. Zo gaan dus 30 omgeschakelde periodes als het ware in elkaar over, tot het I moment dat de knipperpulsgever wordt uitgeschakeld. Om te I voorkomen dat de omschakeling onbedoeld wordt beëindigd, wordt daarbij met voordeel de vertragingsperiode aanzienlijk langer gekozen dan de periode van de opeenvolgende 35 knipperpulsen. Deze vertragingsperiode bedraagt bijvoorbeeld in de orde van 0,5 tot 5 seconden, bij voorkeur in de orde van 1 tot 2 seconden, en meer bij voorkeur ongeveer 1,5 seconde.
5
Een eenvoudige wijze van het bepalen van een fouttoestand in het hulp-knipperlicht is, dat deze fouttoestand wordt vastgesteld wanneer dit knipperlicht geen stroom opneemt terwijl de aanhanger wel met het voertuig 5 verbonden is. Daarbij kan met voordeel de verbinding van de aanhanger met het voertuig vastgesteld worden aan de hand van een signaal van een aanhanger-detectieschakeling, en bij afwezigheid van dit signaal de verbinding worden gecontroleerd door te meten of een ander hulp-knipperlicht op 10 de aanhanger stroom opneemt. Op deze wijze kan met zekerheid worden bepaald of er sprake is van een fouttoestand in het hulpknipperlicht.
De uitvinding betreft ook een schakeling voor het uitvoeren van de hiervoor beschreven werkwijze. Een 15 dergelijke schakeling voor het waarnemen van een defect in tenminste één hulp-knipperlicht, bijvoorbeeld op een aanhanger, dat verbonden is met een hoofd-knipperlichtinstallatie, bijvoorbeeld van een trekkend voertuig, welke hoofd-knipperlichtinstallatie een 20 knipperpulsgever, tenminste één daardoor aangestuurd hoofdknipperlicht en een de toestand van het of elk hoofdknipperlicht bewakende storingsdetectieschakeling omvat, die op conventionele wijze is voorzien van middelen voor het bij het vaststellen van een fouttoestand in het hulp-knipperlicht 25 aan de storingsdetectieschakeling van de hoofd- knipperlichtinstallatie afgeven van een foutsignaal, wordt volgens de uitvinding gekenmerkt, doordat de deze verder middelen vertoont voor het bewaken van de werking van de knipperpulsgever, welke bewakingsmiddelen besturend verbonden 30 zijn met de foutsignaal-afgiftemiddelen en deze activeren zolang de knipperpulsgever werkzaam is.
Voorkeursuitvoeringen van de defectwaarnemingsschakeling volgens de uitvinding vormen de materie van de volgconclusies 11 tot 18.
35 De uitvinding wordt nu toegelicht aan de hand van een voorbeeld, waarbij verwezen wordt naar de bijgevoegde tekening, waarin: fig. 1 een principeschema toont van een 1022013 6 knipperlichtinstallatie van een trekkend voertuig, daarmee verbonden knipperlichten van een aanhanger, en een defectwaarnemingsschakeling volgens de uitvinding, fig. 2 een gedetailleerd schakelschema is van de 5 defectwaarnemingsschakeling van fig. 1, fig. 3 een stroomdiagram is waarin de belangrijkste stappen van de werkwijze volgens de uitvinding zijn weergegeven, en fig. 4 een diagram is waarin het verloop van 10 knipperpulsen en een foutsignaal is weergegeven.
Een knipperlichtinstallatie 1 (fig. Ij van een (schematisch weergegeven) trekkend voertuig 2 omvat een besturingsmodule 3, die verbonden is met een (hier niet weergegeven boordcomputer). Deze module 3 geeft, wanneer een 15 bestuurder van het voertuig de richtingaanwijzer bedient, via lijnen 5L, 5R knipperpulsen L, R af aan een linker knipperlicht 4L of een rechter knipperlicht 4R, afhankelijk van de aan te geven richting. Daarnaast geeft de module 3 knipperpulsen L, R af aan beide knipperlichten 4L, 4R 20 tegelijk, wanneer de bestuurder een schakelaar voor alarmverlichting bedient. Verder leidt de module 3 de boordspanning V van het voertuig 2, op dit moment in het algemeen 12 Volt, door via een lijn 6.
Wanneer het voertuig 2 is ingericht voor het 25 trekken van een aanhanger 7, is een besturingsschakeling 8 voor het bedienen van de knipperlichtinstallatie 9 van de aanhanger 7 aanwezig. Deze besturingsschakeling 8 heeft tot doel de knipperlichtinstallatie 9 van de aanhanger 7 synchroon te laten werken met die van het voertuig 2, en 30 ontvangt daartoe via lijnen 22L, 22R de knipperpulsen L, R op de lijnen 5L, 5R. Verder dient de besturingsschakeling te voorkomen dat de werking van de knipperlichtinstallatie 1 van het voertuig 2 wordt beïnvloed door de aanwezigheid van de knipperlichtinstallatie 9 van de aanhanger 7. Deze schakeling 35 wordt dan ook wel aangeduid als een "C2-module", naar het contact waarop een in de besturingsmodule 3 aanwezige storingsdetectieschakeling is aangesloten.
De besturingsschakeling of C2-module 8 dient dus de 10??n 1 a 7 aanwezigheid van de knipperlichtinstallatie 9 van de aanhanger 7 voor de storingsdetectieschakeling van de besturingsmodule 3 te verbergen. Hiertoe omvat deze schakeling 8 een tweetal bufferschakelingen 10L, 10R, 5 waardoor de knipperlichten 11L, 11R van de aanhanger 7 via lijnen 20L, 20R worden bediend. Deze bufferschakelingen 10L, 10R worden via lijnen 13L, 13R gevoed met de boordspanning van het voertuig 2. Teneinde de stroomopname daarvan te beperken, vertonen de bufferschakelingen 10L, 10R een hoge 10 ingangsweerstand. Zo wordt de belasting van de besturingsmodule 3 door de bufferschakelingen 10L, 10R geminimaliseerd. De bufferschakelingen 10L, 10R worden over lijnen 24L, 24R door middel van stuursignalen L_IN, R_IN aangestuurd vanuit een processor 12, die via een lijn 14 15 wordt gevoed met de boordspanning V, en geven over lijnen 25L, 25R eventuele foutsignalen af aan de processor 12. De besturingsschakeling 8 omvat verder een aanhanger-detectielijn 17, die in beginsel geleidend is wanneer een electrische verbinding tot stand gebracht is tussen het 20 voertuig 2 en de knipperlichtinstallatie 9 van de aanhanger 7. Deze aanhanger-detectielijn 17 loopt, net als de lijnen 20L, 20R en de (hier niet getoonde) lijnen voor het bedienen van de overige lampen van de aanhanger-verlichting, naar een contactdoos, waar een steker van de aanhanger 7 in gestoken 25 kan worden.
De storingsdetectieschakeling in de besturingsmodule 3 van de knipperlichtinstallatie 1 is op bekende wijze ingericht om, wanneer de knipperlichtinstallatie 1 werkzaam is en knipperpulsen L, R 30 afgeeft aan een van beide knipperlichten 4L, 4R, de werking van het betreffende knipperlicht te controleren. Daartoe wordt periodiek de door het knipperlicht 4L, 4R opgenomen stroom gemeten. Indien deze schakeling een storing detecteert, doordat het knipperlicht 4L, 4R geen stroom 35 opneemt, wordt de frequentie van de knipperpulsen verhoogd. Hierdoor zal ook een voor de bestuurder zichtbaar in het instrumentenpaneel van het voertuig 2 opgenomen verklikkerlicht, dat eveneens door de module 3 wordt 1 02201 3 ι aangestuurd, sneller gaan knipperen, waardoor de bestuurder op de storing geattendeerd wordt. Ook vanaf de buitenzijde I van het voertuig 2 is de storing uiteraard waarneembaar door I de verhoogde knipperfrequentie.
I 5 Deze wijze van het detecteren van storingen zou zoals gezegd gefrustreerd worden, wanneer de knipperlichten I 11L, 11R van de aanhanger 7 rechtstreeks met de H besturingsmodule 3 van het voertuig 2 verbonden zouden
H worden, omdat dan het uitvallen van een knipperlicht 4L, 4R
I 10 van het voertuig 2 gecamoufleerd zou worden door het nog wel werkende knipperlicht 11L, 11R van de aanhanger 7. Door het tussenschakelen van de buffers 10L, 10R wordt dit probleem H opgelost.
I De besturingsschakeling 8 is in detail weergegeven I 15 in fig. 2, waarin de symbolen de volgende betekenis hebben:
Naam Omschrijving I RT Output achterlicht aanhanger R (max. 42W)
RR Achterlicht voertuig R
I 20 TD Aanhanger detectie
R Input signaal achterlicht voertuig R
31 Massa I V Voeding (9 .. 14V/15A) NC Niet gebruikt
25 LR Achterlicht voertuig L
L Input signaal achterlicht voertuig L
LT Output achterlicht aanhanger L (max. 42W)
De besturingsschakeling 8 is ingericht om gebruik H 30 te maken van de storingsdetectieschakeling in de besturingsmodule 3 om ook storingen in de aanhanger- knipperlichten 11L, 11R voor de bestuurder van het voertuig 2 H en het overige verkeer zichtbaar te maken. Daartoe is de processor 12 via lijnen 21L, 21R besturend verbonden met twee H 35 relais 15L, 15R, die op hun beurt verbonden zijn met
schakelaars 16L, 16R in de lijnen 5L, 5R. Elk relais 15L, 15R
9 wordt door een diodeschakeling Dl, D2, D3 (fig. 2) voorzien van een spanning Vcc. Wanneer de processor 12 via de lijn 25L, 25R van een van de bufferschakelingen 10L, 10R een foutsignaal L_ST, R_ST ontvangt, dat aangeeft dat het 5 daardoor aangestuurde aanhanger-knipperlicht 11L, 11R defect is, geeft deze via de lijn 21L, 21R een signaal af aan een daarmee verbonden transistor 22L, 22R, die in de voedingslijn 41L, 41R van het betreffende relais 15L, 15R is opgenomen. Hierdoor wordt de transistor 22L, 22R vanuit de sperstand 10 overgebracht in de doorlaatstand, waardoor de voedingslijn 41L, 41R stroomvoerend wordt en het betreffende relais 15L, 15R wordt bekrachtigd. Dit leidt ertoe dat de schakelaar 16L, 16R wordt omgezet, en het betreffende knipperlicht 4L, 4R van het voertuig 2 wordt losgekoppeld van de besturingsmodule 3. 15 Zo wordt dit knipperlicht 4L, 4R dus voor de besturingsmodule 3 "verborgen", en wordt door de storingsdetectieschakeling een afname in de stroom waargenomen, en een foutsignaal gegenereerd dat leidt tot verhoging van de knipperfrequentie. Door het omzetten van de 20 schakelaar 16L, 16R wordt het betreffende knipperlicht 4L, 4R vervolgens gevoed door een lijn 18L, 18R vanuit de overeenkomstige bufferschakeling 10L, 10R van de besturingsschakeling 8.
De besturingsschakeling 8 omvat overigens, zoals in 25 het gedetailleerde schema van fig. 2 is te zien, nog een spanningsdeler 19, waardoor de boordspanning op de lijn 6 verlaagd wordt tot een geschikte waarde VDD voor het voeden van de processor 12. Verder zijn de bufferschakelingen 10L, 10R, die in fig. 1 afzonderlijk weergegeven zijn, in de 30 praktische uitvoering van de besturingsschakeling 8 gecombineerd in een enkele processor, die via de lijn 6 voorzien wordt van de boordspanning V. Deze processor vertoont twee stel ingangen IN3, IN 2 en IN 3, IN 4, waarop de besturingslijnen 24L, respectievelijk 24R aangesloten zijn, 35 en twee stel uitgangen OUTx, OUT 2 en OUT 3, OUT 4 waarop de lijnen 20L, 20R naar de aanhanger-knipperlichten 11L, 11R zijn aangesloten. Als op een ingang INn een "hoog" signaal staat, wordt ook de overeenkomstige uitgang OUTn "hoog" ten
102201S
I 10 teken dat het daarmee verbonden knipperlicht 11 moet gaan branden. Als dan de belasting van deze uitgang OUTn te laag I is, omdat knipperlicht 11 defect is, wordt een overeenkomstige status-uitgang STn "laag" gemaakt, waardoor I 5 het foutsignaal L_ST of R_ST op de lijn 25L of 25R wordt I gezet.
Verder is in het detailschema van fig. 2 nog een I diodeschakeling 40 getoond, met drie diodes D4, D5, D6, die I met AGND verbonden zijn. Hierdoor wordt gewaarborgd dat de 10 schakeling 8 ook goed blijft functioneren wanneer de massa I GND uitvalt, bijvoorbeeld door draadbreuk.
Het door een omschakeling als hiervoor beschreven I zichtbaar maken van storingen in de aanhanger-knipperlichten I 11L, 11R is op zichzelf bekend. Bij bekende systemen wordt I 15 echter het relais na elke knipperpuls weer losgelaten, I waardoor de oorspronkelijke toestand wordt hersteld. De H gedachte hierachter is dat de toestand van de knipperlichten H 4L, 4R door conventionele storingsdetectieschakelingen I tijdens de "aan"-fase van elke knipperpuls gecontroleerd I 20 wordt. Gebleken is echter dat met name bij moderne voertuigen I de door de boordcomputer aangestuurde module 3 deze controle niet rechtstreeks gekoppeld is aan de knipperpulsen, en dus ook tijdens een "uit"-fase kan worden uitgevoerd. Omdat de conventionele besturingsschakelingen tijdens de "uit"-fase I 25 echter de omschakeling van het knipperlicht 4L, 4R weer I ongedaan maken, zou bij een controle op dat moment geen I storing waargenomen worden, en dus de knipperfrequentie niet worden verhoogd.
I Om ook onder deze omstandigheden toch storingen in 30 de aanhanger-knipperlichten 11L, 11R te kunnen laten I detecteren door de besturingsmodule 3 van het voertuig 2, is H de besturingsschakeling 8 volgens de onderhavige uitvinding ingericht om ook tijdens de "uit"-fase van de knipperpulsen een storingsmelding te genereren. In het getoonde voorbeeld 35 wordt dit bereikt, doordat een signaal aan de betreffende
transistor 22L, 22R wordt aangeboden, en het relais 15L, 15R
dus wordt bekrachtigd, gedurende een vertragingsperiode T, die langer is dan de periode P van de knipperpulsen. Zo wordt I 1- η o o n 1 q 11 dus de omschakeling van het knipperlicht 4L, 4R van het voertuig 2 ook tijdens de "uit"-fase van elke knipperpuls in stand gehouden, en wordt dus ook een storing waargenomen, wanneer de storingsdetectieschakeling de controle uitvoert 5 tijdens deze "uit"-fase.
Een en ander is weergegeven in fig. 4. Wanneer op het tijdstip to de besturingsmodule 3 een eerste knipperpuls afgeeft, bestaande uit een "aan"-fase 26 en een "uit"-fase 27, controleert de bufferschakeling 10L, 10R de werking van 10 het betreffende aanhanger-knipperlicht 11L, 11R. In geval van een storing zal na een zeer korte tijd At een foutsignaal L_ST, R_ST naar de processor 12 worden gezonden, die daarop een bekrachtigingssignaal 29 naar de betreffende transistor 22L, 22R zendt, waardoor het relais 15L, 15R wordt 15 bekrachtigd. De processor 12 omvat een klok, die ervoor zorgt dat het signaal 29 gedurende een bepaalde vertragingsperiode Ti, die aanzienlijk langer gekozen is dan de periode P van de knipperpulsen, in stand gehouden wordt. Wordt nu op het tijdstip = t„ + P een volgende knipperpuls waargenomen, en 20 blijkt bij controle door de bufferschakeling 10L, 10R dat de storing nog steeds bestaat, dan wordt door de klok een nieuwe vertragingsperiode T2 gestart.
Op deze wijze blijft het signaal 29 bestaan, en blijft het relais 15L, 15R bekrachtigd zolang voor afloop van 25 de vertragingsperiode T nieuwe knipperpulsen worden waargenomen. De storingsdetectieschakeling van de besturingsmodule 3 zal dus in deze situatie altijd een storing waarnemen, ongeacht of de controle plaatsvindt tijdens een "aan"-fase 26 of een "uit"-fase 27 van de 30 knipperpuls. Na afloop van de laatste knipperpuls, wanneer het signaal 28 op de lijn 22L, 22R dus gedurende langere tijd laag blijft, blijft het signaal op de lijn 21L, 21R nog enige tijd hoog, en wordt dan laag 30, waardoor het relais 15L, 15R weer afvalt, en het knipperlicht 4L, 4R weer rechtstreeks met 35 de besturingsmodule 3 verbonden wordt.
De werking van de besturingsschakeling 8, die bereikt wordt door het op geschikte wijze programmeren van de processor 12 en de eveneens als processoren uitgevoerde 1 02201 3 I 12 I bufferschakelingen 10L, 10R is samengevat in het stroomschema I van fig. 3.
I Nadat het programma in blok 30 gestart is, wordt in I blok 31 gecontroleerd of op een van de lijnen 22L, 22R een I 5 knipperpuls L, R aanwezig is. Is dit niet het geval, dan is I de knipperlichtinstallatie 1 van het voertuig 2 niet actief, I en keert het programma direct terug naar het begin.
I Wordt er wel een knipperpuls waargenomen, dan wordt in blok 32 gecontroleerd of de boordspanning op de lijn 6 I 10 aanwezig is. Is dit niet het geval, dan wordt een foutmelding gegenereerd door het bekrachtigen van de relais 15L, 15R, I zodat de knipperlichten 4L, 4R van het voertuig via de H bufferschakelingen 10L, 10R gevoerd worden (blok 38). Daarbij H wordt de vertragingsperiode T gestart (blok 39), waarna het I 15 programma terugkeert naar het begin.
I Blijkt de voedingsspanning wel aanwezig, dan wordt I in blok 33 gecontroleerd of op beide lijnen 22L, 22R een I knipperpuls aanwezig is. Dit vormt een aanduiding voor het gebruik van de alarmverlichting, hetgeen ertoe leidt dat het 20 programma terugkeert naar blok 30 en daar wacht. Is dit niet I het geval, dan is er sprake van het aangeven van richting, en wordt dus slechts een van de knipperlichten 4L, 4R en 11L, H 11R aangestuurd.
Dan wordt in blok 34 gecontroleerd of er reeds een I 25 knipperlicht 4L, 4R van het voertuig 2 met de bufferschakeling 10L, 10R verbonden is. Wanneer dit het geval is, omdat er blijkbaar reeds eerder een storing in een van de knipperlichten 11L, 11R geconstateerd is, wordt de vertragingsperiode T opnieuw gestart (blok 39), en keert het 30 programma terug naar het begin.
Is nog geen van de knipperlichten 4L, 4R via de buffer 10L, 10R geschakeld, dan wordt gecontroleerd of op de
lijn 25L, 25R vanuit de betreffende bufferschakeling 10L, 10R
een foutsignaal L_ST, R_ST aanwezig is (blok 35). Wordt een 35 dergelijk foutsignaal niet waargenomen, dan werkt het betreffende knipperlicht 11L, 11R normaal, en keert het H programma terug naar het begin.
Blijkt er wel een foutsignaal L_ST, R_ST te zijn, Μ 1 Π ? O i;Η ώ 13 dan is de volgende stap de controle of de knipperlichtinstallatie 9 van de aanhanger 7 wel met die van het voertuig 2 is verbonden. Hiertoe wordt de aanwezigheid van een signaal TD op de lijn 17 gecontroleerd (blok 36).
5 Blijkt de lijn 17 niet met de boordspanning of met de massa verbonden te zijn, dan kan ook op een andere manier gecontroleerd worden of de aanhanger 7 wel met het voertuig 2 verbonden is. Daartoe wordt in blok 37 gecontroleerd of het andere aanhanger-knipperlicht 11L of 11R met de 10 besturingsschakeling 8 verbonden is. Is dit niet het geval, dan is er blijkbaar geen aanhanger 7 aanwezig.
Wanneer uit de controle in blok 36 of blok 37 blijkt dat de aanhanger 7 wel met de knipperlichtinstallatie 1 van het voertuig 2 verbonden is, dan is er blijkbaar sprake 15 van een storing in het betreffende knipperlicht 11L, 11R, en wordt een van de relais 15L, 15R bekrachtigd om het overeenkomstige knipperlicht 4L, 4R van het voertuig 2 via de bijbehorende bufferschakeling 10L, 10R te voeden (blok 38). Daarbij wordt de vertragingsperiode T gestart (blok 39), 20 waarna het programma terugkeert naar het begin.
Zo maakt dus de schakeling volgens de uitvinding en de wijze waarop deze gebruikt wordt het mogelijk om storingen in de knipperlichten van een aanhanger zichtbaar te maken via de besturingsmodule van de knipperlichtinstallatie van het 25 trekkend voertuig, zelfs wanneer deze is ingericht voor storingsdetectie op een willekeurig moment gedurende de knipperpuls.
Hoewel de uitvinding hiervoor is toegelicht aan de hand van een voorbeeld, zal het duidelijk zijn dat deze 30 daartoe niet is beperkt. Zo zou in plaats van de getoonde schakeling, waarbij tijdens normaal gebruik de aanhanger-knipperlichten via een bufferschakeling en de knipperlichten van het voertuig rechtstreeks met de besturingsmodule verbonden zijn, ook gebruik gemaakt kunnen worden van een 35 schakeling waarbij de knipperlichten van het voertuig bij gebruik met een aanhanger via de buffer geschakeld zijn, en de aanhanger-knipperlichten dan rechtstreeks met de besturingsmodule verbonden zijn. Ook zou het genereren en 1022013 I 14 I gedurende langere tijd in stand houden van het foutsignaal op andere wijze kunnen worden verzorgd dan hier beschreven en getoond. De omvang van de uitvinding wordt dan ook uitsluitend bepaald door de bijgevoegde conclusies.
I i Π O O Π 1

Claims (18)

1. Werkwijze voor het waarnemen van een defect in tenminste één hulp-knipperlicht, bijvoorbeeld op een aanhanger, dat verbonden is met een hoofd-knipperlichtinstallatie, bijvoorbeeld van een trekkend 5 voertuig, welke hoofd-knipperlichtinstallatie een knipperpulsgever, tenminste één daardoor aangestuurd hoofdknipperlicht en een de toestand van het of elk hoofdknipperlicht bewakende storingsdetectieschakeling omvat, waarbij bij het vaststellen van een fouttoestand in het hulp-10 knipperlicht een foutsignaal wordt afgegeven aan de storingsdetectieschakeling van de hoofd- knipperlichtinstallatie, met het kenmerk, dat de werking van de knipperpulsgever wordt bewaakt, en het foutsignaal wordt aangeboden zolang de knipperpulsgever werkzaam is.
2. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat één van de hoofd- of hulp-knipperlichten via een bufferschakeling en het of elk ander knipperlicht rechtstreeks met de knipperpulsgever verbonden wordt, bij het vaststellen van een fouttoestand in het via de 20 bufferschakeling met de knipperpulsgever verbonden knipperlicht één van de andere knipperlichten omgeschakeld wordt van een rechtstreekse verbinding met de knipperpulsgever naar een verbinding via de bufferschakeling, en de omschakeling in stand gehouden wordt zolang de 25 knipperpulsgever werkzaam is.
3. Werkwijze volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat pulsen aan een uitgang van de knipperpulsgever worden waargenomen, en de omschakeling in stand gehouden wordt zolang de knipperpulsen elkaar met een bepaalde frequentie 30 opvolgen.
4. Werkwijze volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de omschakeling gedurende een bepaalde vertragingsperiode in stand gehouden wordt, en de vertragingsperiode telkens opnieuw ingaat wanneer voor afloop daarvan een knipperpuls 35 wordt waargenomen.
5. Werkwijze volgens conclusie 4, met het kenmerk, 1022013 Η I 16 dat de vertragingsperiode aanzienlijk langer gekozen wordt I dan de periode van de opeenvolgende knipperpulsen.
6. Werkwijze volgens conclusie 4 of 5, met het kenmerk, dat de vertragingsperiode in de orde van 0,5 tot 5 I 5 seconden bedraagt.
7. Werkwijze volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat de vertragingsperiode in de orde van 1 tot 2 seconden, bij voorkeur ongeveer 1,5 seconde bedraagt.
8. Werkwijze volgens één der voorgaande conclusies, 10 met het kenmerk, dat een fouttoestand in het hulp- knipperlicht wordt vastgesteld wanneer dit knipperlicht geen stroom opneemt terwijl de aanhanger wel met het voertuig I verbonden is.
9. Werkwijze volgens conclusie 8, met het kenmerk, I 15 dat de verbinding van de aanhanger met het voertuig I vastgesteld wordt aan de hand van een signaal van een I aanhanger-detectieschakeling, en bij afwezigheid van dit I signaal de verbinding wordt gecontroleerd door te meten of een ander hulp-knipperlicht op de aanhanger stroom opneemt.
10. Schakeling voor het waarnemen van een defect in tenminste één hulp-knipperlicht, bijvoorbeeld op een aanhanger, dat verbonden is met een hoofd- knipperlichtinstallatie, bijvoorbeeld van een trekkend I voertuig, welke hoofd-knipperlichtinstallatie een I 25 knipperpulsgever, tenminste één daardoor aangestuurd hoofd- knipperlicht en een de toestand van het of elk hoofd- knipperlicht bewakende storingsdetectieschakeling omvat, I welke defectwaarnemingsschakeling middelen vertoont voor het bij het vaststellen van een fouttoestand in het hulp- 30 knipperlicht aan de storingsdetectieschakeling van de hoofd- knipperlichtinstallatie afgeven van een foutsignaal,met het kenmerk, dat de defectwaarnemingsschakeling verder middelen vertoont voor het bewaken van de werking van de knipperpulsgever, welke bewakingsmiddelen besturend verbonden 35 zijn met de foutsignaal-afgiftemiddelen en deze activeren zolang de knipperpulsgever werkzaam is.
11. Defectwaarnemingsschakeling volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat de foutsignaal-afgiftemiddelen een bufferschakeling en daarmee verbonden omschakelmiddelen omvatten, één van de hoofd- of hulp-knipperlichten via de bufferschakeling en het of elk ander knipperlicht rechtstreeks met de knipperpulsgever verbonden is, de 5 omschakelmiddelen bij het vaststellen van een fouttoestand in het via de bufferschakeling met de knipperpulsgever verbonden knipperlicht één van de andere knipperlichten omschakelen van een rechtstreekse verbinding met de knipperpulsgever naar een verbinding via de bufferschakeling, en de omschakelmiddelen 10 door de bewakingsmiddelen bekrachtigd blijven zolang de knipperpulsgever werkzaam is.
12. Defectwaarnemingsschakeling volgens conclusie 11, met het kenmerk, dat de omschakelmiddelen verbonden zijn met een klok, waardoor deze gedurende een bepaalde 15 vertragingsperiode bekrachtigd blijven, en de bewakingsmiddelen ingericht zijn voor het telkens opnieuw starten van een vertragingsperiode wanneer voor afloop daarvan een knipperpuls wordt waargenomen.
13. Defectwaarnemingsschakeling volgens conclusie 20 12, met het kenmerk, dat de vertragingsperiode aanzienlijk langer is dan de periode van de door de bewakingsmiddelen waargenomen knipperpulsen.
14. Defectwaarnemingsschakeling volgens conclusie 12 of 13, met het kenmerk, dat de vertragingsperiode in de 25 orde van 0,5 tot 5 seconden bedraagt.
15. Defectwaarnemingsschakeling volgens conclusie 14, met het kenmerk, dat de vertragingsperiode in de orde van 1 tot 2 seconden, bij voorkeur ongeveer 1,5 seconde bedraagt.
16. Defectwaarnemingsschakeling volgens één der 30 conclusies 10 tot 15, gekenmerkt door middelen voor het meten van een door het hulp-knipperlicht opgenomen stroom en middelen voor het vaststellen van een verbinding tussen het trekkend voertuig en de aanhanger, waarbij de defectwaarnemingsschakeling is ingericht voor het signaleren 35 van een fouttoestand wanneer de meetmiddelen geen stroomopname meten terwijl wel een verbinding van de aanhanger met het voertuig vastgesteld is.
17. Defectwaarnemingsschakeling volgens conclusie 1 t -L i. ü ί ê I 18 I 16, met het kenmerk, dat de middelen voor het vaststellen van I een verbinding van de aanhanger met het voertuig een aanhanger-detectieschakeling omvatten, die een I verbindingssignaal afgeeft, alsmede middelen voor het bij 5 afwezigheid van dit signaal meten van een door een ander I hulp-knipperlicht op de aanhanger opgenomen stroom.
18. Defectwaarnemingsschakeling volgens één der I conclusies 10 tot 17, met het kenmerk, dat de omschakelmiddelen, de bewakingsmiddelen, de klok, de 10 stroommeetmiddelen en/of de aanhanger-detectieschakeling onderdeel vormen van of bestuurbaar verbonden zijn met een I microprocessor. I 1022013
NL1022013A 2002-11-28 2002-11-28 Werkwijze en schakeling voor het waarnemen van een defect in een knipperlicht. NL1022013C1 (nl)

Priority Applications (3)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1022013A NL1022013C1 (nl) 2002-11-28 2002-11-28 Werkwijze en schakeling voor het waarnemen van een defect in een knipperlicht.
PCT/NL2003/000840 WO2004048151A1 (en) 2002-11-28 2003-11-28 Method and circuit for detecting a failure in an indicator light
AU2003289683A AU2003289683A1 (en) 2002-11-28 2003-11-28 Method and circuit for detecting a failure in an indicator light

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL1022013 2002-11-28
NL1022013A NL1022013C1 (nl) 2002-11-28 2002-11-28 Werkwijze en schakeling voor het waarnemen van een defect in een knipperlicht.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL1022013C1 true NL1022013C1 (nl) 2004-06-02

Family

ID=32389646

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL1022013A NL1022013C1 (nl) 2002-11-28 2002-11-28 Werkwijze en schakeling voor het waarnemen van een defect in een knipperlicht.

Country Status (3)

Country Link
AU (1) AU2003289683A1 (nl)
NL (1) NL1022013C1 (nl)
WO (1) WO2004048151A1 (nl)

Families Citing this family (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE102006018308B4 (de) * 2006-04-20 2019-05-09 HELLA GmbH & Co. KGaA Schaltungsanordnung für ein Fahrzeugbordnetz zum Simulieren von Blinkleuchten mit Glühlampen bei einer Verwendung von Blinkleuchten mit Leuchtdioden
WO2008061301A1 (en) * 2006-11-20 2008-05-29 Lednium Technology Pty Limited A fault detector and a fault detection process for lighting
GB2511095A (en) * 2013-02-22 2014-08-27 Scorpion Automotive Ltd Trailer and bulb failure detection
US11594084B2 (en) 2020-07-22 2023-02-28 Matthew Daley Vehicle warning light monitoring assembly

Family Cites Families (6)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE4010765C1 (nl) * 1990-04-04 1991-04-11 Mercedes-Benz Aktiengesellschaft, 7000 Stuttgart, De
ATE139955T1 (de) * 1991-02-27 1996-07-15 Gebhard Angela Barbara Schaltungsanordnung für ein zugfahrzeug
EP0546244B1 (de) * 1991-10-28 1996-12-11 Gebhard, Angela Barbara Schaltungsanordnung für ein Zugfahrzeug
EP0598379A3 (de) * 1992-11-17 1995-01-25 Dietrich Gebhard Schaltungsanordnung für eine Blinklichtanlage.
DE4446197C1 (de) * 1994-12-23 1996-08-14 Joerg Malina Verfahren und Vorrichtung zum Überwachen von Fahrzeuglampen
DE19624755A1 (de) * 1996-06-21 1998-01-02 Werner Gneiting Schaltungsanordnung zur Verbindung der Blinklichtanlage eines Fahrzeuganhängers mit der Blinklichtanlage eines Zugfahrzeuges

Also Published As

Publication number Publication date
WO2004048151A1 (en) 2004-06-10
AU2003289683A1 (en) 2004-06-18

Similar Documents

Publication Publication Date Title
JP4690335B2 (ja) 方向指示灯日中走行灯モジュール、フォグライトシステムおよび車両用ターンシグナル制御システム
US11518298B2 (en) High visibility lighting for autonomous vehicles
US20080150708A1 (en) Lighting system for vehicle and vehicle incorporating same
JPS61150847A (ja) 車両用灯具の制御装置
JPS5828133B2 (ja) 自動車用タ−ン信号フラッシャ
US10124720B2 (en) Apparatus for controlling forced light up of brake lights
JP2002532318A (ja) 車両前照灯システム
NL1022013C1 (nl) Werkwijze en schakeling voor het waarnemen van een defect in een knipperlicht.
US6031451A (en) Electrical circuits for turn signal, hazard signal and brake signal lights
JP2002274295A (ja) 車両の電気系故障診断装置
NL1006570C2 (nl) Werkwijze en schakeling voor het waarnemen van een defect in een knipperlicht.
JP3250144B2 (ja) 自動車用灯火類断線検出装置
JP2003341426A (ja) 自動車の追突防止装置
KR20090055666A (ko) 디알엘과 에스비알 통합 시스템
JPH11291815A (ja) 自動車の灯火異常時制御装置
JP3150000B2 (ja) アンチスキッド装置の故障検出方法
KR0144761B1 (ko) 차량의 램프단선경고회로
JP4010651B2 (ja) 車輌用方向指示器点灯回路
KR100410864B1 (ko) 램프류 페일검출 및 자동 보완장치
JP2002144958A (ja) 車両用ランプの点灯制御装置
JPH0463751A (ja) トレーラの表示ランプの点灯制御装置
KR100204281B1 (ko) 램프회로 단락시 표시장치
JPH11291816A (ja) 自動車の灯火異常時警告装置
KR200275211Y1 (ko) 자동차용 전조등의 복원장치
NL2011898C2 (en) Switching device for an electric lighting unit for use in a motor vehicle equipped for a lighting unit different kind.