NL1009753C2

NL1009753C2 - Buggy.

Info

Publication number: NL1009753C2
Application number: NL1009753A
Authority: NL
Inventors: Machiel Gerardus The Barenbrug
Original assignee: Royalty Bugaboo S A R L
Priority date: 1998-07-28
Filing date: 1998-07-28
Publication date: 2000-02-01
Also published as: AU5072099A; AU745276B2; CA2326338A1; CA2326338C; WO2000006437A1; US6513827B1

Description

Buggy

De uitvinding heeft betrekking op een buggy omvatten-5 de een frame met voor- en achterwielen, trek- en duwstang, en voorwielstangen en achterwielstangen die de voor- en achterwielen dragen en die met de trek- en duwstang gekoppeld zijn, en een in het frame opgenomen zitje.

Een dergelijke buggy is algemeen bekend uit de prak-10 tijk. Het is doelstelling van de uitvinding een dergelijke buggy zo uit te voeren dat deze zeer flexibel in het gebruik is en beantwoordt aan alle veiligheidseisen die aan buggy's gesteld worden. Deze eisen van flexibiliteit in gebruik en veiligheid conflicteren met elkaar. Verhoging van de flexibi-15 liteit vraagt doorgaans aandacht van de gebruiker voor de wijze waarop de buggy gebruikt wordt.

Met de uitvinding is beoogd een buggy te verschaffen die inherent veilig is, terwijl deze toch vergaand flexibel in het gebruik is. Voorts is met de buggy volgens de uitvinding 20 beoogd deze vergaand te vereenvoudigen. Dit wordt met de buggy volgens de uitvinding bereikt doordat deze als kenmerk heeft dat de buggy aan weerszijden is voorzien van een koppelingor-gaan voor de draaibare verbinding van de trek- en duwstang en : de voorwiel- en achterwielstangen welk koppelingsorgaan is in- i 25 gericht voor de losneembare plaatsing van het zitje. i

In een bepaald aspect van de uitvinding is de buggy zo uitgevoerd dat deze in hoofdzaak twee gebruikstoestanden kent waarbij in een eerste gebruikstoestand de voor- en achterwielen uit elkaar geplaatst zijn, en waarbij in een tweede 30 gebruikstoestand de voor- en achterwielen nabij elkaar ge- : plaatst zijn. Deze laatste gebruikstoestand wordt ook wel de kruiwagenstand genoemd.

De fexibiliteit van de buggy volgens de uitvinding komt daarin tot uiting dat in de eerste gebruikstoestand het 35 zitje op twee wijzen plaatsbaar is, waarbij in een eerste 1 plaatsingswijze het zitje met de rijrichting mee is geplaatst en in de tweede plaatsingswijze het zitje tegen de rijrichting Γ in is geplaatst.

Uit veiligheidsoverwegingen is de buggy bij voorkeur i 40 zo uitgevoerd dat in de tweede gebruikstoestand het zitje 1 1 'ü Ü 1- >' ^ ^ 2 slechts plaatsbaar is met de rug van het zitje gericht naar de voor- en achterwielen.

Een voordelige uitvoeringsvorm van de buggy volgens de uitvinding is erdoor gekenmerkt dat het koppelingsorgaan is 5 gevormd uit onderling gekoppelde draaibare schijven die onder-scheidelijk zijn verbonden met de trek- en duwstang en de voor- en achterwielstangen, waarbij in de eerste en in de tweede gebruikstoestand genoemde schijven tenminste een uitsparing vormen welke geschikt is voor opname van een nok die 10 is voorzien aan het zitje. Hiermee wordt onder andere bereikt dat door plaatsing van het zitje de nok in een door de schijven gevormde uitsparing steekt en de schijven tegen onderlinge : verdraaiing zijn geborgd, en wordt bereikt dat het frame slechts inklapbaar is wanneer het zitje is verwijderd. Dit 15 dient uiteraard de veiligheid.

Het heeft de voorkeur dat in de eerste gebruikstoestand twee uitsparingen zijn gevormd die geschikt zijn voor ; opname van de nok en dat in de tweede gebruikstoestand een uitsparing is gevormd die zodanig is geplaatst dat het zitje . 20 slechts met de rug gericht naar de voor- en achterwielen plaatsbaar is. Dit beantwoordt enerzijds aan de wens een buggy met grote flexibiliteit te verschaffen en anderzijds aan de eis om de buggy ondanks die flexibiliteit toch volstrekt ge-bruiksveilig uit te voeren. Met name in de tweede gebruikstoe-25 stand, dat wil zeggen de kruiwagenstand, zou een gevaar kunnen schuilen in het verlies van contact van de gebruiker met de trek- en duwstang. In dat geval is het zitje zodanig geplaatst dat deze op veilige wijze en met een geringe valhoogte op de bodem zal landen.

30 Het is verder wenselijk dat het koppelingsorgaan en het zitje zijn voorzien van een man-vrouw verbinding. Dit garandeert een eenvoudige en zekere plaatsing van het zitje in het frame.

Verder heeft het de voorkeur dat het zitje aan 35 weerszijden is voorzien van een blokkeerbaar scharnier en dat effectuering van de man-vrouw verbinding het scharnier instelbaar maakt op een vooraf bepaald aantal geselecteerde tussenstanden. Op deze wijze kan het zitje in de gewenste stand in het frame worden gebracht terwijl, wanneer het zitje los van 40 het frame wordt gebruikt, het scharnier vrijgegeven is voor 1009753 3 rotatie zodat deze zodanig gepositioneerd kan worden dat een veilige plaatsing van het zitje op de bodem wordt verschaft. Dit wordt bereikt in de uitvoeringsvorm die erdoor gekenmerkt is dat het scharnier is verbonden met een deel van de man-5 vrouw verbinding dat in een eerste stand van het scharnier in hoofdzaak dwars ten opzichte van de rug van het zitje zich uitstrekt tot voorbij de rug van het zitje. In een tweede stand van het scharnier strekt dit deel zich in hoofdzaak parallel aan de rug van het zitje uit. Bij verbroken man-vrouw 10 verbinding is het scharnier tussen de eerste stand en de tweede stand roteerbaar.

De constructie laat zich bij voorkeur zo realiseren dat effectuering van de man-vrouw verbinding een in het scharnier van het zitje opgenomen pal verstelt welke het scharnier 15 voor rotatie vrijgeeft.

De uitvinding zal nu nader worden toegelicht aan de hand van de tekening welke in fig. 1 en 2 de buggy volgens de uitvinding in de eerste gebruikstoestand toont, 20 in fig. 3 de buggy volgens de uitvinding in de tweede gebruikstoestand toont, in fig. 4 los van elkaar het frame en het zitje van de buggy volgens de uitvinding toont, in fig. 5A en 5B het zitje met het daarmee verbonden 25 scharnier in haar twee mogelijke standen toont, in fig. 6 en 7 een koppelingsorgaan van de buggy volgens de uitvinding in detail toont bij resp. niet geplaatst en geplaatst zitje, in fig. 8 een koppelingsorgaan van de buggy volgens 30 de uitvinding in de kruiwagenstand toont en in fig. 9A en 9B in zij- resp. vooraanzicht van een doorsnede de man-vrouw verbinding van het zitje en het koppe-1ingsorgaan van de buggy volgens de uitvinding toont.

In de figuren gebruikte gelijke verwijzingscijfers 35 verwijzen naar dezelfde onderdelen. In de figuren 1 tot en met 4 wordt de buggy 1 getoond welke een frame 2 omvat met voorwielen 3 en achterwielen 4, een trek- en duwstang 5, voor-wielstangen 6 en achterwielstangen 7 die de voorwielen 3 en achterwielen 4 dragen en die met de trek- en duwstang 5 door 40 middel van een koppelingsorgaan 8 gekoppeld zijn.

1009753 4

Voorts omvat de buggy 1 een in standen verstelbaar zitje 9. De buggy 1 is aan weerszijden voorzien van een koppe-lingsorgaan 8 waarmee de draaibare verbinding van de trek- en duwstang 5 wordt verschaft ten opzichte van de voorwielstangen 5 6 en achterwielstangen 7. Het koppelingsorgaan 8 is voorts in gericht voor de losneembare plaatsing van het zitje 9 zoals getoond in fig. 4. Dit zal nog hierna verder worden toegelicht .

De buggy 1 kent in hoofdzaak twee gebruikstoestanden 10 waarbij in een eerste gebruikstoestand zoals getoond in de fig. 1 en 2, de voorwielen 3 en achterwielen 4 uit elkaar geplaatst zijn en waarbij in een tweede gebruikstoestand welke getoond is in fig. 3 de voor- en achterwielen nabij elkaar geplaatst zijn.

15 In de fig. 1 en 2 wordt getoond dat het zitje 9 op twee wijzen plaatstbaar is, waarbij de eerste plaatsingswijze erdoor gekenmerkt is dat het zitje 9 met de rijrichting mee is geplaatst. Dit is getoond in fig. 1.

In de tweede plaatsingswijze welke in fig. 2 is ge-20 toond is het zitje 9 tegen de rijrichting in geplaatst.

In fig. 3 wordt getoond dat in de tweede gebruikstoestand van de buggy 1, ofwel de kruiwagenstand, het zitje 9 slechts plaatsbaar is met de rug 10 van het zitje 9 gericht naar de voor- en achterwielen.

25 Verwijzend nu naar de fig. 6,7 en 8 zal de voorkeurs- uitvoeringsvorm van het koppelingsorgaan 8 van de buggy volgens de uitvinding nader worden toegelicht.

Het koppelingsorgaan 8 is bij voorkeur gevormd uit in wezen onderling gekoppelde draaibare schijven 11,12 en 13 die 30 onderscheidelijk zijn verbonden met de trek- en duwstang 5, de voorwielstangen 6 en achterwielstangen 7. In zowel de eerste gebruikstoestand van de buggy, waarbij het koppelingsorgaan 8 de in fig. 6 en 7 getoonde positie inneemt, als ook in de tweede gebruikstoestand van de buggy volgens de uitvinding 35 waarbij het koppelingsorgaan 8 de in fig. 8 getoonde positie inneemt, vormen de schijven 11, 12 en 13 tenminste één uitsparing 14 resp. 15 welke geschikt is voor opname van een nok 16 die is voorzien aan het zitje.

In de fig. 6 tot en met 8 is het scharnier 17 getoond 40 waarmee het niet getoonde zitje 9 is verbonden.

1009753 5

Het koppelingsorgaan 8 is bij voorkeur zo ingericht dat in de situatie van de eerste gebruikstoestand zoals getoond in fig. 6 en 7 er twee uitsparingen 14 resp. 15 aanwezig zijn die ieder geschikt zijn voor opname van de nok 16.

5 In de tweede gebruikstoestand, de kruiwagenstand, waarbij de positie van het koppelingsorgaan 8 hoort die is getoond in fig. 8, is slechts één uitsparing 15 aanwezig die geschikt is voor opname van de nok 16. Er kan dan nog een uitsparing 14' aanwezig zijn zoals in fig. 8 getoond, echter deze 10 is niet geschikt voor opname van de nok 16. Door deze voorziening kan het zitje 9 slechts met de rug 10 gericht naar de voor- en achterwielen 3,4 geplaatst worden.

In fig. 7 is duidelijk getoond dat door plaatsing van het zitje 9 de nok 16 in een door de schijven 11,12 en 13 ge-

15 vormde uitsparing 15 steekt, waardoor de schijven 11,12 en 13 I

tegen onderlinge verdraaiing zijn geborgd. =

In de fig. 6,7,8,9A en 9B is verder duidelijk getoond ^ dat het koppelingsorgaan 8 en het zitje 9 zijn voorzien van : een man-vrouw verbinding 18,19. Eerder is al genoemd dat het 20 zitje 9 aan weerszijden is voorzien van een scharnier 17. Dit 1 scharnier 17 is blokkeerbaar. Door effectuering van de man- : vrouw verbinding 18,19 wordt het scharnier 17 op een van een " vooraf bepaald aantal tussenstanden gefixeerd, zodat het zitje 9 tegen rotatie vergrendeld is.

25 Het scharnier 17 is verbonden met een deel 19 van de - man-vrouw verbinding 18,19 dat in een eerste stand van het scharnier 17 zich uitstrekt tot voorbij de rug 10 van het zitje 9. Dit is getoond in de fig. 4B en 5A.

In een tweede stand van het scharnier 17 zoals ge-30 toond in de fig. 4C en 5B strekt dit deel 19 zich in hoofdzaak I

parallel aan de rug 10 van het zitje 9 uit. ^

In de fig. 4 en 5 is het zitje 9 los van het koppelingsorgaan 8 getoond waarbij de man-vrouw verbinding 18,19 Γ

verbroken is. Dan is het scharnier 17 tussen de eerste stand I

35 volgens fig. 4B en 5A en in de tweede stand volgens fig. 4C en ï; 5B roteerbaar. Door effectief maken van de man-vrouw verbin- Γ ding 18,19 worden de gefixeerde tussenstanden verkregen die hierboven zijn toegelicht. In de fig. 9A en 9B is getoond dat fj wanneer deze man-vrouw verbinding 18,19 wordt gemaakt, een in 40 het scharnier 17 van het zitje 9 opgenomen pal 20 wordt ver- Ξ 1003753 6 steld welke een schijf 21 met tanden 22 zijdelings verstelt totdat deze tanden 22 opgenomen zijn in uitsparingen 23 van een naastliggende schijf 24. De schijven 23 en 24 zijn tegen onderlinge rotatie geborgd.

5 De uitvinding is niet beperkt tot het beschreven uit- voeringsvoorbeeld. Het gegeven uitvoeringsvoorbeeld dient slechts ter toelichting van de navolgende conclusies. Binnen het kader van deze conclusies kan zonder verlaten van de uit-vindingsgedachte worden gevarieerd.

1 00975 3

Claims

1. Buggy omvattende een frame met voor- en achterwielen, een trek- en duwstang, en voorwielstangen en achterwiel- 5 stangen die de voor- en achterwielen dragen en die met de trek- en duwstang gekoppeld zijn, en een in het frame opgenomen zitje, met het kenmerk, dat de buggy aan weerszijden is voorzien van een koppelingsorgaan (8) voor de draaibare verbinding van de trek- en duwstang (5) en de voorwiel- en ach-10 terwielstangen (6,7) welk koppelingsorgaan is ingericht voor de losneembare plaatsing van het zitje.

2. Buggy volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat deze in hoofdzaak twee gebruikstoestanden kent waarbij in een eerste gebruikstoestand (fig. 1,2) de voor- en achterwielen 15 (3,4) uit elkaar geplaatst zijn, en waarbij in een tweede ge bruikstoestand (fig. 3) de voor- en achterwielen nabij elkaar geplaatst zijn.

3. Buggy volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, 1 dat in de eerste gebruikstoestand (fig. 1,2) het zitje op twee !; 20 wijzen plaatsbaar is, waarbij in een eerste plaatsingswijze = (fig.1) het zitje (9) met de rijrichting mee is geplaatst en in de tweede plaatsingswijze (fig. 2) het zitje (9) tegen de rijrichting in is geplaatst.

4. Buggy volgens conclusie 1,2 of 3, met het kenmerk, i 25 dat in de tweede gebruikstoestand (fig. 3) het zitje (9) slechts plaatsbaar is met de rug (10) van het zitje (9) ge- ~ richt naar de voor- en achterwielen (3,4).

5. Buggy volgens een der conclusies 1-4, met het kenmerk, dat het koppelingsorgaan (8) is gevormd uit onderling 30 gekoppelde draaibare schijven (11,12, 13) die onderscheidelijk zijn verbonden met de trek- en duwstang (5) en de voor- en r achterwielstangen (6,7), waarbij in de eerste (fig. 6,7) en in 1 de tweede (fig. 8) gebruikstoestand genoemde schijven (11,12,13) tenminste een uitsparing (14,15) vormen welke ge- = 35 schikt is voor opname van een nok (16) die is voorzien aan het Γ zitje (9) .

6. Buggy volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat in z de eerste gebruikstoestand twee uitsparingen (14,15) zijn ge- “ vormd die geschikt zijn voor opname van de nok (16). 2 1009753

7. Buggy volgens conclusie 5 of 6, met het kenmerk, dat in de tweede gebruikstoestand (fig. 8) een uitsparing (15) is gevormd die zodanig is geplaatst dat het zitje (9) slechts met de rug (10) gericht naar de voor- en achterwielen (3,4) 5 plaatsbaar is.

8. Buggy volgens een der conclusies 1-7, met het kenmerk, dat door plaatsing van het zitje (9) de nok (16) in een door de schijven (11,12,13) gevormde uitsparing (15) steekt en de schijven (11,12,13) tegen onderlinge verdraaiing zijn ge- 10 borgd.

9. Buggy volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat het koppelingsorgaan (8) en het zitje (9) zijn voorzien van een man-vrouw verbinding (18,19).

10. Buggy volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat 15 het zitje (9) aan weerszijden is voorzien van een blokkeerbaar scharnier (17) en dat effectuering van de man-vrouw verbinding (18,19) het scharnier instelbaar maakt op een vooraf bepaald aantal geselecteerde tussenstanden.

11. Buggy volgens conclusie 9 of 10, met het kenmerk, 20 dat het scharnier (17) is verbonden met een deel(19) van de man-vrouw verbinding (18,19) dat in een eerste stand (fig. 4B, 5A) van het scharnier (17) in hoofdzaak dwars ten opzichte van de rug van het zitje zich uitstrekt tot voorbij de rug (10) van het zitje (9) en in een tweede stand (fig. 4C, 5B) van het 25 scharnier (17) zich uitstrekt in hoofdzaak parallel aan de rug (10) van het zitje (9), en dat bij verbroken man-vrouw verbinding (18,19) het scharnier tussen de eerste stand en de tweede stand roteerbaar is.

12. Buggy volgens conclusie 10 of 11, met het ken- 30 merk, dat effectuering van de man-vrouw verbinding (18,19) een in het scharnier (17) van het zitje (9) opgenomen pal (20) verstelt voor fixering van het scharnier (17) op een van een vooraf bepaald aantal tussenstanden. I 1 *Λ f*·, " » r - ^ S W 'J O i