NL1004768C2 - Werkwijze en inrichting voor het bewerken van maaigoed. - Google Patents

Description

Werkwijze en inrichting voor het bewerken van maaigoed

De inrichting heeft betrekking op een werkwijze voor het bewerken van op de bodem gelegen maaigoed, waarbij het maaigoed van de bodem opgenomen, op afstand daarboven bewerkt en vervolgens weer op de bodem terug 5 gelegd wordt.

Het bewerken van maaigoed is algemeen bekend.

Zo wordt bijvoorbeeld maaigoed, zoals gemaaid gras dat op een weiland gelegen is geschud, teneinde het drogen daarvan te bevorderen of geharkt, teneinde het gedroogde 10 maaigoed eenvoudig te kunnen verzamelen. Het gedroogde en verzamelde gras wordt uiteindelijk gebruikt als winter-voer voor vee.

Een nadeel van het door elkaar schudden of bijeen harken van gras, dat op het weiland gelegen is, is 15 dat met het schudden of harken van het gras ook delen van de bodem worden losgewoeld, die dan met het geschudde of geharkte gras vermengd worden. Te denken valt hierbij met name aan kluiten aarde en andere verontreinigingen. Daar het gras na gedroogd te zijn, opgenomen wordt om tot 20 veevoer verwerkt te worden, bestaat het risico dat door het schudden of harken van het gras op de bodem de verontreinigingen uiteindelijk in het veevoer terecht komen en dus het vee bereiken. Hierdoor gaat in elk geval de voedingswaarde per gewichtseenheid van het veevoer om-25 laag, terwijl daarnaast het gevaar bestaat dat de gezondheid van het vee door de verontreinigingen wordt aangetast. Daarnaast wordt het gedroogde gras, voordat dit tot veevoer verwerkt wordt, in het algemeen nog verkleind, waarbij echter als gevolg van de aanwezige verontreini-30 gingen een aanzienlijke slijtage aan de verkleiningsin-richting kan optreden.

1004768 2

Derhalve is dus reeds voorgesteld het maaigoed voor dergelijke bewerkingen van de bodem op te nemen.

Door de schud- of harkbewerking, waarbij het maaigoed intensief bewogen wordt, op afstand boven de bodem uit te 5 voeren, kan het loswoelen en bij het maaigoed mengen van verontreinigingen en dergelijke uit de bodem voorkomen worden, waardoor het maaigoed schoner blijft.

Bij de bekende werkwijze worden echter voor het schudden en harken afzonderlijk machines toegepast. Dit 10 stelt een landbouwer voor hoge investeringen. Met de uitvinding wordt nu beoogd dit nadeel weg te nemen. Volgens de uitvinding wordt dit bereikt doordat de bewerking met een enkele bewerkingsinrichting uitgevoerd wordt en naar keuze het schudden of het harken van het maaigoed 15 omvat.

De uitvinding betreft ook een inrichting voor het uitvoeren van de hierboven beschreven werkwijze. Een dergelijke inrichting, welke op gebruikelijke wijze voorzien is van een verplaatsbaar gestel, in de verplaat-20 singsrichting gezien aan de voorzijde van het gestel aangebrachte middelen voor het van de bodem opnemen van het maaigoed, en op afstand boven de bodem in het gestel opgenomen beweegbare bewerkingsmiddelen, vertoont volgens de uitvinding het kenmerk dat het gestel op de opname-25 middelen aansluitende geleidingsmiddelen vertoont, en de bewerkingsmiddelen met de geleidingsmiddelen samenwerkende schudmiddelen omvatten alsmede harkmiddelen voor het dwarsrichting afvoeren van het opgenomen maaigoed, welke harkmiddelen verplaatsbaar zijn tussen een rust-30 stand, waarin het opgenomen maaigoed de harkmiddelen passeert, en een bedrijfsstand, waarin het maaigoed door de harkmiddelen in dwarsrichting afgevoerd wordt. Met een dergelijke inrichting kan het maaigoed op eenvoudige wijze naar keuze geschud of geharkt worden, zonder dat 35 daartoe meerdere afzonderlijke machines ingezet hoeven te worden. Daarbij zal het opgenomen maaigoed wanneer de harkmiddelen hun ruststand innemen geschud worden, en daarna achter de inrichting teruggelegd worden. Wanneer 1004768 3 de harkmiddelen daarentegen in hun bedrijfsstand staan zal het opgenomen maaigoed naar opzij van de inrichting worden afgevoerd en verzameld in een verzamelrij.

De geleidingsmiddelen kunnen bijvoorbeeld de 5 gedaante hebben van een achter de opnamemiddelen aangebrachte plaat, waar het maaigoed opgeworpen wordt, en waarop dan de schudbewerking uitgevoerd wordt. De harkmiddelen kunnen bijvoorbeeld de vorm hebben van een bandtransporteur, vingertransporteur of iets dergelijks. 10 Zowel de opnamemiddelen als de schudmiddelen kunnen een aantal rond één of meer assen roteerbare vingers, bijvoorbeeld in de vorm van borstelelementen omvatten. Daarbij zullen de vingers van de opnamemiddelen bij voorkeur rond een liggende as roteerbaar zijn, ter-15 wijl bij voorkeur de vingers van de schudmiddelen rond een staande as roteerbaar zijn. De harkmiddelen, die beweegbaar zijn tussen een ruststand en een bedrijfsstand, kunnen bijvoorbeeld zwenkbaar in het gestel zijn opgenomen, of kunnen zijn voorzien van een beweegbare 20 afdekplaat.

Teneinde het door de opnamemiddelen omhooggebrachte maaigoed naar de harkmiddelen te transporteren, kunnen daartussen nog doorvoermiddelen, bijvoorbeeld in de vorm van één of meer borstelelementen aanwezig zijn.

25 Deze doorvoermiddelen kunnen eventueel gecombineerd zijn met de schudmiddelen.

De uitvinding wordt nu toegelicht aan de hand van een tweetal voorbeelden, waarbij verwezen wordt naar de bijgevoegde tekening, waarin: 30 fig. l een zij-aanzicht is van een eerste uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding tijdens het uitvoeren van een harkbewerking, fig. 2 een met fig. 1 overeenkomend aanzicht is van de inrichting tijdens het uitvoeren van een schudbe-35 werking, fig. 3 een perspectivisch aanzicht is van een alternatieve uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding, 1004768 4 fig. 4 een zij-aanzicht is van de inrichting van fig. 3 tijdens een harkbewerking, en fig. 5 een met fig. 4 overeenkomend aanzicht is tijdens een schudbewerking.

5 Een inrichting 1 voor het bewerken van op een bodem 2 gelegen maaigoed 3, bijvoorbeeld gemaaid gras, is voorzien van een gestel 25, waarop aan de voorzijde opneemmiddelen 4 zijn aangebracht, in de vorm van vingers 5, die roteerbaar zijn op een liggende as 6 (fig. 1). Het 10 gestel kan bijvoorbeeld aan de voorzijde of achterzijde van een landbouwtractor worden aangebracht, en kan zijn voorzien van geleidingswielen of -sleden 21. De inrichting 1 zou echter ook geheel zelfrijdend uitgevoerd kunnen worden. In het getoonde voorbeeld zijn er telkens 15 vier vingers aangebracht op een roterende schijf 7, waarbij tussen twee roterende schijven 7 telkens een stilstaande schijf 8 is aangebracht. Het maaigoed 3 wordt door deze opneemmiddelen 4 van de bodem 2 opgenomen en toegevoerd aan schudmiddelen 9.

20 De schudmiddelen 9 worden in het getoonde voorbeeld gevormd door een aantal rond evenwijdige staande assen 10 tegengesteld roteerbare borstelelementen 11, maar ook andere mechanismen met roteerbare vingers, zoals bijvoorbeeld horizontale borstels met v-vormig profiel 25 zijn denkbaar. Ook zouden bijvoorbeeld pneumatische schudmiddelen toegepast kunnen worden. Onder de schudmiddelen 9 zijn nog daarmee samenwerkende geleidingsmidelen 20 aangebracht, hier in de vorm van een vlakke plaat 22. Ook anders gevormde oppervlakken of zelfs bijvoorbeeld 30 een onderborstel of -rol zouden eveneens als geleiding toegepast kunnen worden. Het maaigoed 3 wordt door de roterende beweging van de borstels ll tussen twee naastgelegen borstels 11 getrokken, en vervolgens daardoor weggeslingerd naar achteren, waarbij het zich op de bodem 35 2 verspreidt. Zo wordt het maaigoed 3 dus intensief door elkaar geschud en daarna achter de inrichting weer teruggelegd op nagenoeg dezelfde plaats waar het opgenomen werd, waarbij het maaigoed in het algemeen in een andere 1 004768 5 stand op de bodem 2 zal belanden dan het in eerste instantie lag. Op deze wijze wordt de droging bevorderd.

Wanneer het maaigoed 3 droog genoeg is, kan het worden verwerkt tot veevoer. Daartoe wordt het in het 5 algemeen geharkt, dat wil zeggen bijeengebracht in verza-melrijen of 'wiersen' 16, die vervolgens worden opgenomen om, na eventueel verkleind te zijn, in een kuil opgeslagen en samengeperst te worden. Dit ingekuilde maaigoed wordt in de winterperiode gebruikt om het vee te voeren. 10 Teneinde de inrichting 1 ook te kunnen gebrui ken voor het in wiersen 16 verzamelen van het maaigoed 3 is deze verder voorzien van harkmiddelen 12, in het getoonde voorbeeld in de vorm van een transportband 13, die om een tweetal keerrollen 14 roteerbaar is, en voor-15 zien is van meeneemelementen 15. De harkmiddelen 12 zijn daarbij verplaatsbaar ten opzichte van de opneemmiddelen 4 tussen een ruststand (fig. 1), waarin het maaigoed de harkmiddelen 12 kan passeren en de inrichting 1 dus als schudder werkzaam is, en een bedrijfsstand, waarin het 20 door de opneemmiddelen 4 omhoog gebrachte maaigoed 3 door de harkmiddelen 12 in dwarsrichting afgevoerd worden naar een wiers 16, en de inrichting dus als hark werkt (fig.

2). Om het maaigoed van de opneemmiddelen 4 naar de harkmiddelen 12 te transporteren zijn daarbij nog door-25 voermiddelen 17 aangebracht, die in het getoonde voorbeeld gevormd worden door dezelfde borstels 11 die ook de schudmiddelen 9 vormen. Hierdoor wordt het door de opneemmiddelen 4 omhooggebrachte maaigoed tegen de harkmiddelen 12 geworpen. Deze zijn daartoe in hun bedrijfsstand 30 enigszins schuin geplaatst, om te voorkomen dat het maaigoed daar overheen geworpen wordt, terwijl daarnaast de harkmiddelen 12 aan hun achterzijde begrensd worden door een opstaande rand 18.

Bij een alternatieve uitvoeringsvorm van de 35 inrichting 1 (fig. 3) zijn de harkmiddelen 12 niet slechts zwenkbaar in het gestel opgenomen, maar zijn deze verder voorzien van een zwenkbare afdekplaat 19, welke onderdeel vormt van de geleidingsmiddelen 20. De schud- 1004768 6 middelen 9 zijn daarbij zwenkbaar rond een liggende as 26 tussen een bedrijfsstand, waarin zij zich vlak boven de afdekplaat 19 bevinden en werkzaam zijn voor het schudden van het maaigoed, en een ruststand, waarin zij weggeklapt 5 zijn (fig. 7), en de harkmiddelen 12 hun bedrijfsstand innemen en dus werkzaam zijn. Bij deze uitvoeringsvorm zijn afzonderlijke doorvoermiddelen aangebracht, in de vorm van een rond een liggende as 23 roteerbare borstel 24.

1004768

Claims (12)

1. Werkwijze voor het bewerken van op de bodem gelegen maaigoed, waarbij het maaigoed van de bodem opgenomen, op afstand daarboven bewerkt en vervolgens weer op de bodem terug gelegd wordt, met het kenmerk, dat 5 de bewerking met een enkele bewerkingsinrichting uitgevoerd wordt en naar keuze het schudden of het harken van het maaigoed omvat.

2. Inrichting voor het bewerken van maaigoed, voorzien van een verplaatsbaar gestel, in de verplaat- 10 singsrichting gezien aan de voorzijde van het gestel aangebrachte middelen voor het van de bodem opnemen van het maaigoed, en op afstand boven de bodem in het gestel opgenomen beweegbare bewerkingsmiddelen, met het kenmerk, dat het gestel op de opnamemiddelen aansluitende gelei-15 dingsmiddelen vertoont, en de bewerkingsmiddelen met de geleidingsmiddelen samenwerkende schudmiddelen omvatten, alsmede harkmiddelen voor het dwarsrichting afvoeren van het opgenomen maaigoed, welke harkmiddelen verplaatsbaar zijn tussen een ruststand, waarin het opgenomen maaigoed 20 de harkmiddelen passeert, en een bedrijfsstand, waarin het maaigoed door de harkmiddelen in dwarsrichting afgevoerd wordt.

3. Bewerkingsinrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de opnamemiddelen een aantal rond 25 ten minste één liggende as roteerbare vingers omvatten.

4. Inrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de vingers één of meer borstelelementen vormen.

5. Inrichting volgens één der conclusies 2 tot 30 4, met het kenmerk, dat de schudmiddelen een aantal rond ten minste één as roteerbare vingers omvatten.

6. Inrichting volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de vingers één of meer borstelelementen vormen. 1004768

7. Inrichting volgens conclusie 6, gekenmerkt door meerdere om onderling evenwijdige, staande assen roteerbare borstelelementen.

8. Inrichting volgens één der conclusies 2 tot 5 7, met het kenmerk, dat de harkmiddelen zwenkbaar in het gestel zijn opgenomen.

9. Inrichting volgens één der conclusie 2 tot 8, met het kenmerk, dat de harkmiddelen een beweegbare afdekplaat omvatten.

10. Inrichting volgens één der conclusies 2 tot 9, gekenmerkt door tussen de opnamemiddelen en de harkmiddelen aangebrachte doorvoermiddelen.

11. Inrichting volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat de doorvoermiddelen een aantal rond ten 15 minste één as roteerbare vingers omvatten.

12. Inrichting volgens conclusie 11, met het kenmerk, dat de doorvoermiddelen en de schudmiddelen als één geheel zijn uitgevoerd. 1004768