BE1009098A3 - Rapier WITH GUIDING MEANS. - Google Patents

Rapier WITH GUIDING MEANS. Download PDF

Info

Publication number
BE1009098A3
BE1009098A3 BE9500094A BE9500094A BE1009098A3 BE 1009098 A3 BE1009098 A3 BE 1009098A3 BE 9500094 A BE9500094 A BE 9500094A BE 9500094 A BE9500094 A BE 9500094A BE 1009098 A3 BE1009098 A3 BE 1009098A3
Authority
BE
Belgium
Prior art keywords
guide
warp threads
gripper
rapier
weaving
Prior art date
Application number
BE9500094A
Other languages
Dutch (nl)
Original Assignee
Picanol Nv
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Picanol Nv filed Critical Picanol Nv
Priority to BE9500094A priority Critical patent/BE1009098A3/en
Priority to DE59603521T priority patent/DE59603521D1/en
Priority to DE59608619T priority patent/DE59608619D1/en
Priority to EP98114771A priority patent/EP0898000B1/en
Priority to EP96101624A priority patent/EP0726342B1/en
Application granted granted Critical
Publication of BE1009098A3 publication Critical patent/BE1009098A3/en

Links

Classifications

    • DTEXTILES; PAPER
    • D03WEAVING
    • D03DWOVEN FABRICS; METHODS OF WEAVING; LOOMS
    • D03D47/00Looms in which bulk supply of weft does not pass through shed, e.g. shuttleless looms, gripper shuttle looms, dummy shuttle looms
    • D03D47/27Drive or guide mechanisms for weft inserting
    • D03D47/277Guide mechanisms
    • DTEXTILES; PAPER
    • D03WEAVING
    • D03DWOVEN FABRICS; METHODS OF WEAVING; LOOMS
    • D03D47/00Looms in which bulk supply of weft does not pass through shed, e.g. shuttleless looms, gripper shuttle looms, dummy shuttle looms
    • D03D47/12Looms in which bulk supply of weft does not pass through shed, e.g. shuttleless looms, gripper shuttle looms, dummy shuttle looms wherein single picks of weft thread are inserted, i.e. with shedding between each pick
    • D03D47/20Constructional features of the thread-engaging device on the inserters
    • D03D47/23Thread grippers
    • DTEXTILES; PAPER
    • D03WEAVING
    • D03DWOVEN FABRICS; METHODS OF WEAVING; LOOMS
    • D03D47/00Looms in which bulk supply of weft does not pass through shed, e.g. shuttleless looms, gripper shuttle looms, dummy shuttle looms
    • D03D47/27Drive or guide mechanisms for weft inserting
    • D03D47/271Rapiers
    • D03D47/272Rapier bands

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Textile Engineering (AREA)
  • Looms (AREA)

Abstract

Grijperweefmachine met geleidingsmiddelen (23) die een geleidingselement (25) met een bovendeel (27,41,42) bevatten dat de grijperband (1) en/of een geleidingsdeel (24) voor de grijper (2,3) ondersteunt en dat bij het doorheen de kettingdraden (14,46) in het weefvak (15) treden over een zekere lengte nagenoeg evenwijdig met deze kettingdraden (14) verloopt.Gripper weaving machine with guide means (23) containing a guide element (25) with an upper part (27,41,42) supporting the gripper belt (1) and / or a guide part (24) for the gripper (2,3) and which the warp threads (14, 46) in the weaving compartment (15) run over a certain length almost parallel to these warp threads (14).

Description

       

   <Desc/Clms Page number 1> 
 
 EMI1.1 
 



  Grijperweefmachine met geleidingsmiddelen. 



  ----------------------------------------Deze uitvinding betreft een grijperweefmachine met geleidingsmiddelen voor het geleiden van een grijperband en/of een geleidingsdeel voor een grijper, die aan een weeflade zijn bevestigd en die doorheen kettingdraden in het weefvak inbrengbaar zijn teneinde een zieh volgens de lengterichting van het weefvak uitstrekkende geleiding voor de grijperband en/of het geleidingsdeel voor de grijper te vormen. 



  Dergelijke geleidingsmiddelen zijn gekend uit EP-A Hierbij wordt ter hoogte van de grijper een geleidingsdeel voorzien dat een verbreding van de grijperband vormt en dat samenwerkt met aan de weeflade bevestigde geleidingsmiddelen die een vormgesloten geleiding voor het geleidingsdeel voor de grijper vormen. Deze geleidingsmiddelen bestaan uit een haak met een bovenlip en een onderlip, waarbij de bovenlip samenwerkt met de bovenzijde van het geleidingsdeel en met de grijperband en waarbij de onderlip het geleidingsdeel en de grijperband ondersteunt. De zijkanten van het geleidingsdeel worden hierbij eveneens door de geleidingsmiddelen geleid. 



  De geleidingsmiddelen volgens EP-A hebben als nadeel dat bij kettingdraden waarbij verschillende dunne draadjes tot een dikkere draad zijn gevormd, de kans bestaat dat de geleidingsmiddelen tussen de afzonderlijke draadjes van de kettingdraden kunnen komen, hetgeen meestal leidt tot een beschadiging en/of breuk van deze kettingdraad. Daar de 

 <Desc/Clms Page number 2> 

 grijperband en/of het geleidingsdeel voor de grijper met de onderlip in contact komen en zodoende de onderlip aan sleet onderworpen wordt, leidt het tussen de afzonderlijke draadjes van de kettingdraad komen van dergelijke onderlip meestal tot een beschadiging en/of breuk van deze kettingdraad. 



  Daar bij de geleidingsmiddelen volgens   EP-A 576. 854   de bovenlip en de onderlip plaatselijk, op een verschillend ogenblik en op een verschillende plaats, die bepaald wordt door hun voorste uiteinde, doorheen het vlak van de kettingdraden in het weefvak worden gebracht, bestaat ook de kans dat kettingdraden tussen de bovenlip en de onderlip van de geleidingsmiddelen kunnen terecht komen. Deze kettingdraden worden hierbij, bij het doorheen het weefvak bewegen van de aan de grijperband bevestigde grijper, geklemd tussen de geleidingsmiddelen en de in de geleidingsmiddelen geleide grijperband of geleidingsdeel, hetgeen meestal een breuk en/of beschadiging van deze kettingdraad tot gevolg heeft. 



  De huidige uitvinding heeft als doel een weefmachine met geleidingsmiddelen die de voornoemde nadelen niet vertonen en die de kans op kettingdraadbreuken aanzienlijk verminderen. 



  Tot dit doel bevatten de geleidingsmiddelen volgens de uitvinding een geleidingselement dat de grijperband en/of het geleidingsdeel voor de grijper ondersteunt en dat een bovendeel vertoont dat bij het doorheen de kettingdraden in het weefvak treden over een zekere lengte nagenoeg evenwijdig met die kettingdraden verloopt. 

 <Desc/Clms Page number 3> 

 



  De huidige uitvinding biedt als voordeel dat het bovendeel van het geleidingselement dat de grijperband en/of het geleidingsdeel ondersteunt en geleidt, bij het doorheen de kettingdraden in het weefvak brengen over een zekere lengte nagenoeg ogenblikkelijk contact maakt met de kettingdraden en doorheen de kettingdraden passeert, hetgeen de kans op breuken en/of beschadigingen van kettingdraden aanzienlijk vermindert. 



  Bij een voorkeurdragende uitvoeringsvorm bevatten de geleidingsmiddelen een eerste geleidingselement dat de grijperband en/of het geleidingsdeel voor de grijper ondersteunt, en een tweede geleidingselement dat samenwerkt met de bovenzijde van de grijperband en/of het geleidingsdeel voor de grijper en dat een bovendeel vertoont dat bij het doorheen de kettingdraden in het weefvak treden over een zekere lengte nagenoeg evenwijdig met deze kettingdraden verloopt. 



  Tevens kunnen het eerste geleidingselement en het tweede geleidingselement volgens de lengterichting van het weefvak op een zekere afstand van elkaar opgesteld worden. Het geleidingsdeel wordt bij voorkeur niet geleid op het voorste uiteinde van het bovendeel van het eerste geleidingselement, waardoor dit voorste uiteinde niet verslijt en de kans op breuken en/of beschadigingen van kettingdraden tevens wordt verminderd. 



  Volgens een voorkeurdragende uitvoeringsvorm vormt het bovendeel van de eerste geleidingselementen, dat bij het 

 <Desc/Clms Page number 4> 

 
 EMI4.1 
 doorheen de kettingdraden in het weefvak treden over een zekere lengte nagenoeg evenwijdig met de kettingdraden verloopt, een hoek met de grijperband. Dit biedt als voordeel dat bij voornoemde geleidingselementen de grijperband nagenoeg centraal en/of nagenoeg horizontaal door het weefvak kan geleid worden. 



  Teneinde de kenmerken volgens de uitvinding duidelijker naar voor te brengen wordt de uitvinding hieronder nader toegelicht aan de hand van tekeningen met uitvoeringsvoorbeelden, waarin : figuur 1 schematisch een grijperweefmachine volgens de uitvinding met geleidingsmiddelen weergeeft figuur 2 vergroot een doorsnede volgens lijn 11-11 in figuur 1 weergeeft figuur 3 een zicht volgens pijl F3 in figuur 2 weergeeft figuur 4 een praktische uitvoeringsvorm van de geleidingsmiddelen ter hoogte van doorsnede IV-IV weergeeft figuur 5 een bovenaanzicht van de geleidingsmiddelen van figuur 4 weergeeft figuur 6 een praktische uitvoeringsvorm van de geleidingsmiddelen ter hoogte van doorsnede VI-VI weergeeft figuur 7 een zicht volgens pijl F7 in figuur 5 van de geleidingsmiddelen weergeeft figuren 8 en 9 in verschillende standen van de weeflade en het weefvak,

   de geleidingsmiddelen weergeven figuur 10 in een zicht analoog als in figuur 6 een variante uitvoeringsvorm weergeeft 

 <Desc/Clms Page number 5> 

 figuur 11 in een zieht analoog als in figuur 6 nog een variante uitvoeringsvorm weergeeft ; figuur 12 een bovenaanzicht van de geleidingsmiddelen van figuur 11 weergeeft ; figuur 13 een variante van figuur 11 weergeeft ; figuur 14 een variante uitvoeringsvorm van figuur 4 weergeeft ; figuur 15 in een zieht volgens pijl F15 in figuur 14 meerdere geleidingsmiddelen weergeeft ; figuur 16 een variante uitvoeringsvorm in een zieht analoog als figuur 5 weergeeft ; figuur 17 een zieht volgens pijl F17 in figuur 16 weergeeft ; figuur 18 een variante uitvoeringsvorm in een zieht analoog als figuur 4 weergeeft ; figuren 19,20, 21 en 22 in verschillende standen van de weeflade en het weefvak, de geleidingsmiddelen weergeven ;

   figuur 23 een variante van de uitvoeringsvorm van figuur 18 weergeeft. 



  De in figuren 1 tot 3 voorgestelde grijperweefmachine bevat twee grijperbanden 1 waaraan een gevergrijper 2 of een nemergrijper 3 is bevestigd. De met aandrijfmiddelen 4 aangedreven grijperband 1 beweegt de gevergrijper 2 met de in te brengen inslagdraad volgens de lengterichting A tot in het midden van de grijperweefmachine, waar de nemergrijper 3, die eveneens bewogen wordt met een door aandrijfmiddelen 4 aangedreven grijperband   1,   de inslagdraad overneemt en naar de tegenoverliggende zijde van de grijperweefmachine transporteert. De aandrijfmiddelen 4 die in het bereik van de 

 <Desc/Clms Page number 6> 

 zijfremen 5 opgesteld zijn, bevatten bijvoorbeeld met aandrijfelementen aangedreven getande lanswielen 6 die samenwerken met de grijperbanden 1. De grijperbanden 1 worden met geleidingsblokken 7 in kontakt met de lanswielen 6 gehouden.

   De grijperweefmachine bevat verder een weeflade 8 waarop een riet 9 is voorzien, die in de zijfremen 5 is gelagerd en met aandrijfmiddelen 10 aangedreven wordt. De aandrijfmiddelen 10 en aandrijfmiddelen 4 kunnen synchroon aangedreven worden. Ter hoogte van de zijfremen 5 worden de grijperbanden 1 geleid door vast opgestelde geleidingen 11. 



  De grijperweefmachine bevat verder schematisch weergegeven gaapvormingsmiddelen 12 die bevolen worden door niet weergegeven gaapaandrijfmiddelen die synchroon met de ladeaandrijfmiddelen kunnen aangedreven worden. Verder zijn twee vlakken kettingdraden 13 en 14 weergegeven waartussen een weefvak 15 wordt gevormd teneinde toe te laten een inslagdraad in te brengen. Deze vlakken kettingdraden 13 en 14 worden gevormd met behulp van de gaapvormingsmiddelen 12. 



  De weeflade 8 bezit een ladeas 16 waarop een ladeprofiel 17 met bouten is bevestigd. Op het ladeprofiel 17 wordt het riet 9 met bevestigingsmiddelen 18 bevestigd. Verder is op het ladeprofiel 17 een tussenprofiel 21 met bouten bevestigd waarop de geleidingsmiddelen 23 volgens de uitvinding zijn bevestigd. Deze bevestiging gebeurt met behulp van bouten 22 die doorheen in het tussenprofiel 21 voorziene gleuven reiken en die samenwerken met in de geleidingsmiddelen 23 voorziene schroefdraad. 

 <Desc/Clms Page number 7> 

 



  De geleidingsmiddelen 23 dienen hierbij voor het geleiden van de grijperband 1 en/of een geleidingsdeel 24 voor de grijper. Het geleidingsdeel 24 vormt een verbreding van de grijperband 1 en is voorzien ter hoogte van zowel de gevergrijper 2 als de nemergrijper 3. Deze geleidingsmiddelen 23 kunnen met behulp van de beweging van de weeflade 8 in en uit het weefvak 15 bewegen. De geleidingsmiddelen 23 bevinden zieh, zoals weergegeven in streeplijn in figuur 2, in een stand waarbij een ingebrachte inslagdraad tegen de aanslaglijn 19 van het weefsel 20 wordt aangeslagen. Wanneer de geleidingsmiddelen 23 doorheen het vlak kettingdraden 14 in het weefvak 15 ingebracht zijn, vormen ze een zieh volgens de lengterichting A van het weefvak 15 uitstrekkende geleiding voor de grijperband 1 en/of het geleidingsdeel 24. 



  De geleidingsmiddelen 23 volgens de uitvinding bevatten, zoals meer in detail weergegeven in figuren 4 tot 7, een eerste geleidingselement 25 dat de grijperband 1 en/of het geleidingsdeel 24 ondersteunt en een tweede geleidingselement 26 dat samenwerkt met de bovenzijde van de grijperband 1 en/of het geleidingsdeel 24 voor de grijper 2. Het bovendeel 27 van het eerste geleidingselement 25 ondersteunt het geleidingsdeel 24. Dit bovendeel 27 vertoont zoals verduidelijkt in figuur 7 een afgeronde of kegelvormige vorm. 



  Ter hoogte van het bovendeel 27 is tevens een geleidingsdeel 28 voorzien dat zieh evenwijdig met de grijperband 1 bevindt en dat toelaat de grijperband 1 tussen dit geleidingsdeel 28 en het geleidingsvlak 29 van het tweede geleidingselement 26 te geleiden. Het geleidingsdeel 28 kan zoals weergegeven vlak zijn of kan een afgeronde of cilindervormige vorm hebben. Het 

 <Desc/Clms Page number 8> 

 geleidingsvlak 33 van het geleidingsdeel 24 vormt een hoek D met de grijperband 1 en wordt geleid en ondersteund over een deel van de lengte van het voornoemde bovendeel 27 van het eerste geleidingselement 25. In de weergegeven uitvoeringsvorm wordt het geleidingsdeel 24 niet geleid op het voorste uiteinde 34 van het bovendeel 27 van het eerste geleidingselement 25.

   Het tweede geleidingselement 26 bevat bovendeel 30 dat, net als het bovendeel 27, een afgeronde of kegelvormige vorm vertoont. 



  Het geleidingsdeel 24 wordt hierbij tevens zijdelings tussen een geleidingsvlak 31 van het geleidingselement 26 en een geleidingsvlak 32 van het geleidingselement 25 geleid. Verder bevat het tweede geleidingselement 26 een vlak 35 en het eerste geleidingselement 25 een vlak 36, die ter hoogte van het geleidingsdeel 24 zieh op zekere afstand van het ondervlak 37 van het geleidingsdeel 24 bevinden en als noodgeleidingsvlak kunnen fungeren. Het eerste geleidingselement 25 bevat verder nog een afschuining 38. 



  Wanneer de weeflade 8 vanuit de aanslagpositie naar zijn achterste stand bewogen wordt, bewegen de geleidingsmiddelen 23 volgens pijl P. Tijdens deze beweging wordt eveneens het weefvak 15 gevormd, dit betekent dat de hoek tussen de vlakken kettingdraden 13 en 14 tijdens deze beweging vergroot en bijvoorbeeld maximaal wordt wanneer de weeflade 8 zieh in achterste stand, zoals weergegeven in figuur 2, bevindt. 



  Hierbij worden achtereenvolgens standen bekomen zoals weergegeven in streeplijn in figuur 2, in volle lijn in figuur 8, in volle lijn in figuur 9 en in volle lijn in 

 <Desc/Clms Page number 9> 

 figuur 2. 



  In figuur 8 is een stand weergegeven waarbij het bovendeel 30 van het tweede geleidingselement 26 juist contact maakt met het vlak kettingdraden 14 en doorheen het vlak kettingdraden 14 zal passeren om in het weefvak 15 te treden. Het bovendeel 30 is hierbij zodanig opgesteld dat dit bovendeel 30 over een zekere lengte nagenoeg evenwijdig met het vlak kettingdraden 14 verloopt. 



  In figuur 9 is een stand weergegeven waarbij het bovendeel 27 van het eerste geleidingselement 25 juist contact maakt met het vlak kettingdraden 14 en doorheen het vlak kettingdraden 14 zal passeren om in het weefvak 15 te treden. Het bovendeel 27 is hierbij zodanig opgesteld dat dit bovendeel 27 over een zekere lengte nagenoeg evenwijdig met het vlak kettingdraden 14 verloopt. 



  Door de opstelling van de bovendelen 27 en 30 kunnen de geleidingselementen 25 en 26 voordelig doorheen het vlak kettingdraden 14 passeren. Bij kettingdraden waarbij verschillende dunne draadjes tot een dikkere draad zijn gevormd, wordt tevens voorkomen dat de geleidingselementen 25 en 26 tussen de afzonderlijke draadjes kunnen komen doordat de kettingdraden steeds aan   een   kant terecht komen van of uitzonderlijk blijven liggen op de geleidingselementen 25 en 26. 



  De lengte waarover het bovendeel 27 nagenoeg evenwijdig verloopt met het vlak kettingdraden 14 is bij voorkeur relatief groot en groter dan de lengte waarover het bovendeel 

 <Desc/Clms Page number 10> 

 
 EMI10.1 
 30 evenwijdig verloopt, daar de kans op breuken en/of beschadigingen van kettingdraden die ontstaan door het bovendeel 27 groter is dan die door het bovendeel 30. Deze kans is groter omdat, enerzijds, het bovendeel 27 dichter bij het riet 9 is gelegen dan het bovendeel 30 en zodoende dit bovendeel 27 minder gemakkelijk tussen het vlak kettingdraden 14 kan dringen, en anderzijds, omdat het bovendeel 27 samenwerkt met de grijperband 1 en/of het geleidingsdeel 24 en zodoende aan sleet onderhevig is. 



  Bij grijperweefmachines is het gekend een grijperband 1 met een nagenoeg rechthoekige dwarsdoorsnede zo centraal en/of zo horizontaal mogelijk door het weefvak 15 te geleiden. 



  Teneinde aan deze voorwaarde te voldoen en toe te laten het bovendeel 27 evenwijdig met het vlak kettingdraden 14 het weefvak te betreden, is het noodzakelijk dat de grijperband 1 en het bovendeel 27 zoals voornoemd onder een zekere hoek D ten opzichte van elkaar op te stellen. Teneinde dit toe te laten vertoont het geleidingsdeel 24 een uitsteeksel onder de grijperband 1 dat voorzien is van een geleidingsvlak 33 dat een hoek maakt met de grijperband 1 en evenwijdig verloopt met het bovendeel 27 van het geleidingselement 25. De hoek D is hierbij zodanig dat de afstand tussen de grijperband 1 en het bovendeel 27 van het eerste geleidingselement 25 toeneemt naar het voorste uiteinde 34 van het geleidingselement 25. 



  In het weergegeven voorbeeld vertoont het bovendeel 30 van het geleidingselement 26 een hoek E met de grijperband 1 die enkele graden groter is dan de hoek D dat het bovendeel 27 met de grijperband 1 vormt. Het is duidelijk dat deze hoeken 

 <Desc/Clms Page number 11> 

 D en E afhankelijk zijn van de onderlinge positie van het weefvak 15, de weeflade 8 en de geleidingsmiddelen 23. 



  In figuur 10 wordt een variante weergegeven waarbij geen vlak geleidingsdeel 28 voorzien is ter hoogte van het geleidingselement 25, dit betekent dat het bovendeel 27 over zijn volledige lengte een afgeronde of kegelvormige vorm vertoont. 



  De grijperband 1 is hierbij afgeschuind en het geleidingsdeel 24 is voorzien van een uitsparing. Dit laat toe de grijperband 1 en het geleidingsdeel 24 doorheen de geleidingsmiddelen 23 te passeren. Hierbij wordt de grijperband 1 door het bovendeel 27 geleid ter hoogte van zijn afschuining 39 en kan de afstand tussen het bovendeel 27 en het geleidingsvlak 29 kleiner genomen worden dan de dikte van de grijperband 1. 



  In deze uitvoeringsvorm is het vlak 35 eveneens zodanig opgesteld dat het evenwijdig met het vlak kettingdraden 14 in het weefvak 15 treedt. Dit laatste is echter overbodig indien het vlak 35 volledig door het bovendeel 30 afschermd wordt. 



  Volgens een niet weergegeven variante kan de afschuining 39 zich over de volledige breedte van de grijperband uitstrekken en samenwerken met het bovendeel 27 van de geleidingsmiddelen 23. 



  In figuren 11 en 12 is nog een variante weergegeven waarbij de geleidingsmiddelen 23 bestaan uit geleidingselementen 25 en 26 die volgens de lengterichting van het weefvak 15 op dezelfde afstand zijn voorzien, dit betekent in een vertikaal vlak zijn gelegen. Het bovendeel 27 kan hierbij eenvoudig in het weefvak 15 treden ter hoogte van de opening tussen de 

 <Desc/Clms Page number 12> 

 kettingdraden 14 die gemaakt werd door het geleidingselement 26. Teneinde het intreden van het bovendeel 27 te vergemakkelijken, ligt het bovendeel 30 zoals weergegeven in figuur 12, volgens een bovenaanzicht bij voorkeur nagenoeg in het verlengde van het bovendeel 27. Het bovendeel 27 hoeft hierbij slechts nagenoeg evenwijdig met de kettingdraden 14 in het weefvak 15 te treden. 



  In figuur 11 is de afstand X weergegeven tussen het bovendeel 30 en het bovendeel 27, dit volgens de richting van het bovendeel 30 of volgens de richting van het vlak kettingdraden 14 wanneer het bovendeel 30 door het vlak kettingdraden 14 passeert. De afstand X is hierbij in de orde van grootte van de dikte van de grijperband en bedraagt bijvoorbeeld enkele millimeter. Daar de afstand X relatief groot is, is de kans relatief klein dat een kettingdraad gevat geraakt tussen de geleidingselementen 25 en 26. 



  In figuur 13 is een variante weergegeven van figuur 11 waarbij een ondersnijding 40 is voorzien in de geleidingselementen 23. In geval dat een kettingdraad gevat raakt tussen de geleidingselementen 25 en 26 kan deze zieh ter hoogte van de ondersnijding 40 bevinden en zodoende in een positie waarbij het geleidingsdeel 24 geen kontakt kan maken met deze kettingdraad en deze kettingdraad niet kan breken en/of   beschadigen.   Hierbij is de lengte van het bovendeel 27 zodanig gekozen dat het geleidingsdeel 24 het volledige bovendeel 27 geleid en vertoont het bovendeel 27 over zijn volledige lengte een afgeronde of kegelvormige vorm. De grijperband 1 vertoont hierbij een uitsparing 47, die analoog 

 <Desc/Clms Page number 13> 

 
 EMI13.1 
 is uitgevoerd als de uitsparing voorzien in het in figuur 10 weergegeven geleidingsdeel 24. 



  In figuren 14 en 15 is een variante weergegeven waarbij de afzonderlijke geleidingsmiddelen 23 zodanig ten opzichte van elkaar kunnen opgesteld worden dat het eerste geleidingselement 25 van eerste geleidingsmiddelen 23 juist onder een tweede geleidingselement 26 van volgende geleidingsmiddelen 23 is opgesteld. Teneinde dit toe te laten, vertonen de geleidingsmiddelen 23 bijvoorbeeld een vorm zoals weergegeven in figuren 14 en 15, waarbij de geleidingselementen 25 en 26 ruimtelijk gescheiden ten opzichte van elkaar zijn opgesteld. 



  Dit laat toe met een enkel stel geleidingsmiddelen 23 de voordelen te bekomen van zowel geleidingsmiddelen 23 zoals weergegeven in figuur 4 waarbij het eerste en tweede geleidingselement 25 en 26 volgens de lengterichting A op een zekere afstand van elkaar zijn opgesteld als van geleidingsmiddelen 23 zoals weergegeven in figuur 11 waarbij het eerste en tweede geleidingselement 25 en 26 volgens de lengterichting A op dezelfde afstand zijn voorzien. 



  In figuren 16 en 17 is een variante weergegeven waarbij het bovendeel 27 een afgeronde of kegelvormige vorm vertoont. 



  Vanaf het midden van dit bovendeel 27 wordt het geleidingselement 25 naar de bovenzijde toe afgeschuind zodat het afgeronde of kegelvormige bovendeel 27 versmalt tot aan een smal cilindervormig geleidingsdeel 28. Deze uitvoeringsvorm biedt als voordeel dat de kans dat een kettingdraad op het geleidingsdeel 28 blijft liggen relatief gering is, waardoor de kans dat een dergelijke kettingdraad door de grijperband 1 

 <Desc/Clms Page number 14> 

 en/of het geleidingsdeel 24 kan beschadigd en/of gebroken worden relatief gering is. 



  Volgens een niet weergegeven variante kan het bovendeel 30 analoog aan het in figuren 16 en 17 weergegeven bovendeel 27 uitgevoerd worden. 



  De voornoemde weergegeven uitvoeringsvormen kunnen voordelig toegepast worden voor weefsels waarbij bij iedere inslaginbreng alle kettingdraden van het vlak kettingdraden 14 naar het vlak kettingdraden 15 bewogen worden en omgekeerd. Dit zijn zogenaamde   een-een   bindingen. In geval bindingen gevormd worden waarbij bij opeenvolgende inslaginbrengen kettingdraden in het vlak kettingdraden 14 waar de geleidingsmiddelen 23 doorheen in het weefvak 15 treden, blijven staan, kan het voordeliger zijn de uitvoeringsvormen weergegeven in figuren 18 tot 23 toe te passen. 



  In figuur 18 is een variante weergegeven waarbij het geleidingselement 25 twee bovendelen 41 en 42 bevat, waarbij deze bovendelen 41 en 42 onderling een hoek maken. Hierbij bevat het geleidingselement 26 tevens twee bovendelen 43 en 44 die eveneens onderling een hoek maken. 



  In figuren 19 tot 22 zijn opeenvolgende standen van de in figuur 18 weergegeven geleidingsmiddelen 23 en de kettingdraden weergegeven. De binding die gevormd wordt met de kettingdraden is bijvoorbeeld zodanig dat tijdens opeenvolgende inslaginbrengen vlakken kettingdraden 13 en 14 in hun uiterste stand blijven en vlakken kettingdraden 45 en 

 <Desc/Clms Page number 15> 

 46 bewegen tussen de vlakken kettingdraden 13 en 14. 



  Dergelijke bindingen zijn alom gekend. Hierbij werd het hoekverschil tussen de vlakken kettingdraden 13,14, 45 en 46 ter verduidelijking relatief groot voorgesteld. In werkelijkheid is dit hoekverschil meestal kleiner. 



  In figuur 19 zijn de geleidingsmiddelen 23, in een positie weergegeven waarbij het bovendeel 43 van het geleidingelement 26 juist contact maakt met het vlak kettingdraden 14 waar doorheen dit geleidingselement 26 in het weefvak 15 treedt. Hierbij bevindt zieh het bovendeel 43 over een zekere lengte nagenoeg evenwijdig met dit vlak kettingdraden 14. In deze positie bewegen de vlakken kettingdraden 45 en 46 respectievelijk naar de vlakken kettingdraden 13 en 14 toe. 



  Vervolgens treedt, zoals weergegeven in figuur 20, het geleidingselement 25 doorheen het vlak kettingdraden 14 in het weefvak 15 en bevindt zieh het bovendeel 41 over een zekere lengte nagenoeg evenwijdig met dit vlak kettingdraden 14. Vervolgens treedt, zoals weergegeven in figuur 21, het geleidingselement 26 doorheen het vlak kettingdraden 46 in het weefvak 15, waarbij het bovendeel 44 over een zekere lengte nagenoeg evenwijdig met dit vlak kettingdraden 46 verloopt. Vervolgens treedt, zoals weergegeven in figuur 23, het geleidingselement 25 eveneens door het vlak kettingdraden 46 in het weefvak 15, waarbij het bovendeel 42 over een zekere lengte nagenoeg evenwijdig met dit   vlak   kettingdraden 46 verloopt. 



  Afhankelijk van het hoekverschil tussen de vlakken ketting- 

 <Desc/Clms Page number 16> 

 draden 13, 14,45 en 46, is het eveneens mogelijk dat het geleidingselement 26 reeds doorheen de vlakken kettingdraden 14 en 46 passeerde, vooraleer het geleidingselement 25 doorheen het vlak kettingdraden 14 treedt. 



  In figuur 18 is weergegeven dat het geleidingsdeel 24 geen contact maakt met het bovendeel 42, zodanig dat het geleidingsdeel 24 slechts door het bovendeel 41 ondersteund wordt. Dit is voordelig bij bindingen waarbij bij opeenvolgende inslaginbrengen bijvoorbeeld minder kettingdraden in het vlak kettingdraden 14 blijven staan dan dat kettingdraden met het vlak kettingdraden 46 mee bewegen. 



  Dit daar de kans op breuken of beschadigen van kettingdraden het grootst is bij vlakken kettingdraden met het meeste aantal kettingdraden. 



  Het is duidelijk dat indien meer kettingdraden in het vlak kettingdraden 14 blijven staan dan dat kettingdraden met het vlak kettingdraden 46 mee bewegen, dat dan het geleidingsdeel 24 bij voorkeur slechts door het bovendeel 42 wordt ondersteund. Uiteraard kan volgens nog een variante het geleidingsdeel 24 een vorm vertonen die toelaat dit geleidingsdeel 24 door beide bovendelen 41 en 42 te ondersteunen. 



  In figuur 23 is een variante weergegeven van de uitvoeringsvorm weergegeven in figuur 18, waarbij het geleidingselement 26 een bovendeel 30 vertoont met een richting die een gemiddelde is van de richting van de bovendelen 43 en 44 van figuur 18. Hierbij is de richting van het bovendeel 30 zodanig gekozen dat dit bovendeel 30 bij het doorheen de 

 <Desc/Clms Page number 17> 

 
 EMI17.1 
 vlakken kettingdraden 14 en 46 in het weefvak 15 treden over een zekere lengte nagenoeg evenwijdig met deze vlakken kettingdraden 14 en 46 verloopt. Dit betekent dat de hoek tussen het bovendeel 30 en de beide vlakken kettingdraden 14 en 46 gering is. Deze uitvoeringsvorm geniet de voorkeur wanneer de hoek tussen beide vlakken kettingdraden 14 en 46 gering is en wanneer de lengte van het bovendeel 30 relatief kort is. 



  In deze uitvoeringsvorm bevat het geleidingselement 25 een bovendeel 41 dat bij het doorheen het vlak kettingdraden 14 treden nagenoeg evenwijdig is met dit vlak kettingdraden 14 en een bovendeel 42 dat bij het doorheen het vlak kettingdraden 46 treden nagenoeg evenwijdig is met dit viak kettingdraden 46. Het voorzien van twee bovendelen 41 en 42 ter hoogte van het geleidingselement 25 is mogelijk daar beide bovendelen 41 en 42 over een relatief grote lengte nagenoeg evenwijdig met een vlak kettingdraden 14 of 46 kunnen opgesteld worden. 



  Volgens nog een variante kan, analoog aan de in figuur 4 weergegeven uitvoeringsvorm, het geleidingselement 25 slechts een bovendeel 27 vertonen dat bij het doorheen vlakken kettingdraden 14 en 46 treden over een zekere lengte nagenoeg evenwijdig is met deze vlakken kettingdraden 14 en 46. 



  Hierbij kan de hoek van dit bovendeel ten opzichte van de grijperband 1 bijvoorbeeld gelijk zijn aan de gemiddelde hoek van de in figuur 23 weergegeven bovendelen 41 en 42. Volgens een variante kan die hoek van dit bovendeel ten opzichte van de grijperband 1 zodanig gekozen zijn dat het bovendeel 

 <Desc/Clms Page number 18> 

 evenwijdig is met het vlak kettingdraden 14 of 46 dat het meeste kettingdraden bevat en nagenoeg evenwijdig met het andere vlak kettingdraden. Deze varianten zijn mogelijk indien het hoekverschil tussen de vlakken kettingdraden 14 en 46 gering is, op het ogenblik dat het geleidingselement 25 doorheen deze vlakken kettingdraden 14 en 46 in het weefvak 15 treedt. 



  Het is gekend bij het weven van weefsels die een breedte vertonen die kleiner is dan de maximale weefbreedte waarvoor de weefmachine werd gebouwd, om de vast opgestelde geleidingen 11 zo dicht mogelijk bij het riet 9 te brengen. 



  In dit geval is het voordeliger geleidingsmiddelen 23 volgens de uitvinding tussen de lanswielen 6 en de vaste geleidingen 11 te voorzien om de grijperband 1 tussen het lanswiel 6 en de vaste geleidingen 11 te geleiden, eerder dan vaste geleidingen 11 met een grotere lengte te voorzien die zieh uitstrekken tot nabij de lanswielen 6. 



  Niettegenstaande in de weergegeven uitvoeringsvormen de geleidingsmiddelen 23 tegen het tussenprofiel 21 zijn bevestigd, belet niets om bijvoorbeeld dikteplaatjes tussen de geleidingsmiddelen 23 en het tussenprofiel 21 te voorzien om de verschillende geleidingsmiddelen 23 op een gewenste positie of met een gewenste hoekverdraaiing ten opzichte van het tussenprofiel 21 te bevestigen. Dit laat toe tolerantieafwijkingen te compenseren en/of spelingen passend te kunnen instellen. 



  De grijperweefmachine volgens de uitvinding beperkt zieh 

 <Desc/Clms Page number 19> 

 
 EMI19.1 
 uiteraard niet tot de als voorbeeld beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvormen en kan binnen het kader van de uitvinding in verschillende andere vormen en afmetingen worden verwezenlijkt.



   <Desc / Clms Page number 1>
 
 EMI1.1
 



  Rapier weaving machine with guide means.



  This invention relates to a rapier weaving machine with guide means for guiding of a gripper belt and / or a guide part for a gripper, which are attached to a weaving drawer and which can be inserted through warp threads into the weaving compartment in order to provide a guide for the gripper belt and / or the guiding part for the gripper extending in the longitudinal direction of the weaving compartment form.



  Such guide means are known from EP-A. Here, at the location of the gripper, a guide part is provided which forms a widening of the gripper belt and which interacts with guide means attached to the weaving drawer which form a form-locked guide for the guide part for the gripper. These guide means consist of a hook with an upper lip and a lower lip, the upper lip cooperating with the top side of the guide part and with the gripper band and the lower lip supporting the guide part and the gripper band. The sides of the guide part are here also guided by the guide means.



  The disadvantage of the guide means according to EP-A is that in warp threads in which several thin threads are formed into a thicker thread, there is a chance that the guide means can come between the individual threads of the warp threads, which usually leads to damage and / or breakage of this warp thread. There the

 <Desc / Clms Page number 2>

 gripper belt and / or the guide part for the gripper come into contact with the lower lip and thus the lower lip is subjected to wear, the entry of such lower lip between the individual threads of the warp thread usually leads to damage and / or breakage of this warp thread.



  Since in the guiding means according to EP-A 576, 854 the upper lip and the lower lip are introduced locally, at a different moment and at a different location, which is determined by their front end, through the plane of the warp threads, there is also the chance that warp threads can get between the upper lip and the lower lip of the guide means. These warp threads are hereby clamped between the guiding means and the gripper band or guide part guided in the guiding means when the gripper attached to the gripper belt moves through the weaving compartment, which usually results in breakage and / or damage to this warp thread.



  The present invention has as its object a weaving machine with guide means which do not exhibit the aforementioned drawbacks and which considerably reduce the chance of warp thread breaks.



  For this purpose, the guiding means according to the invention comprise a guiding element which supports the gripper belt and / or the guiding part for the gripper and which has an upper part which, during the passage through the warp threads in the weaving compartment, runs substantially parallel to said warp threads.

 <Desc / Clms Page number 3>

 



  The present invention offers the advantage that the top part of the guide element which supports and guides the gripper belt and / or the guide part, makes contact with the warp threads and passes through the warp threads almost instantaneously during a certain length through the warp threads in the weaving compartment, which considerably reduces the risk of breaks and / or damage to warp threads.



  In a preferred embodiment, the guiding means comprise a first guiding element which supports the gripper belt and / or the gripper guiding part, and a second guiding element which interacts with the top of the gripper belt and / or the guiding part for the gripper and which has an upper part which stepping through the warp threads into the weaving section runs for a certain length almost parallel to these warp threads.



  The first guiding element and the second guiding element can also be arranged at a certain distance from each other along the longitudinal direction of the weaving section. The guide part is preferably not guided on the front end of the top part of the first guide element, so that this front end does not wear out and the risk of breaks and / or damage to warp threads is also reduced.



  According to a preferred embodiment, the top part of the first guide elements, which at the

 <Desc / Clms Page number 4>

 
 EMI4.1
 through the warp threads in the weaving section a certain length extends almost parallel to the warp threads, an angle with the gripper band. This offers the advantage that with the aforementioned guide elements the gripper belt can be guided almost centrally and / or almost horizontally through the weaving compartment.



  In order to present the features according to the invention more clearly, the invention is explained in more detail below with reference to drawings with exemplary embodiments, in which: figure 1 schematically represents a rapier weaving machine according to the invention with guide means figure 2 enlarges a section according to line 11-11 in figure 1 figure 3 shows a view according to arrow F3 in figure 2 figure 4 shows a practical embodiment of the guiding means at section IV-IV figure 5 shows a top view of the guiding means of figure 4 figure 6 shows a practical embodiment of the guiding means at height from section VI-VI figure 7 represents a view according to arrow F7 in figure 5 of the guide means figures 8 and 9 in different positions of the weaving drawer and the weaving compartment,

   the guide means represent figure 10 in a view analogous to that in figure 6 shows a variant embodiment

 <Desc / Clms Page number 5>

 figure 11 represents a variant embodiment in an analogous manner as in figure 6; figure 12 represents a top view of the guide means of figure 11; figure 13 represents a variant of figure 11; figure 14 represents a variant embodiment of figure 4; figure 15 represents a plurality of guide means in a view according to arrow F15 in figure 14; figure 16 represents a variant embodiment in an analogous manner to figure 5; figure 17 represents a view according to arrow F17 in figure 16; figure 18 represents a variant embodiment in an analogous manner to figure 4; figures 19,20, 21 and 22 show the guide means in different positions of the weaving drawer and the weaving compartment;

   figure 23 represents a variant of the embodiment of figure 18.



  The rapier weaving machine shown in Figures 1 to 3 comprises two gripper belts 1 to which a giver gripper 2 or a gripper gripper 3 is attached. The gripper belt 1 driven with drive means 4 moves the gripper gripper 2 with the weft thread to be inserted along the longitudinal direction A to the center of the rapier weaving machine, where the gripper gripper 3, which is also moved with a gripper belt 1 driven by drive means 4, takes over the weft thread and transports it to the opposite side of the rapier weaving machine. The drive means 4 which are in the range of the

 <Desc / Clms Page number 6>

 side frames 5 are arranged, for instance with drive elements driven by toothed lance wheels 6 which cooperate with the gripper belts 1. The gripper belts 1 are kept in contact with the lance wheels 6 with guide blocks 7.

   The rapier weaving machine further comprises a weaving drawer 8 on which a reed 9 is provided, which is mounted in the side frames 5 and is driven with drive means 10. The drive means 10 and drive means 4 can be driven synchronously. At the side frames 5, the gripper belts 1 are guided by fixed guides 11.



  The rapier weaving machine further includes shed forming means 12 schematically shown which are commanded by shed drive means (not shown) which can be driven synchronously with the tray drive means. Furthermore, two planes of warp threads 13 and 14 are shown between which a weaving box 15 is formed to allow insertion of a weft thread. These faces of warp threads 13 and 14 are formed using the shed-forming means 12.



  The weaving drawer 8 has a drawer shaft 16 on which a drawer profile 17 is bolted. The reed 9 with fasteners 18 is attached to the drawer profile 17. Furthermore, an intermediate profile 21 is fastened to the drawer profile 17 with bolts, on which the guide means 23 according to the invention are mounted. This fastening is effected by means of bolts 22 which extend through slots provided in the intermediate profile 21 and which co-act with threads provided in the guide means 23.

 <Desc / Clms Page number 7>

 



  The guiding means 23 serve here to guide the gripper belt 1 and / or a guiding part 24 for the gripper. The guiding part 24 forms a widening of the gripper belt 1 and is provided at the height of both the gripper gripper 2 and the gripper gripper 3. These guiding means 23 can move in and out of the weaving compartment 15 by means of the movement of the weaving drawer 8. The guide means 23, as shown in broken line in Figure 2, are in a position where an inserted weft thread is struck against the abutment line 19 of the fabric 20. When the guide means 23 are introduced into the weaving compartment 15 through the plane of warp threads 14, they form a guide for the gripper belt 1 and / or the guiding part 24 extending along the longitudinal direction A of the weaving compartment 15.



  The guiding means 23 according to the invention, as shown in more detail in Figures 4 to 7, comprise a first guiding element 25 which supports the gripper belt 1 and / or the guiding part 24 and a second guiding element 26 which cooperates with the top side of the gripper belt 1 and / or the guide part 24 for the gripper 2. The top part 27 of the first guide element 25 supports the guide part 24. This top part 27 has, as illustrated in figure 7, a rounded or conical shape.



  At the height of the upper part 27, a guiding part 28 is also provided which is parallel to the gripper belt 1 and which allows the gripper belt 1 to guide between this guiding part 28 and the guiding surface 29 of the second guiding element 26. The guide member 28 can be flat as shown, or it can have a rounded or cylindrical shape. It

 <Desc / Clms Page number 8>

 guiding surface 33 of the guiding part 24 forms an angle D with the gripper belt 1 and is guided and supported over a part of the length of the above-mentioned upper part 27 of the first guiding element 25. In the shown embodiment the guiding part 24 is not guided on the front end 34 of the upper part 27 of the first guide element 25.

   The second guide element 26 includes top portion 30 which, like the top portion 27, has a rounded or conical shape.



  The guiding part 24 is here also guided laterally between a guiding surface 31 of the guiding element 26 and a guiding surface 32 of the guiding element 25. Furthermore, the second guide element 26 comprises a surface 35 and the first guide element 25 a surface 36, which are located at a certain distance from the guide part 24 at a certain distance from the bottom surface 37 of the guide part 24 and which can function as an emergency guide surface. The first guide element 25 further includes a chamfer 38.



  When the weaving drawer 8 is moved from the stop position to its rearward position, the guide means 23 move according to arrow P. During this movement, the weaving compartment 15 is also formed, this means that the angle between the surfaces of warp threads 13 and 14 increases during this movement and, for example, becomes maximum when the weaving drawer 8 is in the rear position, as shown in figure 2.



  Positions are successively obtained as shown in dashed line in Figure 2, in full line in Figure 8, in full line in Figure 9 and in full line in

 <Desc / Clms Page number 9>

 figure 2.



  Figure 8 shows a position in which the top part 30 of the second guide element 26 just contacts the plane of warp threads 14 and will pass through the plane of warp threads 14 to enter the weaving compartment 15. The top part 30 is here arranged such that over a certain length this top part 30 extends almost parallel to the plane of warp threads 14.



  Figure 9 shows a position in which the top part 27 of the first guide element 25 just contacts the plane of warp threads 14 and will pass through the plane of warp threads 14 to enter the weaving compartment 15. The top part 27 is here arranged such that over a certain length this top part 27 extends substantially parallel to the plane of warp threads 14.



  Owing to the arrangement of the upper parts 27 and 30, the guide elements 25 and 26 can advantageously pass through the surface of warp threads 14. In warp threads in which several thin threads are formed into a thicker thread, the guide elements 25 and 26 are also prevented from getting between the individual threads because the warp threads always end up on one side of or remain exceptionally on the guide elements 25 and 26.



  The length over which the upper part 27 extends substantially parallel to the plane of warp threads 14 is preferably relatively large and greater than the length over which the upper part

 <Desc / Clms Page number 10>

 
 EMI10.1
 30 runs parallel, since the chance of breakage and / or damage to warp threads caused by the upper part 27 is greater than that by the upper part 30. This chance is greater because, on the one hand, the upper part 27 is located closer to the reed 9 than the upper part 30 and thus this upper part 27 is less able to penetrate between the plane warp threads 14, and on the other hand, because the upper part 27 cooperates with the gripper belt 1 and / or the guide part 24 and is therefore subject to wear.



  In rapier weaving machines it is known to guide a rapier belt 1 with a substantially rectangular cross-section as centrally and / or as horizontally as possible through the weaving compartment 15.



  In order to meet this condition and to allow the upper part 27 to enter the weaving section parallel to the plane of warp threads 14, it is necessary that the gripper belt 1 and the upper part 27 as above-mentioned be arranged at a certain angle D relative to each other. In order to allow this, the guide part 24 has a protrusion under the gripper belt 1 which is provided with a guide surface 33 which forms an angle with the gripper belt 1 and runs parallel to the top part 27 of the guide element 25. The angle D is such that the distance between the gripper belt 1 and the top part 27 of the first guide element 25 increases towards the front end 34 of the guide element 25.



  In the example shown, the upper part 30 of the guiding element 26 has an angle E with the gripper belt 1 which is a few degrees greater than the angle D that the upper part 27 forms with the gripper belt 1. It is clear that these angles

 <Desc / Clms Page number 11>

 D and E depend on the mutual position of the weaving compartment 15, the weaving drawer 8 and the guide means 23.



  Figure 10 shows a variant in which no flat guide part 28 is provided at the level of the guide element 25, this means that the top part 27 has a rounded or conical shape over its entire length.



  The gripper belt 1 is chamfered here and the guide part 24 is provided with a recess. This allows the gripper belt 1 and the guide part 24 to pass through the guide means 23. Here, the gripper belt 1 is guided through the upper part 27 at its chamfer 39 and the distance between the upper part 27 and the guide surface 29 can be taken smaller than the thickness of the gripper belt 1.



  In this embodiment, the plane 35 is also arranged such that it enters the weaving compartment 15 parallel to the plane of warp threads 14. However, the latter is superfluous if the face 35 is completely covered by the top 30.



  According to a variant not shown, the chamfer 39 can extend over the full width of the gripper belt and cooperate with the top part 27 of the guide means 23.



  Figures 11 and 12 show a further variant in which the guiding means 23 consist of guiding elements 25 and 26 which are provided at the same distance along the longitudinal direction of the weaving compartment 15, which means that they are situated in a vertical plane. The top part 27 can easily enter the weaving compartment 15 at the level of the opening between the

 <Desc / Clms Page number 12>

 warp threads 14 made by the guide element 26. In order to facilitate the entry of the upper part 27, the upper part 30 as shown in figure 12, according to a top view, is preferably substantially in line with the upper part 27. The upper part 27 need only to enter the weaving compartment 15 substantially parallel to the warp threads 14.



  Figure 11 shows the distance X between the upper part 30 and the upper part 27, this according to the direction of the upper part 30 or according to the direction of the plane warp threads 14 when the upper part 30 passes through the plane warp threads 14. The distance X is in the order of magnitude of the thickness of the gripper belt and is, for example, a few millimeters. Since the distance X is relatively large, the chance that a warp thread will get caught between the guide elements 25 and 26 is relatively small.



  Figure 13 shows a variant of figure 11 in which an undercut 40 is provided in the guide elements 23. In the event that a warp thread is caught between the guide elements 25 and 26, it can be located at the level of the undercut 40 and thus in a position where the guide part 24 cannot contact this warp thread and cannot break and / or damage this warp thread. The length of the top part 27 is selected in such a way that the guide part 24 guides the entire top part 27 and the top part 27 has a rounded or conical shape over its entire length. The gripper belt 1 herein has a recess 47, which is analogous

 <Desc / Clms Page number 13>

 
 EMI13.1
 is designed as the recess provided in the guide part 24 shown in figure 10.



  Figures 14 and 15 show a variant in which the individual guide means 23 can be arranged relative to each other such that the first guide element 25 of first guide means 23 is positioned just below a second guide element 26 of subsequent guide means 23. In order to allow this, the guide means 23 have, for example, a shape as shown in figures 14 and 15, wherein the guide elements 25 and 26 are spatially separated from each other.



  This makes it possible to obtain, with a single set of guide means 23, the advantages of both guide means 23 as shown in figure 4, wherein the first and second guide elements 25 and 26 are arranged at a certain distance from each other along the longitudinal direction A and of guide means 23 as shown in figure 11, wherein the first and second guide elements 25 and 26 are provided at the same distance along the longitudinal direction A.



  Figures 16 and 17 show a variant in which the top part 27 has a rounded or conical shape.



  From the center of this top part 27, the guide element 25 is chamfered upwards so that the rounded or conical top part 27 narrows to a narrow cylindrical guide part 28. This embodiment has the advantage that the chance of a warp thread remaining on the guide part 28 is relatively is small, so that the chance of such a warp thread passing through the gripper belt 1

 <Desc / Clms Page number 14>

 and / or the guide part 24 can be damaged and / or broken is relatively small.



  According to a variant not shown, the top part 30 can be designed analogously to the top part 27 shown in Figures 16 and 17.



  The aforementioned illustrated embodiments can be used advantageously for fabrics in which with each weft insertion all warp threads are moved from the plane warp threads 14 to the plane warp threads 15 and vice versa. These are called one-to-one bonds. If bonds are formed in which, in successive weft insertions, warp threads remain in the plane, warp threads 14 through which the guide means 23 pass through in the weaving compartment 15, it may be more advantageous to use the embodiments shown in Figures 18 to 23.



  Figure 18 shows a variant in which the guiding element 25 comprises two top parts 41 and 42, these top parts 41 and 42 making an angle with each other. The guiding element 26 also comprises two top parts 43 and 44, which also make an angle with one another.



  Figures 19 to 22 show successive positions of the guide means 23 shown in Figure 18 and the warp threads. For example, the bond formed with the warp threads is such that during successive weft insertions, warp threads 13 and 14 surfaces remain in their extreme positions and warp threads 45 and 14

 <Desc / Clms Page number 15>

 46 move between the surfaces of warp threads 13 and 14.



  Such bonds are widely known. The angular difference between the surfaces of warp threads 13,14, 45 and 46 was shown relatively large for clarification. In reality, this angle difference is usually smaller.



  In Fig. 19 the guide means 23 are shown in a position in which the upper part 43 of the guide element 26 makes correct contact with the plane of warp threads 14 through which this guide element 26 enters the weaving compartment 15. Here, the upper part 43 over a certain length is substantially parallel to this plane of warp threads 14. In this position the surfaces of warp threads 45 and 46 move towards the surfaces of warp threads 13 and 14 respectively.



  Then, as shown in figure 20, the guide element 25 passes through the plane of warp threads 14 in the weaving compartment 15 and the upper part 41 is, for a certain length, substantially parallel to this plane of warp threads 14. Then, as shown in figure 21, the guide element 26 through the plane of warp threads 46 in the weaving compartment 15, wherein the upper part 44 extends over a certain length substantially parallel to this plane of warp threads 46. Then, as shown in figure 23, the guide element 25 also passes through the plane warp threads 46 into the weaving compartment 15, the upper part 42 extending over a certain length almost parallel to this plane warp threads 46.



  Depending on the angle difference between the surfaces chain-

 <Desc / Clms Page number 16>

 wires 13, 14, 45 and 46, it is also possible that the guide element 26 already passed through the surfaces of warp threads 14 and 46 before the guide element 25 passes through the surface of warp threads 14.



  Figure 18 shows that the guide part 24 does not make contact with the top part 42, such that the guide part 24 is only supported by the top part 41. This is advantageous with bonds in which, with successive weft insertions, for example, fewer warp threads remain in the plane of warp threads 14 than that of warp threads move along with the plane warp threads 46.



  This is because the chance of fractures or damage to warp threads is greatest for flat warp threads with the most number of warp threads.



  It is clear that if more warp threads remain in the plane warp threads 14 than that warp threads move along with the flat warp threads 46, then the guide part 24 is preferably only supported by the top part 42. Of course, according to a further variant, the guide part 24 can have a shape which allows this guide part 24 to be supported by both top parts 41 and 42.



  Figure 23 shows a variant of the embodiment shown in Figure 18, wherein the guide element 26 has an upper part 30 with a direction which is an average of the direction of the upper parts 43 and 44 of Figure 18. Here the direction of the upper part 30 is chosen such that this upper part 30 passes through the

 <Desc / Clms Page number 17>

 
 EMI17.1
 surfaces of warp threads 14 and 46 in weaving compartment 15 over a certain length run substantially parallel to these surfaces of warp threads 14 and 46. This means that the angle between the top part 30 and the two surfaces of warp threads 14 and 46 is small. This embodiment is preferred when the angle between the two surfaces of warp threads 14 and 46 is small and when the length of the top 30 is relatively short.



  In this embodiment, the guide element 25 comprises an upper part 41 which, when passing through the plane of warp threads 14, is substantially parallel to this plane of warp threads 14 and a top part 42, when passing through the plane of warp threads 46, which is substantially parallel to this section of warp threads 46. The provided with two top parts 41 and 42 at the level of the guide element 25, it is possible since both top parts 41 and 42 can be arranged over a relatively great length almost parallel to a flat warp threads 14 or 46.



  According to a further variant, analogous to the embodiment shown in figure 4, the guide element 25 can only have an upper part 27 which, when passing through warp threads 14 and 46, is substantially parallel to these faces of warp threads 14 and 46 over a certain length.



  The angle of this upper part with respect to the gripper belt 1 can for instance be equal to the average angle of the upper parts 41 and 42 shown in figure 23. According to a variant, that angle of this upper part with respect to the gripper belt 1 can be chosen such that the uppers

 <Desc / Clms Page number 18>

 is parallel to the plane of warp threads 14 or 46 that contains the most warp threads and substantially parallel to the other plane of warp threads. These variants are possible if the angular difference between the surfaces of warp threads 14 and 46 is small, at the moment that the guide element 25 passes through these surfaces of warp threads 14 and 46 in the weaving compartment 15.



  It is known when weaving fabrics having a width less than the maximum weaving width for which the weaving machine was built to bring the fixed guides 11 as close as possible to the reed 9.



  In this case it is more advantageous to provide guide means 23 according to the invention between the lance wheels 6 and the fixed guides 11 to guide the gripper belt 1 between the lance wheel 6 and the fixed guides 11, rather than to provide fixed guides 11 of a greater length extend to near the lance wheels 6.



  Notwithstanding in the embodiments shown, the guide means 23 are mounted against the intermediate profile 21, nothing prevents, for example, providing thickness plates between the guide means 23 and the intermediate profile 21 in order to position the different guide means 23 at a desired position or with a desired angle rotation relative to the intermediate profile 21 to confirm. This makes it possible to compensate for tolerance deviations and / or to adjust clearances appropriately.



  The rapier weaving machine according to the invention is limited

 <Desc / Clms Page number 19>

 
 EMI19.1
 obviously not to the exemplary embodiments described in the figures and can be realized in various other shapes and sizes within the scope of the invention.


    

Claims (14)

Konklusies.Conclusions. 1. Grijperweefmachine met geleidingsmiddelen (23) voor het geleiden van een grijperband (1) en/of een geleidingsdeel (24) voor een grijper (2, 3), die aan een weeflade (8) zijn bevestigd en die doorheen kettingdraden (14, 46) in het weefvak (15) inbrengbaar zijn teneinde een zieh volgens de lengterichting van het weefvak (15) uitstrekkende geleiding voor de grijperband (1) en/of het geleidingsdeel (24) voor de grijper (2, 3) te vormen, daardoor gekenmerkt dat de geleidingsmiddelen (23) een geleidingselement (25) bevatten dat de grijperband (1) en/of het geleidingsdeel (24) voor de grijper (2, 3) ondersteunt en dat een bovendeel (27, 41, 42) vertoont dat bij het doorheen de kettingdraden (14, 46) in het weefvak (15) treden over een zekere lengte nagenoeg evenwijdig met deze kettingdraden (14, 46) verloopt. A rapier weaving machine with guide means (23) for guiding a rapier belt (1) and / or a guide part (24) for a grab (2, 3), which are attached to a weaving drawer (8) and which pass through warp threads (14, 46) can be inserted into the weaving compartment (15) in order to form a guide for the gripper belt (1) and / or the guide part (24) for the gripper (2, 3) extending in the longitudinal direction of the weaving compartment (15) characterized in that the guiding means (23) comprise a guiding element (25) which supports the gripper belt (1) and / or the guiding part (24) for the gripper (2, 3) and has an upper part (27, 41, 42) which stepping through the warp threads (14, 46) into the weaving compartment (15) extends over a certain length substantially parallel to these warp threads (14, 46). 2. Grijperweefmachine volgens konklusie 1, daardoor gekenmerkt dat de geleidingsmiddelen (23) een eerste geleidingselement (25) bevatten dat de grijperband (1) en/of het geleidingsdeel (24) voor de grijper (2, 3) ondersteunt, en een tweede geleidingselement (26) dat samenwerkt met de bovenzijde van de grijperband (1) en/of het geleidingsdeel (24) voor de grijper (2, 3) en dat een bovendeel (30, 43, 44) vertoont dat bij het doorheen de kettingdraden (14) in het weefvak (15) treden over een zekere lengte nagenoeg evenwijdig met deze kettingdraden (14, 46) verloopt. The rapier weaving machine according to claim 1, characterized in that the guiding means (23) comprise a first guiding element (25) supporting the gripper belt (1) and / or the guiding part (24) for the gripper (2, 3), and a second guiding element (26) cooperating with the top of the gripper band (1) and / or the guide portion (24) for the gripper (2, 3) and having an upper part (30, 43, 44) that passes through the warp threads (14 ) in the weaving compartment (15) a certain length runs substantially parallel to these warp threads (14, 46). 3. Grijperweefmachine volgens konklusie 1 of 2, daardoor gekenmerkt dat het voornoemde bovendeel 127, 41, 42) van het <Desc/Clms Page number 21> EMI21.1 eerste geleidingselement (25) een hoek (D) met de grijperband (1) vormt. The rapier weaving machine according to claim 1 or 2, characterized in that the above-mentioned upper part 127, 41, 42) of the  <Desc / Clms Page number 21>    EMI21.1  first guide element (25) forms an angle (D) with the gripper band (1). 4. Grijperweefmachine volgens konklusie 3, daardoor gekenmerkt dat de grijperband (1) nagenoeg centraal en/of nagenoeg horizontaal door het weefvak (15) wordt geleid. The rapier weaving machine according to claim 3, characterized in that the rapier belt (1) is guided almost centrally and / or almost horizontally through the weaving compartment (15). 5. Grijperweefmachine volgens een der konklusies 1 tot 4, daardoor gekenmerkt dat ter hoogte van de grijper (2, een geleidingsdeel (24) voorzien is dat een geleidingsvlak (33) vertoont dat samenwerkt met een bovendeel (27, van het eerste geleidingselement (25) en dat een hoek vormt met de grijperband (1). The rapier weaving machine according to any one of claims 1 to 4, characterized in that a guide part (24) is provided at the level of the gripper (2) which has a guide surface (33) which interacts with an upper part (27) of the first guide element (25 ) and that forms an angle with the hook strap (1). 6. Grijperweefmachine volgens konklusie 5, daardoor gekenmerkt dat het geleidingsdeel (24) niet geleid wordt op het voorste uiteinde (34) van het eerste geleidingselement (25). The rapier weaving machine according to claim 5, characterized in that the guide part (24) is not guided on the front end (34) of the first guide element (25). 7. Grijperweefmachine volgens een der konklusies 1 tot 6, daardoor gekenmerkt dat de afstand tussen de grijperband (1) en het bovendeel (27, van het eerste geleidingselement (25) toeneemt naar het uiteinde (34) van het eerste geleidingselement (25). The rapier weaving machine according to any one of claims 1 to 6, characterized in that the distance between the rapier belt (1) and the top part (27) of the first guide element (25) increases towards the end (34) of the first guide element (25). 8. Grijperweefmachine volgens een der konklusies 1 tot 7, daardoor gekenmerkt dat het eerste geleidingselement (25) en het tweede geleidingselement (26) volgens de lengterichting (A) van het weefvak (15) op een zekere afstand van elkaar zijn opgesteld. <Desc/Clms Page number 22> The rapier weaving machine according to any one of claims 1 to 7, characterized in that the first guide element (25) and the second guide element (26) are arranged at a certain distance from one another along the longitudinal direction (A) of the weaving compartment (15).  <Desc / Clms Page number 22>   9. Grijperweefmachine volgens een der konklusies 1 tot 8, daardoor gekenmerkt dat de grijperband (1) geleid wordt tussen het eerste geleidingselement (25) en een geleidingsvlak (29) van het tweede geleidingselement (26). The rapier weaving machine according to any one of claims 1 to 8, characterized in that the rapier belt (1) is guided between the first guide element (25) and a guide surface (29) of the second guide element (26). 10. Grijperweefmachine volgens konklusie 9, daardoor gekenmerkt dat de grijperband (1) geleid wordt tussen een geleidingsdeel (28) voorzien op het eerste geleidingselement (25) en een geleidingsvlak (29) van het tweede geleidingselement (26). The rapier weaving machine according to claim 9, characterized in that the rapier belt (1) is guided between a guide part (28) provided on the first guide element (25) and a guide surface (29) of the second guide element (26). 11. Grijperweefmachine volgens een der konklusies 1 tot 10, daardoor gekenmerkt dat het geleidingselement (25) dat de grijperband (1) en/of het geleidingsdeel (24) voor de grijper (2, 3) ondersteunt een bovendeel (27, 41, 42) bevat dat bij het doorheen een vlak kettingdraden (14, 46) in het weefvak (15) treden over een zekere lengte nagenoeg evenwijdig met dit vlak kettingdraden (14, 46) verloopt. The rapier weaving machine according to any one of claims 1 to 10, characterized in that the guide element (25) supporting the gripper belt (1) and / or the guide part (24) for the gripper (2, 3) has an upper part (27, 41, 42 ) contains that when passing through a plane of warp threads (14, 46) into the weaving compartment (15), a certain length runs substantially parallel to this plane of warp threads (14, 46). 12. Grijperweefmachine volgens konklusie 11, daardoor gekenmerkt dat het geleidingselement (25) twee bovendelen (41, 42) bevat die respectievelijk bij het doorheen een vlak kettingdraden (14, 46) in het weefvak (15) treden over een zekere lengte nagenoeg evenwijdig met dit vlak kettingdraden (14, 46) verlopen. The rapier weaving machine according to claim 11, characterized in that the guide element (25) comprises two upper parts (41, 42) which respectively enter a length of approximately parallel to the weaving compartment (15) when passing through a flat warp threads (14, 46). this runs warp threads (14, 46). 13. Grijperweefmachine volgens een der konklusies 2 tot 12, daardoor gekenmerkt dat het tweede geleidingselement (26) dat samenwerkt met de bovenzijde van de grijperband (1) en/of het geleidingsdeel (24) voor de grijper (2, 3) een bovendeel <Desc/Clms Page number 23> (30, 43, 44) bevat dat bij het doorheen een vlak kettingdraden (14, 46) in het weefvak (15) treden over een zekere lengte nagenoeg evenwijdig met dit vlak kettingdraden (14, 46) verloopt. The rapier weaving machine according to any one of claims 2 to 12, characterized in that the second guiding element (26) which interacts with the top of the gripper belt (1) and / or the guiding part (24) for the gripper (2, 3) an upper part  <Desc / Clms Page number 23>  (30, 43, 44) contains that when passing through a plane of warp threads (14, 46) in the weaving compartment (15) for a certain length it runs substantially parallel to this plane of warp threads (14, 46). 14. Grijperweefmachine volgens konklusie 13, daardoor gekenmerkt dat het geleidingselement (26) twee bovendelen (43, 44) bevat die respectievelijk bij het doorheen een vlak kettingdraden (14, 46) in het weefvak (15) treden over een zekere lengte nagenoeg evenwijdig met dit vlak kettingdraden (14, 46) verlopen. The rapier weaving machine according to claim 13, characterized in that the guide element (26) has two upper parts (43, 44) which, respectively, pass through a flat warp threads (14, 46) into the weaving compartment (15) over a certain length substantially parallel to this runs warp threads (14, 46).
BE9500094A 1995-02-07 1995-02-07 Rapier WITH GUIDING MEANS. BE1009098A3 (en)

Priority Applications (5)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE9500094A BE1009098A3 (en) 1995-02-07 1995-02-07 Rapier WITH GUIDING MEANS.
DE59603521T DE59603521D1 (en) 1995-02-07 1996-02-06 Rapier weaving machine with guide means
DE59608619T DE59608619D1 (en) 1995-02-07 1996-02-06 Rapier weaving machine with guide means for guiding a rapier belt and / or a rapier
EP98114771A EP0898000B1 (en) 1995-02-07 1996-02-06 Gripper loom with guiding means to guide a gripper strap and/or a gripper
EP96101624A EP0726342B1 (en) 1995-02-07 1996-02-06 Gripper loom with guiding means

Applications Claiming Priority (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
BE9500094A BE1009098A3 (en) 1995-02-07 1995-02-07 Rapier WITH GUIDING MEANS.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
BE1009098A3 true BE1009098A3 (en) 1996-11-05

Family

ID=3888764

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
BE9500094A BE1009098A3 (en) 1995-02-07 1995-02-07 Rapier WITH GUIDING MEANS.

Country Status (3)

Country Link
EP (2) EP0898000B1 (en)
BE (1) BE1009098A3 (en)
DE (2) DE59603521D1 (en)

Families Citing this family (8)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
BE1011037A3 (en) * 1997-03-11 1999-04-06 Picanol Nv Rapier WITH GUIDING MEANS.
BE1012233A3 (en) * 1998-10-16 2000-07-04 Picanol Nv Rapier WITH GUIDING MEANS FOR A BAND GRAB.
DE10346225A1 (en) * 2003-09-23 2005-05-19 Picanol N.V. Guide element for a rapier band
DE102004049256B4 (en) * 2004-10-05 2014-01-02 Picanol Guide elements for a gripper transport element of a loom
DE102004049255B4 (en) * 2004-10-05 2013-07-18 Picanol Guide elements for a gripper transport element of a loom
DE102004049254B4 (en) * 2004-10-05 2013-07-25 Picanol Gripper transport element for a loom
BE1017654A5 (en) * 2007-06-21 2009-03-03 Picanol Nv BEARING ELEMENT FOR A GRIPPER OF A GRIPPER WEAVING MACHINE.
CN107700039A (en) * 2017-10-19 2018-02-16 广东康特斯织造装备有限公司 Using the stop mechanism for towel machine of narrow sword belt wefting insertion

Citations (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
EP0053217A1 (en) * 1980-12-02 1982-06-09 GebràœDer Sulzer Aktiengesellschaft Guiding blade for forming the guiding channel of a loom
EP0199880A1 (en) * 1985-05-03 1986-11-05 GebràœDer Sulzer Aktiengesellschaft Weft insertion device for looms, especially for gripper shuttle looms
EP0576854A1 (en) * 1992-07-03 1994-01-05 Picanol N.V. Gripper loom

Family Cites Families (2)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
NL128152C (en) * 1900-01-01
DE3473481D1 (en) * 1984-06-19 1988-09-22 Sulzer Ag Guideway for the weft inserter of a loom, especially for a dummy shuttle loom

Patent Citations (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
EP0053217A1 (en) * 1980-12-02 1982-06-09 GebràœDer Sulzer Aktiengesellschaft Guiding blade for forming the guiding channel of a loom
EP0199880A1 (en) * 1985-05-03 1986-11-05 GebràœDer Sulzer Aktiengesellschaft Weft insertion device for looms, especially for gripper shuttle looms
EP0576854A1 (en) * 1992-07-03 1994-01-05 Picanol N.V. Gripper loom

Also Published As

Publication number Publication date
EP0898000B1 (en) 2002-01-09
EP0726342B1 (en) 1999-11-03
DE59603521D1 (en) 1999-12-09
EP0898000A3 (en) 2000-02-23
DE59608619D1 (en) 2002-02-28
EP0726342A1 (en) 1996-08-14
EP0898000A2 (en) 1999-02-24

Similar Documents

Publication Publication Date Title
BE1009098A3 (en) Rapier WITH GUIDING MEANS.
AU732553B2 (en) A device for controlling warp threads for the production of leno fabrics on a textile machine
US3499473A (en) Jacquard machine with electromagnetically controlled healds
JPH0713337B2 (en) Movement guide device of weft support gripper in shed of weaving machine
BE1004305A3 (en) Rapier WITH LANCE GUIDANCE.
TW200722571A (en) Neddle loom with automatic change of the weft thread
JPH0247344A (en) Air loom
BE1007003A3 (en) A weaving machine provided with LANS AND GUIDANCE RESOURCES.
US3999578A (en) Triaxial weaving machine with heddle shifting means and method
US6957671B2 (en) Device for creating a gauze fabric
CN1026714C (en) Healds
JP3796268B2 (en) Gripper loom
BE1005399A3 (en) METHOD FOR WEAVING AND DEVICE FOR POWER OF harnesses USED FOR THIS PURPOSE.
BE1013285A3 (en) METHOD AND APPARATUS FOR SUPPORTING A SCISSORS CHAIN ​​WIRES in a weaving machine.
EP0715009A1 (en) Means to guide the motion of a pair of weft grippers along the shed of looms
EP0228029A2 (en) Loop-forming assembly for weaving machine
EP0467825A1 (en) Gripper loom with inserting rapiers
US5816294A (en) Heddle slide bar arrangement in a weaving machine shaft device
BE1010943A3 (en) Rapier WITH SOME GUIDANCE RESOURCES.
US4628968A (en) Guide for a weft-picking element
KR100277088B1 (en) Lead separator for warp feeder
TW200541B (en)
US4777989A (en) Guide means for weft-carrying grippers and gripper straps of looms
BE1011037A3 (en) Rapier WITH GUIDING MEANS.
BE1012233A3 (en) Rapier WITH GUIDING MEANS FOR A BAND GRAB.

Legal Events

Date Code Title Description
RE Patent lapsed

Effective date: 20090228